• No results found

Europa Overzees: Europees Recht in het Caribisch gebied

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Europa Overzees: Europees Recht in het Caribisch gebied"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Europa Overzees:

Europees Recht in het Caribisch gebied

Een onderzoek naar de mogelijkheid en wenselijkheid van een statuswisseling van

LGO naar UPG voor de Caribische eilanden van het Koninkrijk der Nederlanden

Marten Grupstra

5948797

Dhr. mr. dr. A.C. van Wageningen

Aantal woorden: 20.526

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding p.3

H1: De relatie tussen Nederland en de Caribische

landen binnen het koninkrijk p.6

-Inleiding: De Nederlandse Antillen vanaf 1948 p.6

-1.1 Curaçao en Sint-Maarten p.7

1.1.1 De situatie tot 10-10’10 p.7

1.1.2 De Huidige Situatie p.8

1.1.3 De Wetgeving met betrekking tot Nederland p.9

-1.2 Aruba p.10 1.2.1 De situatie tot 10-10-’10 p.10 1.2.2 De Huidige Situatie p.11 -1.3 De BES-eilanden p.14 1.3.1 De Situatie tot 10-10’-10 p.14 1.3.2 De Huidige Situatie p.15 1.3.3 De wetgeving p.15

1.3.4 Abortus, Euthanasie en het Homohuwelijk p.16

-tot slot p.17

Hoofdstuk 2: LGO’s van de Europese Unie p.18

-Inleiding p.18

-2.1 LGO’s Algemeen p.19

-2.2 Groenboek 2008 p.20

-2.3 Europese regelingen met de LGO’s p.22 -2.4 Aanscherping wetgeving LGO’s door jurisprudentie p.24 -2.5 Kritiek op de relatie tussen de EU en de LGO’s p.27

-Conclusie p.28

Hoofdstuk 3: De UPG’s van de Europese Unie p.30

(3)

-3.2 Aanscherping wetgeving UPG’s door jurisprudentie p.33 -3.3 Voorbeelden van Franse- en Spaanse UPG’s p.34

3.3.1 De Franse DOM’s p.34

3.3.2 De Canarische Eilanden p.36

3.4 De juridische mogelijkheid voor een overstap van LGO

naar UPG p.38

3.5 Het Monetair beleid van de Europese overzeese gebieden p.41

-Conclusie

p.42

Hoofdstuk 4: De afweging tussen LGO en UPG p.43

-4.1 Het economische aspect p.43

4.1.1 De LGO’s en de UPG’s van de Unie: een vergelijking p.44 4.1.2 Economische voordelen van de UPG’s p.46

4.1.3 Monetair beleid p.47

-Het juridisch-politieke aspect p.48

4.2.1 Uitbreiding van invloed binnen de EU p.48

4.2.2 Rechtshandhaving en corruptie p.50

4.2.3 De huisvestingsregeling voor Nederlanders p.51

4.3 Het sociaal-culturele aspect p.52

4.3.1 De crisis en teleurstelling p.52

4.3.2 De ongelijke relatie met de EU p.53

Conclusie p.54

De Koninkrijksrelaties p.54

De status van LGO en UPG p.55

De voordelen en implicaties van een UPG-status p.56

(4)

Inleiding

In de aanloop naar de staatshervorming van het Koninkrijk der Nederlanden op tien oktober 2010 werd verwacht dat deze ook zou uitmonden in een statusverandering van de eilanden van het Koninkrijk in het Caribisch gebied binnen de Europese Unie. De eilanden zouden kunnen fungeren als buitenposten van de EU en in ruil daarvoor gebruik maken van de economische voorspoed die de EU kent. Na de staatshervorming bleven concrete plannen voor een aanpassing van de positie binnen de EU echter uit, zonder dat daar een duidelijk uitgesproken reden voor leek te zijn. Nu, vijf jaar later lijkt het er voor de meeste eilanden niet op alsof een statuswijziging in de nabije toekomst in het verschiet ligt. Maar waarom zijn deze plannen doodgebloed en lijkt de positieve houding jegens de EU weggeëbd? In dit onderzoek wordt gekeken naar de

mogelijkheid van een overstap, waarbij de eilanden niet meer onder de categorie Landen en Gebieden Overzee (LGO) zouden vallen, maar onder de ultraperifere gebieden (UPG) van de EU. De voor- en nadelen van en dergelijke overstap worden overwogen en de reden waarom de plannen voor een deel van de eilanden gestagneerd lijken te zijn worden onderzocht.

Het verschil tussen de twee statussen ligt in het feit dat de LGO’s een unieke relatie met de EU hebben, waarbij ze op sommige vlakken onder de EU-regelgeving vallen. Bij de status van UPG maken de overzeese gebieden integraal deel uit van de EU, waarbij enkele uitzonderingen en afwijkingen in de wetgeving mogelijk zijn, lettende op de omstandigheden van het gebied. Op dit moment hebben alle Caribische eilanden van het Koninkrijk een LGO-status.

Uit de plannen voor een overstap die vóór 10-10-’10 bestonden kan worden afgeleid dat er vanuit wordt gegaan dat een overstap van status mogelijk is. De juridische mogelijkheden en concrete voordelen en nadelen missen echter voor een groot deel in het debat. Een gebrek aan concrete Europese regelgeving op dit gebied indiceert dat er meer duidelijkheid geschept moet worden over de Europese procedure in het geval van dergelijke, sporadische gevallen. In deze scriptie zal worden onderzocht of de verhouding tot de lidstaat effect heeft op de positie van overzeese gebieden binnen de EU. Vervolgens zal worden bekeken of een overstap van LGO naar UPG dan een vrijwillige keuze van een overzees gebied kan zijn en hoe zo een overstap in zijn werk zou gaan. Deze zaken zullen het pad vrijmaken voor het beantwoorden van de vraag: ‘Wat zijn mogelijke beweegredenen voor het veranderen van de status van LGO naar UPG voor de Caribische eilanden van het Koninkrijk en op welke manier zou dit bewerkstelligd kunnen worden?’ Dit zal onderzocht worden door de twee statussen grondig te onderzoeken en vergelijkingen te trekken met gebieden in een soortgelijke situatie. Ten slotte zal een afweging worden gemaakt tussen de mogelijke voor- en nadelen van een dergelijke overstap voor de Caribische eilanden van het Koninkrijk. Om dit te doen is de volgende indeling gemaakt:

In het eerste deel van deze scriptie wordt de verhouding tussen Nederland en de overzeese Koninkrijksgebieden onderzocht. De staatsinrichting van het Koninkrijk zal worden bekeken, waarna er per situatie zal worden beschreven hoe deze vroeger binnen het koninkrijk zaten en hoe dit veranderd is na 10-10-’10. Het onderzoeken van deze verhouding is cruciaal omdat de connectie tussen deze gebieden en Nederland ervoor zorgt dat het EU-recht überhaupt enige betrekking heeft op het Caribisch gebied. Verder kan er op deze manier later in het onderzoek worden gekeken in hoeverre de situatie van het Koninkrijk vergelijkbaar is met die van andere

(5)

lidstaten met overzeese gebieden, zoals Frankrijk en Spanje.

In het tweede deel wordt de status van LGO behandeld. Via het Europees recht en bestaande jurisprudentie op dit gebied wordt onderzocht in hoeverre deze gebieden binnen de EU vallen en dus ondergeschikt zijn aan gemeenschapsrecht. Aan de andere kant worden de voordelen die zij genieten door hun gedeeltelijke lidmaatschap, dus fondsen, subsidies e.d. besproken. Wat in dit deel van de scriptie duidelijk wordt zal later, in de afweging tussen de voor- en nadelen van het worden van een UPG worden geïntegreerd.

In het derde deel wordt de status van UPG behandeld. Hier wordt wederom door te kijken naar de bestaande Europese wetgeving en jurisprudentie onderzocht hoe UPG’s binnen het raamwerk van de Europese Unie passen. Er wordt hierbij onder andere gelet op de financiële steun voor deze gebieden en de mate van soevereiniteit die zij genieten.

Verder zal de vergelijking met de Franse UPG’s en een deel van de Spaanse UPG’s, namelijk de Canarische eilanden worden gemaakt. Hoe vergelijkbaar zijn de situaties van deze gebieden met die van het Koninkrijk? en hoe zijn deze gebieden aan hun status gekomen? Op deze manier wordt getracht te achterhalen of een statuswisseling mogelijk is en wat de omstandigheden hiervoor moeten zijn. Zou er voor de BES-eilanden, integraal deel van Nederland zijnde, automatisch een statuswisseling moeten komen of hebben de eilanden een keuze? En is er dan voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten, die een andere relatie met Nederland hebben, dezelfde mogelijkheid?

In het laatste deel wordt de daadwerkelijke afweging tussen de voor- en nadelen van een mogelijke overstap van LGO naar UPG gemaakt. Zowel economische en juridisch-politieke, als sociaal-culturele aspecten van een dergelijke overstap worden belicht. Hiernaast zullen bestaande sentimenten en argumenten op dit gebied kritisch worden bekeken. Door de

informatie en bevindingen uit de eerste drie delen te verbinden, zal er een duidelijk beeld van de situatie van de Caribische eilanden in het Koninkrijk zijn. de onderwerpen die betrekking hebben op- en als belangrijk worden geacht door het bestuur van de eilanden, evenals de wensen van de bevolking ervan zullen meegenomen worden in de uiteindelijke afweging. Er zal uit dit onderzoek geen definitief antwoord komen op de vraag of de Caribische eilanden van het Koninkrijk een overstap moeten maken naar de status van UPG. Wat hier getracht wordt is de mogelijkheid van een overstap aangeven en de argumenten voor- en tegen een dergelijke overstap tegenover elkaar zetten. Er zal een helder beeld geschept worden van de situatie van deze Caribische eilanden en de mogelijke keuze die deze hebben betreffende hun positie binnen de Europese Unie. Waar er in het Europees recht dus nog niet erg veel aandacht aan is besteed, wordt met dit onderzoek getracht duidelijkheid brengen. Tegelijkertijd zal waar de geluiden over een mogelijke overstap op dit moment willekeurig en onsamenhangend klinken, hier een duidelijke weergave gecreëerd worden van de effecten van een overstap of het behouden van de status quo.

