• No results found

'Als ik het echt wil, kan ik het ook' Strategisch manoeuvreren met stijl in gezondheidsbrochures over stoppen met roken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Als ik het echt wil, kan ik het ook' Strategisch manoeuvreren met stijl in gezondheidsbrochures over stoppen met roken"

Copied!
92
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Als ik het echt wil, kan ik het ook’

Strategisch manoeuvreren met stijl in gezondheidsbrochures

over stoppen met roken

MA-scriptie Taalbeheersing

Neerlandistiek: Taalbeheersing

Universiteit Leiden

Naam: Tessa Buijs

Studentnummer: S1432885

Begeleider: Dr. M. van Leeuwen

Tweede lezer: Prof. Dr. T. van Haaften

Inleverdatum: 21 juni 2019

(2)

Inhoud

Samenvatting ... 4

1. Inleiding ... 5

2. Theoretisch kader ... 7

2.1 De pragma-dialectiek: ideaalmodel voor een kritische discussie ... 7

2.2 Strategisch manoeuvreren: redelijkheid en effectiviteit ... 9

2.2.1 Strategisch manoeuvreren: contextgebondenheid ... 10

2.2.2 Strategisch manoeuvreren: de drie aspecten ... 11

2.3 Methodische uitgangspunten van de taalkundige stilistiek... 13

3. Casus: gezondheidsbrochures over stoppen met roken ... 16

3.1 De gezondheidsbrochure als argumentatief actietype ... 16

3.2 De gezondheidsbrochures over stoppen met roken ... 18

3.3 Methode ... 21

3.3.1 De argumentatieve analyse ... 21

3.3.2 De stilistische analyse ... 22

4. Gezondheidsbrochures over stoppen met roken: de analyse ... 23

4.1 Strategisch manoeuvreren met enumeraties ... 23

4.2 Strategisch manoeuvreren met nevenschikkende voegwoorden ... 27

4.3 Strategisch manoeuvreren met bijwoorden ... 28

4.3.1 Intensiverende bijwoorden ... 29

4.3.2 Overige bijwoorden... 30

4.4 Strategisch manoeuvreren met afwezigheid van complementatie ... 33

4.5 Strategisch manoeuvreren met hulpwerkwoorden van modaliteit ... 35

4.6 Strategisch manoeuvreren met aanspreekvormen ... 37

4.7 Strategisch manoeuvreren met subiecties ... 43

5. Conclusie en discussie ... 45

Bibliografie ... 48

Bijlage A: Brochure Hartstichting ‘Stoppen met roken’ ... 52

(3)

Bijlage C: Checklist van Verhagen (2001) ... 72

Bijlage D: Argumentatiestructuur brochure Hartstichting ‘Stoppen met roken’. ... 88

(4)

Samenvatting

In deze scriptie wordt onderzoek gedaan naar de vraag hoe er strategisch wordt gemanoeuvreerd met stijl in de gezondheidsbrochures over stoppen met roken van het KWF en de Hartstichting. Deze vraag sluit aan bij de toenemende aandacht voor de argumentatieve functie van stilistische middelen in de argumentatieve pragma-dialectiek. Volgens Van Haaften en Van Leeuwen (2019: 76) worden deze stilistische middelen vaak niet systematisch onderzocht en zijn deze analyses vaak nog ad hoc. Dit onderzoek is een verdere verkenning op het gebied van het systematisch analyseren van stilistische middelen binnen de uitgebreide pragma-dialectiek door de uitgebreide pragma-dialectiek te

combineren met de taalkundige stilistiek. Daarnaast levert het een bijdrage aan de vraag hoe er binnen het argumentatief actietype van de gezondheidsbrochure strategisch wordt gemanoeuvreerd met stijl.

Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een casus die bestaat uit twee

gezondheidsbrochures over stoppen met roken. Binnen het kader van de uitgebreide pragma-dialectiek en met inzichten uit de taalkundige stilistiek is er een systematische stijlanalyse toegepast op deze twee gezondheidsbrochures. Allereerst zijn de argumenten in de argumentatieve analyse beoordeeld volgens de regels van de uitgebreide pragma-dialectiek. Vervolgens is in de stilistische analyse met behulp van de checklist van Verhagen (2001) en formuleringsalternatieven bepaald welke stilistische middelen hebben bijgedragen aan strategisch manoeuvreren.

Naar aanleiding van de argumentatieve analyse kan worden geconcludeerd dat alle

argumenten in beide gezondheidsbrochures redelijk waren en dat er geen drogredenen zijn begaan. Daarnaast is uit de stilistische analyse gebleken dat de stilistische middelen die hebben bijgedragen aan strategisch manoeuvreren in de twee gezondheidsbrochures enumeraties, onderschikkende en nevenschikkende voegwoorden, bijwoorden, afwezigheid van complementatie, hulpwerkwoorden van modaliteit, aanspreekvormen en subiecties zijn. Tot slot kan uit dit onderzoek geconcludeerd worden dat een integratie van de uitgebreide pragma-dialectiek en de taalkundige stilistiek waardevol is.

(5)

1. Inleiding

De pragma-dialectiek gaat ervan uit dat taalgebruikers anderen willen overtuigen door enerzijds binnen de grenzen van de redelijkheid te blijven en anderzijds effectief te zijn. Dit wordt in de uitgebreide pragma-dialectiek aangeduid met de term strategisch manoeuvreren (Van Eemeren & Houtlosser, 2006: 2). Taalgebruikers kunnen onder meer strategisch manoeuvreren met

‘presentationele middelen’ (Van Eemeren & Houtlosser 2006: 2). Een belangrijk onderdeel hiervan zijn talige stijlmiddelen (Van Haaften & Van Leeuwen, 2019: 76).

Binnen de uitgebreide pragma-dialectiek is er de afgelopen jaren in toenemende mate aandacht gekomen voor de argumentatieve functie van stilistische middelen.1Van Haaften & Van Leeuwen

(2019: 76) constateren echter dat de manier waarop geanalyseerd wordt hoe taalgebruikers strategisch manoeuvreren met stijlmiddelen vaak ad hoc is; bij de analyse van strategisch manoeuvreren worden stijlmiddelen doorgaans niet systematisch bestudeerd (zie ook Fahnestock 2009). Omdat er binnen de uitgebreide pragma-dialectiek vanuit wordt gegaan dat de manier waarop argumenten worden

verwoord strategisch zijn gekozen, pleiten Van Haaften & Van Leeuwen (2019: 76) ervoor om bij het beantwoorden van de vraag hoe een taalgebruiker strategisch manoeuvreert, stilistische keuzes

systematisch te analyseren. Aan de hand van een juridische casus (de pleidooien die de advocaten van

turner Yuri van Gelder en NOC*NSF hielden in het kort geding dat Van Gelder tegen NOC*NSF had aangespannen nadat hij uit de Olympische ploeg van Rio 2016 was gezet) betogen zij dat een

systematischere analyse van stijl binnen een pragma-dialectisch kader kan worden bewerkstelligd door gebruik te maken van (methodische) inzichten uit de taalkundige stilistiek. Van Haaften en Van Leeuwen zetten daaarmee een stap in het onderzoek naar de systematische integratie van de uitgebreide pragma-dialectiek en de taalkundige stilistiek.

Het doel van deze scriptie is om aan de hand van een casus uit een heel ander domein verder te exploreren hoe stilistische keuzes op systematische wijze kunnen worden geanalyseerd binnen een pragma-dialectisch kader, en te verkennen wat het combineren van een pragma-dialectische en taalkundige stilistische benadering oplevert. Meer specifiek zal ik deze kwesties verkennen door een vergelijking te maken tussen twee gezondheidsbrochures die gaan over stoppen met roken, namelijk de brochure ‘Stoppen met roken’ van de Hartstichting en de brochure ‘Stoppen met roken. Willen en kunnen’ van het KWF. De vraag die ik daarbij concreet beantwoord is: Hoe wordt strategisch

gemanoeuvreerd met stilistische middelen in de gezondheidsbrochures over stoppen met roken van het KWF en de Hartstichting?

Waar Van Haaften en Van Leeuwen hebben gekozen voor het juridisch domein, heb ik dus gekozen voor het medisch domein. Het medisch domein is op het gebied van stijl en argumentatie al

(6)

verscheidende keren onderzocht, maar er is tot nu toe weinig systematisch onderzoek gedaan naar hoe er binnen dit actietype strategisch wordt gemanoeuvreerd met stijl op een systematische manier. Zo is er onderzoek gedaan naar de passieve vorm en de persoonlijke stijl in medische bijsluiters (zie Jansen & Steehouder, 1996; Walters & Beck, 1992) en naar argumentatie in medische consultaties (Pilgram, 2015). Van Poppel (2010) heeft daarnaast onderzoek gedaan naar het medisch domein vanuit een argumentatief perspectief en heeft de gezondheidsbrochure gekarakteriseerd als een argumentatief actietype. Ze heeft onderzocht hoe er strategisch wordt gemanoeuvreerd in de gezondheidsbrochure ‘Maak je niet dik’ van het Voedingscentrum (2006). Hierbij haalt zij kort stilistische middelen aan, maar deze worden niet systematisch onderzocht. Met mijn onderzoek wil ik een verdere stap zetten in het onderzoeken van strategisch manoeuvreren met stijl in het medisch domein door deze stilistische middelen op een systematische manier te analyseren. Dit zal ik doen door net als Van Leeuwen en Van Haaften (2019) gebruik te maken van inzichten uit de taalkundige stilistiek.

De relevantie van dit onderzoek is tweeledig. Ten eerste levert het een bijdrage aan hoe er binnen een bepaald actietype - in dit geval de gezondheidsbrochure - strategisch wordt

gemanoeuvreerd wordt met stijl. Ten tweede is mijn onderzoek een verdere verkenning van de vraag hoe stijl binnen de uitgebreide pragma-dialectiek systematisch kan worden onderzocht door de taalkundige stilistiek en de uitgebreide pragma-dialectiek te combineren en te integreren, en te onderzoeken wat een dergelijke aanpak oplevert.

