• No results found

Temporele flexibiliteit en spatiële verbreding door positief affect

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Temporele flexibiliteit en spatiële verbreding door positief affect"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Temporele Flexibiliteit en Spatiële Verbreding door Positief Affect

Bachelorproject Brein & Cognitie

Naam: Jordy Boer

Studentnummer: 10184678 Begeleider: R. H. Phaf

(2)

Inhoudsopgave Pagina 2 Inhoudsopgave 3 Abstract 4 Inleiding 10 Methode 14 Resultaten 20 Discussie 24 Literatuurlijst

(3)

Abstract

In de huidige studie werd onderzocht of positief affect temporele flexibiliteit of spatiële verbreding van aandacht versterkt. Hiervoor werd een visuele zoektaak gebruikt. Deze is geschikt om spatiële en temporele effecten te toetsen. Deelnemers voerden de taak na een positieve en een negatieve stemmingsinductie uit. De hellingswaarden van de zoek-curves onder positief en negatief affect werden met elkaar vergeleken. De temporele hypothese voorspelde een steilere helling onder negatief affect terwijl de spatiële hypothese het tegengestelde voorspelde. De helling onder negatief affect bleek licht steiler te zijn dan onder positief affect. Als

deelnemers geoefend waren in de taak werd de helling onder negatief affect aanzienlijk steiler dan die onder positief affect. Hiermee lijkt het er op dat positief affect eerder leidt tot een versterking van temporele flexibiliteit dan van spatiële verbreding van aandacht. Vervolgonderzoek is nodig om de bevindingen te bekrachtigen.

(4)

Temporele Flexibiliteit en Spatiële Verbreding in Positief Affect

Dat mensen gelukkig worden van succes is logisch maar leidt geluk andersom ook tot succes? Lyubomirsky, King en Diener (2005) stellen dat er een wederkerige invloed bestaat tussen succes en geluk. Geluk zou succes veroorzaken en vaak vooraf gaan aan succesvolle uitkomsten in het leven, zoals het vinden van een baan of een relatie. Ook zou geluk samenhangen met wenselijke persoonlijkheidstrekken als creativiteit, altruïsme en sociability. Het lijkt er dus op dat geluk succes in de hand werkt. Maar welke mechanismen zorgen er dan voor dat frequent blije mensen meer kans op succes hebben dan niet frequent blije mensen?

Wellicht speelt affectieve modulatie een rol in de relatie tussen geluk en succes. Affectieve modulaties zijn veranderingen in informatieverwerking als gevolg van een emotionele toestand. Positief affect is de kern van een emotie met positieve valentie, zoals opluchting of verliefdheid. Invloeden van positief affect op

informatieverwerking zijn bijvoorbeeld dat het creatief en probleem-oplossend denkvermogen vergroot (Isen, Daubman & Nowicki, 1987; Isen, 2001). Een prominente verklaring voor deze effecten is de broaden and build theorie van Fredrickson (1998; 2004). De theorie stelt dat positieve emoties aandacht flexibeler en breder maken dan negatieve emoties of neutraal affect. Flexibiliteit is de snelheid waarmee iemand zijn aandacht kan wisselen. Breedheid kan gezien worden als de grootte van spatiële ruimte waar iemand zijn aandacht op kan richten. Positief affect zou er middels verhoogde verbreding en flexibiliteit voor zorgen dat mensen

informatie vloeiender en gemakkelijker verwerken dan normaal. Hierdoor wordt de kans op een baan of nieuwe sociale banden hoger volgens Fredrickson (1998; 2004).

(5)

Fredrickson (2004) niet. Verbreding en flexibiliteit zijn volgens haar deel van

hetzelfde proces; affectieve modulatie door positief affect. Het is echter zeer de vraag of de twee mechanismen wel op één hoop gegooid kunnen worden. Recent onderzoek suggereert namelijk het tegendeel.