Ik hoop met dit onderzoek te laten zien hoe mijn opleiding me heeft geleerd kwesties op een brede manier te benaderen. Ondanks dat dit onderzoek een voornamelijk juridische inslag heeft, heb ik door de multidisciplinaire aard van mijn masteropleiding heeft geleerd dingen van zowel een juridische, als economische en sociale kant te bekijken. Om deze manier hoop ik de kwestie van de overzeese eilanden van het Koninkrijk en hun positie binnen de EU goed te kunnen

(6)

analyseren. Hieruit volgend wordt er geen definitief advies, maar wel een duidelijk beeld van de voor- en nadelen, mogelijkheden en implicaties van een overstap van status geboden. Dit kan er wellicht kan helpen op het moment dat uiteindelijk een definitieve beslissing gemaakt moet worden door de betreffende eilanden, in overleg met Nederland en de EU.

(7)

Op tien oktober 2010 werden de Nederlandse Antillen ontmanteld en hiermee veranderde de staatsindeling van het Koninkrijk der Nederlanden. Aruba, Curaçao en Sint Maarten werden onafhankelijke landen binnen het Koninkrijk, terwijl Bonaire, Sint-Eustatius en Saba deel van Nederland bleven als ‘openbare lichamen’. In dit hoofdstuk wordt de relatie tussen Nederland en de Caribische eilanden van het koninkrijk onderzocht. De relatie vanaf 1950 van zowel Sint Maarten en Curaçao, Aruba en de BES-eilanden en het effect hiervan op de huidige statelijke situatie worden bekeken. Daarna worden de staatsregelingen van Sint Maarten, Curaçao en Aruba van na 10-10-’10 aan de hand van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden onderzocht. De struikelpunten binnen het recht van het koninkrijk en de politieke moeilijkheden tussen de landen van het koninkrijk zullen door middel van deze analyse duidelijk worden. Door de unieke situaties op de verschillende eilanden, is dit hoofdstuk ingedeeld in drie delen: Sint Maarten en Curaçao, Aruba en de BES-eilanden.

Inleiding: De Nederlandse Antillen vanaf 1948

in 1948 werd door de Nederlandse overheid het plan gemaakt een rijksgrondwet en op grond daarvan een Rijksparlement op te richten, met zowel afgevaardigden van de tweede kamer als van de Nederlandse Antillen. Dit plan werd opgezet na aanleiding van de wens tot meer zeggenschap in de Nederlandse politiek van de eilanden van het Koninkrijk in het Caribisch gebied. Door een kabinetswisseling in Nederland ging het plan uiteindelijk niet door, maar door de roep om inspraak en erkenning van de Nederlandse Antillen werd in 1950 de Interim regeling in werking gesteld. Deze regeling verschafte Suriname en de Nederlandse Antillen autonomie in interne aangelegenheden.1 Door de Interimregeling in 1950 veranderde de relatie tussen

Nederland en de Nederlandse Antillen ingrijpend. De eilanden kregen een eigen regering en de macht van de Nederlandse overheid om wetten op te stellen en in te grijpen in de politiek van de Antillen werd aanzienlijk minder.2 In 1954 werd deze nieuwe relatie vastgelegd in het Statuut

voor het Koninkrijk der Nederlanden; de Nederlandse Antillen werd een autonoom land. Dit Statuut is volgens democratische wijze in zowel Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen aanvaard. Op 15 december werd het Statuut door de koningin bevestigd en op 29 december 1954 trad het Statuut in werking.3 Een jaar later werd de staatsregeling van de

Nederlandse Antillen vastgelegd in een grondwet.

1.1 Curaçao en Sint-Maarten

Curaçao is met 444 vierkante kilometer het grootste eiland van het Koninkrijk en heeft rond de 150.000 inwoners. Toerisme is bij uitstek de belangrijkste economische sector van het eiland, zo

1

A. Heldring, Het Saramacca Project: een plan van joodse kolonisatie in Suriname, 1946-1956, p.182.

2

L.J.J. Rogier, Beginselen van Caribisch Staatsrecht p.28.

(8)

werden er in 2011 ruim drie miljoen nachten geboekt in hotels. 4 Sint Maarten is het Nederlandse

deel van een eiland, het andere deel heet Saint Martin en hoort bij de Franse staat. Het

Nederlandse deel is 34 vierkante kilometer groot en heeft rond de 40.000 inwoners.5 Deze twee

eilanden worden onder één kopje geschaard, omdat hun staatsindeling en relatie met Nederland vergelijkbaar is; beide hebben door de geschiedenis heen nagenoeg dezelfde ontwikkelingen gemaakt.

1.1.1 De situatie tot 10-10’10

In de jaren na de vernieuwde relatie tussen Nederland en het Caribisch gebied bleef het onrustig op de Antillen. De onduidelijke verhoudingen binnen het Koninkrijk en het beperkte

zelfbeschikkingsrecht zorgde voor spanningen onder de bevolking van de Antillen. Toen er op 30 mei 1969 een arbeidersopstand in Willemstad was, die met behulp van Nederlandse mariniers moet worden opgelost werd de wens naar onafhankelijkheid en de mogelijkheid zelf conflicten op te lossen nog sterker.6 Politieke gevolgen hadden deze sentimenten echter pas vanaf de jaren

’80. In 1983 werd er een ronde tafel conferentie gehouden over dit probleem en als gevolg hiervan werd een ambtelijke werkgroep gevormd genaamd ‘Gezamenlijk of gescheiden voortbestaan’, die zich met de gevolgen van een mogelijke uittreding van de overgebleven eilanden uit het landsverband bezighield. Tijdens de toekomstconferentie in 1993 op Curaçao verklaarde de Nederlandse afgevaardigden dat Nederland bereid was mee te werken aan de zelfstandigheid van elk van de eilanden van de Antillen, wanneer de eilanden dit zelf wensten. Via een referendum in datzelfde jaar werd echter besloten dat Curaçao een deel van de

Nederlandse Antillen zou blijven, waardoor de relatie met Nederland intact bleef. In 2004 brachten de Nederlandse en Antilliaanse overheden gezamenlijk een rapport uit met de titel Nu kan het…nu moet het!7 in dit rapport werd gepleit voor een opheffing van de Nederlandse

Antillen en werd een aanbeveling gegeven voor een nieuwe staatsstructuur. Curaçao en Sint-Maarten zouden volgens dit rapport in aanmerking komen voor de status van een land, met de officiële benaming Land Binnen het Koninkrijk.8 Op Sint-Maarten was in 2000 al een referendum

gehouden had waarbij de uitkomst de status van zelfstandig land binnen het Koninkrijk met een eigen regering was gekozen. Toen in 2005 een soortgelijk referendum op Curaçao werd

gehouden was de volgende stap dat de gedetailleerde aanbevelingen van het rapport konden worden opgevolgd. In 2006 mondde dit uit in een politiek akkoord tussen Nederland, Curaçao en Sint-Maarten over de manier waarop de twee eilanden autonome landen binnen het Koninkrijk zouden worden. Ondanks een meerderheid van 70 procent van de stemmen bij het referendum, accepteerde de eilandsraad de beslissing niet. Dit kwam doordat in het genoemde akkoord artikel 44 van het Statuut, dat inhield dat Nederland veto recht had over bepaalde zaken in de

4

www.curacao.nl, geraadpleegd op 02-06-2015.

5

www.st-maarten.com, geraadpleegd op 02-06-2015.

6

D.J. Elzinga, G. Hoogers, R. de Lange, Van der Pot, Handboek van het Nederlandse Staatsrecht p.984.

7

‘Nu kan het…nu moet het!’: Advies Werkgroep Bestuurlijke en Financiële Verhoudingen Nederlandse Antillen, p.1.

(9)

constituties van de Eilanden van het Koninkrijk, ongewijzigd zou blijven.9 In 2009 werd de

uitkomst van een nieuw akkoord wederom door middel van een referendum door Curaçao bevestigd.10 Op koninkrijksniveau zou het Statuut aangepast worden en het Koninkrijk zou in

vier landen worden opgedeeld, wat automatisch de opheffing van de Nederlandse Antillen zou betekenen. Op individueel niveau werd voor Curaçao en Sint-Maarten een nieuwe staatsregeling ontworpen, gebaseerd op het Arubaanse model. De wetgeving van de Nederlandse Antillen werd echter nagenoeg ongewijzigd overgenomen. Bij verdere nieuwe taken voor de nieuwe autonome landen werd de regeling getroffen dat ook na 10-10-’10 de Nederlandse overheid mocht helpen, zolang de landen er zelf nog niet in staat waren deze taken zelfstandig uit te voeren. Op 10 oktober 2010 werd de nieuwe staatsstructuur officieel ingevoerd.

