• No results found

Totstandkoming van Eigen Kracht conferenties in de jeugdzorg : verschillen tussen gezinnen waar een Eigen Kracht conferentie wel en niet tot stand komt

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Totstandkoming van Eigen Kracht conferenties in de jeugdzorg : verschillen tussen gezinnen waar een Eigen Kracht conferentie wel en niet tot stand komt"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Totstandkoming van Eigen Kracht conferenties in de jeugdzorg

Verschillen tussen gezinnen waar een Eigen Kracht conferentie wel en niet tot stand komt

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam E. Sert 10589104 Begeleiding: mw. dr. H.E. Creemers Tweede beoordelaar: dhr. prof. dr. G.J.J.M. Stams Amsterdam, juni 2016

(2)

2 Abstract

This study investigate the realization of a family group conference in the voluntary child welfare. Two research questions were examined: 1) The success rate of a family group conference and reasons for not realizing a family group conference and 2) The relation between experienced social support, single-parent status and realization of a family group conference. The sample of the study consisted of 229 families in which a family group conference is proposed. Descriptive statistics were used to answer the first research question; logistic regression analyses were conducted to examine the second research question. Results showed that 45 percent of the families do not accept the offer of a family group conference. By 171 families a family group conference did not take place and by 58 families a family group conference did take place. The main reason for not realizing a family group conference is that families do not think it is necessary to have a conference. There is no significant relation between experienced social support and realization of a family group conference. However, there has been found a significant effect between single-parent status and realization of a family group conference, namely, the probability that a family group conference ends with a plan is twice as large for two-parent families than for single parent families.

(3)

3 Totstandkoming van Eigen Kracht conferenties in de jeugdzorg

Volgens de nieuwe Jeugdwet die per 1 januari 2015 van kracht is hebben gezinnen het recht om samen met hun netwerk (familie, vrienden en anderen) bij problemen zelf een familiegroepsplan te maken (van Rijn & Teeven, 2014). Hierin kunnen ouders aangeven hoe ze zelf de opvoed- en opgroeisituatie voor hun kind(eren) willen verbeteren (Transitiebureau Jeugd, 2015). Een familiegroepsplan is een middel om gezinnen te versterken in hun eigen kracht en zoveel mogelijk zelf de regie te laten houden wanneer zij kampen met problemen. Een Eigen Kracht-Conferentie (EK-c) is een werkvorm voor het maken van een familiegroepsplan waarbij ouders de kans krijgen om, met ondersteuning van een onafhankelijke burger, met hun sociale netwerk een plan op te stellen (Transitiebureau Jeugd, 2015).

Hoewel alle ouders het recht hebben om een familiegroepsplan te maken om de problemen in hun gezin aan te pakken, maken niet alle ouders gebruik van het aanbod van jeugdzorginstellingen om een familiegroepsplan te maken. Uit onderzoek van Crampton en Jackson (2007) blijkt dat slechts 61 procent van de ouders inging op het aanbod om een familienetwerkberaad op te zetten, wat in 60 procent resulteerde in een familiegroepsplan. Eerder onderzoek uit Nederland toont aan dat van alle gezinnen die voor een Eigen kracht conferentie waren aangemeld bij 80 procent een conferentie heeft plaatsgevonden en bij 76 procent er daadwerkelijk een plan is gevormd (Wijnen-Lunenburg, Beek, van Bijl, Gramberg, & Slot, 2008).

Onderzoek naar bij welke gezinnen een EK-c wel of niet tot stand komt en wat de redenen zijn voor het niet tot stand komen van een EK-c staat nog in de kinderschoenen. Er is nog weinig bekend over de verschillende kenmerken tussen de groep bij wie een EK-c wel tot stand komt en de groep waarbij geen EK-c tot stand komt. In gezinnen die geen plan met hun netwerk maken, wordt de reguliere werkwijze toegepast, waar doorgaans door de

(4)

4 hulpverlener, al dan niet in samenspraak met het gezin, een plan van aanpak opgesteld wordt. Het doel van het huidige onderzoek is om enerzijds in kaart te brengen wat de slagingskans is van EK-c’s en wat de redenen zijn voor het niet slagen van een EK-c. Anderzijds heeft het huidige onderzoek als doel te onderzoeken welke kenmerken de totstandkoming van een EK-c vergroten, waarbij specifiek gekeken wordt naar verschillen op het gebied van sociale steun en alleenstaand ouderschap.

Onder sociale steun wordt de ervaren instrumentele en adviserende steun en het ervaren gezelschap vanuit informele bronnen verstaan (Cohen, Mermelstein, Kamarck, & Hoberman, 1985). Er is een verband tussen de mate waarin ouders sociale steun ervaren en de mate waarin ze steun zoeken bij de opvoeding van hun kinderen. Ouders die bij veel mensen terecht kunnen vinden het vanzelfsprekend om hun netwerk te betrekken in de opvoeding van hun kinderen of kiezen er bewust voor om hun familie bij de opvoeding te betrekken (Bolt, 2000). De helft van de ouders gaat op eigen initiatief op zoek naar hulp bij het opvoeden. Er wordt voornamelijk advies gevraagd aan de huisarts (33%), de school (32%), familie (26%) en vrienden (24%) (Van Egten, Zeijl, De Hoog, Nankoe, & Petrionia, 2008). Ouders vinden het fijn om met mensen uit hun eigen omgeving te praten, omdat ze vaak in dezelfde situatie verkeren en zich gesteund voelen doordat er begrip getoond wordt voor hun situatie (Van Egten et al., 2008). Met de inzet van een EK-c wordt beoogd om het netwerk actiever te betrekken in de aanpak van de problemen in het gezin (Bartelink, 2012). Ouder(s) geven zelf mensen op die zij graag bij de conferentie willen betrekken. Een verzwakt of beschadigd sociaal netwerk of het idee dat er geen netwerk is dat kan bijdragen, kunnen belemmerende factoren zijn voor het succesvol organiseren van een EK-c (Huber, Joanknecht, & Metze, 2013). Ouders die meer sociale steun ervaren zullen juist eerder de hulp inzetten van hun netwerk, waardoor de verwachting is dat bij deze ouders een EK-c eerder zal slagen dan bij ouders die weinig sociale steun ervaren. Zo toont eerder onderzoek dat familieleden en

(5)

5 vrienden een belangrijke rol spelen bij een conferentie (Groot, de Jong, & Schout, 2013). Onderzoek van Groot, de Jong en Schout (2013) toont ook aan dat de samenstelling van het sociale netwerk tijdens een conferentie voornamelijk bestaat uit familieleden en vrienden en minder uit professionals en buren. Volgens Groot, de Jong en Schout (2013) zijn familie en vrienden voor een groot deel op de hoogte van de problemen en daarnaast is het vertrouwen groot. Ook zouden gezinnen kunnen terugvallen op hun eigen netwerk, omdat dat netwerk in het verleden al heeft laten zien bereid te zijn te helpen. Deze bevindingen suggereren dat gezinnen van deze bronnen steun ervaren waardoor zij deze bronnen mogelijk sneller aanwenden ten behoeve van een EK-c.

