• No results found

De hoofdvraag die in deze scriptie centraal stond was: Hoe wordt strategisch gemanoeuvreerd met stilistische middelen in de gezondheidsbrochures over stoppen met roken van het KWF en de

Hartstichting? Om deze vraag te beantwoorden is er allereerst een argumentatieve analyse uitgevoerd, waarbij naar voren is gekomen dat de Hartstichting één hoofdstandpunt heeft, namelijk: ‘u moet stoppen met roken’. De gezondheidsbrochure van het KWF bestaat uit tweehoofdstandpunten: ‘u moet stoppen met roken’ en ‘maak stoppen met roken makkelijker’.37 Uit de analyse is verder naar voren

gekomen dat er geen drogredenen zijn begaan.

Verder is er in de stilistische analyse naar voren gekomen dat er in beide gezondheidsbrochures strategisch wordt gemanoeuvreerd met stijl. Zo is er strategisch

gemanoeuvreerd met enumeraties, nevenschikkende voegwoorden, bijwoorden, afwezigheid van complementatie, hulpwerkwoorden van modaliteit, aanspreekvormen en met subiecties. Daarbij vertonen beide brochures een aantal duidelijke overeenkomsten: zo wordt er in beide brochures strategisch gemanoeuvreerd met intensiverende bijwoorden en afwezigheid van complementatie. De brochures verschillen ook op een enkel punt, namelijk op het gebied van de aanspreekvormen. Het KWF maakt voornamelijk gebruik van de indirecte aanspreekvorm als het gaat om voordelen van roken, terwijl de Hartstichting bij de voordelen van stoppen met roken wél gebruik maakt van de directe aanspreekvorm. Dit was een opvallend verschil en dit kan bestempeld worden als een gemiste kans. Dat wil zeggen: de argumenten hadden op een enkel punt strategischer geformuleerd kunnen woorden. Verder heeft zich nog twee keer een gemiste kans voor gedaan. Een voorbeeld hiervan is het gebruik van het bijwoord ‘pas’ in ‘Wat merkt u pas na langere tijd?’. Dit ging over de nadelen van stoppen met roken. Het was strategischer geformuleerd geweest als de schrijver ‘pas’ had weggelaten.

In paragraaf 2.2.2 zijn de drie aspecten van strategisch manoeuvreren besproken. Hierbij is ook besproken dat deze drie aspecten in de praktijk vaak samengaan, maar analytisch wel van elkaar te onderscheiden zijn. In de stilistische analyse is naar voren gekomen dat dit in sommige gevallen deze drie aspecten analytisch lastiger van elkaar zijn te onderscheiden. Zo vallen enumeraties onder presentationele middelen, maar deze kan ook opgemerkt worden als een keuze uit het topisch potentieel:

(6) Rokers krijgen vaker:

• coronaire hartziekten, zoals hartinfarct en pijn op de borst • beroertes

• hartfalen

• vaatproblemen in de armen, benen of voeten (perifeer vaatlijden), zoals etalagebenen • een verwijding of uitstulping van de slagaders (aneurysma)

De schrijver heeft in (6) namelijk gebruik gemaakt van argumenten die sterk overkomen, omdat de lezer angstig kan worden door de verschillende ziekten die als argumenten kunnen worden opgevat om te stoppen met roken. Als deze ziekten niet zouden worden genoemd als argumenten, dan zou de schrijver niet alle relevante argumenten hebben aangehaald. Daarnaast is (6) ook een enumeratie. De combinatie van de keuze uit het topisch potentieel en de stilistische keuze van de opsomming lijkt elkaar in dit voorbeeld dus te versterken.