1.1.2 De Huidige Situatie

In Artikel 41, lid 1 van het Statuut wordt bepaald dat Nederland, Curaçao, Sint Maarten en Aruba zelfstandig hun eigen aangelegenheden behartigen en in artikel 2 staat dat het belangen voor het Koninkrijk een zorg voor alle partijen is.11 Dit betekent dat Curaçao en Sint Maarten autonomie

binnen het koninkrijk hebben. Deze autonomie is echter niet onbegrensd, omdat de landen wel altijd binnen de grenzen van het Statuut moeten blijven handelen. Het zelfbeschikkingsrecht van de twee landen wordt benadrukt in preambules van de staatsregelingen. Gebieden die geheel onder de bevoegdheid van de Caribische landen vallen zijn onder andere financiën, economie, onderwijs, volksgezondheid, cultuur en volkshuisvesting.12 De staatsregeling voor Curaçao en

Sint Maarten, die op 10-10-’10 in werking ging, moest echter eerst worden goedgekeurd door de koninkrijksregering. Het Statuut stelde ook een aantal minimum vereisten van een moderne democratische rechtsstaat aan de staatsregeling. De invulling was verder vrij voor Curaçao en Sint-Maarten en om deze reden zijn op 10-10-’10 artikel 60a, -b en -c ingevoerd. Art. 60a houdt in dat de eilandsraden van Curaçao en Sint-Maarten de staatsregeling van het betreffende land mogen vaststellen. Er is hiervoor een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen en goedkeuring van de koninkrijksregering nodig. Art. 60b houdt in dat vastgestelde ontwerp-landsverordeningen bij inwerkingtreding van de nieuwe rechtsorde de status

‘landsverordening’ krijgen. Artikel 60c bepaalt dat de bestuurscolleges van de twee landen onderlinge regelingen met elkaar of andere landen in het Koninkrijk aan te gaan, dit door middel van het Statuut art. 38 lid 2, 3 en 4. Al deze maatregelen zijn genomen zodat de eilanden zelf de regelingen vast konden stellen die nodig waren na het ingaan van de nieuwe statussen,

bijvoorbeeld de bevoegdheid een eigen constitutie op te stellen. 13

9

C.M.A.M. Duijf & A.H.A. Soons, The right to self-determination and the dissolution of the Netherlands Antilles, p.54.

10

L.J.J. Rogier, Beginselen van Caribisch Staatsrecht p.30-31.

11

Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden Art.41 lid1 & 2.

12

L.J.J. Rogier, Beginselen van Caribisch Staatsrecht p.59.

(10)

1.1.3 De Wetgeving met betrekking tot Nederland

Ondanks deze grote mate van zelfbeschikking zijn er ook voorstellen die eerst aan de koninkrijksregering moeten worden voorgelegd voordat de regels op dit gebied aangepast kunnen worden. De onderwerpen waarbij dit nodig is zijn vastgelegd in artikel 44 van het Statuut. Het gaat hier om artikelen die betrekking hebben op fundamentele menselijke rechten en vrijheden, bepalingen die betrekking hebben op de bevoegdheden van de Gouverneur, de artikelen die betrekking hebben op de bevoegdheden van de vertegenwoordigende lichamen van de landen en de artikelen die betrekking hebben op de rechtspraak.14 Ook de wetten met

betrekking tot de regering mogen niet worden gewijzigd zonder dat het met de

koninkrijksregering wordt overlegd. Wetgevende regelingen die in strijd zijn met het Statuut, mogen volgens artikel 49 van het Statuut door rijkswet worden aangepast, dit is echter nog niet nodig geweest.

Op het gebied van fundamentele rechten en vrijheden heeft de Nederlandse regering ook nog steeds invloed. In artikel 43 van het Statuut staat weliswaar dat dit een aangelegenheid voor het bestuur van de eilanden zelf is, maar de Nederlandse staat heeft haar controlerende functie op dit gebied behouden.15 De rechtspraak wordt door de landen zelf geregeld, al wordt dit haast niet

individueel gedaan, maar gezamenlijk. Dit is geregeld door de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie, waarin staat dat alle Caribische eilanden van het koninkrijk hun rechtspraak gezamenlijk regelen via een gemeenschappelijk hof. Dit hof staat in dienst van het gehele koninkrijk en de rechtspraak wordt volgens artikel 3 van de rijkswet dan ook in naam van de Koning gedaan.16 de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten uit 2010 regelt

financieel toezicht op de twee eilanden vanuit Nederland. Verder bepaalt deze wet dat een Nederlands College Financieel Toezicht begrotingsnormen voor de eilanden mag vaststellen en advies mag geven voor de wijziging van ontwerpbegrotingen.17 Artikel 33 regelt de mogelijke

beëindiging van het toezicht van Nederland op de landen binnen het Koninkrijk. De wet moet na 5 jaar -dit jaar- geëvalueerd worden, waarna er besloten wordt of de wet in werking blijft of niet. Opvallend is dat bij beslissingen met betrekking tot het gehele Koninkrijk, de Nederlandse regering eigenlijk nog steeds de overmacht heeft. Het gaat hier om artikel tien en twaalf van het Statuut. Deze houden de overleg- en besluitvormingsprocedure in en gaan er vanuit dat wanneer een gevolmachtigde minister van Aruba, Curaçao of Sint Maarten het niet eens is met een

politieke beslissing binnen het Koninkrijk via artikel 10, er een comité wordt opgericht,

bestaande uit de minister-president, twee ministers, de Gevolmachtigde Minister en een door de betrokken regering aangewezen minister aanwezig.18 Dit betekent dat er bij onenigheid over een

beslissing, de Nederlandse vertegenwoordigers in de meerderheid zijn, het zijn er immers 3 tegenover 2 van het betreffende land van het Koninkrijk. De uiteindelijke beslissing ligt dus vooralsnog bij de Nederlandse regering, wat een ongelijke verhouding van het Koninkrijk

14

Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, artikel 44.

15

L.J.J. Rogier, Beginselen van Caribisch Staatsrecht p.61.

16

Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie

17

Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten

(11)

aangeeft.

1.2 Aruba

Aruba is met een oppervlakte van 184 vierkante kilometer het op één na grootse eiland van het Koninkrijk. Het eiland is, net als Curaçao en Sint Maarten ingesteld op toerisme en is een populaire bestemming voor reizigers uit de Verenigde Staten.19 Aruba is al langer onafhankelijk

dan Curaçao en Sint Maarten en ligt daarom op het gebied van de invulling van eigen wetgeving wat voor op deze eilanden. In deze sectie wordt unieke situatie van dit eiland binnen het Koninkrijk geanalyseerd.

1.2.1 De situatie tot 10-10-‘10

De semi-federale relatie tussen Nederland en de Antillen was in de jaren na 1950 haast permanent onderwerp van discussie. Er werd vooral gepleit voor een verduidelijking van het systeem met een duidelijke afbakening van bevoegdheden voor Nederland en de eilanden. Vanuit Aruba waren er ook veel stemmen te horen voor een onafhankelijk Aruba. Deze geluiden

mondden in 1977 uit in een referendum over Aruba en de relatie tot Nederland, waarbij de meerderheid van de Arubaanse bevolking stemde voor onafhankelijkheid.20 Nederland erkende

de beslissing van het Arubaanse volk en zette het proces tot onafhankelijkheid in werking. Er werd een Koninkrijkswerkgroep onder leiding van oud-minister Barend Biesheuvel ingesteld die moest helpen met de overgang naar onafhankelijkheid. In 1981 zette deze werkgroep het

Decentralisatieplan Nederlandse Antillen op. In een rondetafelconferentie in 1983 werd besloten tot Arubaanse zelfstandigheid en in 1986 trad Aruba met instemming van de Nederlandse Antillen uit het Nederlands-Antilliaanse landverband. Aruba kreeg een status aparte als zelfstandig land binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Deze status was initieel bedoeld tien jaar te duren, waarna Aruba een onafhankelijke staat zou worden. Door de verslechterde sociaaleconomische omstandigheden na 1986 op Aruba werd er echter afgezien van het plan compleet onafhankelijk te worden. Dit gebeurde ondanks dat in artikel 62, dat in 1986 aan het Statuut werd toegevoegd, bepaald werd de Nederlandse rechtsorde ten aanzien van Aruba met ingang van 1 januari 1996 zou eindigen. dit was mogelijk doordat het Statuut in 1994 zodanig was aangepast dat Aruba, zolang het zelf wilde, als autonoom land deel zou blijven uitmaken van het Koninkrijk der Nederlanden. De rechtsorde zoals neergelegd in het Statuut ten aanzien van Aruba kon volgens het nieuwe artikel 58, lid 1, wanneer gewenst, worden beëindigd.21 Het land

heeft door deze vrijblijvendheid de status aparte tot 2010 behouden. Hierdoor werden niet alle banden met het koninkrijk verbroken. in artikel 38, lid 1 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden staat dat Nederland, Aruba, Sint Maarten en Curaçao onderling regelingen kunnen treffen.22 Op basis hiervan werd een Samenwerkingsregeling getroffen, die onder andere zorgde

19

nl.aruba.com, geraadpleegd op 02-06-2015.

20

L.J.J. Rogier, Beginselen van Caribisch Staatsrecht p.29.

21

D.J. Elzinga, G. Hoogers, R. de Lange, Van der Pot, Handboek van het Nederlandse Staatsrecht p.986-987.

(12)

voor een gemeenschappelijk Hof van Justitie.23 Later zou de manier waarop Aruba onafhankelijk

was geworden en de Arubaanse staatsindeling als voorbeeld gebruikt voor Curaçao, Sint-Maarten en de BES-eilanden.