Een tweede doelgroep, die mogelijk meer baat heeft bij een EK-c, is de groep gezinnen die bestaan uit één ouder. In de jeugdzorg zijn er relatief veel éénoudergezinnen. Een onderzoek in Groningen, waar is gekeken naar het actuele zorggebruik van jeugdigen en ouders die hulp en begeleiding ontvingen vanuit de zorg, liet zien dat het merendeel van gezinnen die een vorm van geïndiceerde jeugdzorg ontvangen bestaat uit éénoudergezinnen (79,4 procent) (van Eijk, Verhage, Noordik, Reijneveld, & Knorth, 2013).

Een negatieve opvoedbeleving van ouders komt vaker voor bij éénoudergezinnen (15%) dan bij tweeoudergezinnen (5%) (Zeijl, Crone, Wiefferink, Keuzenkamp, & Reijneveld, 2005). Binnen de jeugdzorg ervaren de meeste ouders problemen, maar hebben ouders uit éénoudergezinnen mogelijk vaker het gevoel er alleen voor te staan dan ouders uit tweeoudergezinnen. Eénoudergezinnen vinden de opvoeding belastend, vermoeiender en de verantwoordelijkheid zwaarder dan andere ouders (Zeijl, et al., 2005). Eénoudergezinnen hebben namelijk vaker zorgen over de opvoeding van hun kind en hebben vaker problemen met de opvoeding dan ouders uit tweeoudergezinnen (Van Egten et al., 2008). Bovendien ontvangen éénoudergezinnen vergeleken met tweeoudergezinnen meer opvoedingsondersteuning van ouders en vrienden (Bucx, 2011). Alleenstaande moeders die

(6)

6 zich gesteund voelen vanuit hun omgeving ervaren minder gezinsbelasting dan alleenstaande moeders die zich niet gesteund voelen (Robbroeckx, Wels, Pellegrom, & Vogelezang, 1997). De verwachting is dat een EK-c vaker tot stand komt bij éénoudergezinnen dan bij tweeoudergezinnen. De noodzaak om het netwerk te betrekken zal mogelijk hoger zijn bij

éénoudergezinnen dan bij tweeoudergezinnen. Gezien de naar verwachting grotere behoefte aan steun vanuit het netwerk bij ouders

in éénoudergezinnen, wordt verwacht dat het verband tussen de ervaren sociale steun en het tot stand komen van een EK-c sterker is bij éénoudergezinnen dan bij tweeoudergezinnen. Eénoudergezinnen doen reeds een groter beroep op hun omgeving, waardoor de stap om het netwerk te betrekken bij het werken aan de problemen in het gezin minder groot is (Bucx, 2011).

Het huidige onderzoek richt zich op het wel of niet tot stand komen van Ek-c’s in de vrijwillige jeugdzorg en bestaat uit twee delen. In het eerste deel worden de slagingskans van Ek-c’s en de redenen voor het niet tot stand komen van EK-c’s onderzocht. In het tweede deel wordt onderzocht of bepaalde gezinskenmerken de slagingskans van EK-c’s vergroten. In dit deel wordt in kaart gebracht of 1) er een verband is tussen de ervaren sociale steun en de totstandkoming van een EK-c, 2) of er een verband is tussen alleenstaand ouderschap en de totstandkoming van een EK-c en 3) of het verband tussen de ervaren sociale steun en de totstandkoming van een EK-c sterker is bij eenoudergezinnen?

Methode

Participanten

In het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van de steekproef van het onderzoek naar de effectiviteit van de inzet van Eigen Kracht conferenties bij Jeugdbescherming Regio

(7)

7 Amsterdam. In de periode januari 2014 t/m januari 2015 werden alle gezinnen die bij Jeugdbescherming Regio Amsterdam een gezinsmanager kregen toegewezen benaderd voor deelname aan het onderzoek en willekeurig toegewezen aan de experimentele groep of de controlegroep (verhouding 2:1). Alle gezinnen in de experimentele groep kregen van hun gezinsmanager de mogelijkheid om een EK-c in te zetten. Deze gezinnen hebben zelf kunnen aangeven of ze een eigen plan wilden maken met hun netwerk middels een EK-c of niet. Gezinnen die niet open stonden voor een EK-c hebben dit besloten nadat een gezinsmanager een gesprek met een EK-coördinator had voorgesteld of nadat het gezin één of meerdere gesprekken met een onafhankelijke EK-coördinator heeft gehad. Gezinnen in de controle groep werden uitgesloten van een EK-c en hebben met de reguliere werkwijze gewerkt waarbij samen met de gezinsmanager een plan werd gemaakt.

In totaal hebben 348 gezinnen deelgenomen aan het onderzoek (65%) verdeeld over de experimentele groep (N = 244) en de controlegroep (N = 104). Voor dit onderzoek zijn 229 gezinnen uit de experimentele groep geselecteerd. Vijftien gezinnen werden uitgesloten, omdat 1) het EK-c traject nog bezig was en het resultaat (wel of geen EK-c tot stand gekomen) nog niet bekend was toen de analyses voor dit onderzoek uitgevoerd werden (n = 9), 2) de EK-c door omstandigheden, zoals uithuisplaatsing of gesloten plaatsing van de jonger, niet tot stand was gekomen (n = 3) en 3) er geen ouders waren betrokken (bijvoorbeeld wanneer de aanmelding een residentieel geplaatst kind betrof) (n = 3).