Dit onderzoek was onder andere een verdere verkenning van de vraag hoe stijl binnen de pragma-dialectiek systematisch kan worden onderzocht door de taalkundige stilistiek en de uitgebreide pragma-dialectiek te combineren en te integreren en te onderzoeken wat een dergelijke aanpak

oplevert. Een van de dingen die hierbij naar voren is gekomen is dat de taalkundige stilistiek

verbanden probeert te leggen tussen het microniveau en het macroniveau (Anbeek & Verhagen 2001: 23). In de analyse is het microniveau de formuleringskeuzes en het macroniveau de globale indruk van de tekst. In sommige gevallen zijn deze media-oordelen beschikbaar, zoals bij het onderzoek van Van Leeuwen (2015) over Vogelaar, Wilders en Pechtold. Dit was niet het geval bij mijn onderzoek. Hierbij biedt de uitgebreide pragma-dialectiek een uitkomst voor de taalkundige stilistiek. Het argumentatieve actietype en de argumentatiestructuren van de gezondheidsbrochure en de

mogelijkheden en beperkingen die hierbij horen, kunnen fungeren als, in meer technische termen, het macroniveau. Deze kunnen dan weer verbonden worden aan de indrukken op het microniveau. Zo is bijvoorbeeld het gebruik en de effecten van modale hulpwerkwoorden gekoppeld aan dat advies als informatie moet worden gepresenteerd, omdat de lezer zich mogelijk betutteld voelt (Van Poppel 2013: 314).

Daarnaast biedt de taalkundige stilistiek de uitgebreide pragma-dialectiek de mogelijkheid om de stilistische middelen op een systematische manier te analyseren, namelijk met behulp van een checklist (Van Haaften & Van Leeuwen 2019: 84). Ik sluit mij aan bij Van Haaften en van Leeuwen (Ibidem) die beweren dat de checklist de uitgebreide pragma-dialectiek een handvat biedt om stilistische middelen op een systematische manier te kunnen analyseren. De checklist biedt de analist namelijk een manier om een groot aantal stilistische middelen op het spoor te komen, waardoor de kans kleiner wordt dat er stilistische middelen over het hoofd worden gezien (Van Leeuwen 2015: 87). In mijn onderzoek heb ik ervoor gekozen om, net als Van Haaften en Van Leeuwen, de checklist van Verhagen (2001) te hanteren, omdat deze in het Nederlands is geschreven. Door gebruik te maken van een checklist bij de stilistische analyse, kunnen minder opvallende stijlmiddelen worden opgespoord. Dit bleek het geval te zijn bij de afwezigheid van complementatie. Zonder de checklist was dit waarschijnlijk niet direct opgemerkt en daardoor ben ik van mening , net als Van Haaften en Van Leeuwen, dat het werken met een checklist zeker van toegevoegde waarde is.

Nu is het niet zo dat door de checklist alle stilistische middelen zijn opgespoord, omdat de kans nog steeds aanwezig is dat sommige stilistische middelen zijn gemist tijdens de analyse (Van Leeuwen 2015: 178) en dit is ook naar voren gekomen in mijn eigen onderzoek. Het herkennen van bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden bleek bijvoorbeeld voor mij gemakkelijker te zijn dan het herkennen van neologismen door mijn mindere ervaring met dit stilistisch middel. Om ervoor te zorgen dat de kans nog kleiner is dat stilistische middelen worden gemist, kunnen er meerdere gezondheidsbrochures worden onderzocht en kunnen er meer analisten worden ingezet om de

brochures te analyseren aan de hand van de checklist. Dit verkleint de kans dat er stilistische middelen over het hoofd worden gezien.

Een aanvulling op Van Haaften en Van Leeuwen (2019) en het punt dat Van Leeuwen (2015) ook in zijn proefschrift aanhaalt is de afwezigheid van bepaalde categorieën in de checklist van Verhagen (2001). Dit was in dit onderzoek het geval bij intensiveerders. In de checklist van Verhagen worden namelijk bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden als een aparte categorie beschouwd. Toch kunnen deze ook geschaard worden onder intensiveerders, maar deze worden niet als een aparte categorie in de checklist beschouwd. Daarom is er in deze scriptie voor gekozen om deze categorie te benoemen als intensiverende bijwoorden. Door mijn taalkundige achtergrond herkende ik de

taalintensiveerders en hun effecten, maar een andere analist met minder ervaring met

taalintensiveerders had deze woorden wellicht kunnen missen. Ook was het soms lastig om bepaalde stijlmiddelen in een duidelijke categorie van Verhagen in de te delen, omdat er soms sprake was van een combinatie van twee stilistische middelen. Een voorbeeld van een van deze stilistische middelen is het gebruik van de directe aanspreekvorm ‘u’. Hierbij werd uiteengezet dat door de aanwezigheid van deze directe aanspreekvorm de betrokkenheid van de lezer wordt vergroot. In een voorbeeld waarbij de nadelen van roken worden opgesomd met de aanspreekvorm ‘u’ wordt er drie keer aan het begin van de zin ‘u’ gebruikt. Dit is ook op te merken als een anafoor. De anafoor en de aanspreekvorm ‘u’ leken elkaar hier te versterken. Wellicht is hier het label niet van belang, maar het effect van de twee stilistische middelen samen. Verder experimenteel onderzoek zou hier eventueel uitsluitsel over kunnen geven.