1.2.2 De Huidige Situatie

Aruba maakt al 28 jaar geen deel meer uit van de Nederlandse Antillen, maar enkel van het Koninkrijk der Nederlanden. De Arubaanse wetgeving is daarom al veel verder ontwikkeld dan die van Sint Maarten en Curaçao. Om deze reden zijn de staatsregelingen van deze twee landen grotendeels gebaseerd op die van Aruba. Ondanks dat de Arubaanse staatsregeling al lang in werking is, zijn er echter nog zaken die het land niet individueel mag behandelen. Enkele van deze gebieden zijn al genoemd in de paragraaf over Sint Maarten en Curaçao, er vallen echter nog meer onderwerpen onder aangelegenheden van het Koninkrijk. Het koninkrijk bestaat uit Nederland en de Caribische eilanden, maar door het veel grotere aantal Nederlanders ten opzichte van de ongeveer 300.000 mensen in het Caribisch gebied, heeft Nederland de grootste invloed op de beleidsvorming.24 Artikel 3 van het Statuut noemt 7 aangelegenheden voor het

koninkrijk, dat zijn als volgt: a. Defensie;

b. Buitenlandse betrekkingen; c. Nederlanderschap;

d. Ridderorden, vlag en wapen;

e. Nationaliteit, veiligheid en navigatie van zeeschepen onder Nederlandse vlag; f. Toezicht op regelgeving inzake toelating en uitzetting van vreemdelingen; e. Uitlevering.25

Ook staat er dat andere onderwerpen bij deze lijst met aangelegenheden voor het koninkrijk kunnen komen in gezamenlijk overleg van de landen binnen het koninkrijk. Dit kan via artikel 55 van het Statuut, dat de mogelijkheid voor wijzigingen regelt.

Aruba heeft een paar zaken anders geregeld dan de andere landen binnen het koninkrijk. Sommige onderwerpen vallen binnen de competentie van het land, een goed voorbeeld hiervan is de stemleeftijd, die op Aruba niet achttien maar eenentwintig is.26 Enkele andere zaken waarin

Aruba afwijkt van de rest zouden echter wel beschouwd kunnen worden als aangelegenheid voor het koninkrijk. Een voorbeeld hiervan is de dienstplicht, die nog steeds in werking is op Aruba.27 Dit valt dan wel onder punt a. Defensie, maar niet elk aspect hiervan hoeft op

23

L.J.J. Rogier, Beginselen van Caribisch Staatsrecht p.29.

24

R. Van der Laan, J. Van der Heijden, ‘Het grote democratische tekort van Nederland’, The Post Online, 8 maart 2013, geraadpleegd op 12-04-2015.

25

Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, artikel 3.

26

L.J.J. Rogier, Beginselen van Caribisch Staatsrecht p.62.

(13)

koninkrijksniveau geregeld worden. Dit laat zien dat de invulling soms toch in handen van de individuele landen van het koninkrijk gelaten wordt.

Op gebied van rechtspraak is er eenparigheid, maar geen overkoepelend controlerend orgaan als het om het Statuut gaat. De regelgeving van alle landen van het koninkrijk wordt door de nationale rechters van de vier landen getoetst aan onder andere het Statuut. Er is echter geen onafhankelijke rechtbank die zich met de naleving van het Statuut bezighoudt.

Tegelijkertijd is Aruba op het gebied van financiën nog altijd nauw verbonden aan Nederland. Een wet die deze Arubaanse financiële afhankelijkheid van Nederland goed

illustreert is de Instelling Werkgroep Uitvoering Samenwerking Aruba-Nederland, die in 2000 in werking ging. De wet gaat over de inwerkingstelling van een werkgroep die zich bezig zal gaan houden met het creëren van een fonds voor overheidsprojecten op Aruba en met de sanering van de Arubaanse overheidsschulden bij Nederland.28 Dit fonds wordt beheerd door de werkgroep

bestaande uit Nederlandse afgevaardigden, in samenwerking met de Aruban Investment Bank. De Arubaanse begroting wordt door de werkgroep besproken en de Arubaanse schulden bij de Nederlandse overheid worden hierin meegenomen. In 2009 is de Aruba financieel onafhankelijk geworden van Nederland. Dit betekent dat Nederland ophield met het sturen van financiële hulp aan het land. De schulden van het Aruba, die al zwaar aan het stijgen waren, zijn sinds toen verdubbeld. Een reden voor de stijgende schulden voor 2009 was het alsmaar groeiende ambtenarenapparaat, dat van 2.778 ambtenaren in 1986 naar 6.576 ambtenaren in 2007 is gegroeid.29 Toen Nederland stopte met geld in de Arubaanse economie te pompen, heeft dit in

combinatie met de hoge overheidsuitgaven gezorgd voor een enorme staatsschuld, in 2013 groeide deze zelfs nog met 11 procent.30 In 2014 escaleerde de situatie toen de

minister-president van Aruba, Mike Eman in hongerstaking ging om te protesteren tegen het besluit van de Rijksministerraad om the financiële organisatie van Aruba te laten onderzoeken en de begroting niet te ondertekenen. De Nederlandse overheid had gesteld dat Aruba niet genoeg deed om de staatsschuld en het begrotingstekort terug te dringen.31 Begin dit jaar heeft minister

Plasterk gesteld dat hij geen nieuwe escalatie verwacht. VVD en SP hebben echter hun angst geuit dat Nederland in de nabije toekomst toch weer moet opdraaien voor de Arubaanse financiële problemen.32 Als de schuld te hoog wordt zal het volgens deze partijen toch aan

Nederland zijn om dit op te lossen. Deze uitspraken geven de economische verbondenheid tussen Nederland en Aruba goed weer, die ondanks de financiële onafhankelijkheid van Aruba nog steeds bestaat.

1.3 De BES-eilanden

28

Instelling Werkgroep Uitvoering Samenwerking Aruba-Nederland

29

Elsevier, ‘Zorgwekkende stijging Arubaanse overheidsschuld’, www.elsevier.nl, geraadpleegd op 09-03-2015.

30

Antilliaans dagblad, ‘Schuld Aruba Gestegen’, www.antilliaansdagblad.com geraadpleegd op: 10-03-2015.

31

NRC, ‘Arubaanse premier Mike Eman niet meer in hongerstaking’, www.nrc.nl, geraadpleegd op: 09-03-2015.

32

Carbisch Netwerk, ‘Plasterk verwacht geen nieuwe escalatie met Aruba’, www.caribischnetwerk.nl, geraadpleegd op 09-03-2015.

(14)

De BES-eilanden bestaan uit Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, drie eilanden die verspreid over het Caribisch gebied liggen. Ze hebben samen rond de 22.000 inwoners en een gezamenlijk

oppervlakte van 328 vierkante kilometer.33 De officiële talen op de eilanden zijn Nederlands,

Engels en Papiamentu. Deze eilanden zijn een interessant geval binnen het Koninkrijk; ze zijn in de moderne geschiedenis nog nooit onafhankelijk geweest, maar zijn altijd deel geweest van een groter staatssysteem. Eerst hoorden de eilanden bij de Nederlandse Antillen en momenteel zijn ze een deel van de Nederlandse staat. In deze paragraaf worden de beide verbanden waar de BES-eilanden in hebben gezeten en de veranderingen die 10-10-’10 voor deze eilanden heeft meegebracht besproken.

1.3.1 De Situatie tot 10-10’-10

Bonaire, Saba en Sint-Eustatius ondergingen vanaf 1950 nagenoeg dezelfde ontwikkelingen als Curaçao en Sint-Maarten tot op het punt van de referenda op de verschillende eilanden in de jaren ’90. Waar op Curaçao en Sint-Maarten werd gestemd voor het worden van een autonoom land, stemde de bevolking van de BES-eilanden in 1994 echter voor het behoud van de

Nederlandse Antillen.34 Wat in 2004 in het eerder genoemde rapport van de Nederlandse en

Antilliaanse overheid werd aanbevolen voor de BES-eilanden reflecteerde de beslissingen van de referenda tien jaar eerder. In het rapport staat dat deze eilanden de status ‘Koninkrijkseiland’ zouden krijgen, een nieuw figuur dat zou moeten worden gecreëerd in het Statuut en waar de bestuurlijke inrichting en taakstelling verder moet worden uitgewerkt in een rijkswet.35 Een

aspect van deze nieuwe vorm zou onder andere zijn dat het bestuur van de Koninkrijkseilanden vertegenwoordigd zou zijn in de Rijksministerraad. In hetzelfde jaar accepteerde de bevolking van Bonaire en Saba deze plannen door in een referendum voor een directe band met Nederland te stemmen.36 Sint-Eustatius koos voor een behoud van de Nederlandse Antillen, maar omdat

geen van de andere eilanden in dit verband wilden blijven bestaan, was dit geen optie meer. In het politiek akkoord van 2006 werd besloten dat de BES-eilanden deel uitmaken van Nederland. Er kon echter nog wel worden afgeweken van het Europese deel van Nederlandse wetgeving. Er werd besloten dat na de ontbinding van de Nederlandse Antillen, het recht dat er werd toegepast nog wel in werking zou blijven voor de BES-eilanden, te zijner tijd zou deze wetgeving dan vervangen worden door die van Nederland. In 2009 werd de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba opgesteld. Hierin stonden de legale provisies van Nederland die gelijk na 10-10-’10 zouden worden toegepast op de BES-eilanden, op alle resterende gebieden zou het Antilliaanse recht nog van kracht zijn.37

1.3.2 De Huidige Situatie

33

www.statline.cbs.nl, geraadpleegd op 25-05-2015.

34

L.J.J. Rogier, Beginselen van Caribisch Staatsrecht p.30.

35

‘Nu kan het…nu moet het!’: Advies Werkgroep Bestuurlijke en Financiële Verhoudingen Nederlandse Antillen, p.9.

36

bbc.co.uk., ‘Saba voters go for breakaway’, 2004, geraadpleegd op 25-05-2015.