De vragenlijsten zijn voornamelijk ingevuld door moeders (82%). In een klein deel van de gezinnen (N = 15, 6,5%) vulde géén van de ouders de vragenlijst in (deelname zonder actieve participatie). Het aantal kinderen per gezin varieert tussen één en negen kinderen (M = 2.37, SD = 1.41). De meeste gezinnen bestaan uit twee ouders/opvoeders (54%) tegenover 46% van de gezinnen waar één ouder/opvoeder is. Verder is 39% van de gezinnen autochtoon

(8)

8 en 61% allochtoon, dit is als volgt verdeeld; 39% Nederlands, 16% Surinaams, 7% Marokkaans, 7% Turks, 5% Antilliaans, 4% Aziatisch en 22% anders.

Procedure

Nadat de gezinnen aan een gezinsmanager waren toegewezen en na overleg met de betreffende gezinsmanager werden zij door de onderzoeker telefonisch en/of middels een huisbezoek benaderd en kregen mondelinge en schriftelijke informatie over het onderzoek. Er werd aan de gezinnen verteld dat het onderzoek bestond uit vijf metingen; een voormeting en vier nametingen (1, 3, 6 en 12 maanden na totstandkoming van het familiegroepsplan), waarvoor de primaire opvoeder(s) gestandaardiseerde vragenlijsten moesten invullen. De voormeting vond zo snel mogelijk na inclusie plaats, aan het begin van de hulpverlening door jeugdzorg. Er werd gevraagd om een toestemmingsformulier te ondertekenen en de gezinnen kregen in totaal een vergoeding van €25,- na elke meting €5,-.

Instrumenten

Wel/niet tot stand komen van een EK-c

Aan de start van de hulpverlening werd in de experimentele groep aan alle gezinnen een EK-c voorgesteld door de gezinsmanagers. Dit resulteerde vervolgens in een groep gezinnen die 1) het aanbod direct afwezen en 2) ingingen op het aanbod om een EK-c te starten. De groep gezinnen die ingingen op het aanbod van een EK-c resulteerde vervolgens weer in twee groepen: een groep gezinnen waarbij de EK-c wel tot stand kwam en een groep gezinnen waarbij de EK-c gedurende de voorbereidingen afviel. De groep gezinnen waarbij een EK-c niet tot stand kwam werd daarom geoperationaliseerd in 1) niet tot stand zonder aanmelding bij de Eigen Kracht Centrale en 2) niet tot stand na aanmelding bij de Eigen

(9)

9 Kracht Centrale (na één of meerdere gesprekken met een EK-coördinator). Informatie werd verkregen via de gezinsmanager of de Eigen Kracht Centrale.

Redenen niet totstandkoming EK-c

De redenen voor het niet tot stand komen van een EK-c zijn geregistreerd door middel van een open vraag aan gezinsmanager, EK coördinator en het gezin zelf. Wanneer er meerdere informanten beschikbaar waren, is in overleg met de senior onderzoeker vastgesteld bij welke categorie een antwoord het meest van toepassing is. De antwoorden zijn in tien groepen gecategoriseerd, namelijk: 1; een EK-c is niet voorgesteld door de gezinsmanager aan het gezin, 2; het gezin heeft eerder een EK-c gehad, 3; onenigheid tussen ouders over het inzetten van een EK-c, 4; ouders hebben geen hulpvraag, 5; gezin heeft geen of een klein netwerk, 6; gezin heeft geen behoefte aan een EK-c, 7; gezin heeft al andere/veel hulpverlening, 8; gezin wil netwerk er niet bij betrekken, 9; andere reden zoals; niet het juiste moment of zaak werd afgesloten en 10; reden is onbekend.

Sociale steun

De mate van ervaren sociale steun werd gemeten op de voormeting, door middel van de Interpersonal Support Evaluation Questionnaire – short (ISEL; Cohen, Mermelstein, Kamarck, & Hoberman, 1985). De vragenlijst is een verkorte versie van de originele ISEL die uit 40 items bestaat (Cohen & Hoberman, 1983). De verkorte versie bestaat uit 12 items en drie subschalen; appraisal support, belonging support en tangible support. De subschalen meten samen de algemene sociale steun; de ervaren instrumentele en adviserende steun en ervaren gezelschap vanuit informele bronnen. De betrouwbaarheid van de vragenlijst was hoog, met een Cronbachs alpha van .82 (Merz et al., 2014). In de huidige sample had de vragenlijst ook een Cronbachs alpha van .82, waaruit geconcludeerd kan worden dat de interne consistentie van de vragenlijst goed is. Alle vragen hadden vier antwoord categorieën:

(10)

10 helemaal onwaar, waarschijnlijk onwaar, waarschijnlijk waar, helemaal waar. Van de twaalf items werd de mean-item score (het gemiddelde van alle items) berekend voor alle deelnemers.

Alleenstaand ouderschap

Door middel van dossieronderzoek werd vastgesteld welke gezinnen éénoudergezinnen en welke tweeoudergezinnen zijn. Onder tweeoudergezinnen behoren gezinnen waar twee ouders/verzorgers wonen met kind(eren). Bij éénoudergezinnen woont er één ouder met kind(eren).

Analyses

Om te kijken wat de slagingskans is van EK-c’s is middels frequentieverdelingen het percentage vastgesteld van tot stand gekomen EK-c’s. Vervolgens is het percentage vastgesteld van niet tot stand gekomen EK-c’s zonder aanmelding bij de Eigen Kracht Centrale en na een aanmelding bij de Eigen Kracht Centrale.

Om te kijken wat de redenen zijn voor het niet totstandkomen van een EK-c is aan de hand van frequentieverdelingen vastgesteld welke redenen genoemd werden. Vervolgens is dit nog apart gedaan voor de groep gezinnen waar een EK-c niet tot stand is gekomen zonder aanmelding bij de Eigen Kracht centrale en de groep waar een EK-c niet tot stand is gekomen na aanmelding bij de Eigen Kracht centrale.

Om te kijken of de ervaren sociale steun van invloed is op het totstandkoming van een EK-c, is dit getoetst door middel van een logistische regressie analyse. De afhankelijke variabele was het wel of niet tot stand komen van een EK-c en de onafhankelijke variabele was de ervaren sociale steun.

Om te kijken of alleenstaand ouderschap van invloed is op de totstandkoming van een EK-c, is dit getoetst door middel van een logistische regressie analyse. De afhankelijke variabele was het wel of niet tot stand komen van een EK-c en de onafhankelijke variabele

(11)

11 was alleenstaand ouderschap.