Om mijn onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden zal ik in hoofdstuk 2 een theoretisch kader schetsen, waarbij ik verder inga op de pragma-dialectiek, de vier discussiefasen en de tien

discussieregels. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteed aan strategisch manoeuvreren en stijl, waarbij er in wordt gegaan op stijl, contextgebondenheid, de drie aspecten van strategisch

manoeuvreren en de methodische uitgangspunten van de taalkundige stilistiek. In hoofdstuk 3 zal er vervolgens nader worden ingegaan op de casus en de methode voor het onderzoek. Hierbij zal worden uitgelegd dat de gezondheidsbrochures als een bepaald argumentatief actietype kunnen worden beschouwd en zal worden ingegaan op de mogelijkheden en beperkingen van dit bepaalde actietype. Daarnaast zal in dit hoofdstuk worden uitgelegd dat de methode die is gebruikt voor dit onderzoek kan worden uitgesplitst in een argumentatieve en een stilistische analyse. In hoofdstuk 4 zal vervolgens de analyse van de twee gezondheidsbrochures over stoppen met roken plaatsvinden. Hierin worden de stilistische middelen besproken die van invloed waren op het strategisch manoeuvreren in beide gezondheidsbrochures. Tot slot zal er in hoofdstuk 5 antwoord worden gegeven op de

onderzoeksvraag van deze scriptie, waarbij eveneens aandacht wordt besteed aan de beperkingen van dit onderzoek en de mogelijkheden voor vervolgonderzoek.

(7)

2. Theoretisch kader

2.1 De pragma-dialectiek: een ideaalmodel voor een kritische discussie

De grondleggers van de pragma-dialectische benadering2 van argumentatie, Van Eemeren en

Grootendorst (1984, 1992), hebben een ideaalmodel ontwikkeld om een kritische discussie te beoordelen. Het ideaalmodel bestaat uit drie delen. Ten eerste wordt er in het model beschreven hoe een ideale discussie zou moeten verlopen. Ten tweede worden er verschillende typen taalhandelingen, die in de verschillende discussiefasen voorkomen, uiteengezet. Ten slotte zijn er tien discussieregels opgesteld die gebruikt kunnen worden om de redelijkheid van argumenten te toetsen (Wagemans 2009: 31). Het ideaalmodel heeft twee functies: een heuristische functie en een kritische functie. Dit wil zeggen dat het model kan worden gebruikt om de argumentatieve praktijk in kaart te brengen, maar ook dat het model kan worden gebruikt om een argumentatieve zet te beoordelen op de redelijkheid daarvan (Van Eemeren & Grootendorst 2004: 23).3 De drie delen van het ideaalmodel

worden hieronder verder toegelicht.

De pragma-dialectiek gaat ervan uit dat er een argumentatieve discussie nodig is om een verschil van mening op te kunnen lossen. Hierbij zijn er zowel een protagonist als een antagonist aanwezig. De protagonist is degene die het standpunt inneemt en de antagonist is degene die het standpunt in twijfel trekt of zelf een ander standpunt inneemt.4 Als er alleen sprake is van twijfel

vanuit de antagonist, dan is er volgens de pragma-dialectiek sprake van een ongemengd verschil van mening. Indien de antagonist zelf echter ook een standpunt inneemt, is er sprake van een gemengd verschil van mening. Waar het bij een ongemengd verschil van mening alleen de protagonist is die verantwoordelijk is voor het aandragen van argumenten, moeten bij een gemengd verschil van mening zowel de protagonist als de antagonist argumenten aandragen (Van Eemeren & Snoeck Henkemans 2011: 19).

In het ideaalmodel worden vier discussiefasen onderscheiden: de confrontatiefase, de

openingsfase, de argumentatiefase en de afsluitingsfase. In de confrontatiefase stellen de partijen vast dat er een verschil van mening bestaat. Een partij brengt een standpunt naar voren en de andere partij is het niet met dit standpunt eens of hij twijfelt aan dit standpunt. In de openingsfase wordt er door de

2 De pragma-dialectische argumentatietheorie bestaat, zoals de naam al vertelt, uit twee aspecten: een

pragmatisch aspect en een dialectisch aspect. Het pragmatische aspect verwijst naar de pragmatiek als studie van

taalgebruik, waarbij alle taaluitingen en dus discussiezetten worden beschouwd als taalhandelingen. Het

dialectische aspect verwijst naar de leer van het discussiëren. Hierbij zijn normen ontwikkeld om de redelijkheid van argumenten te beoordelen (Wagemans 2009: 19).

3 De naam van het ideaalmodel verraadt al dat dit een ideaalmodel is en dat in werkelijkheid meestal niet alle

discussiefasen worden doorlopen zoals die in het ideaalmodel zijn opgenomen (Van Eemeren & Snoeck Henkemans 2011: 29).

4 Als de antagonist zelf een standpunt inneemt is de protagonist in deze situatie de antagonist van dit standpunt

(8)

partijen vastgesteld of er genoeg gemeenschappelijke uitgangspunten zijn om de discussie te voeren. Uitgangspunten kunnen daarbij zowel procedureel als materieel van zijn aard zijn. Procedurele uitgangspunten betreffen de procedures binnen de kritische discussie, waarbij het bijvoorbeeld gaat om de volgorde van de verdediging en de discussieregels. Materiële uitgangspunten betreffen de premissen van de discussie en kunnen gezien worden als concessies (Van Eemeren & Houtlosser 2006: 2). Ze kunnen betrekking hebben op feiten, veronderstellingen en waarheden, zoals ‘Willem-Alexander is de koning van Nederland’. Verder kunnen materiële uitgangspunten betrekking hebben op waarden en normen, bijvoorbeeld ‘dierproeven zijn slecht’. In de argumentatiefase worden vervolgens de argumenten voor de standpunten genoemd en bekritiseerd door de tegenpartij. Tot slot wordt er in de afsluitingsfase door de partijen bepaald of het verschil van mening is opgelost en zo ja in wiens voordeel (Van Eemeren en Houtlosser 2011: 29).

Iedere discussiefase heeft een dialectisch doel. Het dialectische doel van de confrontatiefase is dat het verschil van mening op een zo duidelijk mogelijke manier boven tafel komt. In de

openingsfase is het dialectisch doel een vetrekpunt vaststellen van de aanvaarde (procedurele en materiële) uitgangspunten. In de argumentatiefase is het dialectische doel de standpunten testen door middel van een wisselwerking van aanvallende en verdedigende zetten (Van Eemeren & Snoeck Henkemans 2005: 251). Het dialectisch doel van de afsluitingsfase is bepalen of het verschil van mening is opgelost en zo ja, in wiens voordeel.

Van Eemeren en Grootendorst hebben tien discussieregels opgesteld, waarmee de redelijkheid van een discussiezet kan worden bepaald (Van Eemeren & Snoeck Henkemans 2011: 100).5 Deze

discussieregels moeten in acht worden genomen bij de discussiezetten die de protagonist (en

antagonist) doen. Als een van deze discussieregels overtreden wordt, is er sprake van een drogreden. Een voorbeeld van een discussieregel is de vrijheidsregel. Deze regel houdt in dat de discussianten elkaar niet mogen beletten om standpunten of twijfel naar voren te brengen. Een voorbeeld van het overtreden van de vrijheidsregel is de ad hominem. Hierbij wordt de tegenpartij persoonlijk aangevallen door hem bijvoorbeeld als dom, slecht of onbetrouwbaar af te schilderen. De

vrijheidsregel komt maar in één bepaalde discussiefase voor, namelijk in de confrontatiefase (Van Eemeren en Snoeck Henkemans 2011: 101).

Waar sommige discussieregels gebonden zijn aan een bepaalde discussiefase, zijn er ook discussieregels die in alle discussiefasen kunnen voorkomen. Een voorbeeld hiervan is de uitgangspuntregel. Deze regel luidt: iemand mag niet ten onrechte iets als gemeenschappelijk uitgangspunt presenteren of ten onrechte ontkennen dat iets een gemeenschappelijk uitgangspunt is

5 De discussieregels lijken ook overeen te komen met wat de doorsnee taalgebruiker redelijk vindt. Het

overtreden van een discussieregel wordt bijvoorbeeld door de doorsnee taalgebruiker opgemerkt als onredelijk en de taalgebruiker heeft ook het idee dat hij zijn gesprekspartner hierop kan aanspreken en terecht kan wijzen (Van Eemeren & Garssen & Meuffels: 2010).

(9)

(Van Eemeren & Snoeck Henkemans 2011: 116). Een overtreding van deze regel kan bijvoorbeeld de vraag zijn: ‘Wie heb jij vandaag allemaal beledigd?’ Hiermee overtreedt de spreker de

uitgangspuntregel, omdat hij ervan uit gaat dat de degene die het antwoord gaat geven vandaag iemand heeft beledigd. De vraag bestaat eigenlijk uit twee vragen, namelijk: ‘Heb je vandaag iemand

beledigd?’ en ‘Wie heb jij beledigd?’. Er wordt ten onrechte aangenomen, en dus als

gemeenschappelijk uitgangspunt gesteld, dat er iemand is beledigd. In dit geval heeft de discussiant een discussieregel overtreden en is hij niet meer redelijk.

2.2 Strategisch manoeuvreren: redelijkheid en effectiviteit

Discussianten willen niet alleen maar redelijk zijn in een discussie; zij willen ook hun gelijk krijgen of de discussie winnen. Met andere woorden: ze willen effectief zijn (Van Eemeren en Houtlosser 1999: 481). Er moet dan ook een balans worden gehouden tussen de redelijkheid en effectiviteit. Van Eemeren en Houtlosser hebben hiervoor het begrip strategisch manoeuvreren geïntroduceerd (Van Eemeren 2011: 13). Hiermee hebben zij een retorische dimensie aan een dialectische

argumentatietheorie toegevoegd. Door het toevoegen van deze retorische dimensie kan er meer recht worden gedaan aan de argumentatieve werkelijkheid (Ibidem).