(15)

De BES-eilanden zijn momenteel drie openbare lichamen van Nederland en maken dus integraal deel uit van het land, waardoor ze vallen onder de Nederlandse wetgeving. Nederlandse

wetgever heeft, op advies van de Raad van State, echter wel bepaald dat er zelfs na de

transitieperiode afwijkingen van het Nederlands recht zullen blijven bestaan. Artikel 1, paragraaf 2 van het aangepaste Statuut bepaalt het volgende:

‘‘Bonaire, Sint-Eustatius, en Saba maken elk deel uit van het staatsbestel van Nederland. Voor deze eilanden kunnen regels worden gesteld en andere specifieke maatregelen worden getroffen met het oog op de economische en sociale omstandigheden, de grote afstand tot het Europese deel van Nederland, hun insulaire karakter, kleine oppervlakte en bevolkingsomvang, geografische omstandigheden, het klimaat en andere factoren waardoor deze eilanden zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland.’’38

Toch vallen de belangrijkste zaken voor de BES-eilanden onder het gezag van de Nederlandse regering. De eilanden maken deel uit van Nederland, dat staatsrechtelijk een gedecentraliseerde eenheidsstaat is. Er zijn binnen dit systeem drie lagen, namelijk het rijk, provincies en

gemeenten, waarbij het centrale bestuur vooral zeggenschap heeft over het rijk. De BES-eilanden worden als openbare lichamen, beschouwd. Dit is geregeld via artikel 134 van de Grondwet. De manier waarop deze openbare lichamen zich tot Nederland verhouden wordt in de volgende subparagraaf behandeld.

1.3.3 De wetgeving

De belangrijkste wet voor de organisatie van het bestuur van de BES-eilanden is de Wet Openbare Lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (WolBES). Deze is opgesteld naar het voorbeeld van de Nederlandse gemeentewet en bepaalt de structuur van het openbaar bestuur en haar bevoegdheden.39 De WolBES regelt de openbaarheid van vergaderingen van de besturen,

het toezicht door een Rijksvertegenwoordiger, de stemprocedure van de eilandraad en de relatie tot Nederland. De FinBES, of de Wet Financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba regelt de financiële verhoudingen tot Nederland. De begrotingscyclus en het Nederlandse toezicht op het belastingstelsel vallen hieronder. Het materiele recht van de vroegere Antillen is omgezet in het Nederlands recht in de IBES. Deze zal geleidelijk worden omgezet in Nederlandse wetgeving. Verder is er specifieke wetgeving ingesteld op gebieden als rampenbestrijding, douane en belastingen. De omvang van de competentie van het bestuur van de BES-eilanden wordt bepaald door Nederland en kan ook weer worden beperkt. De handelingen van het bestuur van de eilanden kan worden verdeel in de categorieën autonomie en medebewind, waarbij de laatste via al bestaande wetten vanuit Nederland gaat en er voor de uitvoering ook op vergoeding van de kosten vanuit Nederland kan worden gerekend. 40 Elke zes jaar wordt er een

38

Statuut artikel 1 lid 2.

39

L.J.J. Rogier, Beginselen van Caribisch Staatsrecht p.69-71.

(16)

gezaghebber benoemd door de Nederlandse regering. De gezaghebber speelt een centrale rol in het eilandbestuur. Hij is voorzitter van de eilandsraad en kan aan vergaderingen van de raad deelnemen, ook maakt hij deel uit van het bestuurscollege en is hij belast met de handhaving van de openbare orde.41 Hiernaast benoemd de Nederlandse overheid een Rijksvertegenwoordiger

die de schakel is tussen de eilanden en Den Haag.42

Er worden echter niet enkel regels opgelegd vanuit Den Haag, de bevolking van de BES-eilanden krijgen ook rechten die gelden in Nederland. Zo mogen zij stemmen op leden voor de Eerste- en Tweede Kamer en gebruik maken van een Nederlandse ombudsman. Het is duidelijk dat de BES-eilanden nog volop in de transitieperiode zitten en het proces van de invulling van de wetten nog bezig is. De tijdelijkheid van artikel 1 paragraaf 2 van het Statuut zal volgend jaar voor veranderingen op de BES-eilanden zorgen. Na een periode van zes jaar zullen de uitzonderingen voor het recht op de eilanden besproken worden, waarna deze in de Nederlandse grondwet opgenomen worden.

1.3.4 Abortus, Euthanasie en het Homohuwelijk

Onderwerpen waarbij veel frictie is ontstaan door de invoering van het Nederlands recht op de BES-eilanden zijn abortus, euthanasie en het homohuwelijk.43 In 2010 werd een voorstel voor

een aanpassing van het Statuut gedaan dat inhield dat het Nederlands recht op het gebied van abortus een jaar later ook op de BES-eilanden moet gelden. De tijdslimiet voor de andere twee onderwerpen werd twee jaar. Terwijl alle drie de eilanden hun zorgen uitspraken over dit voorstel, werd er op Sint-Eustatius het luidst geprotesteerd en er werd een resolutie tegen dit plan aangenomen omdat het een ‘te grote culturele- en emotionele schok’ teweeg zou brengen.44

Toch hield de Nederlandse overheid voet bij stuk en het amendement werd aangenomen, ondanks dat dit tegen het principe van artikel 1, paragraaf 2 van het Statuut ingaat, dat stelt dat de regelgeving op de eilanden kan worden aangepast met het oog op sociale omstandigheden. Zij heeft haar standpunt verdedigd door te stellen dat het in dit geval over fundamentele waarden ging.45 Uiteindelijk is er een compromis gesloten, waarbij in ieder geval abortus en euthanasie

onder bepaalde omstandigheden niet verboden mogen worden op de BES-eilanden. Nederland heeft hier laten zien dat er een grens is aan wat deze eilanden zelf mogen regelen, zelfs als dit volgens het Statuut mogelijk zou zijn. Mensenrechten vallen sinds dit voorval onder de Nederlandse competentie en de waarborging van mensenrechten op alle eilanden binnen het Koninkrijk zijn nu dan ook de verantwoordelijkheid van Nederland. Met enkel een

waarborgfunctie voor de Nederlandse overheid wordt de invulling van mensenrechten in de praktijk echter vaak aan de individuele overheden van de eilanden van het Koninkrijk overgelaten.

41

Ibid. p.83.

42

Ibid. p.85.

43

C.M.A.M. Duijf & A.H.A. Soons, The right to self-determination and the dissolution of the Netherlands Antilles, p.82.

44

Ibid.

(17)

Tot slot

Een wijziging van het Statuut is mogelijk door artikel 55 van de rijkswet. Dit gaat volgens de bijzondere besluitvormingsprocedure en kan pas door de koning worden bekrachtigd als het door Aruba, Curaçao en Sint Maarten bij landsverordening is aanvaard. Er zijn twee lezingen binnen een maand nodig voor de Gouverneur om een dergelijke landsverordening te

bekrachtigen. Artikel 55 zorgt er dus voor dat het Statuut alleen gewijzigd kan worden als alle drie de landen ermee instemmen, de Nederlandse instemming wordt al gegarandeerd doordat zowel de Staten-Generaal als de koning moeten instemmen met de herzienings-rijkswet bij een dergelijke procedure.46 Dit betekent dat hoewel de relatie tussen Nederland en de Caribische

eilanden van het Koninkrijk een steeds duidelijkere vorm krijgt door de invulling van wetten, deze in de toekomst altijd kan worden aangepast. Hierdoor is de toekomst van het Koninkrijk nooit zeker en door de spanningen veroorzaakt door economische en sociale problemen op de eilanden zijn veranderingen in de toekomst niet ondenkbaar. Toch staan zowel de Nederlandse overheid, als die van de Aruba, Sint Maarten en Curaçao op dit moment positief tegen het koninkrijk en de onderlinge relaties hierbinnen aan. Minister Plasterk heeft dan ook begin dit jaar gesteld dat hij geen nieuwe escalatie verwacht en positief aankijkt tegen te

Koninkrijksrelaties.47

Hoofdstuk 2: LGO’s van de Europese Unie Inleiding

46

D.J. Elzinga, G. Hoogers, R. de Lange, Van der Pot, Handboek van het Nederlandse Staatsrecht p.1004.

47

Carbisch Netwerk.nl, ‘Plasterk verwacht geen nieuwe escalatie met Aruba’, www.caribischnetwerk.nl, geraadpleegd op 09-03-2015.

(18)

De aparte relatie tussen de EU en de gebieden die geen lidstaten zijn, maar wel op een bepaalde manier bij de EU horen zijn vaak complex en soms zelfs problematisch. Dit komt doordat deze gebieden een eigen rechtsorde hebben, terwijl ze ook deels binnen de rechtsorde van hun bijbehorende lidstaat vallen én die van de EU vallen. De Europese Unie regelt naast het recht van haar lidstaten ook dat van andere gebieden die niet per se dichtbij het Europese continent liggen. Deze kunnen verdeeld worden onder verschillende categorieën. De eerst categorie zijn de Ultraperifere gebieden (UPG’s). Deze worden beschreven in artikel 355, lid 2 van het

Werkingsverdrag van de Europese Unie. Het gaat hier op dit moment enkel alleen om de Franse gebieden overzee, de Canarische eilanden, de Azoren en Madeira. Een tweede categorie zijn de Landen en Gebieden Overzee (LGO’s), die in lid drie van artikel 355 worden beschreven. LGO’s zijn gebieden die wel bij EU-landen horen, maar niet direct onder het EU-recht vallen.48 Verder

zijn er nog de andere gebieden van de EU, waarvan de externe relaties onder het beleid van een lidstaat vallen, maar die voor de rest nagenoeg autonoom zijn. Voorbeelden hiervan zijn de Kanaaleilanden, Het eiland Man en de Faeröer eilanden.49 Ten slotte zijn er de overige territoria

die afspraken hebben met de EU, de rechtsgrondslag voor deze afspraken staan in artikel 300, 308 en 310 van het VWEU. Het gaat hier vaak om voormalige Sovjetstaten of oude koloniën van EU-landen.50

In de komende hoofdstukken worden enkel de categorieën LGO en UPG behandeld. Dit is omdat de Caribische landen en gebieden van het Koninkrijk op dit moment allemaal de status LGO hebben. Hiernaast wordt het aannemen van de status van UPG als mogelijk alternatief gezien. De speciale relatie die LGO’s met de EU hebben en de manier waarop het EU-recht invloed heeft op de nationale wetgeving van de LGO’s wordt hier onderzocht. Hiernaast wordt er dieper ingegaan op de LGO’s binnen het Koninkrijk, de manier waarop deze met de EU te maken hebben en hoe dat zich tot nu toe ontwikkeld heeft.

