• No results found

“Building a Future Together” : een interdisciplinair onderzoek gemeenschapsvorming onder de bewoners van woon- en integratieproject Het Startblok in Amsterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "“Building a Future Together” : een interdisciplinair onderzoek gemeenschapsvorming onder de bewoners van woon- en integratieproject Het Startblok in Amsterdam"

Copied!
62
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“Building a Future Together”

Een interdisciplinair onderzoek gemeenschapsvorming onder de bewoners van woon- en integratieproject Het Startblok in Amsterdam.

Foto: http://www.startblok.amsterdam/

Micky Ohr, 10781595 Bachelorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen Universiteit van Amsterdam Begeleider: A.L. Cremers Tweede lezer: D. Greshof 26 juni 2017

(2)
(3)

3 Beste lezer,

Deze scriptie is het resultaat van een 4 maanden durend afstudeeronderzoek als afsluiting van mijn bacheloropleiding Algemene Sociale Wetenschappen. In de afgelopen 4 maanden heb ik al het onderstaande talloze keren doorgelezen, verbeterd, helemaal verwijderd, toch weer teruggeplakt en nogmaals herschreven. Ik ben het veld ingegaan met mijn opnameapparatuur en heb een grote hoeveelheid ontzettend interessante gesprekken gevoerd. Ik heb mijn eerste stappen gezet als filmmaker en ik heb een authentiek Syrisch recept leren bereiden van één van mijn respondenten. Maar bovenal heb ik heel erg veel geleerd. Ik heb de vaardigheden die mij de afgelopen drie jaar aangeleerd zijn allemaal weer de revue zien passeren en eigenlijk nu pas gesnapt hoe waardevol deze vaardigheden zijn.

Middels deze weg wil ik graag mijn scriptiebegeleider Lianne Cremers bedanken voor haar oprechte interesse. Daarnaast wil ik Dorien Greshof in haar rol als tweede lezer bedanken voor haar waardevolle feedback. Ik wil Nienke Slobbe heel erg bedanken voor de geweldige samenwerking tijdens het film- en montageproces van de visuele methoden en ik wil mijn familie en vrienden bedanken voor hun geduld wanneer ik weer eens gefrustreerd achter de laptop vandaan kwam.

Ik wens u veel leesplezier!

Groeten,

(4)

4 Samenvatting

In deze case study wordt onderzocht hoe de bewoners van woon- en integratieproject Het Startblok in Riekerhaven Amsterdam een jaar na de opening van het project samen een gemeenschap vormen en betekenis geven aan het samen bouwen aan een toekomst. De ene helft van de 565 woningen wordt bewoond door Nederlandse jongeren, de andere helft door jonge statushouders. Deze combinatie van leeftijdgenoten, gecombineerd met de zeer uiteenlopende achtergronden van de statushouders en de persoonlijke motivatie van de Nederlandse jongeren om in het project te komen wonen, maakt deze casus een uiterst interessant onderzoeksonderwerp. Door middel van een combinatie van visuele methoden, participerende observaties en diepte-interviews worden de ervaringen, wensen en behoeften van de bewoners van Het Starblok in kaart gebracht. Vervolgens wordt bekeken hoe dit zich verhoudt tot de processen van gemeenschapsvorming binnen het project. Een jaar na de start blijkt men nog niet van één gemeenschap te kunnen spreken. De bewoners identificeren zich vooral nog aan de hand van een gedeelde geschiedenis en een gedeeld land van herkomst. Echter, de bewoners hebben goede hoopt dat dit over tijd zal veranderen en men meer een eenheid zal gaan vormen.

(5)

5 Inhoudsopgave

1. Inleiding 6

2. Theoretisch Kader 8

2.1 Samen een gemeenschap vormen 8

2.2 Integratie in Nederland 12

2.3 Integratie bevorderen 13

2.4 Jongeren en jonge statushouder 15

3. Interdisciplinariteit 17 4. Probleemstelling 18 4.1 Doelstelling 18 4.2 Onderzoeksvraag en deelvragen 18 4.3 Relevantie 20 4.4 Ethische verantwoording 20 5. Methode 22 5.1. Strategie 22 5.2. Onderzoeksdesign 22 5.3. Onderzoeksmethoden 23 5.3.1 Participerende observaties 23 5.3.2 Visuele methoden 23 5.3.3 Diepte-interviews 26 5.3.4 Beleidsanalyse 26 5.4. Doelgroep en setting 26 5.5. Operationalisering 27 5.6. Dataverwerking en data-analyse 28 6. Resultaten 29 6.1 Het Startblok 29