Als laatste moet opgemerkt worden dat de resultaten uit dit onderzoek nog niet kunnen worden gegeneraliseerd, omdat er in dit onderzoek gebruik is gemaakt van twee

gezondheidsbrochures. Om iets te kunnen zeggen over de gezondheidsbrochure en strategisch manoeuvreren in het algemeen kunnen er bij vervolgonderzoek meerdere gezondheidsbrochures worden onderzocht. Hierbij zou ook gekeken kunnen worden naar andere onderwerpen van gezondheidsbrochures, zoals stoppen met drinken. Een ander punt voor vervolgonderzoek is de combinatie van keuzes maken uit het topisch potentieel en presentationele middelen.

Bibliografie

Algemene Nederlandse Spraakkunst [Stichting ANS]. (1997). Geraadpleegd op 1 mei 2019,

van http://ans.ruhosting.nl/e-ans/.

Andeweg, B.A., & Jong, J. de. (2004). De eerste minuten. Attentum, benevolum en docilem parare

in de inleiding van toespraken. Den Haag: SDU.

Atkinson, M. (2004). Lend me your ears. All you need to know about making speeches and

presentations. Londen: Ebury Press.

Bickenbach, J. (2012). Argumentation and informed consent in the doctor–patient relationship.

Journal of Argumentation in Context, 1(1), 5-18.

Boogaart, R. (2009). Taalpuin. Vaktaal, Tijdschrift van de LVVN 22(3/4), 10-11.

Boogaart, R. (2015). Een sprinter is een stoptrein zonder wc: de sturende kracht van taal. Amsterdam: University Press.

Braet, A. (2007). Retorische Kritiek. Hoe beoordeel je overtuigingskracht? Den Haag: SDU Uitgevers.

Brug, J., Assema, P., & Lechner, L. (2007). Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering: een

planmatige aanpak. Assen: Van Gorcum.

Burger, P., & Jong, J. van. (2009). Handboek stijl. Groningen: Noordhoff Uitgevers.

Eemeren, F. H. van (2010). Strategic Maneuvering in Argumentative Discourse: Extending the

Pragma-dialectical Theory of Argumentation. Amsterdam: John Benjamins.

Eemeren, F. H. van (2011). In alle redelijkheid. Amsterdam: Rozenberg & Sic Sat.

Eemeren, F.H. van, Garssen, B. & Meuffels, B. (2010). De uitgebreide pragma-dialectische

argumentatietheorie empirisch geïnterpreteerd. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 32(1), 49-62. Eemeren, F.H. van, & Grootendorst, R. (1984). Speech acts in argumentative discussion: theoretical

model for the analysis of discussions directed towards solving conflicts of opinion. Dordrecht:

Flores Publications.

Eemeren, F.H. van, & Grootendorst, R. (1992). Argumentation, communication, and fallacies: A

pragma-dialectical perspective. Hillsdale: Lawrence Erlbaum Associates.

Eemeren, F.H. van, Grootendorst, R., Snoeck Henkemans, A.F., e.a. (1997). Handboek

Argumentatietheorie. Historische achtergronden en hedendaagse ontwikkelingen. Groningen:

Martinus Nijhoff.

Eemeren, F. H. van, & Grootendorst, R. (2004). A systematic theory of argumentation. The pragma-

dialectical approach. Cambridge: Cambridge University Press.

Eemeren, F.H. van, & Houtlosser, P. (1999). Strategic Manoevering in Argumentative Discourse.

Discourse Studies, 1(4), 479-497.

Eemeren, F.H. van, & Houtlosser, P. (2002). Strategisch manoeuvreren in argumentatieve teksten.