2.1 LGO’s Algemeen

Landen en Gebieden Overzee horen al vanaf het Verdrag van Rome uit 1957 bij de EU (toen EEG). De EU heeft als doel het aanmoedigen van de economische en sociale ontwikkeling van deze gebieden en hun betrekkingen met de EU versterken. In Annex II van het Verdrag worden de bestaande LGO’s benoemd, waarbij Aruba, Curaçao, Sint-Eustatius, Saba, Bonaire en Sint Maarten op de lijst staan als LGO’s die bij de lidstaat Nederland horen.51

De relatie van de EU met de LGO’s staat beschreven in artikel 198 t/m 204 van het VWEU. Artikel 198 stelt dat het bij LGO’s gaat om niet-Europese gebieden die speciale betrekkingen onderhouden met Denemarken, Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk. De doeleinden met betrekking tot de LGO’s worden beschreven in artikel 199. Zo wordt bij het handelsverkeer met de LGO’s dezelfde regeling toegepast als bij handel met andere lidstaten. Verder moeten de

48

P. Kavelaars, ‘The Foreign Countries of the European Union’, p.269.

49

Ibid., p.271.

50

Ibid., p.272.

(19)

lidstaten bijdragen aan investeringen die nodig zijn bij de ontwikkeling van de gebieden. Artikel 200 gaat over douanerechten, heffingen zijn voor het merendeel namelijk net als tussen de lidstaten verboden op grond van artikel 30 van het VWEU. Zelf kunnen LGO’s wel douanerechten heffen als deze in overeenstemming zijn met de eisen van hun ontwikkeling en de behoeften van hun industrialisatie. Er is ook vrij verkeer van werknemers, net als binnen de Unie, maar er zijn wel nuances aangebracht via de procedure beschreven in artikel 203. Dit is om de

volksgezondheid, openbare veiligheid en openbare orde van zowel de EU als de LGO’s te waarborgen. Verder is de huidige relatie met de LGO’s, waaronder de economische banden met deze gebieden gebaseerd op het Overzeese Associatie-Besluit die in 2001 door de raad van ministers is aangenomen.52 Deze regelt financiële ontwikkelingssamenwerking door middel van

het Europees Ontwikkelingsfonds en regelt economische en handelssamenwerking.

2.2 Groenboek 2008

Een belangrijk moment waarop de relatie tussen de EU en LGO’s werd bepaald was toen in 2008 het groenboek genaamd ‘De toekomstige betrekkingen tussen de EU en de Landen en Gebieden Overzee’ werd opgesteld door de Europese Commissie. De insteek van dit groenboek was het nadrukkelijker benaderen van LGO’s als deel van Europa, zodat Europese standaarden meer en meer op LGO’s gaan gelden.53 Dit document gaat over de legale basis van de

associatieovereenkomsten en geeft informatie over de LGO’s en hun handelsovereenkomsten met de EU. Er wordt in dit document ook gefocust op de zowel de verschillen als de

overeenkomsten tussen de bestaande LGO’s.54 De moeilijkheden en kansen van de bestaande

LGO’s van de EU worden er beschreven. In het document staat dat de ontwikkelingshulp per hoofd van de bevolking in de LGO’s in 2008 gemiddeld zes keer zo hoog als de hulp aan

Afrikaanse landen moet zijn.55 Verder mogen LGO’s niet als derde landen worden beschouwd en

moeten deze landen en gebieden dezelfde waarden als de EU hebben op het gebied van

menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de grondrechten.56 In het document staat ook dat alle onderdanen van LGO’s burger van de EU zijn

in de zin van artikel 20 van het Verdrag en dat de onderdanen van de Deense, Franse en Nederlandse LGO’s ook de nationaliteit van de bijbehorende lidstaat krijgen.57

In het Groenboek worden verder de toekomstige doelen voor de relatie tussen de EU en de LGO’s gegeven, dit gaat vooral over het investeren in de economie van de LGO’s, door integratie van de LGO in de regionale- en wereldeconomie. Ook moet er worden gewerkt aan regionale

52

P. Sutton, ‘The European Union and the Caribbean Region: Situating the Caribean Overseas Countries and Territories’, p.3.

53

H.E. Bröring, H.G. Hoogers, D. Kochenov, ‘De Caribische koninkrijksgebieden en de Europese Unie: Over de moeizame verhouding tussen Europees en Staatsrecht in Koninkrijksrelaties’, p.14.

54

P. Sutton, ‘The European Union and the Caribbean Region: Situating the Caribean Overseas Countries and Territories’, p.4

55

Groenboek COM/2008/0383 def. van de Commissie van 25 juni 2008 betreffende de toekomstige betrekkingen tussen de EU en de landen en gebieden overzee, artikel 2.4.

56

Ibid., artikel 3.1.1

(20)

samenwerking tussen de LGO’s onderling. Al deze doelen zijn gericht op het verbeteren van de economie van deze gebieden, zodat deze ook verantwoordelijkheden binnen de EU kunnen krijgen, iets wat ze in 2008 nog niet hadden.58 De biodiversiteit van de LGO en de rol van de EU

deze te beschermen staat ook uitgebreid in het groenboek. Het groenboek geeft echter slechts plannen en standpunten van de Commissie aan. Toch luidde dit een nieuwe periode in, waar de EU zich meer bezig ging houden met de specifieke relaties van de LGO’s.59

De overheid van Aruba reageerde op het groenboek door te zeggen dat Aruba meer actief moest zijn binnen de EU. Er moesten meer lucratieve projecten vanuit Aruba binnen de EU komen, in combinatie met verbeterde handelsroutes tussen beide.60 De toenmalige Antillen

wilden betere toegang tot de horizontale fondsen van de EU, beleid dat de concurrentiepositie van de Antillen zou verbeteren en de rol van poort naar Midden- en Zuid-Amerika voor de EU op zich nemen.61 Deze standpunten geven goed aan de Caribische LGO’s waarde aan hun relatie met

de EU hechten. Deze uitspraken laten zien dat de EU wordt gezien als een goede economische katalysator. dit komt doordat de EU een enorme markt kan bieden voor de Caribische landen en een bron van investeringen kan zijn.

2.3 Europese regelingen met de LGO’s

Zoals eerder genoemd, staat de relatie van de LGO’s tot de EU beschreven in artikel 182 t/m 188 en artikel 299 van het VWEU. Hiernaast bepaalt artikel 203 van het Verdrag de legale grondslag voor het maken van verdere regels voor de betreffende gebieden.62 Verdere wetgeving en

specifieke bepalingen staan echter in een ander wetsdocument, namelijk het Besluit van de Raad betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap (hierna LGO-besluit). Dit is een vorm van secundaire EU-wetgeving die de specifieke regels voor de toepassing van het EU-recht in de gebieden genoemd in bijlage II van het Verdrag regelt. Dit besluit begint met het stellen van doelen, zoals het bevorderen van de economische en sociale ontwikkeling van LGO’s en de economische betrekkingen tussen de LGO’s en de EU verbeteren.63

Vervolgens wordt bepaald dat LGO’s geen derde landen zijn, maar ook niet bij de interne markt horen. Er staan in het besluit veel rechtsoverwegingen die specifiek over de handel in een bepaald goed gaan, zoals de suiker- en rijsthandel.64 Later zijn er nieuwe bepalingen vanuit de

EU gekomen die gaan over de LGO’s en het betrekken van deze gebieden in de Europese wetgeving. In een voorstel van de Commissie uit 2014 staat bijvoorbeeld dat er op Aruba,

58

Groenboek COM/2008/0383 def. van de Commissie van 25 juni 2008 betreffende de toekomstige betrekkingen tussen de EU en de landen en gebieden overzee, artikel 3.1.2.

59

P. Sutton, ‘The European Union and the Caribbean Region: Situating the Caribean Overseas Countries and Territories’, p.5.

60

54 Ibid., p.4.

61

Ibid.

62

Kochenov, ‘The Application of EU Law in the EU-s Overseas Regions Countries’, p.718.

63

Besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap, P.B. L 314/1 van 30 november 2001, artikel 2.

64

Besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap, P.B. L 314/1 van 30 november 2001,artikel 10.