In de verschillende discussiefasen is er dan niet alleen een dialectische, maar ook een retorische dimensie te herkennen. Naast dialectische doelen hebben de discussiefasen namelijk ook retorische doelen. Waar het dialectisch doel van de confrontatiefase inhoudt dat het verschil van mening op een zo duidelijk mogelijke manier boven tafel komt, is het retorisch doel van de

confrontatiefase ‘het geschil in een voor de betreffende spreker of schrijver gunstige vorm “op tafel te krijgen”' (Van Eemeren & Houtlosser 1999: 149). Het retorisch doel van de openingsfase is niet alleen het op een redelijke wijze vaststellen van de vertrekpunten, het gaat ook om het kiezen van het meest gunstige vertrekpunt, zoals is besproken in paragraaf 2.1. In de argumentatiefase is het dialectische doel het testen van de standpunten door middel van een wisselwerking van aanvallende en

verdedigende zetten, waarbij het retorische doel is dat dat testen zo zal verlopen dat het gunstig uitpakt voor de discussiant. Er moet dus worden gekozen voor de meest effectieve argumenten om

standpunten te kunnen verdedigen. In de afsluitingsfase probeert de discussiant niet alleen op een redelijke manier de resultaten vast te stellen, maar ook om de meest effectieve conclusie te trekken in zijn eigen voordeel (Van Eemeren & Houtlosser 1999: 150).

In elke fase kan er dus strategisch gemanoeuvreerd worden, maar het kan voorkomen dat er geen balans is tussen redelijkheid en effectiviteit. Als een strategisch manoeuvre mislukt omdat de discussiant niet heeft voldaan aan de dialectische verplichtingen, dan is een strategisch manoeuvre ontspoord (Van Eemeren 2011: 114). Als hiervan sprake is, betekent dat dat de balans is doorgeslagen naar effectiviteit. Wanneer de effectiviteit de overhand krijgt ten opzichte van de redelijkheid, is er sprake van een ontsporing. Zo’n ontsporing staat gelijk aan een drogreden.

(10)

Een voorbeeld van zo’n ontsporing die Van Eemeren (2011: 116) bespreekt, is een voorbeeld over een sigarettenfabrikant. In dit voorbeeld probeert een sigarettenfabrikant jongeren te overtuigen om niet te roken. De sigarettenfabrikant heeft er voordeel van als jongeren wel blijven roken, omdat hij daardoor meer inkomsten ontvangt. Zijn doel is dus waarschijnlijk om de jongeren niet te laten stoppen met roken. Een argument dat de sigarettenfabrikant aanhaalt bij het standpunt dat jongeren niet moet roken, is dan ook dat roken voor volwassen mensen is bedoeld. Dit argument zorgt er waarschijnlijk juist voor dat jongeren gaan roken. Jongeren kunnen bijvoorbeeld denken dat ze juist willen roken, omdat ze dingen willen doen die volwassenen doen. Hiermee zorgt de fabrikant er dus eigenlijk voor dat jongeren dit misschien beschouwen als slechte argumenten en uiteindelijk wel gaan roken. Het argument zou hiermee effectief zijn, omdat de sigarettenfabrikant er baat bij heeft dat jongeren gaan roken. Aan de andere kant is het argument niet redelijk. De fabrikant maakt zich hiermee namelijk schuldig aan het schenden van de relevantieregel en begaat de relevantiedrogreden, de ignoratio elenchi (Van Eemeren & Grootendorst 2004: 194). Hiermee overvleugelt de effectiviteit de redelijkheid.

Waar er in het bovenstaande voorbeeld sprake was van het overvleugelen van de redelijkheid door de effectiviteit, zijn er ook situaties waarbij de redelijkheid juist de effectiviteit overvleugelt. Als een discussiant zich te veel richt op het dialectische doel, dan is er sprake van een retorische blunder (Van Eemeren 2011: 15). Dit houdt in dat de argumentatieve zet niet effectief is, maar wel past binnen de regels van een kritische discussie. Van een retorische blunder is bijvoorbeeld sprake als een

protagonist een argument inbrengt tegen zijn eigen standpunt en dit niet weerlegt. Dan is er sprake van een redelijke bijdrage aan een kritische discussie, maar deze is niet effectief.

2.2.1 Strategisch manoeuvreren: contextgebondenheid

Om te beoordelen hoe er strategisch gemanoeuvreerd wordt in bepaalde case studies moet er rekening worden gehouden met de institutionele context. Om de context te bepalen hebben Van Eemeren en Houtlosser de term communicatief actietype geïntroduceerd (2005). Argumentatieve actietypen zijn cultuurbepaalde communicatieve praktijken in verschillende ‘discourse’-domeinen, zoals medical

communication (Van Eemeren en Houtlosser 2006: 3). De meeste actietypen hebben een bepaald

format. Dit houdt in dat er verschillende regels binnen een bepaald actietype moeten worden

nagestreefd. Een van de genres van communicatieactiviteit is beslissen (adjudication), dat gericht is op het beëindigen van een verschil van mening door een derde (Van Eemeren en Houtlosser 2006: 4). Dit gebeurt bijvoorbeeld bij een rechtszaak, waarbij een rechter die derde partij is. Andere voorbeelden van genres van communicatieve activiteiten zijn mediation, consultation en promotion (Van Eemeren 2010: 140). Deze genres vallen binnen een bepaald domein van communicatieve activiteit. Zo valt

mediation binnen het domein problem-solving communication. Een voorbeeld van een actietype dat

(11)

Elk communicatief actietype heeft een algemeen doel (Van Eemeren 2010: 139). Zo is het doel van adjudication dat er een beslissing wordt genomen of uitspraak wordt gedaan over een verschil van mening. De communicatieve actietypen die binnen hetzelfde communicatieve domein en hetzelfde genre vallen, hebben hetzelfde institutional point (Van Eemeren 2010: 140). Verder hebben communicatieve actietypen ook vaak nog specifiekere eigen doelen die ervoor zorgen dat het

uiteindelijke algemene institutional point wordt bereikt. De argumentatieve actietypen komen voor in verschillende verschijningsvormen, die speech events worden genoemd. Een voorbeeld van een speech event van het argumentatieve actietype custody mediation, is een gesprek met een mediator tussen ouder A en ouder B over de voogdij van hun kind.

Binnen deze communicatieve actietypen gelden mogelijkheden en beperkingen die van invloed zijn op de argumentatie van de betrokkenen. Zo gelden er bijvoorbeeld andere mogelijkheden en beperkingen bij een discussie tussen twee vrienden dan bij een rechtszaak. Een advocaat moet zich namelijk houden aan bepaalde regels binnen de rechtszaal en dat zou van invloed kunnen zijn op zijn argumentatie, oftewel op hoe de advocaat strategisch manoeuvreert (Van Eemeren & Houtlosser 2005: 77). Een advocaat moet zich bijvoorbeeld houden aan de feiten en minder aan veronderstellingen. Voor een discussie tussen twee vrienden zijn deze regels minder strikt. Door deze regels en beperkingen van een bepaald communicatief actietype te specificeren, kan de argumentatie en het strategisch manoeuvreren in dit bepaalde actietype systematisch worden geanalyseerd (Van Eemeren & Houtlosser 2006a: 385). In hoofdstuk drie zal ik daarom de regels en beperkingen van de

gezondheidsbrochure als argumentatief actietype specificeren.

2.2.2 Strategisch manoeuvreren: de drie aspecten

Van Eemeren (2010: 93) maakt bij strategisch manoeuvreren onderscheid tussen drie aspecten. Het eerste aspect houdt in dat een discussiant een keuze maakt uit het topisch potentieel. Dit betekent dat hij kiest uit een verzameling opties die in het stadium van een bepaalde discussiefase relevant kunnen zijn (Van Eemeren 2010: 94). In de confrontatiefase moet er bijvoorbeeld een adequate selectie worden gemaakt uit de mogelijke discussiepunten en in de argumentatiefase moet een discussiant bijvoorbeeld een zo tactisch mogelijke keuze maken uit de beschikbare of mogelijke argumenten. Hierbij moet de discussiant onder andere beslissen welke argumenten sterk en welke zwakker kunnen overkomen bij het publiek. Zo moet de discussianten een keuze maken voor een bepaald

argumentatieschema, bijvoorbeeld argumentatie op basis van vergelijking of op basis van

kentekenrelatie. Bij argumentatie gebaseerd op vergelijking geldt: Voor X geldt Y, want: voor Z geldt Y en: Z is vergelijkbaar met X. Bij argumentatie gebaseerd op kentekenrelatie geldt: voor X geldt Y, want: voor X geldt Z en: Z is kenmerkend voor Y (Van Eemeren en Snoeck Henkemans 2011: 88-92). Bij de beoordeling van deze argumentatieschema’s kunnen kritische vragen worden gesteld. Bij argumentatie op basis van kentekenrelatie kunnen bijvoorbeeld kritische vragen worden gesteld als: ‘Is

(12)

Z wel kenmerkend voor Y?’, ‘Zijn er niet ook Y’s die niet kenmerk Z hebben?’ en ‘Zijn er ook niet-Y’s die evenzeer kenmerk Z hebben?’ (Van Eemeren en Snoeck Henkemans 2011: 89).

Het tweede aspect van strategisch manoeuvreren houdt in dat de discussiant zijn keuzes zo goed mogelijk afstemt op het beoogde publiek. Het is van belang de eigenschappen van je publiek in kaart te brengen. Er wordt bijvoorbeeld geen rekening gehouden met het publiek als er vaktermen worden gebruikt in de tekst die het beoogde publiek waarschijnlijk niet begrijpt. Om de tekst op het publiek af te stemmen, zou de schrijver vaktermen moeten uitleggen en toelichten of andere woorden moeten gebruiken die het beoogde publiek wel begrijpt (Burger & De Jong 2009: 90). Het is dus wenselijk om een bepaalde gemeenschappelijkheid te creëren tussen de discussiant en het publiek (Wagemans 2009: 62). Het derde aspect houdt in dat de discussiant een keuze maakt uit de meest effectieve presentationele middelen bij de verwoording van zijn boodschap. Zoals in de inleiding al is aangestipt, vormen talige stijlmiddelen hiervan een belangrijk onderdeel.