Uit de broaden and build theorie (Fredrickson, 1998; 2004) volgt een spatiële hypothese. Deze hypothese stelt dat positief affect aandacht ruimtelijk breder maakt dan neutraal en negatief affect. Rowe, Hirsch en Anderson (2007) dragen evidentie aan voor de spatiële hypothese. In het eerste experiment van hun studie werd de flanker-taak van Eriksen en Eriksen (1974) gebruikt. Bij deze taak dient er gereageerd te worden op een centraal aangeboden target-letter. Tegelijkertijd worden flankerende distractors aangeboden, welke congruent of incongruent met het target kunnen zijn. Door interferentie van de distractors op het target zijn de reactietijden in incongruente condities over het algemeen hoger dan in congruente condities. Rowe et al. (2007) vonden dat positief affect leidde tot meer interferentie van incongruente flankers dan negatief en neutraal affect. Door verbrede aandacht zouden meer interfererende distractors waargenomen worden. Ook vonden Rowe et al. (2007) dat flankers die verder van het target af stonden, tot meer interferentie leidde bij positief affect dan bij neutraal en negatief affect.

De geboden evidentie voor de spatiële hypothese uit experiment 1 van Rowe et al. (2007) werd echter niet ondersteund door Bruyneel, van Steenbergen, Hommel, Band, de Raedt en Koster (2013). Zij konden de resultaten van Rowe et al. (2007) niet repliceren. De bevinding van Rowe et al. (2007) lijkt daarom niet heel robuust.

Daarnaast is het opmerkelijk dat Rowe et al. (2007) stellen dat hun tweede experiment de spatiële hypothese ook ondersteunt. In dit experiment wordt namelijk helemaal

(6)

geen ruimtelijke visuele aandacht onderzocht. Rowe et al. (2007) vonden dat semantische associaties sneller gemaakt werden bij positief dan bij negatief affect. Het blijft onduidelijk hoe netwerken van betekenissen in spatiële zin opgevat moeten worden. Ondanks bovenstaande punten van kritiek is de spatiële hypothese een gangbare manier om aandachtseffecten van positief affect te verklaren. Er bestaat echter een alternatieve verklaring.

De temporele hypothese volgt - zoals de spatiële hypothese - uit de broaden

and build theorie van Fredrickson (1998; 2004). Deze temporele hypothese stelt dat

positief affect aandacht flexibeler in tijd maakt dan neutraal en negatief affect. Door positief affect kunnen mensen hun aandacht sneller en dus vaker wisselen,

bijvoorbeeld tussen stimuli. Temporele flexibiliteit kan ook de resultaten van Rowe et al. (2007) verklaren. Omdat aandacht flexibeler is bij positief affect zouden mensen hun aandacht kunnen blijven switchen tussen flankers en het target. Dit zou de gevonden toename in interferentie van incongruente flankers kunnen veroorzaken. Deze verklaring wordt onderbouwd door onderzoek van Phaf (2015) waar in de invloed van positieve en negatieve emotieinducties op interferentie door gemaskeerde flankers werd onderzocht. Dezelfde flanker-taak uit experiment 1 van Rowe et al. (2007) werd hiervoor gebruikt. Het enige verschil was dat flankers gemaskeerd en daarom minder lang zichtbaar waren. Nu bleek juist minder interferentie op te treden op incongruente flankers bij positief affect dan bij negatief affect. Er konden immers minder wisselingen tussen target en flankers plaatsvinden omdat de flankers

gemaskeerd waren. Deze resultaten ondersteunen de temporele hypothese maar zijn onverenigbaar met de spatiële hypothese. Om meer te kunnen zeggen over welke van de hypothesen de voorkeur heeft is er echter vervolgonderzoek nodig. Tot nog toe zijn

(7)

beide hypothesen namelijk niet tegen elkaar afgezet in een experiment wat toegespitst is op omschakelingen van aandacht.

De flanker-taak is niet erg geschikt om temporele en spatiële effecten te toetsen. Deze is immers toegespitst op ruimtelijke waarneming. De visuele zoektaak van Treisman en Gelade (1980) is wel toegespitst op omschakelingen in tijd. In deze taak worden in grootte varierende arrays, serieel afgezocht op een target-item. Naarmate het aantal items in een array toeneemt moeten er meer items worden afgezocht om het target te vinden. Daarom duurt het langer voordat het target gevonden wordt op grote dan op kleine arrays. De typische helling van het verband tussen het aantal items in een array en de zoektijd naar het target is positief lineair. Over prestatie op de visuele zoek-taak scheppen de spatiële en temporele hypothese diametraal tegengestelde verwachtingen. De spatiële en de temporele hypothese worden hier dan ook tegen elkaar afgezet met de visuele zoektaak. Zo wordt onderzocht of positief affect spatiële verbreding van aandacht of temporele flexibiliteit van aandacht versterkt.