(21)

Curaçao en Sint-Maarten ook directe toepassing van Europese sancties moet komen. Sancties vanuit de EU tegen derde landen, personen, rechtspersonen, en niet-statelijke groepen of

entiteiten via artikel 215 van het VWEU gelden dit moment namelijk alleen in Nederland, en nog niet in de LGO’s van het Koninkrijk.65

Een deel van het besluit gaat over de strategie van de EU om de LGO’s meer te laten ontwikkelen door onderlinge samenwerking tussen de verschillende LGO’s. Door regionale handelsassociaties te beginnen en samen aan projecten te werken, kunnen de LGO’s elkaar ondersteunen in hun economische en sociale groei, is het idee. In het LGO-besluit staat dat de gebieden dit onderling met elkaar moeten afspreken, maar onder toezicht van de EU. Zo steunt de EU een meerdere integratie initiatieven zoals het bewerkstelligen van een vrijehandelszone tussen Caribische, maar ook Afrikaanse en ACS-landen.66 Een ander project heet CARIFORUM en

is een breed proces van politiek dialoog en regionale samenwerking in het Caribisch gebied.67 De

plannen voor de regionale samenwerking zijn bepaald in het ACP-EU besluit en het CARIFORUM-EU Economisch Partnerschap Besluit. In deze besluiten staan verschillende regionale activiteiten die gericht zijn op betere samenwerking op het gebied van bijvoorbeeld HIV-bestrijding,

rampenbestrijding, handels- en investeringsverbondenheid. De LGO’s in dit gebied zijn de toezichthouders van de ontwikkeling van de regionale samenwerking. De rol van de Caribische LGO’s is het sturen van de regionale samenwerking. Hiernaast houden zij het contact met de EU over de voortgang van de projecten.68De EU heeft in de afgelopen vijf jaar ruim zes miljoen euro

vrijgemaakt voor dit plan. De samenwerking gaat tot nu toe echter nog redelijk stroef. Dit komt door een gebrek aan financiering en een gematigde inzet van alle partijen.69 Verder legt het

besluit regels vast op het gebied van milieu, mensenrechten, democratie etc. En worden de sectoren waarin de EU de LGO’s zal begeleiden genoemd, zoals de landbouw-, bosbouw-, visserij-, industrie- en energiesector.70

De bestaande LGO’s van de EU kunnen verdere EU-wetgeving overnemen als de

besluitvormers van de betreffende LGO dit zelf willen. Deze overname is echter niet verplicht, op deze manier kunnen bijvoorbeeld enkel de onderdelen die voor een eilandgebied relevant zouden zijn en waarvan de implementatie haalbaar is worden overgenomen. Wanneer een LGO vrijwillig EU-wetgeving overneemt, krijgt deze de status LGO-plus. De LGO’s van het koninkrijk zijn dit echter nog niet. 71

LGO’s kunnen ook rekenen op financiële steun vanuit de EU. Er kan in deze gebieden geen aanspraak gemaakt worden op Europese structuurfondsen, maar het 11e Europese

65

Ministerie van Buitenlandse Zaken, ‘EU-sancties ook in Aruba, Curaçao en Sint-Maarten’, www.minbuza.nl geraadpleegd op 14-04-2015.

66

Ec.europa.eu, Regional Cooperation, geraadpleegd op 30-04-2015.

67

P. Sutton, ‘The European Union and the Caribbean Region: Situating the Caribean Overseas Countries and Territories’, p.6.

68

Ibid., p.7.

69

Ibid.

70

Besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap, P.B. L 314/1 van 30 november 2001, deel II artikel 11.

71

H.E. Bröring, H.G. Hoogers, D. Kochenov, ‘De Caribische koninkrijksgebieden en de Europese Unie: Over de moeizame verhouding tussen Europees en Staatsrecht in Koninkrijksrelaties’, p.13.

(22)

Ontwikkelingsfonds is deels voor de LGO’s bestemd. Dit fonds staat los van de EU-begroting en is bedoeld voor landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (samen de ACS-landen) en voor de LGO’s. Er zit zelfs een specifiek component voor de Caribische LGO’s in het

programma van dit fonds.72 Het totale budget van dit fonds is voor de periode van 2014 tot 2020

30,5 miljard euro73, waarvan 346 miljoen bedoeld is voor het Caribisch gebied en 1% is

weggelegd voor de LGO’s gezamenlijk. 74 Een ander project vanuit de EU dat voor investeringen

in de Caribische LGO’s zorgt is de Caribbean Investment Facility, een project dat gestart is in 2013. Dit project wordt gefinancierd door middel van beurzen van het Europees

ontwikkelingsfonds, andere Europese instituties en de particuliere sector.Tot 2020 is er via deze faciliteit 40 miljoen beschikbaar gesteld voor investeringen op het gebied van onder andere infrastructuur, transport, milieu, klimaat en ontwikkeling van de particuliere sector.75

LGO’s vallen niet binnen de monetaire unie, de meeste hebben nog hun eigen munt, zo wordt er op Aruba met florins betaald, terwijl op Curaçao en Sint-Maarten de Antilliaanse gulden in omloop is. Op de BES-eilanden is de munteenheid sinds 2011 de Amerikaanse dollar.76 Er zijn

echter wel LGO’s die de euro als munt gebruiken, dit zijn de Franse overzeese gebieden Saint-Pierre, Miquelon en Mayotte.77 Over het monetaire beleid en het gebruik van verschillende valuta

op de LGO’s en UPG’s zal in hoofdstuk 3 verder worden ingegaan.

2.4 Aanscherping wetgeving LGO’s door jurisprudentie

Ondanks het geringe aantal zaken die te maken hadden met de status van overzeese gebieden en hun inwoners, heeft het HvJ een rol gehad in de invulling van het Europees recht op het gebied van LGO’s en UPG’s.78 De zaak Eman en Sevinger heeft bijvoorbeeld veel invloed gehad op de

rechten van de inwoners van LGO’s. In dit arrest beriepen twee leden van de Staten van Aruba zich via hun Europees burgerschap en het verbod op discriminatie op grond van nationaliteit volgens artikel 18 van het VWEU op hun recht om te stemmen voor de verkiezingen voor het Europese Parlement.79 Hier werd door het Hof van Justitie (hierna HvJ) bepaald dat EU burgers

hun status als EU-burger niet kunnen verliezen wanneer zij een woonplaats kiezen buiten het grondgebied van de gemeenschap, maar in een van de landen of gebieden overzee zoals bedoeld in artikel 299 van het VWEU. Dit laat zien dat Europese burgerrechten niet kunnen worden ontzegd op basis van geografische criteria. Burgers van de LGO’s hebben sinds dit arrest net als

72

P. Sutton, ‘The European Union and the Caribbean Region: Situating the Caribean Overseas Countries and Territories’, p.6.

73

Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad: Jaarverslag van 2014 over het beleid van de Europese Unie op het gebied van ontwikkelingshulp en externe steun en de uitvoering daarvan in 2013, p.2.

74

Ec.europa.eu, Regional Cooperation, geraadpleegd op 30-04-2015.

75

Ibid.

76

Europa-nu.nl, geraadpleegd op 01-04-2015.

77

Groenboek COM/2008/0383 def. van de Commissie van 25 juni 2008 betreffende de toekomstige betrekkingen tussen de EU en de landen en gebieden overzee, artikel 3.1.1.

78

D. Kochenov, ‘the sphere of territorial application of EU law’, p.65.

79

Arrest van het Hof van 12 september 2006 in zaak C-300/04, M.G. Eman en O.B. Sevinger tegen College van burgemeester en wethouder van Den Haag, Jur. 2006, I-08055.

(23)

andere unieburgers fundamentele Europese burgerrechten.80 In het arrest Lancry81 werd door

het HvJ bepaald dat ook milieuheffingen op grensoverschrijdende goederen vanuit LGO’s ook verboden zijn.82 op dit vlak zijn LGO’s nu gelijk aan lidstaten; over het algemeen zijn alle

heffingen van gelijke werking gericht op de LGO’s volgens het VWEU verboden. In het arrest Kaefer en Procacci83 uit 1990 werd al bepaald dat de gerechtelijke organen van de LGO’s vallen

onder de rechterlijke instanties van een lidstaat in de zin van artikel 267. Een rechtbank van een LGO kan dus een prejudiciële vraag stellen aan het HvJ.84

Er zijn daarentegen ook arresten die de juridische band van LGO’s met de EU wel

verduidelijken, maar die aangeven dat voor LGO’s toch niet dezelfde rechten gelden als voor de lidstaten van de EU. Vóór de zaak Hansen85 werd er in de praktijk nauwelijks onderscheid

gemaakt tussen LGO’s en UPG’s op het gebied van verkeer van goederen en heffingen, maar vanaf dit arrest kwam er een onderscheid tussen. Zo besloot in het arrest Antillean Rice Mills86 uit

1997 de Commissie, onder druk van Italië en Frankrijk een quotum voor rijst vast te stellen dat zonder betaling van importheffingen de gemeenschap binnen mocht. Voor alles wat buiten dit quotum werd geïmporteerd moest een minimumprijs komen.87 Dit besluit was gebaseerd op

artikel 109 van het LGO-besluit, waarin wordt bepaald dat de vrijdom van douanerechten en heffingen voor de LGO’s beperkt mag worden door de Commissie, wanneer deze ‘de economische activiteit van de gemeenschap of van een of meer lidstaten ernstige verstoringen teweegbrengt’.88

Een verstoring van het vrij verkeer van goederen, vastgelegd in artikel 28 van het VWEU, was hier volgens het HvJ niet aan de orde. Het bedrijf Antillean Rice Mills werd hier dus niet onwettelijk benadeeld en ook niet direct en individueel geraakt, waardoor het beroep tot

nietigverklaring werd verloren. In dit arrest werd weer bepaald dat als er iets in het LGO-besluit geregeld is, het Verdrag niet altijd opgaat. Aan de andere kant zou kunnen worden betoogd dat de LGO’s door dit arrest juist steeds meer betrokken bij de EU zijn geraakt. Er werd hier een beperking opgelegd om de principes van de Europese Unie, zoals solidariteit tussen de lidstaten en economische convergentie te waarborgen.89 Dit betekent dat niet enkel deel IV van het

verdrag opgaat voor de LGO’s, zoals eigenlijk bedoeld, maar dat de principes van de EU

80

D. Kochenov, ‘the sphere of territorial application of EU law’, p.9.

81

Arrest van het Hof van 9 augustus 1994 René Lancry SA tegen Direction générale des douanes en Société Dindar Confort Gevoegde zaken C-363/93, C-407/93, C-408/93, C-409/93, C-410/93 en C-411/93.