Van Eemeren maakt onderscheid tussen de drie genoemde aspecten, maar zoals hij zelf ook aangeeft gaan deze in de praktijk vaak samen (Van Eemeren & Houtlosser 2002: 58). Daarbij staan de aspecten keuze uit het topisch potentieel en selectie uit presentatiemiddelen in dienst van het aspect aanpassing aan het publiek. De keuze uit het topisch potentieel en de keuze uit presentatiemiddelen worden namelijk afgestemd op het publiek (Van Eemeren & Houtlosser 2002: 59). De aspecten lijken in de praktijk dus niet geheel los van elkaar te staan en kunnen vaak samengaan, maar zijn analytisch wel van elkaar te onderscheiden. Het derde aspect van strategisch manoeuvreren, een keuze maken uit de meest effectieve presentationele middelen, met name talige stijlmiddelen, zal in deze scriptie centraal staan. Onder talige stijlmiddelen worden formuleringskeuzes verstaan: discussianten hebben namelijk altijd verschillende keuzes tot hun beschikking om een bepaald verschijnsel in woorden uit te drukken (Van Leeuwen 2015: 13).

Volgens Van Eemeren (2010: 199) kunnen stilistische middelen nooit helemaal neutraal zijn. Dit wordt ook benadrukt door Verhagen (2005). Elke uiting heeft een argumentatieve richting. Dit houdt in dat bepaalde uitingen in een bepaalde argumentatieve richting sturen. Stilistische middelen kunnen ook bijdragen aan het sturen in een bepaalde argumentatieve richting. Bij stijl is het niet van belang wat er wordt gezegd, maar hoé het wordt gezegd. Stijl is een keuze en deze keuzes zijn betekenisvol en sorteren een bepaald effect.6 Stukker en Verhagen (te verschijnen: 27) hebben dit

geïllustreerd aan de hand van een fragment uit een literair werk, De val (1983) van Marga Minco. Stukker en Verhagen hebben opgemerkt dat er in dit fragment veelal gebruik gemaakt wordt van modale uitdrukkingen, als ‘misschien’, ‘de mogelijkheid bestaat dat’, ‘is niet uitgesloten’, etc. Deze

6 Dat bepaalde stilistische middelen bepaalde effecten sorteren en dat stilistische varianten van elkaar verschillen

in betekenis, kan worden verklaard vanuit de cognitieve taalkunde en wordt ook ondersteund door experimenteel onderzoek. Zie voor verdere toelichting Verhagen (2002; 2005) voor de cognitieve taalkunde en bijvoorbeeld De Jong & Andeweg (2005) voor experimenteel onderzoek.

(13)

stilistische keuze brengt als effect met zich mee dat de lezer aanvoelt dat er onzekerheden zijn bij het personage en de lezer krijgt daardoor de indruk dat er geen alwetende verteller aan het woord is (Stukker & Verhagen te verschijnen: 27). Bepaalde stilistische keuzes kunnen boodschappen dus met andere woorden ‘kleuren’.

Zoals in de inleiding in hoofdstuk 1 reeds is aangestipt, is er binnen de argumentatietheorie de afgelopen jaren een toenemende aandacht voor stijl. Onderzoek naar stijl binnen de uitgebreide pragma-dialectiek valt uiteen in grofweg twee componenten. Enerzijds is er onderzoek gedaan naar hoe er strategisch gemanoeuvreerd kan worden met specifieke stijlmiddelen in de verschillende discussiefasen (o.a. Van Poppel 2016 en Snoeck Henkemans 2008 en 2005), namelijk stijlonderzoek gericht op een bepaald stijlmiddel en stijlonderzoek waarbij in een specifieke casus gekeken wordt hoe er strategisch gemanoeuvreerd wordt met stijl.7 Anderzijds zijn er argumentatieve analyses van

betogen gedaan waarbij verschillende stijlmiddelen naar voren komen. Een voorbeeld van onderzoek naar strategisch manoeuvreren met stijl in een specifieke casus is het onderzoek van Van Eemeren en Houtlosser (2015) naar hoe Shell strategisch manoeuvreert met stijl. In deze case studie wordt gedemonstreerd hoe er binnen een bepaalde betogende tekst strategisch wordt gemanoeuvreerd. Hier speelt de analyse van stijl een rol. De kritiek die Van Haaften en Van Leeuwen (2019: 76) hebben over dat analyses van stijl meestal ad hoc en niet systematisch zijn, lijkt vooral betrekking te hebben op deze tweede vorm van stijlonderzoek binnen de uitgebreide pragma-dialectiek.

2.3 Methodische uitgangspunten van de taalkundige stilistiek

De taalkundige stilistiek biedt een aantal expliciete handvatten om stijl systematisch te analyseren. Een eerste methodisch principe om relevante stijlmiddelen op het spoor te komen is: werken met een checklist waarin tal van stilistische middelen worden opgesomd. Van Leeuwen (2015: 26) omschrijft een checklist als volgt: ‘een checklist is een heuristisch instrument, dat de analist kan helpen om stilistische verschijnselen op het spoor te komen die mogelijk voor de analyse relevant zijn.’ Er zijn verschillende checklists in omloop. Deze checklists verschillen in welke precieze stilistische middelen erin zijn opgenomen. Ze zijn daarom nooit helemaal volledig. Dit zou namelijk betekenen dat alle stijlmiddelen die er bestaan, zouden moeten worden opgenomen in de checklist en dit blijkt niet mogelijk. De stilistische middelen die wel in de checklists zijn opgenomen, hebben een plek gekregen in zo’n checklist door praktijkervaring. Dit zijn de stijlmiddelen die volgens de auteur(s) vaak tot interessante inzichten hebben geleid (Van Leeuwen 2015: 27). Een checklist is enkel bedoeld om op een systematische manier stilistische middelen op te kunnen sporen. Hierdoor worden niet alleen de opvallende en de eerst in het oog springende stijlmiddelen meegenomen in de analyse, maar ook de stijlmiddelen die niet meteen opvallen en wellicht ook heel interessant kunnen zijn. Een checklist voor

(14)

het identificeren van stijlmiddelen is geen wondermiddel8, maar zorgt wel voor het beter en

systematischer opsporen van stijlmiddelen (Fagel 2003: 249).

Naast het werken met een checklist is er nog een ander methodologisch principe om relevante middelen op te sporen: vergelijkend te werk gaan. Volgens Stukker en Verhagen (te verschijnen: 54) werkt dit productief. Vergelijkend te werk gaan kan op twee manieren. De eerste manier is het vergelijken van twee teksten. Door twee teksten met elkaar te vergelijken kan de analist stilistische kenmerken op het spoor komen (Leech & Short 2007: 41-44): het kan de analist helpen bij het identificeren van stilistische middelen. Door de stilistische middelen van beide teksten met elkaar te vergelijken komt het eigene van beide teksten naar voren. Hieruit kan bijvoorbeeld naar voren komen dat tekst X meer intensiveringen bevat dan tekst Y.

De tweede manier om vergelijkend te werk te gaan is het werken met

formuleringsalternatieven. Hierbij doet de analist een beroep op gedeelde kennis van het Nederlands. Dit betekent dat de analist leunt op intersubjectieve intuïties over de werking van stilistische middelen (Van Leeuwen 2015: 180). De analist formuleert een denkbaar alternatief voor een fragment en vergelijkt deze met de werkelijke formulering om een beeld te krijgen van het effect van deze

formulering. Dit wordt duidelijk aan de hand van het volgende voorbeeld uit de gezondheidsbrochure van het KWF:

(1) ‘Uw haren en kleren stinken naar rook’

In (1) is er gebruik gemaakt van een specifiek werkwoord met een negatieve connotatie, namelijk ‘stinken’. Daardoor zou de lezer waarschijnlijk een negatieve connotatie krijgen bij ‘rook’. Een formuleringsalternatief voor (1) is:

(1)’ ‘Uw handen en kleren ruiken naar rook’

(1)’ bevat het werkwoord ‘ruiken’ in plaats van ‘stinken’. Het werkwoord ‘ruiken’ heeft geen

negatieve connotatie, dus zal de lezer waarschijnlijk een minder negatieve connotatie hebben bij rook. Door het formuleringsalternatief kan duidelijk worden gemaakt dat de verwoording in (1) een bepaald effect sorteert.

Een laatste methodisch uitgangspunt van de taalkundige stilistiek dat hier wordt besproken, is het combineren van een bottomup-analyse en een topdown-analyse. In de bottomup-analysefase

8 Een checklist heeft ook een aantal beperkingen. Zo worden de effecten van de verschillende stilistische

middelen in de checklist niet benoemd. De effecten van deze stilistische middelen kunnen namelijk per tekst verschillen (Van Leeuwen 2015: 27). Daarnaast zijn checklists nooit helemaal volledig en staat er niet in de checklists hoe sommige stilistische middelen precies geïnterpreteerd kunnen worden.

(15)

worden doorgaans alle stijlmiddelen uit de tekst in kaart gebracht. Hierbij wordt nog niet gekeken naar welke stilistische middelen relevant zullen zijn voor de analyse, maar naar welke stilistische middelen opvallen. Dit wordt door Stukker en Verhagen (te verschijnen: 45) aangeduid als de exploratieronde. Hier kunnen bijvoorbeeld op microniveau al concrete observaties worden gedaan, zoals dat een schrijver veelvoudig gebruik maakt van anaforen. Ook kunnen op macroniveau observaties worden gedaan, zoals dat de stijl van een schrijver beledigend overkomt. Volgens Stukker en Verhagen (te verschijnen: 46) zijn dit soort observaties een goed startpunt voor het analyseren van de

stijlkenmerken van een tekst. Stijlmiddelen kunnen opvallen als bepaalde stilistische middelen frequent voorkomen, maar ook als ze bijvoorbeeld op een plek staan die je niet zou verwachten (Stukker en Verhagen te verschijnen: 47). In de topdown-analyse worden de stilistische middelen die zijn opgemerkt bij de bottomup-analyse verder ingeperkt. Niet elk stilistisch middel is immers van belang bij een bepaald onderzoek. Bepaalde stilistische middelen kunnen namelijk wel opvallen, maar die hoeven geen effect te hebben op wat de analist onderzoekt.