Eemeren, H.F. van, & Houtlosser , P. (2006). Strategisch manoeuvreren, het model van een

kritische discussie en conventionele actietypen. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 28(1), 1- 14. Eemeren, F.H. van, & Houtlosser, P. (2015). Strategic Maneuvering: Maintaining a Delicate Balance.

Reasonableness and Effectiveness in Argumentative Discourse, p. 349-379, Springer.

Eemeren, F.H. van, & Snoeck Henkemans, A.F. (2005). Stijl en overtuigingskracht. Tijdschrift voor

Taalbeheersing ,27(3), 169-171.

Eemeren, F.H. van, & Snoeck Henkemans, A.F. (2011). Argumentatie. Groningen: Noordhoff. Enschot-van Dijk, R. V. & Karreman, J. (2013). Tekstanalyse. Methoden en toepassingen. Assen: Van

Gorcum.

Fahnestock, J. (2009). Quid pro nobis. Rhetorical stylistics for argument analysis. In: F.H. van Eemeren (Red.), Examining Argumentation in Context. Fifteen Studies on Strategic

Maneuvring (p. 191-220). Amsterdam [etc.]: John Benjamins.

Fahnestock, J. (2011). Rhetorical Style. The Uses of Language in Persuasion. Oxford: Oxford University Press.

Fagel, S. (2003). Gruwelen met Grunberg. Een stilistische analyse van tijd en aspect in De asielzoeker.

Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (126), 242-262.

Haaften, T., & Leeuwen, M. van. (2019) Strategisch manoeuvreren met stijl: een systematische benadering. Tijdschrift voor Taalbeheersing 41(1), 75–88.

Heritage, J., & D. Greatbatch (1986). Generating applause: a study of rhetoric and response at party political conferences. The American Journal of Sociology, 92(1), 110-157.

Hoeken, H. (1998). Het ontwerp van overtuigende teksten. Bussum: Coutinho.

Hoeken, H., Hornikx, J., & Hustinx, L. (2012). Overtuigende teksten. Onderzoek en ontwerp. Bussum: Coutinho.

Hoven, P. van den. (2011). Kijk zelf maar. Beeldspraak in de rechtspleging. Den Haag: SDU. Huigen, A. (2004). Bent u of ben jij de nieuwe collega die we zoeken? Doctoraalscriptie

Communicatiekunde UU.

Jansen, H. (2017). ‘‘You Think That Says a Lot, but Really it Says Nothing’’: An Argumentative and Linguistic Account of an Idiomatic Expression Functioning as a Presentational Device.

Argumentation, (31) 615–640.

Jansen, F. & Janssen, D.M.L. (2005) U en je in postbus 51-folders. Tijdschrift voor Taalbeheersing 27(3), 214-229.

Jansen, C. J. M. & Steehouder, M. F. (1989), Taalverkeersproblemen tussen overheid en burger. Een

onderzoek naar verbeteringsmogelijkheden van voorlichtingsteksten en formulieren. Den

Haag: SDU uitgevers.

Jaspers, J. (1987). Perspectiefkeuze in voorlichtingsteksten. Communicatie in bedrijf en beroep, (2), 81-93.

Jong, J. de, Rademaker, A., & Pieper, C. (2015). Beïnvloeden met emoties: pathos en retorica.

Amsterdam: Amsterdam University Press.

Langacker, R.W. (1990). Concept, image, and symbol. The cognitive basis of grammar. Berlijn: Mouton de Gruyter.

Leech, G.N., & Short, M.H. (1983). Style in Fiction: A Linguistic Introduction to English Fictional Prose. Poetics Today.

Leeuwen, M. van (2015). Stijl en Politiek: een taalkundig-stilistische benadering van de Nederlandse

parlementaire toespraken. Universiteit Leiden: Proefschrift.

Mulken, M. van & P.J. Schellens (2012). ‘Over loodzware bassen en wapperende broekspijpen, Gebruik en perceptie van taalintensiverende middelen.’ Tijdschrift voor Taalbeheersing 34(1), 26-53.

Pander Maat, H. (2004). Wervend taalgebruik in persberichten - werkt het? Hoe journalisten omgaan met persberichten in de luchtvaartsector. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 26(3), 207-223. Poppel, L. van (2010). Institutionele invloed op het strategisch manoeuvreren in adviserende

gezondheidsbrochures. Studies in Taalbeheersing (3), 309-322.