In dit onderzoek worden arrays met 4, 10, 18 of 30 items gebruikt (een voorbeeld is zichtbaar in Figuur 1). De reactietijden op target detectie geven een gemiddelde zoek-curve over de vier setsizes. De zoek-curves na negatieve en positieve emotie inductie worden met elkaar vergeleken. De verschillen in curves zullen worden geïnterpreteerd. De temporele hypothese voorspelt een minder steile curve bij positief affect dan bij negatief affect (zie Figuur 2). Dat komt doordat positief affect tot snellere omschakelingen tussen items bij het zoeken zou moeten leiden dan negatief affect. Positief affect zou op arrays van 4 items niet tot veel snellere reactietijden moeten leiden. Ongeacht de affectieve toestand zouden targets

(8)

detecteerbaar moeten zijn in één oogopslag. Daarom zouden de zoek-curves onder positief en negatief affect ongeveer op hetzelfde punt moeten beginnen.

De spatiële hypothese voorspelt echter een steilere zoek-curve bij positief affect dan bij negatief affect (zie Figuur 3). Dat komt doordat positief affect de

aandacht verbreedt. Hierdoor worden er meer interfererende distractors waargenomen wat tot meer interferentie leidt dan bij negatief affect. Positief affect zou op arrays van 4 items niet tot veel langzamere reactietijden moeten leiden. Ongeacht de affectieve toestand zouden targets detecteerbaar moeten zijn in één oogopslag. Daarom zouden de zoek-curves onder positief en negatief affect ongeveer op hetzelfde punt moeten beginnen.

Figuur 1. Een array met distractors en target. Het target is de zwarte circel in dit

(9)

Figuur 2. Verwachtingen op de visuele zoektaak onder de temporele hypothese.

Figuur 3. Verwachtingen op de visuele zoektaak onder de spatiële hypothese.

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 4 10 18 30 Setsize R ea ctie tij d in m s Positief affect Negatief affect 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 4 10 18 30 Setsize R ea ctie tij d in m s Positief affect Negatief affect

(10)

Methode

Deelnemers

Achtenveertig deelnemers tussen de 18 en 36 jaar oud (M = 23.79, SD = 4.99) deden mee aan het huidige onderzoek voor research credits of op vrijwillige basis. De steekproef bestond uit 15 mannen en 33 vrouwen. Alle deelnemers hadden normaal of gecorrigeerd tot normaal zicht. Ook spraken en lazen alle deelnemers Nederlands op academisch niveau of was het hun moedertaal. Verder tekenden alle deelnemers voor participatie in het experiment een informed consent formulier.

Design

In dit onderzoek werd een 2x4 within subjects design gebruikt. De onafhankelijke variabelen waren affect (positief en negatief) en array-grootte (4, 10, 18 of 30 items). Om volgorde-effecten tegen te gaan werd de volgorde van affectieve valentie over de deelnemers gecontrabalanceerd. De afhankelijke variabele was reactietijd op de verschillende array-groottes. Hiermee werden de zoek-curves onder positief en negatief affect berekend. Met de boxplot functie in SPSS werden per deelnemer uitbijters en extreme hoge of lage reactietijden verwijderd. Ook deelnemers met meer dan 10% false alarms of gemiste targets werden uitgesloten voor nadere analyse. Relatief veel fouten op de eevoudige taak is indicatief voor een gebrek aan concentratie wat weer te verklaren is door een gebrek aan motivatie.

Materiaal

(11)

De visuele zoektaak werd gedaan op een personal computer, welke aangesloten was op een 23-inch Asus VG236H monitor (1920x1080 resolutie), met een 120 Hz

refresh rate. Om responsies van deelnemers te registreren werd een responsie-kastje

gebruikt, met twee response-knoppen. Voor rechtshandige deelnemers was de linker knop de responsieknop en stond het kastje rechts van het beeldscherm. Voor

linkshandigen was de rechter knop de responsieknop en stond het kastje links van het beeldscherm. Deelnemers zaten op 60 cm afstand van het scherm, met hun kin op een kinsteun.