6.2 De bewoners van Het Startlok 32

6.3 De film 33

6.3.1 Eindproduct visuele methoden 34

6.4 Ervaringen van de bewoners 34

6.5 Wensen en behoeften 38 6.6 Gemeenschapsvorming 42 7. Conclusie 45 8. Discussie 47 9. Reflectie 49 10. Literatuurlijst 50 Bijlagen 53 Bijlage 1: onderzoeksinstrument 53 Bijlage 2: codeerschema 55

(6)

6 1. Inleiding

Europa heeft al jaren te maken met migrantenstromen, dit is niets nieuws. Maar de laatste drie jaar namen de aantallen vluchtelingen onder invloed van oorlogen in het Midden-Oosten zo drastisch toe, dat niet alleen de Zuid-Europese landen, maar ook de rest van Europa hier mee te maken kreeg. Begin 2015 zonden verschillende media een alarmerend bericht de wereld in: Europa verkeerde in een vluchtelingencrisis (Heck, 2015). Hoewel de aantallen vluchtelingen die Europa binnenkomen langzaam weer dalen, bevinden zich vooral in Turkije en Griekenland nog grote aantallen mensen die wachten op een veilig heenkomen in Europa (Europese Commissie, 2016). Ook in Nederland vroegen in 2015 maar liefst ruim 43.000, en in 2016 nog ruim 18.000 mensen asiel aan (Vluchtelingenwerk, 2016).

Elke gemeente in Nederland is verplicht een bepaald aantal statushouders, vluchtelingen die een verblijfsvergunning gekregen hebben, op te vangen. Hoeveel statushouders er precies naar een gemeente verhuizen, is afhankelijk van het aantal inwoners van de gemeente (Vluchtelingenwerk, 2016). Tussen 2016 en 2018 zullen zich naar verwachting bijvoorbeeld 2400 statushouders in Amsterdam vestigen (Gemeente Amsterdam, z.d.). Deze aantallen drukken op het aantal beschikbare woonruimtes in de stad. Daarom worden er in Amsterdam op allerlei manieren nieuwe woonruimtes gecreëerd (Gemeente Amsterdam, z.d.). Één van deze nieuwe initiatieven is woonproject Het Startblok in Riekerhaven Amsterdam (Opnieuw Thuis, z.d.). Binnen dit project wonen Nederlandse jongeren en jonge statushouders samen om elkaar wegwijs te maken in de stad en om niet alleen een fijne woonsituatie te creëren, maar ook de integratie van de statushouders te bevorderen. Ruim de helft van de inwoners van Amsterdam zou buitenlandse voorouders hebben, waarvan ruim 35 procent van niet-westerse komaf. Het integratiebeleid van de gemeente Amsterdam wordt door het Kennisplatform Integratie en Samenleving [KIS] in 2016 aangehaald als ‘goed voorbeeld’ voor andere gemeenten (KIS, 2016). KIS haalt de gratis taallessen die de gemeente aanbiedt aan en prijst de manier waarop de gemeente nieuwkomers op weg helpt naar bijvoorbeeld het afleggen van een goede sollicitatie (KIS, 2016). Woon- en integratieproject Het Startblok, en met name de doelgroep van dit project bestaande uit een combinatie van Nederlandse jongeren en statushouders, is nieuw in zijn soort. Dit unieke project dat in juli 2016 de deuren opende, zal het onderwerp van onderzoek in vormen deze scriptie.

Om de integratie binnen dit project te bevorderen, is het van belang dat er zoveel mogelijk contact plaatsvindt tussen de verschillende bewoners (Windzio & Bicer, 2013; Wenjing, 2013). Om dit contact aan te moedigen, zijn er verschillende maatregelen genomen bij de selectie van bewoners. Zo zijn alle bewoners, zowel Nederlandse jongeren als statushouders, bijvoorbeeld minimaal 18 jaar en maximaal 27 jaar oud en hebben zij allemaal een vergelijkbaar opleidingsniveau. Uiteindelijk is het de bedoeling dat de bewoners van Het Startblok onder het motto: Building a Future Together, samen

(7)

7 een gemeenschap zullen gaan vormen. De vraag die centraal staat in deze scriptie is hoe gemeenschapsvorming in een etnisch en cultureel diverse ome

In dit onderzoek zal ik dieper ingaan op de persoonlijke ervaringen van de bewoners van het Startblok. Ik richt mij op de vraag hoe zij het beleid rondom woonproject Het Startblok ervaren en in hoeverre zij erin slagen om, ondanks de grote onderlinge verschillen, samen een gemeenschap te vormen. Het Startblok geniet veel media aandacht (www.startblok.amsterdam), maar in de krantenartikelen en nieuwsitems wordt een bepaalde afstand bewaard. Met de uitkomsten van dit onderzoek wil ik Het Startblok belichten vanuit het perspectief van de bewoners. Dit perspectief zal op kwalitatieve wijze onderzocht worden aan de hand van diepte-interviews, participerende observatie en visuele methoden. Door het gebruik van verschillende methoden zal ik proberen een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van de ervaringen van de bewoners.