Een logistische regressie analyse werd ook gebruikt om na te gaan of het effect van de ervaren sociale steun op de totstandkoming van een EK-c, anders is voor éénoudergezinnen dan voor tweeoudergezinnen. De afhankelijke variabele was het wel of niet tot stand komen van een EK-c en de onafhankelijke variabelen waren sociale steun en alleenstaand ouderschap. De onafhankelijke variabelen zijn als eerst als hoofeffecten toegevoegd aan het statistisch model, vervolgens zijn de variabelen als interactie-term toegevoegd en geanalyseerd.

Resultaten

Slagingspercentage van EK-c’s

Binnen de groep waar een EK-c is aangeboden (N=229) is bij 58 gezinnen (25%) een EK-c tot stand gekomen en bij 171 gezinnen (75%) niet. Bij 102 gezinnen (45%) is er géén EK-c aangemeld bij de Eigen Kracht Centrale, zij zijn niet ingegaan op het aanbod. Voor 127 gezinnen (55%) is er wel een EK-c aangemeld bij de Eigen Kracht Centrale. Bij 69 gezinnen (54% van de gezinnen die zijn aangemeld voor een EK-c) is een EK-c niet tot stand gekomen na één of meerdere gesprekken met een EK-coördinator en bij 58 (46%) gezinnen is de EK-c wel tot stand gekomen.

Redenen niet totstandkoming EK-c

De meeste gezinnen hebben een EK-c afgewezen, omdat ze hier geen behoefte aan hadden (36.8%). Bij een deel van de gezinnen is er geen EK-c voorgesteld door hun gezinsmanager (12.3%). Daarnaast gaf 7.0% van de gezinnen als reden aan dat ze eerder een EK-c hebben gehad, waardoor ze geen behoefte hadden aan een tweede keer. Zeven procent gaf aan een te klein netwerk of geen netwerk te hebben om bij een EK-c te kunnen betrekken. Bij 6.4% van de gezinnen is een EK-c niet tot stand gekomen, omdat er sprake was van

(12)

12 onenigheid tussen ouders over het inzetten van een EK-c. Een klein deel (5.3%) van de gezinnen gaf aan geen hulpvraag te hebben voor een EK-c of veel andere hulpverlening te hebben waardoor ze geen ruimte hadden voor een EK-c (5.3%). Daarnaast gaf 4.7% aan hun netwerk niet te willen betrekken bij het maken van een plan. Zeventien gezinnen hadden een andere reden om een EK-c af te wijzen (9.9%) zoals; dat een EK-c bleek niet meer nodig te zijn, familie nam eigen regie zonder EK-c of het was niet het juiste moment voor een EK-c. Bij 5.3% was de reden onbekend. Een overzicht van de verschillende redenen voor het niet totstandkomen van een EK-c wordt weergegeven in Tabel 1. In deze tabel is ook te zien dat de redenen voor het niet totstandkomen van een EK-c op basis van de percentages anders lijken te zijn voor het meteen afwijzen van een EK-c (zonder aanmelding bij de Eigen Kracht Centrale) en het afbreken van een EK-c (na aanmelding bij de Eigen Kracht Centrale). Van gezinnen waarvoor een EK-c helemaal niet wordt aangemeld geeft bijna de helft aan dat zij geen behoefte hebben aan een EK-c, terwijl dit een kwart is bij de gezinnen waarvoor wel een EK-c is aangemeld. Andere belangrijke redenen bij de groep waar een EK-c niet is aangemeld is dat een EK-c niet is voorgesteld door de gezinsmanager of de gezinnen eerder een EK-c hebben gehad. Na aanmelding bij de Eigen Kracht Centrale zijn de belangrijkste redenen voor niet totstandkoming wat specifieker zoals; onenigheid tussen de ouders over het aangaan van een EK-c, dat ouders aangeven geen of een kleine netwerk hebben of het niet hebben van een hulpvraag voor een Eigen Kracht conferentie.

Tabel 1

Redenen voor het niet totstandkomen van een EK-c

Redenen voor het niet totstandkoming van een EK-c

Totaal

N = 171 (100%)

Zonder aanmelding bij Eigen Kracht Centrale N = 102 (100%)

Na aanmelding bij Eigen Kracht Centrale

(13)

13

Geen behoefte 63 (36.8%) 47 (46.1%) 16 (23.2%)

Niet voorgesteld door GM 21 (12.3%) 21 (20.6%) 0 (0.0%)

Eerder EK-c gehad 12 (7.0%) 8 (7.8%) 4 (5.8%)

Geen / kleine netwerk Onenigheid tussen de ouders Geen hulpvraag

Veel / andere hulpverlening Wil netwerk niet betrekken Andere reden Onbekend 12 (7.0%) 11 (6.4%) 9 (5.3%) 9 (5.3%) 8 (4.7%) 17 (9.9%) 9 (5.3%) 4 (3.9%) 2 (2.0%) 1 (1.0%) 3 (2.9%) 3 (2.9%) 5 (4.9%) 8 (7.8%) 8 (11.6%) 9 (13.0%) 8 (11.6%) 6 (8.7%) 5 (7.2%) 12 (17.4%) 1 (1.4%)

Sociale steun en totstandkoming EK-c

Er werd geen statistisch significant verband geconstateerd tussen de ervaren sociale steun en het tot stand komen van een EK-c (OR = 1.045, 95% CI = [0.761 - 1.434] (zie tabel 2)). Dit betekent dat de mate van sociale steun van het netwerk ervaren geen invloed heeft op het wel of niet tot stand komen van een EK-c. Ervaren sociale steun is geen (directe) reden voor de totstandkoming van een EK-c.

Tabel 2

Verband tussen ervaren steun en totstandkoming EK-c (0 = niet slagen, 1 = wel slagen)

Met EK-c Zonder EK-c M (SD) M (SD) p Odds Ratio 95% BI

(14)

14 Ervaren steun 3.26 (.677) 3.24 (.580) 0.785 1.045 0.761 - 1.434

Alleenstaand ouderschap en totstandkoming EK-c

Er werd wel een statistisch significant verband gevonden tussen alleenstaand ouderschap en het kiezen voor een EK-c (OR = 2.077, 95% CI = [1.112 – 3.880] (zie tabel 3) De kans dat een EK-c tot stand komt is vrijwel twee keer zo groot voor tweeoudergezinnen dan voor éénoudergezinnen. Bij 31% van de tweeoudergezinnen is een EK-c tot stand gekomen en bij 18 % van de éénoudergezinnen is een EK-c tot stand gekomen (zie tabel 3).