De stimuli werden verdeeld over vier concentrische circels aangeboden (zie Figuur 1). De eerste circel had een diameter van 80 pixels, onder 1.77 visuele graden. De tweede circel had een diameter van 200 pixels, onder 4.41 visuele graden. De derde circel had een diameter van 320 pixels, onder 7.06 visuele graden. De vierde circel had een diameter van 440 pixels, onder 9.69 visuele graden, respectievelijk. Alle setsizes werden even vaak aangeboden. De stimuli bestonden uit circels van 60 pixels onder 1.33 visuele graden en uit vierkanten met een gelijke oppervlakte. De circels en vierkanten konden zwart en wit zijn. Targets werden per deelnemer willekeurig toegewezen en bleven het hele experiment target voor die deelnemer. Er waren altijd twee soorten distractors, die of dezelfde kleur of dezelfde vorm hadden als het target. Hierdoor was interferentie door distractors mogelijk op ieder target.

In een trail werd eerst een fixatiekruis aangeboden in het midden van het scherm. Na 1 s werd een boos of blij gezicht voor 12 ms aangeboden, waarna het

array verscheen. Een array bleef zichtbaar voor 2.5 s op trails zonder target. Op trials

met target werden arrays aangeboden tot response. Hierna konden deelnemers naar het volgende trail door op de responsieknop te drukken. Voor het eerste blok werden

(12)

20 oefen-trials aangeboden. In totaal werden er per persoon twee blokken van 240 trials gedraaid.

Emotie Inductie & Affectieve Priming

Voor elk blok vond een emotie-inductie plaats. Deelnemers kregen een door de onderzoekers opgesteld voorbeeldverhaal te lezen, waarin een boze of blije ervaring werd omschreven. Het was de bedoeling dat deelnemers daarna een soortgelijk verhaal schreven over een persoonlijke ervaring. Dit gebeurde met pen en papier. Deelnemers werd nadrukkelijk verteld dat niemand dit verhaal zou lezen en dat deze door de deelnemer zelf meegenomen mocht worden. Naast de emotie-inductie, werd de affectieve staat onderhouden door voor elk trial 12 ms een boos of blij gezicht aan te bieden uit de Karolinska set (Lundqvist, Flykt & Öhman, 1998). Dit is een

gevalideerde set met emotioneel geladen gezichten.

De manipulatiecheck vond plaats met de SAM van Bradley en Lang (1994). Hierbij werden acht grafische weergaven aangeboden op twee schalen. De eerste is stemming, de tweede arousal. Beide schalen reiken van 1 tot 5. Hierbij

correspondeerde 1 met extreem positief en hoge arousal, 5 met extreem negatief en lage arousal.

Procedure

Deelnemers werden persoonlijk benaderd voor participatie door de onderzoekers, of deelnemers meldde zich aan via het digitale proefpersoon-managementsysteem van de Universiteit van Amsterdam. Deelnemers werden vooraf schriftelijk geïnformeerd

(13)

over het feit dat het onderzoek gaat over verschillende gemoedstoestanden en stimulus-detectie.

Bij aankomst in het lab werd deelnemers gevraagd een informatiebrochure te lezen, waar in de taak en het doel van het onderzoek werd uitgelegd. Hierna volgde een verbale toelichting. Deelnemers werd benadrukt dat de taak hoge concentratie vereist. Deelnemers werd verzocht zo snel mogelijk te reageren als het target

aanwezig is. Na de verbale toelichting vond de eerste meting van affect met de SAM plaats om de baseline te bepalen. Deelnemers kregen nu te zien wat hun target was. Vervolgens werden 20 oefen-trials aangeboden. Als reactietijden opvallend hoog waren of er werden meer fouten gemaakt dan 10% van de trials, werd deelnemers gevraagd nogmaals 20 oefen-trials af te leggen. Als de oefen-trials naar behoren waren afgelegd, werd het eerste positieve of negatieve voorbeeldverhaal

gepresenteerd. Vervolgens werd deelnemers gevraagd een soortgelijk verhaal te schrijven. Hierna volgde het eerste blok van 240 trials. Op elk trial werden sub-optimaal afbeeldingen van gezichten aangeboden, waarvan de emotie

correspondeerde met het in dat blok geschreven verhaal. Na het eerste blok vond de tweede meting van de SAM plaats om te checken of er een verandering in affectieve staat was. Hierna volgde een pauze van maximaal 10 minuten. Na de pauze vond de tweede baseline meting van het affect plaats, waar na er weer 20 oefentrials werden aangeboden. Hierna werd een voorbeeld verhaal gepresenteerd met de tegengestelde valentie als in het eerste blok. Ook nu schreven deelnemers een stukje tekst over een soortgelijke, persoonlijke ervaring. Na het schrijven van het autobiografische stuk tekst volgde het tweede blok van 240 trials. Opnieuw werd op elk trial sub-optimaal afbeeldingen van gezichten aangeboden, waarvan de emotie correspondeerde met het