Zoals in de inleiding is aangegeven is het doel van deze scriptie om te exploreren hoe

stilistische keuzes op systematische wijze kunnen worden geanalyseerd binnen een pragma-dialectisch kader en om te verkennen wat het combineren van een pragma-dialectische en taalkundige stilistische benadering oplevert. Om dit te onderzoeken, richt ik mij, net als in het onderzoek van Van Haaften en Van Leeuwen (2019) dat kort is aangestipt in de inleiding, op een casus. Deze casus valt binnen een bepaald actietype. Volgens Van Haaften en Van Leeuwen (2019: 80) is voor een juiste analyse van strategisch manoeuvreren met stilistische middelen in een bepaalde casus is het van belang om de belangrijkste globale kenmerken van de casus in kaart brengen en om de belangrijkste kenmerken van dit bepaalde actietype uit te lichten. Dit zal in kaart worden gebracht in paragraaf 3.1.

(16)

3. Casus: gezondheidsbrochures over stoppen met roken

In dit hoofdstuk wordt in paragraaf 3.1 de gezondheidsbrochure als argumentatief actietype besproken worden en wordt er ingegaan op de mogelijkheden en de beperkingen van dit actietype. De casus van de twee gezondheidsbrochures wordt besproken in paragraaf 3.2. In 3.3 en 3.4 wordt verder ingegaan op de methode van mijn onderzoek. Deze methode bestaat uit twee delen, namelijk de argumentatieve analyse en de stilistische analyse.

3.1 De gezondheidsbrochure als argumentatief actietype

De gezondheidsbrochures over stoppen met roken die worden geanalyseerd zijn een vorm van gezondheidsvoorlichting. Gezondheidsvoorlichting bestaat uit alle activiteiten die gebruikt kunnen worden om mensen te stimuleren om zich vrijwillig gezonder te gedragen (Van Poppel 2013: 12). Gezondheidsvoorlichting is gericht op drie aspecten: het in kaart brengen en begrijpen van

maatschappelijke- en gezondheidsproblemen, het vinden van een verklaring voor gezond en ongezond gedrag en het beïnvloeden van gedrag door middel van voorlichtingen (Brug 2007: 31).

Het domein van de communicatieve activiteit is het medische domein (medical

communication) en het genre is consultation. Het doel (institutional point) van een

gezondheidsbrochure is volgens Van Poppel (2013: 25) het verbeteren van de gezondheid van mensen door het adviseren over gedrag dat gerelateerd is aan de gezondheid. Gezondheidsbrochures worden uitgegeven door instanties die deskundig zijn op het gebied van gezondheidskwesties, zoals de Hartstichting of het KWF en hebben een sterk geïnstitutionaliseerde vorm. Dat blijkt uit het feit dat er vastgelegde criteria gelden en dat de instituties van deze gezondheidsbrochures zich moeten houden aan een bepaald format (Van Poppel 2010: 310). De gezondheidsbrochures nemen bijvoorbeeld een voorschrijvend standpunt in: je moet x doen of je moet x niet doen (Van Poppel 2013: 27), en daarnaast bevatten ze een enkelvoudig verschil van mening. De instantie die de brochure uitbrengt is in dit geval de protagonist en de lezer is de antagonist. Een belangrijk verschil met het ideaalmodel van een kritische discussie is dat in het ideaalmodel de antagonist kan reageren op het standpunt en de argumenten van de protagonist. Dit kan in het geval van de gezondheidsbrochure echter niet

plaatsvinden; de lezer kan immers wel reageren, maar de protagonist kan dit niet direct horen. Omdat de instantie verwacht dat de mensen het standpunt en het advies niet direct zullen accepteren, verwachten zij dat er eventueel een verschil van mening zou kunnen ontstaan (Van Poppel 2010: 313). Hierop moet de schrijver van de brochures anticiperen door te proberen de twijfel weg te nemen die de lezer eventueel zou kunnen hebben. Een ander kenmerk van gezondheidsbrochures is dat zij vaak geen homogeen publiek hebben. Het publiek kan bijvoorbeeld zowel uit jongeren als uit ouderen bestaan. Omdat gezondheidsbrochures in de meeste gevallen een breed publiek moeten aanspreken en bepaalde beperkingen hebben, is het dan ook belangrijk om het publiek direct aan te spreken. De schrijvers van de brochure kunnen bijvoorbeeld door middel van het stellen van vragen

(17)

een gemeenschappelijke basis creëren (Van Poppel 2010: 313). Hierdoor kan de lezer zich meer betrokken voelen bij de gezondheidsbrochure. Een voorbeeld is te vinden in de brochure van de Hartstichting ‘Stoppen met roken’ in (2):

(2) Wilt u stoppen met roken?

Hier stelt de schrijver een vraag, waarvan hij waarschijnlijk vermoedt dat de lezer op deze vraag ‘ja’ zal antwoorden. Doordat de lezer het idee heeft dat hij hier antwoord op moet geven, zal de lezer zich meer betrokken voelen bij de brochure.

In het geval van de gezondheidsbrochure zijn er als gezegd al bepaalde regels waar de instanties zich aan moeten houden (Van Poppel, 2013: 20). Er bestaan zeven institutionele conventies die invloed hebben op de manier waarop de kritische discussie gevoerd kan worden. Een van de belangrijkste conventies van de gezondheidsbrochure is bijvoorbeeld dat een boodschap nooit bedreigend of angstaanjagend mag zijn. Daarnaast mag de boodschap niet misleidend zijn en moeten claims bewezen zijn met wetenschappelijke publicaties (Van Poppel 2010: 309). Een andere

belangrijke conventie is dat argumentatie op een indirecte manier moet worden gepresenteerd. Lezers willen namelijk het idee hebben dat ze zelf een keuze kunnen maken of ze het advies van de

gezondheidsbrochure willen opvolgen of niet. Om deze keuze te maken moeten de lezers het gevoel krijgen dat ze alleen objectieve informatie krijgen (Van Poppel 2013: 38). ). Door een argument meer als een stuk informatie te presenteren kunnen de lezers meer open staan voor de boodschap (Hoeken 1998: 17). Het is dus van belang om de argumenten van de gezondheidsbrochure te presenteren in de vorm van informatie.

Om de discussie te kunnen regelen moeten er procedurele en materiële uitgangspunten worden vastgesteld. In een gezondheidsbrochure kan de schrijver uitgangspunten bijvoorbeeld formuleren in de vorm van een vraag (Van Poppel 2013: 317). Dit kan hij doen door bijvoorbeeld een vraag te stellen als: ‘Vinden we niet allemaal dat we moeten stoppen met roken?’ Hiermee presenteert hij zijn standpunt alsof er gemeenschappelijke uitgangspunten zijn en alsof er dus een goede basis is om een kritische discussie te starten. Ook kan ervan worden uitgegaan dat mensen op het gebied van gezondheid dezelfde uitgangspunten delen. Iedereen is het er bijvoorbeeld eens over dat je gezond wilt zijn.

Om ervoor te zorgen dat de lezer overtuigd raakt van zijn advies moet de schrijver argumenten aanhalen om zijn standpunt te ondersteunen. Volgens Van Poppel (2013: 314) moeten die argumenten de wenselijkheid of onwenselijkheid van het aangeraden gedrag aantonen. Het standpunt van de gezondheidsbrochures heeft betrekking op de wenselijkheid of onwenselijkheid van het gedrag (Schellens & De Jong 2000: 291). Daarom zal er volgens Schellens en De Jong (2000) een grote kans zijn op pragmatische argumentatie, waarbij de wenselijkheid of onwenselijkheid van het gedrag aannemelijk wordt gemaakt. Daarnaast zou het kunnen zijn dat lezers wantrouwig staan tegenover

(18)

iemand die hen wil beïnvloeden, omdat de schrijver zou kunnen overdrijven of informatie mooier kan maken dan dat het is. Ook is het van belang dat er rekening wordt gehouden met het beoogde publiek. Als de brochure bedoeld is voor jongeren is het immers niet strategisch om te beginnen over het gevaar voor kinderen, want jongeren hebben dan nog geen kinderen.

In de afsluitingsfase van een discussie bepalen discussianten of het verschil van mening is opgelost en zo ja in wiens voordeel. Bij een gezondheidsbrochure is dit niet mogelijk en daarom blijft de uitkomst van ‘het verschil van mening’ in dit geval dan impliciet. De lezer moet voor zichzelf bepalen of de instantie hem heeft overtuigd en of hij daadwerkelijk zijn levenswijze gaat verbeteren of aanpassen. Als de lezer dit gaat doen en het dus eens is met het standpunt van de instantie, dan is het verschil van mening (impliciet) opgelost in het voordeel van de instantie (Van Poppel 2013: 32).

3.2 De gezondheidsbrochures over stoppen met roken

Om de onderzoeksvraag ‘Hoe wordt strategisch gemanoeuvreerd met stilistische middelen in de gezondheidsbrochures over stoppen met roken van het KWF en de Hartstichting?’ te kunnen

beantwoorden is er gekozen om twee verschillende gezondheidsbrochures te analyseren, namelijk de gezondheidsbrochure van het KWF en die van de Hartstichting. Er is voor een bepaald onderwerp, stoppen met roken, gekozen om deze variabele gelijk te houden.

De eerste brochure die zal worden onderzocht, is de brochure ‘Stoppen met roken’ van de Hartstichting9. De Hartstichting is een non-profit organisatie die zich inzet tegen hart- en vaatziekten.