Poppel, L. van (2013). Getting the vaccine now will protect you in the future! A pragma-dialectical

analysis of strategic maneuvering with pragmatic argumentation in health brochures.

Dissertatie Universiteit van Amsterdam.

Poppel, L. van (2015). De analyse van strategisch manoeuvreren met pragmatische argumenten.

Tijdschrift voor taalbeheersing, 37 (1), 5-31.

Poppel, L. van (2016). Strategisch manoeuvreren met litotes. In D. Van De Mieroop, L. Buysse, R. Coesemans & P. Gillaerts (red.): De Macht van de Taal. Taalbeheersingsonderzoek in

Nederland en Vlaanderen. Leuven [etc.]: Acco, 219-232.

Schellens, P.J. & Jong, M. de (2000). Soorten argumenten in voorlichting. Tijdschrift voor

Taalbeheersing, 22(4), 288-308.

Snoeck Henkemans, A. F. (2005). Strategisch manoeuvreren met metonymie. Tijdschrift voor

Taalbeheersing, 27(3), 245-256.

Snoeck Henkemans, A. F. (2008). De stijlfiguur praeteritio als middel om strategisch te manoeuvreren. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 30(2), 133-146.

Stukker, N., & Verhagen, A. (te verschijnen). Stijl, taal en tekst: stilistiek op taalkundige basis. Leiden: Leiden University Press.

Verhagen, A. (2001). Checklist Nederlandse Stijlmiddelen. Universiteit Leiden: Interne publicatie opleiding Nederlandse Taal en Cultuur.

Verhagen, A. (2002). Retorica en cognitie. Taal in gebruik. Een inleiding in de taalwetenschap. Den Haag: SDU uitgevers.

Verhagen, A. (2005). Constructions of Intersubjectivity: Discourse, Syntaxis, and Cognition. Oxford: Oxford University Press,

Verhagen, A. (2002). Retorica en cognitie. Theo Janssen (red.), Taal in gebruik. Een inleiding in de

taalwetenschap, 97-110. Den Haag: SDU uitgevers.

Vries, P. de (2004). U of je; wat moeten we nou? Doctoraalscriptie Communicatiekunde UU.

Walters, N.J. & Beck, C.E. (1992), A discourse analysis of software documentation: implecations for the profession. IEEE Transactions on Professional Communication (35), 156-167

Wagemans, J.H.M. (2009). Redelijkheid en overredingskracht van argumentatie. Dissertatie, Universiteit van Amsterdam. Enschede: Ipskamp Drukkers.

Bijlage C: Checklist van Verhagen (2001)

A. Grammaticale categorieën

1. Hoofdzinstypes

Vooral het gebruik van niet-standaardvormen, zoals: • Vraag- en bevelzinnen

• Uitroepen

• Beknopte zinnen (geen persoonsvorm)

• Losse woordgroepen, zonder werkwoord (‘[Wat valt er onder embargo te houden?] Niets.’)

2. Volgorde in hoofdzinnen

• Vooral bijzondere vooropplaatsingen (‘Gezag en leiderschap moet de premier uitstralen’)

3. Complexiteit van hoofdzinnen

• Verhouding tussen enkelvoudige hoofdzinnen en hoofdzinnen met bijzinnen

• Hoofdzinnen met meerdere bijzinnen

4. Aard van structurele verbindingen tussen tekstsegmenten • Juxtapositie/nevenschikking/onderschikking • Finiete/infiniete constructies

5. Complementatie • Finiet of infiniet

• Perspectiverend of ook causaal?

• Parenthetische zinnetjes (‘‘…’, dacht zij, ‘…’’) 6. Soorten zinsstructuren

• Transitief/intransitief • Passief

• Onpersoonlijke constructies (‘Er verschijnt een glimlach op zijn gezicht’ vs. ‘Hij glimlacht’)

7. Bijzondere kenmerken van presentatie van situaties en gebeurtenissen (werkwoordsgroepen)

• Tijd (tegenwoordig/verleden; voltooid/onvoltooid)

• Aspect (toestand/gebeuren; duur/moment; begin/proces – vgl. ‘Hij dacht na’, ‘Hij was aan het nadenken’, ‘Hij begon na te denken’)

• Causaliteit (vgl. ‘Hij liet het boek vallen’ vs. ‘Het boek viel uit zijn handen’) 8. Bijvoeglijke en bijwoordelijke bepalingen

• Specificerend/vervagend • Beschrijvend/evaluerend

• Voorzien van graadaanduidingen (‘volkomen duidelijk’ vs. ‘duidelijk’, ‘doodmoe’ vs. ‘moe’)?