(14)

nameting plaats met de SAM. Ten slotte vond er een exit-interview plaats. Hier in werd bijvoorbeeld uitgelegd waarom er sub-optimaal gezichten werden aangeboden. Ook werd in het exit interview gevraagd naar de emotionele toestand van deelnemers als gevolg van de emotie-inducties.

Data Analyse

De hellingswaarden van de zoek-curve onder negatief en positief affect werd voor elke deelnemer berekend met de least-squares methode. De gemiddelde

hellingswaarden bij positief en negatief affect werden met elkaar vergeleken. Na interpretatie van de verschilscores zullen effecten worden getoetst op significantie met een mixed ANOVA. Variantieanalyses kunnen de interpretatie echter niet bepalen. Ze zeggen namelijk niet zozeer iets over bevindingen maar eerder over hoe nauwkeurig in het experiment gemeten is. Er kan enkel meer gewicht toegekend worden aan eventuele bevindingen met ANOVA’s. Mechanismen enkel interpreteren op basis van (al dan niet) statistische significantie is dus te kort door de bocht.

Dergelijke methodiek zal dan ook niet worden gehanteerd in dit onderzoek.

Resultaten

Omdat een deelnemer afwijkend traag was werd deze uitgesloten voor nadere analyse. Hoge reactietijden kunnen indicatief zijn voor een gebrek aan motivatie omdat het de kern van de eenvoudige taak is, om zo snel mogelijk te reageren op targets.

Bovendien gaf deze deelnemer in het exit-interview aan de taak veel te lang en saai te vinden. Deelnemers met meer dan 10% false alarms of gemiste targets waren er niet.

(15)

De SAM-scores impliceren dat de deelnemers voor en na de positieve conditie in dezelfde emotionele toestand verkeerden (M = 2.04, SD = 0.70; M = 2.11, SD = 0.79). Ook lijkt er geen verschuiving van arousal te zijn voor en na de positieve conditie (M = 3.89, SD = 0.81; M = 13.81, SD = 0.92). Een overzicht van de

gemiddelde SAM-scores is zichtbaar in tabel 1. Na de negatieve conditie (M = 2.77,

SD = 0.81) waren deelnemers in een negatievere toestand dan voor aanvang (M =

1.94, SD = 0.65). Dit werd onderbouwd door een paired samples t-test, t (46) = -8.11,

p < 0.001. Daarnaast lijkt er na de negatieve conditie een afname in arousal te zijn (M

= 3.57, SD = 0.93) in vergelijking met daarvoor (M = 3.91, SD = 0.88). Een paired

samples t-test wees uit dat het verschil significant was, t (46) = 2.55, p = 0.014. De

post-stemmingsmetingen suggereren dat deelnemers na de negatieve conditie, in een aanzienlijk negatievere stemming waren dan na de positieve conditie.

Tabel 1

Gemiddelde SAM-Scores met Standaarddeviaties tussen Haakjes

Positief affect Negatief affect

SAM pre stemming 2.04 (0.70) 1.94 (0.65)

SAM post stemming 2.11 (0.79) 2.77 (0.81) **

SAM pre arousal 3.89 (0.81) 3.91 (0.88)

SAM post arousal 3.81 (0.92) 3.57 (0.93) *

Noot. De pre en post metingen zijn geanalyseerd met een paired samples t-test, * p <

(16)