De Hartstichting ontvangt geen subsidie van de overheid en is dus volledig afhankelijk van giften van particulieren en bedrijven. De mensen binnen de organisatie zetten zich in voor mensen met hart- en vaatziekten en willen het aantal mensen dat vroegtijdig te maken krijgen met deze ziekten

verminderen. Daarnaast willen ze het ongemak en het leed dat deze mensen ervaren verzachten. Dit willen ze bereiken door de patiëntenzorg te verbeteren en onderzoek te doen naar de ziekten. Verder willen ze bevorderen dat de jeugd gezonder zal gaan leven, waardoor de kans op hart- en vaatziekten op latere leeftijd kleiner zal worden.10

9 De brochure bestaat uit verschillende gedeelten, een klein stukje op de eerste pagina over hun organisatie (p. 1

en 4), een argumentatief gedeelte met informatie en argumenten over stoppen met roken (p.5 t/m 9, 11, 13, 16 t/m 19) een argumentatief gedeelte met fragmenten van mensen die gestopt zijn met roken (p. 10, 12, 14 en 15), een argumentatief en een gedeelte over het werven van leden, donateurs (p. 24), enzovoort en een gedeelte voor wanneer de lezers meer informatie kunnen vinden over stoppen met roken (p. 22 en 23).

10 Deze informatie komt van de website van de Hartstichting:

(19)

De brochure ‘Stoppen met roken. Willen en kunnen’ is uitgegeven door het KWF.11 Het KWF

is een organisatie die zich bezighoudt met het bestrijden van, het leven met en het voorkomen van kanker. Hun doelstelling is dat er minder mensen kanker krijgen, dat er meer mensen met kanker genezen en dat de kwaliteit van leven voor mensen met kanker omhoog gaat. Dit willen ze bereiken door middel van wetenschappelijk onderzoek, voorlichting, patiëntenondersteuning en

fondsenwerving. Hun motto is: ‘Samen komen we steeds dichterbij’.12

In paragraaf 2.2.2 en 3.1 is besproken dat de schrijver bij strategisch manoeuvreren moet aansluiten bij het publiek. Een voorbeeld van een argument, waarbij rekening wordt gehouden met het beoogde publiek is te vinden in de brochure van het KWF ‘Stoppen met roken. Willen en kunnen’ in (3):

(3) De nadelen van roken Wat kunt u elke dag merken?

Sommige nadelen van roken kunt u elke dag merken. Wat merkt u? • Roken kost u veel geld

• U wordt snel moe bij sporten, stoeien met de kinderen, traplopen, enzovoort. (…)

In voorbeeld (3) worden de nadelen van het roken besproken. Dit argument is een pragmatisch argument dat betrekking heeft op de onwenselijkheid van de gevolgen van roken. Daarnaast is het afgestemd op het beoogde publiek, omdat in het argument ‘U wordt snel moe bij sporten, stoeien met de kinderen, traplopen, enzovoort.’, rekening wordt gehouden met het beoogde homogene publiek. Het beoogde publiek is hier waarschijnlijk jongeren, volwassenen en ouderen het publiek van deze folder kunnen zijn. Het gedeelte ‘stoeien met kinderen’ is meer voor volwassenen bedoeld, maar het punt over ‘sporten’ kan jongeren ook aanspreken. Het beoogde publiek van de gezondheidsbrochure van het KWF is dus waarschijnlijk jongeren, volwassenen en ouderen.

De Hartstichting lijkt ook een groot publiek aan te willen spreken. In het begin van de gezondheidsbrochure staat namelijk:

(4) Maar hoe oud u ook bent en hoe lang u ook al rookt, stoppen is altijd de moeite waard.

11 De brochure bestaat uit een gedeelte met informatie en argumenten voor stoppen met roken (p.5 t/m 9, 11, 13

en 15), een stuk over hoe mensen kunnen stoppen met roken (p. 17, 19, 21, 23, 25 en 26), een klein stukje met tips van mensen die gestopt zijn met roken (p. 27) en een stuk over het volhouden van stoppen met roken (p. 29, 31, 33, 34 en 35). Zie voor de volledige brochure bijlage B.

12 Deze informatie komt van de website van het KWF: https://www.kwf.nl/over-kwf/Pages/Onze-missie.aspx.

(20)

De Hartstichting zegt hier dat het niet uitmaakt hoe oud je bent en hoe lang je al rookt. Dit kunnen dus met andere woorden jongeren, maar ook ouderen zijn. Het beoogde publiek van de brochure van de Hartstichting lijken dus mensen van alle leeftijden te zijn.

In figuur 1 staan de twee gezondheidsbrochures met het aantal pagina’s, het aantal woorden en het aantal geanalyseerde woorden.

Brochure Aantal pagina’s Aantal woorden Aantal geanalyseerde woorden ‘Stoppen met roken’ van Hartstichting

26 pagina’s 4312 woorden 3341 woorden

‘Stoppen met roken.

Kunnen en willen’

van KWF

36 pagina’s 4005 woorden 3522 woorden

Figuur 1 Aantal pagina’s, woorden en geanalyseerde woorden per gezondheidsbrochure

De brochures bestaan allebei uit een argumentatief gedeelte, waarin wordt benadrukt dat mensen moeten stoppen met roken.13 Hierin wordt informatie gegeven over stoppen met roken en er worden

hier argumenten voor gegeven. Dit gedeelte is geanalyseerd en in figuur 1 is dit aangegeven met het aantal geanalyseerde woorden. Buiten beschouwing blijft het gedeelte van de Hartstichting over de organisatie zelf, het gedeelte over het werven van leden en het binnenhalen van geld voor de stichting, het gedeelte met fragmenten van mensen die zijn gestopt met roken en het gedeelte waar lezers extra informatie kunnen vinden over stoppen met roken. Van de brochure van het KWF blijft het gedeelte over tips van mensen die gestopt zijn met roken en het gedeelte waar mensen terecht kunnen voor meer informatie, buiten beschouwing. Deze scriptie richt zich namelijk op de argumenten die worden aangedragen voor het stoppen met roken en niet op argumenten die gericht zijn op het werven van leden en het binnenhalen van geld. Deze argumenten kunnen namelijk worden opgemerkt als

argumenten voor commercieel belang. Daarnaast worden de verhalen van mensen die gestopt zijn met roken niet meegenomen in de analyse14.

13 Voor de brochure van de Hartstichting beslaat dit pagina 4 t/m 7, 9, 11, 13 en 16 t/m 20. Voor de brochure van

het KWF beslaat dit pagina 5 t/m 9, 11, 13, 15, 17, 19, 21, 23, 25, 29, 31, 33, 34 en 35. Zie voor de volledige brochure bijlage A.

14 Deze worden niet meegenomen in de analyse, omdat deze voorbeelden vallen onder anekdotische (verzwegen)

(21)

3.3 Methode

In deze paragraaf wordt de methode voor mijn onderzoek besproken. Deze methode is ontleend aan het onderzoek van Van Haaften en Van Leeuwen (2019) dat kort in de inleiding is aangestipt en genoemd is in paragraaf 2.3. Van Haaften en Van Leeuwen willen onderzoeken hoe inzichten uit de taalkundige stilistiek behulpzaam kunnen zijn om binnen een pragma-dialectisch kader systematisch te onderzoeken hoe er strategisch wordt gemanoeuvreerd met stijlmiddelen, en wat een dergelijke aanpak kan opleveren. Dit illustreren zij aan de hand van de juridische casus Van Gelder. Zoals besproken in paragraaf 3.1 hebben Van Haaften en Van Leeuwen eerst het communicatief actietype besproken. Vervolgens hebben zij de argumenten uit de casus gereconstrueerd en daarna hebben zij een stilistische analyse uitgevoerd door een combinatie van een bottomup- en topdownanalyse. Hierbij hebben zij gebruik gemaakt van de checklist van Verhagen (2001). De methode waarvan Van Haaften en Van Leeuwen gebruik hebben gemaakt in hun onderzoek zal ik ook hanteren. Deze is uiteen gesplitst in twee gedeelten: een argumentatieve analyse en een stilistische analyse.

3.3.1 De argumentatieve analyse

Voor elke gezondheidsbrochure is een afzonderlijke analyse gemaakt. Ten eerste is er een argumentatieve analyse gemaakt voor beide brochures. Hierbij heb ik mij volledig gericht op de argumentatiefase, omdat in paragraaf 3.1 is gebleken dat de lezer niet direct kan reageren op de informatie in de gezondheidsbrochure. Hierdoor blijft bijvoorbeeld de openingsfase meer impliciet. Voor de brochures zijn eerst afzonderlijk argumentatiestructuren gemaakt. Deze zijn terug te vinden in bijlage D en E. Eerst zijn de standpunten van de verschillende brochures bepaald, om vervolgens de argumenten in de argumentatiestructuur daarin onder te kunnen brengen. De gezondheidsbrochure van het KWF heeft twee hoofdstandpunten, namelijk: ‘u moet stoppen met roken’ en ‘maak stoppen met roken makkelijk’. Het hoofdstandpunt van de Hartstichting is: ‘u moet stoppen met roken’. Hierna is de redelijkheid van de argumenten bepaald. De argumenten zijn beoordeeld aan de hand van de tien discussieregels die Van Eemeren en Grootendorst (2011: 100) hebben opgesteld en zijn aangestipt in paragraaf 2.1. Er is bekeken of de discussieregels zijn overtreden en of er dus met andere woorden drogredenen zijn begaan. Hieruit kwam naar voren dat er geen sprake was van drogredenen in beide brochures en dat beide brochures dus redelijk zijn geweest. Verder zijn in paragraaf 2.2.2 voorbeelden van verschillende argumentatieschema’s besproken en daarbij is gebleken dat er ook kritische vragen kunnen worden gesteld bij deze argumentatieschema’s (Van Eemeren en Snoeck Henkemans 2011: 89). Deze kritische vragen zijn ook gesteld bij de argumenten van de brochures om de

(22)

3.3.2 De stilistische analyse

Nadat de argumenten en de redelijkheid daarvan in de argumentatieve analyse is bepaald, is overgegaan op de stilistische analyse. De stilistische analyse bestaat uit twee delen: een bottomup-analyse en een topdown-bottomup-analyse. In de bottomup-bottomup-analyse zijn met behulp van de checklist van Verhagen (2001) de stilistische middelen in kaart gebracht. Er is gekozen voor de checklist van Verhagen, omdat deze de enige Nederlandse checklist van stilistische middelen is. Dit komt dit onderzoek ten goede, omdat beide gezondheidsbrochures ook in het Nederlands zijn geschreven. De checklist van Verhagen bestaat uit verschillende categorieën, namelijk: grammatica, woordgebruik, stijlfiguren, tekststructuur en communicatie. Deze categorieën zijn ieder afzonderlijk langsgegaan om te zien of ze in de gezondheidsbrochures voorkwamen. Hierdoor zijn op een systematische manier de opvallende stilistische middelen uit de argumentatiefase in kaart gebracht.