Tabel 3

Verband tussen alleenstaand ouderschap en tot stand komen van een EK-c (0 = niet slagen, 1 = wel slagen)

Met EK-c Zonder EK-c p Odds Ratio 95% BI

Alleenstaand ouderschap .022 2.077 1.112 - 3.880 Eénoudergezinnen 18% (19) 82% (86)

Tweeoudergezinnen 31% (39) 69% (85) (0 = éénoudergezin, 1 = tweeoudergezin)

Alleenstaand ouderschap, sociale steun en totstandkoming FNB

Het effect dat de ervaren sociale steun heeft op de kans op totstandkoming van een EK-c is niet anders voor éénouder- en tweeoudergezinnen OR = 0.601, 95% CI = [0.301 – 1.199]. Dit betekent dat de samenhang tussen ervaren sociale steun en het slagen van een

(15)

EK-15 c niet versterkt wordt door alleenstaand ouderschap. In Tabel 4 zijn de hoofeffecten van ervaren sociale steun en alleenstaand ouderschap en het interactie-effect tussen sociale steun en alleenstaand ouderschap weergegeven.

Tabel 4

Interactie-effect tussen sociale steun en alleenstaand ouderschap op totstandkoming EK-c (0= niet slagen, 1= wel slagen)

Odds

b (S.E.) t p Ratio 95% BI

Ervaren steun 0.843 (0.605) 1.939 .164 2.322 0.709 - 7.602 Alleenstaand ouderschap 0.728 (0.335) 4.714 .030 2.071 1.073 - 3.996 Ervaren steun * alleenstaand ouderschap -0.509 (0.352) 2.086 .149 0.601 0.301 - 1.199

Discussie

Het eerste doel van dit onderzoek was om in kaart te brengen wat de slagingskans is van Eigen Kracht conferenties en wat de genoemde redenen zijn voor het niet tot stand komen van een Eigen Kracht conferentie bij gezinnen waarbij dit werd aangeboden. Het is belangrijk om te weten wat deze redenen zijn zodat gezinsmanagers/jeugdwerkers hierop kunnen inspelen om gezinnen eventueel beter te motiveren bij het aanbieden van een EK-c, waarmee de kans vergroot kan worden dat gezinnen interesse hebben in deze werkwijze en/of erin slagen een EK-c uit te voeren. Het tweede doel van dit onderzoek was te onderzoeken of ervaren sociale steun en alleenstaand ouderschap de kans dat een Eigen Kracht Conferentie tot

(16)

16

stand komt vergroten. Ondanks de vele studies naar Eigen Kracht Conferenties geven deze onderzoeken geen

inzicht in hoe de groep bij wie een c is geslaagd verschilt van de totale groep waarbij EK-c aangeboden is. Daarnaast gaan de meeste onderzoeken over de invloed van een EK-EK-c op het sociale netwerk en de sociale steun (van Beek, 2009) maar niet over de invloed van de sociale steun op het tot stand komen van een EK-c. Er is weinig onderzoek gedaan naar het verband tussen specifieke kenmerken, zoals ervaren sociale steun en alleenstaand ouderschap en het tot stand komen van een EK-c. Echter is dit wel belangrijk om te weten om meer inzicht te krijgen bij welke gezinnen een EK-c tot stand komt en welke kenmerken de kans op een totstandgekomen EK-c vergroten.

Het huidige onderzoek toont aan dat bij 75 procent van de gezinnen waarbij een EK-c is voorgesteld er geen conferentie tot stand komt. Een deel van de gezinnen (45%) gaat helemaal niet in op het aanbod voor het organiseren van een EK-c. In een onderzoek van Crampton & Jackson (2007) komt naar voren dat een vergelijkbaar percentage, namelijk 39 procent van de gezinnen waar een FNB is voorgesteld, dit aanbod weigert. Bijna de helft van de gezinnen die een EK-c hebben afgewezen, geeft als reden aan dat zij geen behoefte hebben aan een EK-c. Mogelijk proberen ouders in eerste instantie jeugdbescherming (nog) op afstand te houden en hebben zij over het algemeen geen behoefte aan hulpverlening waardoor zij ook niet ingaan op het aanbod voor een EK-c. Daarnaast zien ouders ook niet altijd de meerwaarde in van een EK-c waardoor zij aangeven hier geen behoefte aan te hebben. Daarnaast blijkt bij 20 procent van deze gezinnen helemaal geen EK-c voorgesteld door de gezinsmanager terwijl dit wel de onderzoeksprocedure was. Binnen de werkwijze van Jeugdzorg wordt beoogd om de inzet van een EK-c bij elk gezin te overwegen (Busschers, Boendermaker & Dinkgreve, 2014). Uit een eerder rapport van jeugdzorg blijkt dat gezinsmanagers met ongeveer 40% van de gezinnen de mogelijkheid om een EK-c in te zetten

(17)

17 bespreken en slechts bij een klein deel (20-30%) van die gezinnen een EK-c daadwerkelijk wordt ingezet (Busschers, Boendermaker & Dinkgreve, 2014). Het niet voorstellen van een EK-c zegt iets over de implementatie en werkwijze van de jeugdwerkers in de praktijk. Zo vertoont eerder onderzoek dat jeugdwerkers geen of te weinig netwerk, een schadelijke netwerk, een netwerk wat al actief is en zwaardere gevallen als aspecten zien waarbij het niet relevant is om een EK-c in te zetten (Eek, 2012). Wellicht is het lastig voor gezinsmanagers om ouders te motiveren of om de meerwaarde van een EK-c over te brengen als gezinsmanagers zelf een EK-c niet relevant of het juiste moment hiervoor vinden. Daarnaast wordt een EK-c in sommige gevallen bewust in de laatste fase van de hulpverlening ingezet (Busschers, Boendermaker & Dinkgreve, 2014).