De zoek-curve was onder positief affect (M = 2.02 ms, SD = 1.84 ms) gemiddeld minder steil dan onder negatief affect (M = 2.33 ms, SD = 1.80 ms; verschilscore = 0.31). De zoeksnelheid was sneller in de positieve conditie dan in de negatieve conditie. Een interpretatie in termen van spatiële verbreding wordt in principe tegengesproken door deze bevinding. Figuur 4 laat zien dat de zoekcurves onder positief en negatief affect beide positief lineair zijn. Cohen’s d wees een kleine effectgrootte uit, d = 0.17. Een Greenhouse-Geiser gecorrigeerde ANOVA toonde echter dat affect geen significante invloed had op de helling, F (1,45) =2.21, p = 0.14. Wel was er een interactie-effect tussen volgorde (positief-negatief of

negatief-positief) en stemming op de helling, F (1,45) = 10.06, p < 0.01. De invloed van affect op de helling leek te verschillen per volgorde van condities.

Tabel 2

De Gemiddelde Reactietijden per Setsize en de Gemiddelde Hellingen onder Positief

en Negatief Affect met Standaarddeviatie tussen Haakjes

Positief affect Negatief affect

Setsize 4 447.53 441.29

Setsize 10 475.02 461.19

Setsize 18 484.21 486.15

Setsize 30 504.52 502.28

(17)

Helling zonder negatieve curves 2.33 (1.76) 2.72 (1.59)

Figuur 4. De resulaten op de visuele zoektaak met de standaardfouten als error-bars.

Enkele deelnemers bleken een negatieve helling van de zoekcurve te vertonen. Het verband tussen zoektijd en het aantal items is lineair omdat er serieel gezocht wordt naar het target. De invloed van affect op serieel zoeken werd hier onderzocht. Omdat negatieve hellingen niet kunnen ontstaan als deelnemers serieel zoeken, vertekenen negatieve hellingen de data. Daarom werd ook gekeken naar de

verschillen tussen hellingen onder negatief en positief affect, zonder de deelnemers met negatieve hellingen. In totaal zijn er 6 deelnemers verwijderd omdat minimaal 1 van de hellingen negatief was. De hellingen zonder deze deelnemers is te zien in Figuur 5. De helling onder positief affect is zonder negatieve hellingen in de analyse meegenomen, gemiddeld minder steil (M = 2.33, SD = 1.76) dan de helling onder

400 420 440 460 480 500 520 4 10 18 30 Setsize Positief Negatief

(18)

negatief affect (M = 2.72, SD = 1.59; verschilscore = -0.39). Cohen’s d wees een grotere - maar nog steeds relatief kleine - effectgrootte uit zonder dan met de negatieve hellingen, d = 0.23. Een mixed ANOVA wees echter geen invloed van affect op de helling uit, F (1,45) = 2.21, p = 0.06. Het interactie-effect tussen volgorde en affect op helling was aanwezig als deelnemers met negatieve hellingen niet werden meegenomen, F (1,45) = 10.06, p < 0.005.

Figuur 5. De resulaten op de visuele zoektaak met de standaardfouten als error-bars,

zonder deelnemers met negatieve zoek-curves in de negatieve of positieve conditie.

Om het interactie-effect tussen volgorde en affect te analyseren was per blok gekeken naar de hellingen onder positief en negatief affect. Een overzicht van de gemiddelden per blok is te zien in Tabel 2. In het eerste blok was de helling onder

420 440 460 480 500 520 540 4 10 18 30 Setsize Positief Negatief

(19)

(M = 2.87, SD = 1.73; verschilscore = 0.04). Cohen’s d wees een minieme effectgroote uit, d = 0.04. Een onafhankelijke t-test wees uit dat dit verschil niet significant was, t (38) = .07, p = 0.94. In blok 2 was de helling onder positief affect minder steil (M = 1.69, SD =1.65) dan de helling onder negatief affect (M = 2.60, SD = 1.49; verschilscore = -0.91). Cohen’s d wees een middelgrote effectgrootte uit, d = 0.54. Een onafhankelijke t-test wees uit dat dit verschil statistisch significant was, t (38) = -2.13, p = 0.04.

Figuur 6. De resulaten op de visuele zoektaak in het eerste blok met de

standaardfouten als error-bars. 440 460 480 500 520 540 560 580 0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 R ea ctie tij d in m s Setsize Positief Negatief

(20)

Figuur 7. De resulaten op de visuele zoektaak in het tweede blok met de

standaardfouten als error-bars.