82

Kluwer, Milieuheffingen en Subsidies 2014-1015, p.12.

83

Arrest van het Hof van 12 December 1990 in de gevoegde zaken C-100/89 en C-101/89, Kaefer en Procacci/Franse Staat. Jur. 1990, I-04647.

84

Schram, E., Landen en Gebieden Overzee, p.47.

85

Arrest van het Hof van 10 oktober 1975, C148/77 H.Hansen & O. C. Balle GmbH & Co/ Hauptzollamt Flensburg.

86

Arrest van het Gerecht van 14 september 1995 in de gevoegde zaken T-480/93 en T-483/93, Antillean Rice Mills NV e.a./Commissie, Jur. 1995, II-02305

87

Trouw, Brussel handhaaft beperking rijstimport uit de Antillen, 1997.

88

Arrest van het Gerecht van 14 september 1995 in de gevoegde zaken T-480/93 en T-483/93, Antillean Rice Mills NV e.a./Commissie, Jur. 1995, II-02305, rechtsoverweging 16.

(24)

beschreven in deel I van het Verdrag ook opgaan voor de overzeese gebieden.90

Een recenter voorbeeld komt uit 2011, toen er bij drie gevallen91 van de uitkering van

deelnemingsdividend vanuit Nederland naar de (voormalige) Nederlandse Antillen prejudiciële vragen werden voorgelegd over de relatie tussen Nederland en de LGO’s binnen het Koninkrijk.92

De vijf procent dividendbelastingheffing die in Nederland gehandhaafd werd zou namelijk worden verhoogd als het ging om de LGO’s binnen het koninkrijk, maar de regeringen van de LGO’s beriepen zich op het vrije kapitaal- en belastingverkeer binnen de unie vastgelegd in artikel 63 van het VWEU. Het HvJ bepaalde echter dat artikel 47 en 55 van het LGO-besluit hier al van toepassing waren, waardoor het VWEU hier niet van werking was. Artikel 47 gaat over het vrije betalingsverkeer tussen de Europese lidstaten en de LGO’s en de LGO’s onderling. Artikel 55 gaat over de mogelijke uitzonderingen hierop, bijvoorbeeld bij preventie van belastingfraude.93

De verhoging door de Nederlandse overheid was dus gerechtvaardigd. Het Hof bepaalde hiermee dat LGO’s geen derde landen waren, maar ook geen volwaardige lidstaten die onder elk beding onder het Verdrag vallen. Als een onderwerp al geregeld wordt door het LGO-besluit kan dit voorrang krijgen op het verdrag. In het arrest Regering van de Nederlandse Antillen tegen de Commissie94 werd bepaald dat LGO’s bij het geval van nietigverklaring van beslissingen van de

Commissie volgens artikel 263 van het VWEU niet dezelfde rechten als lidstaten hebben, maar dat ze wel als rechtspersoon beschouwd worden.95 Een LGO kan niet net zoals een lidstaat

zomaar beroep tot nietigverklaring van een handeling van de Commissie instellen, maar als deze kan aantonen dat het rechtstreeks en individueel geraakt is, kan dit wel.96 De vrijheid van

kapitaal volgens artikel 63 werd sinds 2011 in het arrest Prunus gegarandeerd doordat LGO’s als derdelanders werden beschouwd.97 Drie jaar later, in het arrest X BV en TBG Limited werd echter

besloten dat LGO’s niet onder artikel 63 vallen, maar dat de vrijheid van kapitaal voor deze gebieden wordt geregeld in het LGO-besluit. Dit deel is echter enkel gericht op de directe investeringen in bedrijven, terwijl het artikel hiernaast nog op 12 andere categorieën slaat, de vrijheid van kapitaal voor LGO’s werd tus ingeperkt.98

De invulling van het EU-recht betreffende LGO’s als gevolg van de jurisprudentie door de jaren heen heeft voor meer rechten voor LGO’s en hun inwoners gezorgd. Er is een sterkere verwevenheid tussen LGO’s en de EU gekomen en dit is een trend die zich lijkt voort te zetten.

90

Kochenov, ‘The Application of EU Law in the EU-s Overseas Regions Countries’, p.721.

91

Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:121, Gevolgd Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:225, Gevolgd Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:224.

92

De Rechtspraak, ‘ECLI:NL:HR:2015:121’, 2014. http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument? id=ECLI:NL:PHR:2014:1893

93

Besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap, P.B. L 314/1 van 30 november 2001, artikel 47 & 55.

94

Arrest van het Hof van 10 april 2003 in zaak C-142/00 P, Commissie/Nederlandse Antillen. Jur. 2003, I- 03483, r.o. 59-81.

95

Schram, E., Landen en Gebieden Overzee, 2011, p.47.

96

minbuza.nl, ‘Beroep tot Nietigverklaring’, z.d., geraadpleegd op 05-04-2013.

97

HvJ 5 mei 2011, zaak C-384/09, Prunus, FJF, No. 2011/215.

98

W. Geursen, ‘Overseas tax holliday to Dutch Caribbean under the free movement of capital spoiled by CJEU in TGB Limited-case’, 2012.

(25)

Aan de andere kant is er duidelijk geworden dat LGO’s geen integraal deel uitmaken van de EU. De gebieden vallen deels onder de verdragen van de EU en deels onder de speciale wetgeving voor LGO’s. De jurisprudentie en nieuwe wetgeving voor deze gebieden zal de relatie met de EU in de toekomst verder gaan vormen, maar een unieke positie binnen het raamwerk van de EU zullen de LGO’s altijd houden.

2.5 Kritiek op de relatie tussen de EU en de LGO’s

Een eerste probleem in de relatie tussen de EU en de LGO’s stamt uit het LGO-besluit. Dit wetsdocument is namelijk opgesteld door de EU, zonder overleg met de betreffende LGO’s. Alle onderwerpen en regels in het Besluit zijn opgenomen via artikel 203 van het VWEU. De enige vereiste voor een dergelijke vorming van wetgeving is dat de Raad unaniem besluit op een voorstel van de Commissie; verdere inmenging, diplomatie of ratificatie van de LGO’s is niet nodig.99 Dit gegeven kan zorgen voor het idee dat de Caribische LGO’s door de EU worden

bemoederd en de verhoudingen tussen de LGO en de EU ongelijk zijn. Een andere vorm van kritiek is dat plannen voor LGO’s rooskleurig worden geschetst, terwijl de implementatie in de praktijk een stuk lastiger blijkt. Zo werd in 2008 het CARIFORUM-EU Economic Partnership Agreement (EPA) getekend, een handelsovereenkomst waar naast de handel en industrie, nu ook sectoren als cultuur werden inbegrepen.100 De cultuurprovisies van dit document houden in dat

de markt voor bijvoorbeeld artiesten en audiovisuele sector nu ook ongehinderd gebruik konden maken van de Europese markt. In 2011 kwam echter een rapport uit waaruit bleek dat het in de cultuursector lastig bleek gebruik te maken van de EPA. Dit kwam doordat er eerst

hervormingen in deze sector nodig waren wat enkel mogelijk zou zijn door herstructureringen en educatie.101

De nieuwe omgangsvorm met LGO’s wordt door enkele critici ook bestempeld als een vorm van neo-imperialisme.102 De relatie met de LGO’s gaat volgens deze critici sinds het groenboek

van 2008 niet meer zozeer om ontwikkelingshulp aan minder welvarende gebieden, maar om gebieden die buiten Europa liggen op te nemen in de Europese politiek. Het argument is dat de zeggenschap die de EU in deze gebieden krijgt ten koste gaat van de soevereiniteit van de gebieden in kwestie

Conclusie

In dit hoofdstuk is gebleken dat relatie tussen de LGO’s van het Koninkrijk en de Europese Unie gecompliceerd is. De overzeese gebieden hebben veel aan hun connectie met de EU, vooral op het gebied van handel en door gebruik te maken van Europese fondsen. Aan de andere kant

99

Kochenov, ‘The Application of EU Law in the EU-s Overseas Regions Countries’, p.718.

100

European Centre dor Development Policy Managment, Implementing cultural provisions of CARIFORUM-EU EPA, 2011.

101

Ibid.

102

R. Adler-Nissen & U.P. Gad, European Integration and Postcolonial Sovereignity GamesL the EU Overseas Countries and Territories, p.3.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vervoer naar een ziekenhuis bij niet-spoedeisende hulp komt bijna altijd voor eigen rekening?. In een aantal gevallen krijgt u van PZP vanuit uw basisverze- kering uw reiskosten

45 Advocaat-generaal Wahl concludeert dat het Gerecht een fout heeft gemaakt door het referentiekader kunstmatig te beperken waardoor de regel van overdracht van de verliezen daar

55 Het Hof was klaarblijkelijk zo overtuigd geraakt dat de Belgische wetgeving betreffende een maximum gehalte aan zout in brood niet door de beugel kon, dat het de conclu- sie trok

Een nationaal beleid dat alleen de in die lidstaat opgewekte duurzame elektriciteit stimuleert zal een dergelijk effect hebben en dus objectief gerechtvaardigd moeten worden

passing van het Europese internationaal privaatrecht door de nationale rechter, én in bijzondere bijdragen over de ambtshalve toepassing van Europees Unierecht in de

De vraag is ‘of artikel 107 Werkingsverdrag [aldus] dient te worden uitgelegd dat de omstandigheid dat de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde heffing op het gebruik van

8 Scorepunten worden toegekend op grond van het door de kandidaat gegeven antwoord op iedere vraag.. Er worden geen scorepunten

Indien een poststuk, na het verstrijken van de maximale overgangsduur niet is aangekomen, kunt u contact opnemen met de Militaire Post Organisatie, telefoon: +31 ( 0)//0,*'++..