Vervolgens is er overgegaan op de topdown-analyse en zijn deze stilistische middelen ingeperkt, want niet alle stilistische middelen waren relevant voor mijn analyse. De stilistische middelen die relevant zijn voor mijn onderzoek zijn de stilistische middelen die invloed hebben op de redelijkheid of effectiviteit van de argumenten in de gezondheidsbrochures. De effecten van de

stilistische middelen zijn bepaald door, zoals besproken in 2.2.3, gebruik te maken van inzichten uit de taalkundige literatuur en door te werken met formuleringsalternatieven. De stilistische middelen die geen effect leken te hebben op strategisch manoeuvreren in de beide gezondheidsbrochures vielen af voor verdere analyse. Een voorbeeld hiervan zijn de onderschikkende voegwoorden (in de checklist categorie B7), zoals ‘als’ en ‘omdat’. Deze onderschikkende voegwoorden kwamen meerdere keren voor in de brochures, maar deze leken geen effect te hebben op strategisch manoeuvreren:

(5) Misschien hield u het stoppen niet vol, omdat u het niet op het goede moment deed. In (5) wordt gebruik gemaakt van het onderschikkend voegwoord ‘omdat’, maar er is niet duidelijk wat het effect is van deze formuleringskeuze en hoe dat het strategisch manoeuvreren in beide gezondheidsbrochures beïnvloedt. Daarom zijn dit soort voorbeelden in de topdown-analyse afgevallen.

De stilistische middelen die relevant zijn voor mijn onderzoek en dus betrekking hebben op strategische manoeuvres in de gezondheidsbrochures en hun effecten worden besproken in hoofdstuk 4.

(23)

4. Gezondheidsbrochures over stoppen met roken: de analyse

In dit hoofdstuk worden in aparte paragrafen de verschillende stilistische middelen, die uit de

stilistische analyse zijn gekomen, omschreven om vervolgens verder in te gaan op de analyse van deze verschillende stilistische middelen in de twee gezondheidsbrochures. Hierbij wordt gebruikgemaakt van formuleringsalternatieven en inzichten uit de taalkundige literatuur. Waar er gemiste kansen zijn op het gebied van strategisch manoeuvreren met stilistische middelen, worden deze ook besproken.

4.1 Strategisch manoeuvreren met enumeraties

Uit de analyse van de gezondheidsbrochures is gebleken dat de twee gezondheidsbrochures

veelvoudig gebruik maken van de enumeratie. Dit is een opsomming van woorden, woordgroepen en zinnen die verbonden kunnen worden door middel van verbindingswoorden of komma’s (Braet 2007: 118). Een van de effecten die kan worden toegeschreven aan een enumeratie is het opwekken van emoties: ‘De woordfiguur van de enumeratie, kan in combinatie met een geschikte inhoud aardig op het gemoed werken’ (Braet 2007: 118). Een enumeratie kan naast het opwekken van emoties ook ‘een indruk geven van volledigheid of van een grote hoeveelheid’ (Van Enschot & Karreman 2013: 124).

Een indruk geven van volledigheid of van een grote hoeveelheid kan bijdragen aan de overtuigingskracht van de gezondheidsbrochure over stoppen met roken, omdat bij de lezer de indruk wordt gewekt dat hij alle informatie krijgt die hij nodig heeft om de keuze te maken of hij wel of niet gaat stoppen met roken. Een voorbeeld van een enumeratie in de gezondheidsbrochure ‘Stoppen met roken’ van de Hartstichting is:

(6) Rokers krijgen vaker:

• coronaire hartziekten, zoals hartinfarct en pijn op de borst • beroertes

• hartfalen

• vaatproblemen in de armen, benen of voeten (perifeer vaatlijden), zoals etalagebenen • een verwijding of uitstulping van de slagaders (aneurysma)

In voorbeeld (6)1516worden verschillende hart- en vaatziekten opgesomd die de lezers kunnen krijgen

door te (blijven) roken. Deze opsomming zou het effect kunnen hebben van het oproepen van emoties, namelijk de emotie van schrik of angst. De (rokende) lezer kan immers bang worden dat hij deze

15 Deze argumentatie is terug te vinden in bijlage D onder 1.1.1a.

16 De opsomming kan ook worden opgevat als een keuze uit het topisch potentieel. Hier wordt in de discussie

(24)

ziekten kan krijgen als hij blijft roken. Emoties opwekken, oftewel het gebruik van pathos, is een belangrijke factor voor het voorspellen van gedrag (De Jong & Rademaker & Pieper 2015: 9). Als er emoties worden opgeroepen bij de lezer, wordt de kans dus groter dat lezers hun gedrag willen veranderen. De twee effecten die enumeraties onder andere kunnen hebben, emoties opwekken en een indruk wekken van volledigheid, zijn dus te zien in voorbeeld (6). Een formuleringsalternatief zou zijn:

(6)’ Rokers krijgen vaker ziekten aan hun hart of bloedvaten.

(6)’ is een minder effectief formuleringsalternatief, omdat het door de opsomming van alle verschillende hart- een vaatziekten duidelijker voor de lezer wordt dat er veel ziekten zijn die ze kunnen krijgen door te roken. Dit maakt meer indruk op de lezer dan alleen de zin in (6)’. Het kan namelijk zo zijn dat de lezer zich niet veel kan voorstellen bij hart- en vaatziekten. Als de

verschillende ziekten duidelijk worden benoemd en opgesomd, kan de emotie angst een grotere rol spelen. Hierdoor zou de lezer eerder geneigd kunnen zijn om te stoppen met roken bij (6) dan bij (6)’.

Een soortgelijk voorbeeld is te vinden in de andere gezondheidsbrochure, ‘Stoppen met roken. Willen en kunnen’ van het KWF:

(7)17

In voorbeeld (7) worden de nadelen voor de gezondheid van rokers opgesomd. De schrijver had hier ook kunnen kiezen voor een andere formulering die gelijk is aan (6)’:

(25)

(7)’ Roken heeft nadelen voor uw lichaam en gezondheid: nadelen voor uw hart en bloedvaten, huid, seks en voortplanting, wonden, longen en hersenen.

In dit geval kan de opsomming in (7) ook de emotie angst oproepen. Er staan namelijk 14

gezondheidsproblemen opgesomd waar de (rokende) lezer mee te maken zou kunnen krijgen door te (blijven) roken. Doordat roken volgens deze opsomming zo veel gezondheidsproblemen kan

veroorzaken, is het aannemelijk dat de lezer sneller overtuigd raakt dat hij moet stoppen met roken. Deze enumeratie lijkt dus effectief te zijn en het blijft binnen de regels van een kritische discussie. Er wordt namelijk voldaan aan de verdedigingsplichtregel en de relevantieregel. De

argumentatiestructuur die bij dat argument hoort is namelijk18:

1.2 Roken heeft een slechte invloed op uw lichaam en uw gezondheid 1.2.1 U kunt er erg ziek van worden

1.2.1a U kunt aandoeningen aan uw hart en bloedvaten krijgen 1.2.1a.1 U kunt een hartaanval krijgen

1.2.1a. 2 U kunt een hoge bloeddruk krijgen 1.2.1a.3 U kunt aderverkalking krijgen 1.2.1a.4 U kunt blind worden

In de argumentatiestructuur is te zien dat het standpunt ‘u moet stoppen met roken’ wordt verdedigd met het argument dat roken een slechte invloed heeft op de gezondheid. Dit argument wordt dan vervolgens weer ondersteund met de opsomming in (7). De schrijver heeft dus voldaan aan de verdedigingsplichtregel, omdat hij niet ‘geweigerd’ heeft om zijn standpunt te verdedigen. Daarnaast heeft hij voldaan aan de relevantieregel, omdat de argumentatie betrekking heeft op het standpunt. De schrijver heeft zich hier met andere woorden ook niet schuldig gemaakt aan het begaan van een drogreden. Er is dus een goede balans tussen redelijkheid in effectiviteit in dit voorbeeld.

Het argumentatieschema dat in dit voorbeeld is gebruikt is argumentatie op basis van causaliteit. Zoals besproken in paragraaf 2.2.2 kunnen er om de argumentatie van het

argumentatieschema te beoordelen kritische vragen worden gesteld. Bij het argumentatieschema op basis van causaliteit kan bijvoorbeeld de volgende kritische vraag worden gesteld: leidt Z wel tot Y? (Van Eemeren en Snoeck Henkemans 2011: 92), met andere woorden: leiden aandoeningen aan uw hart en bloedvaten wel tot een slechte invloed op uw gezondheid? Het antwoord hierop lijkt ja te zijn, waardoor het argument ook op dit punt effectief lijkt te zijn. Hetzelfde geldt voor voorbeeld (6). In de gezondheidsbrochure van de Hartstichting is het standpunt en de argumentatie nagenoeg hetzelfde als in (7). Het standpunt in (7) is namelijk ook dat de lezer moet stoppen met roken en het argument

(26)

daarbij is dat roken een slechte invloed heeft op de gezondheid, omdat rokers een hogere kans hebben op bepaalde ziekten.