Discussie

In de huidige studie werd onderzocht of positief affect spatiële verbreding van

aandacht of temporele flexibiliteit van aandacht versterkt. De gemiddelde helling van de zoek-curve onder negatief affect was steiler dan de curve onder positief affect. Het verschil werd zelfs groter als deelnemers met negatieve hellingen niet meegenomen werden in de analyse. Deze bevindingen ondersteunen de temporele hypothese, zij het niet op zeer overtuigende wijze vanwege de kleine gevonden verschillen. Als echter gekozen moet worden uit ofwel de spatiële of temporele hypothese, vallen de resultaten eerder uit in het voordeel van de laatste.

Na het apart analyseren van de twee blokken, bleek in Blok 2 de helling onder 410 430 450 470 490 510 530 0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 Positief Negatief

(21)

geheel in overeenstemming met de temporele hypothese. In het eerste blok was de helling onder positief affect miniem steiler dan onder negatief affect, wat in

overeenstemming zou zijn met de spatiële hypothese. Het verschil was echter zo klein dat het verwaarloosbaar was. Daarom pleit deze bevinding noch voor de temporele, noch voor de spatiële hypothese.

Het uitblijven van effecten in Blok 1 kan betekenen dat deelnemers voldoende geoefend moeten zijn met de taak, voordat affectieve modulatie van zoeksnelheid optreedt. De over het algemeen langere zoektijden in het eerste blok kunnen voor een plafon-effect gezorgd hebben, waardoor stemmingseffecten vertroebeld werden. Wellicht verliep het zoekproces in Blok 1 nog niet geheel automatisch. Deelnemers zouden hierdoor bijvoorbeeld hun antwoorden voor de zekerheid nogmaals gecheckt kunnen hebben voor responsie, wat de invloed van affectieve modulatie weer kon inhiberen. Om te achterhalen of dit het geval is, is het van belang dat er in

vervolgonderzoek begonnen wordt met een oefenblok dat aanzienlijk langer is dan de oefenblokken in dit onderzoek.

Een andere factor die de nauwkeurigheid van de metingen kan hebben verminderd is de beperkte werking van de stemmingsinductie. De SAM-scores impliceren dat de inductie en de primes niet goed werkten in de positieve conditie maar wel in de negatieve. Dit kan komen doordat deelnemers al in een positieve basisstemming waren toen ze aan het experiment begonnen, een fenomeen wat ook wel in andere experimenten wordt gevonden (Gasper & Clore, 2002; Phaf, 2015). Daarnaast zou het zo kunnen zijn dat de invloed van de inudctie beperkt werd door de methode van inductie op zich. Dat autobiographical recall een geschikt middel is om emoties te induceren is een algemeen geaccepteerde en robuuste bevinding (Jallais &

(22)

Gilet, 2010). Ook is het een robuuste bevinding dat autobiographical recall in combinatie met een andere inductiemethode succesvol emoties induceert. Hoewel

primes worden gebruikt om affectieve modulatie van aandacht te onderzoeken, blijkt

er weinig bekend te zijn over de combinatie van primes en autobiographical recall als stemmingsinductie. Mogelijk zijn de in deze studie gebruikte primes niet erg geschikt om een geïnduceerdeemotie te onderhouden. Emotioneel geladen muziek blijkt echter een geschikte en effectieve methode te zijn, om met autobiografische teksten te paren ter emotie-inductie (Jallais & Gilet, 2010). Bij vervolgonderzoek kan in de plaats van primes daarom beter muziek gebruikt worden.

Ten slotte is er nog een factor die de nauwkeurigheid van metingen kan hebben verminderd; deelnemers die niet uitsluitend serieel hebben gezocht. Als deelnemers deels serieel zoeken en deels pop-out effecten ervaren, vertroebelt dit effecten van de manipulatie. Een pop-out effect is dat een target eruit ‘springt’ en in een oogopslag waargenomen wordt. De deelnemers met negatieve hellingen

suggereren dat het huidige experiment inderdaad vatbaar was voor pop-out effecten. Om de ruis van pop-out effecten te reduceren kan er gebruik gemaakt worden van kleinere stimuli, zoals die gebruikt door Treisman en Gelade (1980) zelf. Er zouden geen pop-out effecten op moeten kunnen treden als onderscheidende features minder goed of niet waarneembaar zijn in een oogopslag. Deelnemers worden zo gedwongen om serieel te zoeken. Ook zouden de contrasten tussen stimuli kleiner gemaakt kunnen worden om serieel zoeken af te dwingen. In dit experiment werden zwarte en witte stimuli gebruikt. Een alternatief is licht en donkergrijs.