Van de 127 gestarte EK-c’s is 54% niet tot een plan gekomen. De voorbereiding is hierbij vroegtijdig gestaakt. In eerder onderzoek is te zien dat bij 27% van de aanmeldingen het niet is gelukt om tot een plan te komen (Oosterkamp-Szwajcer, de Swart & Gramberg, 2012) en in het onderzoek van Crampton & Jackson (2007) is te zien dat 35% van de aanmeldingen niet met een plan eindigt. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat een EK-c aangemeld kan zijn voor een informatief gesprek(ken) met een EK-coördinator en het feit dat het maken van een EK-c plan een vrije keuze was van ouders. Gezinnen waarbij een gestarte EK-c uiteindelijk niet doorgaat geven als belangrijkste redenen hiervoor aan geen behoefte te hebben aan een EK-c, een te klein netwerk te hebben, onenigheid tussen de ouders over het inzetten van een EK-c of geen hulpvraag te hebben voor een EK-c plan. Deze redenen komen overeen met genoemde redenen in eerder onderzoek. In eerder onderzoek zijn ook redenen zoals; deelnemer wil niet meewerken, netwerk te klein en ruzie in familie benoemd als belangrijke redenen voor de niet totstandkoming van een EK-c (Oosterkamp-Szwajcer, de Swart & Gramberg, 2012). Volgens Huber, Joanknecht en Metze (2013) zijn een verzwakt of beschadigd sociaal

(18)

18 netwerk of het idee dat er geen netwerk is belemmerende factoren voor het succesvol organiseren van een EK-c. Ouders die juist bij veel mensen terecht kunnen kiezen er bewust voor om hun familie te betrekken bij de opvoeding (Bolt, 2000). Aan de hand van deze bevindingen werd verwacht dat gezinnen die meer steun ervoeren, sneller de hulp van hun netwerk zouden inzetten en een EK-c zodoende vaker tot stand zou komen in dergelijke gezinnen. In het huidig onderzoek is tegen de verwachting in geen significant verband gevonden tussen de ervaren sociale steun en de totstandkoming van een EK-c. Deze uitkomst suggereert dat ervaren steun van het sociale netwerk geen invloed heeft op totstandkoming van een EK-c. De uitgebleven verwachtingen kunnen verklaard worden doordat gezinnen die in een moeilijke situatie verkeren, schromen om hulp te vragen of te accepteren van hun sociale netwerk (Linders, 2010). Het feit dat ouders beschikken over sociale steun vanuit hun netwerken, wil nog niet zeggen dat zij deze netwerken ook gebruiken (de Haan, de Winter, Koeman, Hofland, & van Verseveld, 2013). Alleen de aanwezigheid van een steunend netwerk is niet voldoende, minstens zo belangrijk is het vermogen om de aanwezige steunbronnen te benutten (Van Driel, Mathijssen, van Goor, & Van Nieuwenhuizen, 2014). Kenmerken zoals zelfrespect, zelfvertrouwen, assertiviteit en sociale vaardigheden bepalen mede of iemand in staat is om de aanwezige steun te benutten (Hortulanus, Machiels, & Meeuwesen, 2003). Aangezien ervaren steun vanuit het netwerk geen (directe) invloed heeft op het succesvol organiseren van een EK-c, kan gesuggereerd worden dat gezinnen die minder sociale steun ervaren vanuit het netwerk niet op voorhand al minder kans hebben om een EK-c te voltooien. Volgens Schout en de Jong (2010) geeft een EK-c kans om uit een sociaal isolement te komen, contacten met het netwerk te herstellen en mogelijkheden te bieden voor meer betrokkenheid tussen de cliënt en diens netwerk. Wel is er een significant verband gevonden tussen alleenstaand ouderschap en totstandkoming van een EK-c. De hypothese was dat een EK-c bij éénoudergezinnen vaker tot

(19)

19 stand komt dan bij tweeoudergezinnen, omdat éénoudergezinnen er alleen voor staan en vaker anderen moeten inschakelen voor hulp, waardoor verwacht werd dat de drempel om een EK-c in te zetten lager zou zijn. Tegen de verwachting in is gevonden dat een EK-c vrijwel twee keer vaker tot stand komt bij tweeoudergezinnen dan bij éénoudergezinnen. De resultaten zouden mogelijk verklaard kunnen worden doordat leven in een éénoudergezin (zonder vader) een voorspeller is voor een dropout tijdens de hulpverlening (De Haan, Boon, de Jong, Hoeve, & Vermeiren, 2013). Dit zou mogelijk een oorzaak kunnen zijn dat een EK-c wel wordt aangemeld voor éénoudergezinnen, maar vaker staakt zonder plan in vergelijking met tweeoudergezinnen. Binnen dit onderzoek is te zien dat voor 61% van de éénoudergezinnen een EK-c is aangemeld, maar slechts 30% eindigt met een plan. Daartegenover staat dat 51% van de tweeoudergezinnen is aangemeld voor een EK-c waarvan 62% eindigt met een plan. Het verschil lijkt met name te liggen in het tot stand komen van een aangemelde EK-c wat bij éénoudergezinnen moeizamer lijkt te gaan. Mogelijk is er in eerste instantie wel interesse vanuit het gezin of wordt het vaker als optie gezien door de gezinsmanager, maar het succesvol afsluiten van een conferentie blijkt moeilijker te gaan bij éénoudergezinnen dan tweeoudergezinnen. Ook kan het voorkomen dat éénoudergezinnen vaker te maken hebben met verstoorde sociale relaties met ex of ex-familie wat het succesvol organiseren van een EK-c in de weg kan staan. Hulpverlening kan weinig betekenen bij gezinnen waar sprake is van een destructieve strijd van gescheiden ouders (van Lawick, 2012). Hulpverleners worden belemmerd in hun werk en bereiken zij geen positief resultaat (van Lawick, 2012). Hier zou vervolgonderzoek uitsluitsel over kunnen geven.

Uit dit onderzoek komt ten slotte naar voren dat het verband tussen ervaren sociale steun en het totstandkomen van een EK-c niet anders is voor een- als voor tweeoudergezinnen. De verwachting was dat het verband tussen sociale steun en totstandkoming van een EK-c sterker zou zijn voor éénoudergezinnen doordat

(20)

20 eenoudergezinnen een groter beroep doen op hun omgeving waardoor de stap om het netwerk te betrekken bij een EK-c minder groot zou zijn (Bucx, 2011).