9. Negatie

• ‘Niet’, ‘geen’, maar ook ‘nauwelijks’ e.d. 10. Modaliteit

• In bijwoorden (‘misschien’, ‘kennelijk’, ‘waarschijnlijk’, ‘blijkbaar’, ‘vast en zeker’, ‘ongetwijfeld’, enz.)

• In hulpwerkwoorden (‘lijken’, ‘blijken’, ‘schijnen’, ‘moeten’, ‘mogen’, ‘kunnen’, ‘zullen’, ‘zou(den)’, ‘willen’)

11. Algemeen

• Zijn er bepaalde grammaticale constructies die opvallen door frequent en/of bijzonder gebruik? Denk bijvoorbeeld aan als...dan-constructies,

vergelijkingen (vergrotende en overtreffende trap), parallellismen (zie ook onder C. Stijlfiguren)

B. Woordgebruik 1. Algemeen

• Eenvoudig/ingewikkeld (ruwe maatstaf: gemiddeld aantal lettergrepen) • Register: alledaags/formeel

• Woorden met specifieke connotaties (evaluerend, emotioneel, e.d.) • Idiomatische uitdrukkingen

• Jargon

• Bijzonder gebruik van morfologische procedés: bijvoorbeeld samenstellingen, verkleinwoorden

2. Bijzondere soorten naamwoorden • Abstract/concreet

• Let met name op nominalisaties (‘besparing’, ‘beheer’, ‘afname’) en andere naamwoorden die gebeurtenissen, toestanden, processen, psychologische en sociale verschijnselen aanduiden (‘kritiek’, ‘wetenschap’, ‘geweten’, ‘regering’, enz.)

3. Werkwoorden

• Specifieke en algemene werkwoorden (vgl. ‘lopen’ vs. ‘wandelen’, ‘slenteren’, ‘kuieren’, ‘drentelen’, ‘ijsberen’, ‘flaneren’, ‘banjeren’, ‘schrijden’, ‘struinen’, ‘benen’, ‘hollen’, ‘rennen’, ‘stappen’, ‘marcheren’)

op de sterke interactie met het aandeel van nominalisaties in een tekst: dat gaat samen met vaagheid in de werkwoorden. Bijvoorbeeld ‘Het zakken van de koersen leidde tot gebrek aan vertrouwen bij de consumenten’: weinig specifieke betekenis in het werkwoord (‘leiden tot’) vs. ‘Doordat de koersen zakten, verloren de consumenten het vertrouwen’: meer specifieke

betekenis in de werkwoorden (‘zakken’, ‘verliezen’) 4. Bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden

• Zie onder A8 bij Bijvoeglijke en bijwoordelijke bepalingen 5. Neologismen

6. Partikels en tussenwerpsels

• Partikels (‘nou’, ‘toch’, ‘wel’, ‘maar’, ‘even’, ‘best (wel)’, ‘zelfs’, ‘tenminste’, enz.)

• Tussenwerpsels (‘O’, ‘ja’, ‘hoor’, enz.) 7. Voegwoorden en voornaamwoorden

• Zie onder D, Tekststructuur C. Stijlfiguren

1. Fonologische patronen

• Rijm, alliteratie, assonantie, ritmische patronen 2. Grammaticale en lexicale patronen

• Gevallen van herhaling (parallellisme, zowel op het niveau van de woorden als dat van de grammatica), en ‘gespiegelde’ opbouw (chiasme)

3. Semantische patronen

• Onconventioneel of opvallend gebruik van bepaalde betekenissen: vergelijking, metafoor, metonymie, ironie, paradox, enz.

• Hoe impliciet of expliciet (vgl. ‘Haar betonnen standpunt gaf geen millimeter mee’ vs. ‘Zij hield vast aan haar standpunt, alsof het een blok beton was’)? • Wat zijn de begripsdomeinen die in dergelijke semantische patronen aan elkaar gerelateerd worden (b.v. bezield-onbezield bij personificatie)?