In (8) komt ook een opsomming voor, maar bij dit voorbeeld wordt de opsomming ingeluid met behulp van het onderschikkend voegwoord ‘zoals’:

(8)19 In Nederland leven meer dan een miljoen mensen met een hart- of vaatziekte (o.a. door te

roken), zoals pijn op de borst (angina pectoris), de gevolgen van een hart- of herseninfarct of etalagebenen.

Onderschikkende voegwoorden verbinden hoofd- en bijzinnen aan elkaar. Volgens de ANS geven onderschikkende voegwoorden verbanden aan en hebben ze verschillende functies, bijvoorbeeld het aangeven van tijd of causaliteit (10·3·1). ‘Zoals’ houdt in dat er meer voorbeelden worden genoemd in de bijzin en geeft aan dat er een opsomming in de bijzin zit. In (8) worden voorbeelden van hart- en vaatziekten benoemd. Dit wordt ingeleid door het onderschikkend voegwoord ‘zoals’. De effectiviteit wordt versterkt door ‘zoals’. Dit woord suggereert namelijk dat er nog meer hart- een vaatziekten zijn dan hier worden genoemd. Het lijkt nu alsof dit niet de enige ziekten zijn die rokers kunnen krijgen, maar dat er nog meer hart- en vaatziekten zijn die mensen kunnen oplopen door te roken. Hierdoor wordt het voor de lezer misschien aantrekkelijker om te stoppen met roken. Dit effect verdwijnt als ‘zoals’ wordt weggelaten:

(8)’ In Nederland leven meer dan een miljoen mensen met pijn op de borst (angina pectoris), de gevolgen van een hart- of herseninfarct of etalagebenen (o.a. door te roken).

In (8)’ lijkt het alsof dit de enige hart- en vaatziekten zijn die mensen kunnen krijgen door te roken. Door ‘zoals’ eraan toe te voegen, wordt duidelijk dat de genoemde hart- en vaatziekten niet de enige ziekten zijn die je zou kunnen krijgen door te roken. ‘Zoals’ is dus strategisch gekozen, omdat de lezer hierdoor eerder overtuigd zou kunnen raken om te stoppen met roken dan zonder ‘zoals’. De

redelijkheid is hier ook gehandhaafd, omdat de schrijver relevante argumentatie aandraagt voor zijn standpunt. In (8) is dus een balans tussen redelijkheid en effectiviteit.

De afwezigheid van ‘zoals’ in (6) en (7) kan gezien worden als een gemiste kans. Als er in (6) en (7) het woordje ‘zoals’ was toegevoegd aan de opsommingen, dan zou de lezer net als bij (8) kunnen denken dat dat niet de enige ziekten zijn die je kunt krijgen van roken:

(6)’’ Rokers krijgen vaker ziekten, zoals:

(27)

• coronaire hartziekten, zoals hartinfarct en pijn op de borst • beroertes

• hartfalen

• vaatproblemen in de armen, benen of voeten (perifeer vaatlijden), zoals etalagebenen • een verwijding of uitstulping van de slagaders (aneurysma)

(7)’’ Roken heeft nadelen voor uw lichaam en gezondheid, zoals nadelen voor uw hart en bloedvaten, huid, seks en voortplanting, wonden, longen en hersenen.

(6)’’ en (7)’’ lijken effectiever te zijn dan (6) en (7), omdat mensen hierdoor het idee kunnen krijgen dat er meerdere ziekten kunnen zijn die ze kunnen krijgen door te roken. Daarnaast zou het toevoegen van ‘zoals’ niet drogredelijk zijn, omdat er inderdaad nog meerdere kwalen te bedenken zijn.

4.2 Strategisch manoeuvreren met nevenschikkende voegwoorden

Naast het onderschikkende voegwoord ‘zoals’ komen er nog ook nog nevenschikkende voegwoorden voor in de brochures. In de checklist van Verhagen (2001) valt deze in de grammaticale categorie van ‘aard van structurele verbindingen tussen tekstsegmenten’. Volgens de ANS verbinden

nevenschikkende voegwoorden hoofdzinnen, constituenten en woorddelen aan elkaar (10·2). Deze voegwoorden kunnen vier verschillende verbanden hebben, namelijk aaneenschakelende,

tegenstellende, causale en gevolgaanduidende.

In (9) en (10) geeft het nevenschikkend voegwoord ‘maar’ een tegenstellend verband aan:

(9)20 Iemand die stopt met roken, komt gemiddeld 2,5 tot 6 kilogram aan. Dat komt onder andere

doordat het eten u vaak beter smaakt als u stopt met roken en doordat de spijsvertering bij rokers sneller gaat. Maar eigenlijk is dat kunstmatig en niet normaal.

(10)21 Stoppen met roken is moeilijk. Maar als u stopt, zijn er meteen voordelen.

In (9) wordt er beschreven wat er gebeurt als je stopt met roken. Eerst wordt uitgelegd dat er een mogelijkheid bestaat dat mensen die stoppen met roken gemiddeld 2,5 tot 6 kilogram aankomen. Daarna wordt uitgelegd waarom dat zo is. Mensen vinden het aankomen waarschijnlijk een negatieve bijkomstigheid van stoppen met roken en dit zou een reden kunnen zijn waarom mensen misschien toch niet willen stoppen met roken. Om dit argument te ondervangen vertelt de schrijver dat die snelle spijsvertering niet normaal is. Doordat de zin begint met het nevenschikkend voegwoord ‘maar’ ligt de

20 Deze argumentatie is terug te vinden in bijlage D onder 1.6 21 Deze argumentatie is terug te vinden in bijlage E onder 1.4

(28)

nadruk op dat er iets tegengestelds beweerd zal gaan worden. De snelle spijsvertering en het niet aankomen als je rookt lijken positief te zijn, waardoor de lezer kan denken dat hij misschien toch moet blijven roken omdat hij anders aankomt. Het woord ‘maar’ leidt een tegenstelling in en zorgt voor een contrast (Van Den Hoven 2007: 107). Door het gebruik van ‘maar’ wordt er dan ook meer nadruk gelegd op het idee dat het tegengestelde waar is: die trage spijsvertering is namelijk kunstmatig en niet normaal en dit is negatief.

In (10) gebeurt ongeveer hetzelfde; eerst wordt er iets negatiefs genoemd, namelijk dat het moeilijk is om te stoppen met roken om vervolgens een contrast te maken met iets positiefs, namelijk dat er veel voordelen zijn. Dat stoppen met roken moeilijk is kan mensen afschrikken om te stoppen met roken, maar door ‘maar’ wordt er meer nadruk gelegd op het positieve dat er veel voordelen zijn van het stoppen met roken.

Als het woord ‘maar’ vervangen zou worden of helemaal weggelaten zou worden, zou het argument over het abnormale en kunstmatige van een snelle spijsvertering minder opvallen:

(9)’ Iemand die stopt met roken, komt gemiddeld 2,5 tot 6 kilogram aan. Dat komt onder andere doordat het eten u vaak beter smaakt als u stopt met roken en doordat de spijsvertering bij rokers sneller gaat. Dat is eigenlijk kunstmatig en niet normaal.

(10)’ Stoppen met roken is moeilijk. Als u stopt, zijn er wel meteen voordelen.

Omdat ‘maar’ nu is vervangen, ligt de nadruk minder op het contrast tussen een snelle spijsvertering en dat het niet normaal en kunstmatig is. ‘Maar’ geeft in (9) namelijk een tegenstelling of een contrast aan (Van Dale). Het contrast in (10)’ tussen het negatieve dat roken moeilijk is en het positieve dat er voordelen zijn, valt nu ook minder op. Het contrast lijkt namelijk sterker bij ‘maar’ dan bij ‘wel’.

Ook krijgt ‘maar’ in (9) en (10) meer nadruk, omdat het niet na een komma wordt gebruikt, maar na een punt. Het lijkt hier alsof er gebruik is gemaakt van vooropplaatsing; het eerste zinsdeel dat de aandacht verdient, wordt als eerst genoteerd (van Bochove & Vermeer 2016: 312). Door een bepaald woord voorop te plaatsen krijgt dit extra nadruk en dit lijkt ook het geval bij ‘maar’ in (9) en (10).

4.3 Strategisch manoeuvreren met bijwoorden

Uit de analyse met de checklist is nog een ander veelvoorkomend stijlmiddel naar voren gekomen, namelijk de categorie van de bijwoorden. In de volgende twee paragrafen wordt onderscheid gemaakt tussen de intensiverende bijwoorden (4.3.1) en de overige bijwoorden22(4.3.2).

22 Ik heb gekozen om de intensiverende bijwoorden als een aparte categorie te benoemen, omdat dit een andere

categorie lijkt dan de overige bijwoorden. Deze intensiveren namelijk en dat geldt niet voor de overige bijwoorden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er is volgens partijen sprake van onherstelbare schade wanneer de ontheffing niet uiterlijk op 18 mei 2018 wordt verleend, omdat er een reëel risico bestaat dat medewerkers

Als de klassengrenzen niet onder de kolomgrenzen staan aangegeven maar wel vermeld worden, hiervoor geen punten in

In een van die bronnen wordt verteld dat klokkengieter Jean Petit in 1750 voor het gieten van een klok van 5006 pond én een klok van 3500 pond in totaal 1340 uren nodig had.. Met

Als een kandidaat bij deze vraag alle bedragen op gehele euro’s heeft afgerond, hiervoor geen punten in mindering brengen... 19 maximumscore

Door recidivegegevens te relateren aan de wijze van beëindiging en aan inhoudelijke kenmerken van de contrair beëindigde zaken, met name ook de perceptie van het recidiverisico

vergelijking met een niet-actieve controleconditie, geen verschil aangetoond worden (interactieve maar niet op maat gemaakte interventie RR 0,87; 95%-BI 0,63 tot 1,20; n =

CWZ biedt voor patiënten een groepstraining aan, omdat stoppen met roken in groepsverband voor veel mensen een extra stimulans is om daadwerkelijk te stoppen..

Wat er gebeurt kunnen we in twee stappen uitleggen: ten eerste speelt in de situatie die de taaluiting rapporteert een of ander per~onage een rol (hier die van 'altijd bij de