De resultaten van dit onderzoek moeten met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. Het onderzoek houdt bijvoorbeeld weinig rekening met andere kenmerken, zoals staat om aanwezige steunbronnen te benutten en etniciteit. Uit het onderzoek van Pels, Distelbrink & Postma (2009) blijkt dat alleenstaande moeders uit migrantengroepen in een sociaal isolement terecht kunnen komen, waardoor zij mogelijk vaker geen behoefte hebben aan een EK-c. Daarnaast is informatie over alleenstaand ouderschap door middel van dossieronderzoek vastgesteld. Het gevaar van informatie uit dossieronderzoek halen is dat de informatie niet altijd goed gedocumenteerd is. Verder is niet bekend wat de visie van de gezinsmanagers is op de inzet van een EK-c. Er is geen meting gedaan naar de motivatie van gezinsmanagers om een EK-c in te zetten. Als een gezinsmanager van mening is dat de inzet van EK-c niet relevant is voor het gezin of niet het juiste moment is dan kan dit de resultaten beïnvloeden door een EK-c ongemotiveerd aan te bieden of helemaal niet aanbieden waardoor een EK-c minder vaak tot stand komt. Met bovengenoemde punten zal in vervolgonderzoek meer rekening gehouden moeten worden.

Vervolgonderzoek zou sociale steun breder kunnen onderzoeken door ook naar het aantal steunbronnen en het gebruik maken sociale steunbronnen te vragen. Ook is het van belang om de redenen voor niet totstandkoming van een EK-c goed uit te vragen bij de ouders. In dit onderzoek ontbraken veel redenen van ouders zelf. Een suggestie voor vervolgonderzoek is ook om de draagkracht en visie van jeugdwerkers op het inzet van EK-c te bestuderen.

Dit onderzoek heeft in kaart gebracht bij hoeveel gezinnen binnen de jeugdzorg een EK-c tot stand komt. Opmerkelijk is dat bij slechts 25 procent van de gezinnen een EK-c tot stand komt met een plan. Daarnaast zijn de redenen voor het niet tot stand komen van een

(21)

21 EK-c weergegeven zowel voor als na aanmelding bij de Eigen Kracht Centrale. Hier was te zien dat na aanmelding voor een EK-c de redenen specifieker waren. Voor de praktijk kan dit betekenen dat het aanmelden van een gezin bij de Eigen Kracht Centrale de gezinnen mogelijkheid geeft om zich beter te laten informeren over een conferentie, waardoor het meer gegrond is als een EK-c alsnog niet tot stand komt. Bovendien heeft het onderzoek kennis opgeleverd over kenmerken die de totstandkoming van een EK-c beïnvloeden. Namelijk dat ervaren sociale steun geen invloed heeft op totstandkoming van een EK-c. Daarnaast is gevonden dat een EK-c juist vaker tot stand komt bij gezinnen met twee ouders/opvoeders thuis dan bij gezinnen met één ouder/opvoeder.

Deze conclusies hebben implicaties voor de praktijk. De resultaten suggereren dat de implementatie bij jeugdwerkers nog niet optimaal is om ervoor te zorgen dat een EK-c vaker tot stand komt. Ten eerste zal ongeacht de motivatie en visie van jeugdwerkers op het inzetten van een EK-c, alle gezinnen de mogelijkheid moeten krijgen om samen met hun netwerk zelf een familiegroepsplan te maken. Ten tweede na aanmelding van een c zou een EK-coördinator naast het voorbereiden van een conferentie, zich meer kunnen focussen op het motiveren van gezinnen en de meerwaarde van een EK-c duidelijker maken zodat een EK-c vaker eindigt met een plan. Ten derde kan gesuggereerd worden dat een EK-c ook voor gezinnen met een kleiner steunend netwerk georganiseerd kan worden. Ten slotte zal toekomstig onderzoek uitsluitsel kunnen geven over wat nodig is zodat een EK-c wel vaker succesvol kan eindigen met een plan bij éénoudergezinnen. Ondanks dat het tot stand komen van een EK-c moeizamer is bij éénoudergezinnen is het toch wel goed om de inzet hiervan te stimuleren.

(22)

22 Literatuurlijst

Asscher, J. J., Dijkstra, S., Stams, G. J. J. M., Dekovic, M., & Creemers, H. E. (2014). Family group conferencing in youth care: characteristics of the decision making model, implementation and effectiveness of the family Group (FG) plans. BMC Public Health 2014, 14:154. doi:10.1186/1471-2458-14-154

Bartelink, C., (2012). Wat werkt bij het versterken van het sociale netwerk van gezinnen? Utrecht: Nederlandse Jeugdinstituut.

Beek, F. van (2009). ‘Ik heb nooit eerder een grens durven trekken, maar nu wel’. Onderzoek naar Eigen Kracht-conferenties binnen het Steunpunt Huiselijk Geweld Kop van Noord-Holland. Voorhout: WESP.

Bolt, L. (2000). Sociale Erfenissen. Oriëntaties van ouders bij het opvoeden. Delft: Eburon. Bucx, F. (red.) (2011). Gezinsrapport 2011: Een portret van het gezinsleven in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Burton, L. J. (2010). An interactive approach to writing essays and research reports in psychology, 3rd ed. Australië: John Wiley & Sons Australia, Ltd.

Busschers, I., Boendermaker, L., & Dinkgreve, M. (2014). Uitvoering centrale elementen Generiek Gezinsgericht Werken - II. Het tweede rapport over werken met gezinnen bij Jeugdbescherming regio Amsterdam Periode 2013/2014. Amsterdam: Bureau

Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam.

Cohen, S., & Hoberman, H. (1983). Positive events and social supports as buffers of life change stress. Journal of Applied Social Psychology, 13, 99-125.

Cohen, S., Mermelstein, R., Kamarck, T., & Hoberman, H. M. (1985). Measuring the functional components of social support. In Sarason, I. G. & Sarason, B. R. (Eds),

(23)

23 Social support: theory, research, and applications. The Hague, Netherlands: Martinus Nijhoff.

Crampton, D., & Jackson, W. L. (2007). Family group decision making and disproportionality in foster care: a case study. Child Welfare, 86(3), 51-69.

De Haan, A. M., Boon, A. E., de Jong J. T. V. M., Hoeve, M., & Vermeiren, R. R. J. M. (2013). A meta-analytic review on treatment dropout in child and adolescent outpatient mental health care. Clinical Psychology Review, 33, 698–711. Eek, C. C. (2012). Eigen kracht in de jeugdzorg. Onderzoek onder jeugdwerkers. (Master

thesis, Utrecht Universiteit). Opgehaald van: http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/255619.