• Is er sprake van reactivering van conventionele beeldspraak (vgl. ‘Hij schoof de hete aardappel niet alleen door, maar deed er ook nog wat peper bij’). • Zijn er verbanden met fonologische, grammaticale en lexicale patronen te leggen?

D. Tekststructuur

1. Referentiële coherentie: expliciete verwijzingen naar dezelfde referenten in verschillende zinnen.

• Persoonlijke voornaamwoorden • Aanwijzende voornaamwoorden

• Definiete naamwoordgroepen, met constante of variabele beschrijvende naamwoorden?

2. Relationele coherentie: conceptuele verbanden tussen zinnen en grotere tekstsegmenten

• Welke relaties komen voor (causaal (voorwaarts/achterwaarts), lijst, tegenstellend, inhoudelijk/epistemisch)?

• Expliciet gemarkeerd of niet?

• Als ze gemarkeerd worden, met welke middelen: welke connectieven, verbindingsfrasen, losse zinnen?

E. Communicatie

1. In welke mate en op welke manieren wordt in het taalgebruik duidelijk dat de tekst een geval van communicatie is, waarin een tekstproducent en een lezer/luisteraar verondersteld zijn?

2. Worden voornaamwoorden van de eerste persoon (‘ik’, ‘mij’, ‘me’, ‘mijn’) gebruikt om naar de tekstproducent te verwijzen?

3. Worden er voornaamwoorden van de tweede persoon (‘jij’, ‘u’, ‘je’, ‘jou’, ‘jouw’), imperatieven, aansporingen, e.d. gebruikt om de rol van de lezer/luisteraar op te roepen?

4. Zijn er epistemische betekenisrelaties die aan de gedachten van de tekstproducent toegeschreven moeten of kunnen worden?

5. Worden er evaluaties gegeven van elementen van het verhaal, of andere subjectieve attitudes geformuleerd die toegeschreven moeten/kunnen worden aan de

tekstproducent?

6. Geven formuleringen iets te kennen over de houding van de tekstproducent ten opzichte van bepaalde personen?

Bijlage D: Argumentatiestructuur brochure Hartstichting

‘Stoppen met roken’.

1. U moet stoppen met roken

1.1 Roken is slecht voor uw gezondheid

1.1.1 Het heeft een slechte invloed op uw hart en bloedvaten

1.1.1a Rokers krijgen vaker hartziekten, zoals hartinfarct en pijn op de borst 1.1.1b Rokers krijgen vaker beroertes

1.1.1b.1 Door roken kunnen er bloedstolsels ontstaan die door kunnen schieten naar de hersenen

1.1.1c Rokers krijgen vaker hartfalen

1.1.1c.1 U kunt er aderverkalking en bloedstolsels van krijgen

1.1.1c.1a De wanden van de slagaders worden door roken beschadigd en het bloed kan er niet goed doorheen stromen

1.1.1c.1b Normaal (zonder te roken) hebben de slagaders mooi gladde wanden vanbinnen, waardoor het bloed er moeiteloos doorheen kan stromen.

1.1.1d Rokers krijgen vaker vaatproblemen in de armen, benen of voeten (perifeer vaatlijden), zoals etalagebenen

1.1.1e Rokers krijgen vaker een verwijding of uitstulping van de slagaders (aneurysma)

1.1.2 De stoffen in sigaretten zijn slecht voor uw gezondheid 1.1.2a Nicotine verhoogt uw hartslag en bloeddruk. 1.1.2b Koolmonoxide verdringt de zuurstof in uw bloed

1.1.2b.1 Het zuurstofgehalte in het bloed neemt af

1.1.2b.2 Uw hart moet harder werken om voldoende zuurstof in uw lichaam te verspreiden

1.1.2c Teer heeft een slechte invloed op de longen 1.1.2c.1 Er ontstaat een rokershoest

1.1.2c.2 Teer bevat vele schadelijke en kankerverwekkende stoffen 1.2 Er zijn minimaal twintig voordelen voor het stoppen met roken

1.2.1 Als u stopt met roken, krijgen uw hart en bloedvaten het vrijwel meteen makkelijker.