(23)

flexibiliteit op dezelfde hoop worden gegooid. Hier wordt benadrukt dat verbreding en flexibiliteit kwalitatief verschillende constructen zijn en dat modulatie van

informatieverwerking door positief affect wellicht zelfs verklaard kan worden zonder spatieel component. Het is bovendien aannemelijk dat flexibiliteit van aandacht alleen al tot een versterkt creatief en probleemoplossend-denkvermogen kan leiden. Door omschakelingen van aandacht te stimuleren, zou blijdschap op zich dus de kans op succesvolle uitkomsten in het leven kunnen verhogen.

(24)

Literatuurlijst

Bradley, M. M., & Lang, P. J. (1994). Measuring emotion: the self-assessment manikin and the semantic differential. Journal of Behavior Therapy and

Experimental Psychiatry, 25, 49-59.

Bruyneel, L., van Steenbergen, H., Hommel, B., Band, G. P., De Raedt, R., & Koster, E. H. (2013). Happy but still focused: Failures to find evidence for a mood-induced widening of visual attention. Psychological Research, 77, 320-332 Eriksen, B. A., & Eriksen, C. W. (1974). Effects of noise letters upon the

identification of a target letter in a nonsearch task. Perception &

Psychophysics, 16, 143-149.

Fredrickson, B. L. (1998). What good are positive emotions? Review of General

Psychology, 2, 300-319.

Fredrickson, B. L. (2004). The broaden-and-build theory of positive emotions.

Philosophical Transactions-Royal Society of London Series b Biological

Sciences, 1367-1378.

Gasper, K., & Clore, G. L. (2002). Attending to the big picture: Mood and global versus local processing of visual information. Psychological Science, 13, 34-40.

Isen, A. M., Daubman, K. A., & Nowicki, G. P. (1987). Positive affect facilitates creative problem solving. Journal of Personality and Social Psychology, 52, 1122.

Isen, A. M. (2001). An influence of positive affect on decision making in complex situations: Theoretical issues with practical implications. Journal of

(25)

Jallais, C., & Gilet, A. L. (2010). Inducing changes in arousal and valence:

Comparison of two mood induction procedures. Behavior research methods,

42, 318-325.

Lundqvist, D., Flykt, A., & Öhman, A. (1998). The Karolinska directed emotional faces (KDEF). CD ROM from Department of Clinical Neuroscience,

Psychology section, Karolinska Institute, 91-630.

Phaf, R. H. (2015). Attention and positive affect: Temporal switching or spatial broadening? Attention, Perception, & Psychophysics, 77, 713-719. Rowe, G., Hirsh, J. B., & Anderson, A. K. (2007). Positive affect increases the

breadth of attentional selection. Proceedings of the National Academy of

Sciences, 104, 383-388.

Treisman, A. M., & Gelade, G. (1980). A feature-integration theory of attention.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om te onderzoeken in welke mate verbreding en verdieping van de landbouw van invloed zijn op het rurale landschap, is er in de gemeente Midden- Drenthe een veldonderzoek

In general, the dynamics, quantified by, e.g., the maximum spreading diameter and the splashing threshold, are governed by the interplay of three forces, namely, those due to

Novel biobased recyclable polymers “going green”is not enough, M.Beljaars, A.A.Broekhuis, H.J.Heeres, F.Picchioni, Biobased Performance Materials symposium 2014, Wageningen,

(a3) Even- tually, enough negative elastic pressure is accumulated and a cavitation event occurs: A bubble of approximately the same size as the original liquid droplet is created..

When looking in more detail at the HPO characteristics, several characteristics can be noticed that have a direct relation with performance management: “The organisation is

Uit de resultaten kwam naar voren dat opgelost conflict in de congruente conditie tot een kleine mate van positief affect leidde in vergelijking met de geen conflict conditie.. Dit is

Na het knippen en opnieuw poten halverwege de proef, ging een groot deel van de geknipte planten dood en tevens bijna alle ieuw gepote planten. Omdat dit mogelijic veroorzaakt werd

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te