Field, A. P. (2005). Discovering statistics using SPSS: and sex and drugs and rock 'n' roll (second edition). London: Sage publications.

Groot, N., De Jong, G., & Schout, G. (2013). Sociale netwerken bij Eigen Kracht conferenties. Journal of Social Intervention, 22(3), 65-84.

Haan, de M., Winter, de M., Koeman, M., Hofland, A., & Verseveld, van M. (2013). Opvoeden als netwerken in de multi-etnische wijk. Utrecht: Universiteit Utrecht. Hortulanus, R., Machiels, A., & Meeuwesen, L. (2003). Eenzame naasten. In R. P.

Hortulanus, & J. E. M. Machielse (red.), Wie is mijn naaste? Het sociaaldebat, Deel 2 (pp. 53-67). Den Haag: Elsevier.

Huber, M. A., Joanknecht, L., & Metze, R., (2013). Netwerk- en regieversterking in de maatschappelijke opvang. Journal of Social Intervention: Theory and Practice. 22(1), pp. 39–55. doi: http://doi.org/10.18352/jsi.314

Linders, E. (2010). De Betekenis van nabijheid. Een onderzoek naar informele zorg in een Volksbuurt. Den Haag: Sdu Uitgevers.

(24)

24 Merz, E. L., Roesch, S. C., Malcarne, V. L., Penedo, F. J., Llabre, M. M., Birnbaum

Weitzman, O. B., Navas-Nacher, E. L., Perreira, K. M., Gonzalez, F., Ponguta, L. A., Johnson, T. P., & Gallo, L. C. (2014). Validation of Interpersonal Support Evaluation List-12 (ISEL-12) scores among English and Spanish-Speaking Hispanics/Latinos from the HCHS/SOL Sociocultural Ancillary Study. Psychological Assessment. 26, 384-394.

Oosterkamp-Szwajcer E. M., de Swart J. J. W., & Gramberg P. J. (2012). Succesvol op eigen kracht. Een onderzoek naar de resultaten van Eigen Kracht-conferenties in Nederland van januari 2011 tot en met augustus 2012. Enschede: Saxion.

Pels, T., Distelbrink, M., & Postma, L. (2009). Opvoeding in de migratiecontext. Review van onderzoek naar de opvoeding in gezinnen van nieuwe Nederlanders. Utrecht:

Verwey-Jonker Instituut.

Robbroeckx, L. M. H., Wels, P. M. A., Pellegrom, M., & Vogelezang, M. (1997).

Gezinsbelasting in eenoudergezinnen na echtscheiding. Kind en Adolescent, 18, 93-102.

Schout, G., & Jong, G. de (2010). Eigen Kracht, kansrijk in de OGGz? Een verkenning van mogelijkheden en beperkingen. Groningen: Hanzehogeschool Groningen.

Transitiebureau Jeugd (2015). Factsheet Familiegroepsplan. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ministerie van Veiligheid en Justitie en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Van Driel, M., Mathijssen, J., Van de Goor, I., & Van Nieuwenhuizen, C. (2014). Pak het samen op! Steun in sociale netwerken. Kind & Adolescent Praktijk, 13(4), 158-165, doi: 10.1007/s12454-014-0046-4

(25)

25 Van Eijk, L. M., Verhage, V., Noordik, F. W., Reijneveld, S. A., & Knorth, E. J. (2013).

TakeCare Provincie Groningen. Een onderzoek naar kenmerken van jeugdigen en hun ouders in relatie tot de geboden zorg. Groningen: C4Youth.

Van Egten, C., Zeijl, E., De Hoog, S., Nankoe, C., & Petrionia, E. (2008). Gezinnen van de toekomst. Opvoeding en opvoedingsondersteuning. Den Haag: E-Quality/SCP. Van Lawick, J. (2012). Vechtscheidende ouders en hun kinderen. Systeemtherapie, 24,

129-150.

Van Rijn, M. J., & Teeven, F. (2014). Wet van 1 maart 2014 inzake regels over de

gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen (Jeugdwet). Staatsblad van het koninkrijk der Nederlanden.

Wijnen-Lunenburg, P., Beek, F., van Bijl, B., Gramberg, P., & Slot, W. (2008). De familie aan zet. De uitkomsten van Eigen Kracht-conferenties in de jeugdbescherming met betrekking tot veiligheid, sociale cohesie en regie. Duivendrecht/Voorhout:

PIResearch/WESP.

Zeijl, E., Crone, M., Wiefferink, K., Keuzenkamp, S., & Reijneveld, M. (2005). Kinderen in Nederland. Den Haag/Leiden: Sociaal en Cultureel Planbureau/TNO Kwaliteit van Leven.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Veel jongeren willen nog best iets doen, maar willen zich niet voor een langere tijd binden aan een organisatie?. vrijwilligersorganisaties in alle soorten

 Een beroep doen op eigen kracht is niet ‘regel het zelf maar’, maar samen met de cliënt in kaart brengen wat zijn moge- lijkheden en die van zijn netwerk zijn.. Daarna volgt

‘benutten’, de burger ‘in zijn kracht zetten’ of ‘beroep doen op eigen verantwoordelijkheid’… lang niet altijd is uitgewerkt wat men precies onder ‘eigen kracht’

Een enkele professional benoemt expliciet dat het om hulp uit het sociale netwerk zou moeten gaan; een andere professional benoemt dat deze hulp of ondersteuning ook professioneel

Bovendien zijn er verschillende algemene websites waar veel informatie te vinden is over Nederland (inclusief onze omgangsvormen) en gericht op diverse doelgroepen, zoals

Voor een onderzoek naar het langer in eigen huis blijven wonen van cliënten met een ZZP 3 of ZZP4 indicatie zijn wij geïnteresseerd in hoe het verlenen van mantelzorg door u

In een vitale wijk wonen en werken mensen plezierig en leven in goede onderlinge verhoudingen, kunnen langer zelfstandig thuis wonen. 8 wijkwerkers in 5 wijken: Ewijk, Winssen,

Laagdrempelig aanbod gericht op kluwen van vitale noden en behoeften Werking op maat van/in actieve betrokkenheid met mensen in armoede Fundament voor nieuwe