(8)

8 2. Theoretisch Kader

Het introduceren van nieuwkomers in de Nederlandse samenleving is een onderwerp dat in de literatuur der sociale wetenschappen veelvuldig aan bod komt. Wat er wordt verstaan onder goede integratie en hoe dit bereikt zou moeten worden, wordt bediscussieerd en de meningen blijken over deze vraag nogal uiteen te lopen. Waar de één stelt dat permanente woonruimte genoeg zou moeten zijn om integratie op gang te brengen (Baghdasaryan, 2011), plaatsen anderen hier een kritische noot bij. Zo blijkt volgens Musterd en Muus (1995) dat ruimtelijke segregatie van nieuwkomers en gevestigde bewoners integratie niet ten goede komt. In dit geval zou alleen permanente woonruimte dus niet genoeg blijken te zijn, maar zou men in ieder geval in dezelfde wijk moeten wonen (Musters & Muus, 1995). Men zou samen een gemeenschap moeten gaan vormen, maar wanneer behoort men eigenlijk tot dezelfde gemeenschap? In dit theoretisch kader zal het concept gemeenschapsvorming belicht worden. Daarnaast wordt het proces van integratie in Nederland, evenals het proces van integratie door middel van vriendschap, verder uitgediept. Tot slot zal er, om een context te bieden voor de onderzoeksgroep van deze scriptie, verder ingegaan worden op de combinatie van jongeren en statushouders waarvan binnen Het Startblok sprake is.

2.1 Samen een gemeenschap vormen

Aan het vormen van gemeenschappen, zijn talloze studies en geschriften gewijd. Als theoretisch kader voor mijn onderzoek binnen Het Startblok, heb ik hieruit een aantal theorieën geselecteerd, welke ik hieronder verder uit zal diepen. Één daarvan in de theorie over de ‘imagined community’ van antropoloog Benedict Anderson (1983).

Binnen deze theorie tracht Anderson het ontstaan en het succes van natiestaten te verklaren. Hij benadrukt hoe bijzonder het is dat natiestaten een gevoel van eenheid oproepen, terwijl de inwoners zo talrijk zijn dat zij elkaar onmogelijk allemaal kunnen kennen. Toch voelen wij ons bijvoorbeeld Nederlander. Dit komt volgens Anderson (1983) doordat wij allemaal het gevoel hebben tot dezelfde wij-groep, namelijk Nederland, te behoren. Het feit dat een andere Nederlander dus tot dezelfde groep behoort, maakt dat wij binding voelen met deze persoon, ondanks het feit dat wij deze persoon niet persoonlijk kennen (Anderson, 1983). Dit fenomeen noemt Anderson de ‘imagined community’ (1983). Het gaat hier dus om een gemeenschap die in den beginne vooral bestaat vanuit een gevoelsmatige overtuiging. Omdat alle leden van deze gemeenschap het gevoel hebben een eenheid te vormen, kan hier vervolgens ook naar gehandeld worden.

De reden dat ik juist de theorie van Anderson (1983) aan zou willen halen, is dat de ‘imagined

community’ naar mijn verwachting toepasbaar is op het Startblok. Hoewel Het Startblok en een

natiestaat qua absoluut aantal inwoners ver uiteen liggen, is er in beide gevallen spraken van een dusdanig groot aantal inwoners, dat men elkaar onmogelijk allemaal (even goed) kan kennen. Binnen

(9)

9 Het Startblok zou er dus ook sprake kunnen zijn van een gemeenschap die kan bestaan doordat de afzonderlijke leden allen het gevoel hebben hier deel van uit te maken. Vanuit de sociologie zou men hier kunnen spreken van een zogenaamd ‘Thomas-Theorema’ (Macionis&Plummer, 2012). Deze theorie stelt het volgende: “Situations we define as real become real in their consequences” (Macionis, 2012, p. 208). Met andere woorden, wanneer de leden van een bepaalde groep mensen erin geloven een gemeenschap te vormen, wordt dit vanzelf werkelijkheid door de betekenis die zij hieraan geven. De imagined community van Anderson (1983) zou in het licht van het ‘Thomas-theorema’ dus goed toepasbaar kunnen zijn om de manier waarop de bewoners van Het Startblok een gemeenschap vorming, te kunnen analyseren.

Hoewel Anderson zich richt op het ontstaan van natiestaten en hier niet de focus ligt van mijn onderzoek, blijft de theorie van waarde voor mijn onderzoek. De verbondenheid met natiestaten levert zelfs een mogelijke extra dimensie van analyse op. In zijn werk ‘Small Places, Large Issues’ beschrijft antropoloog Thomas Eriksen (2001) hoe de plaats van herkomst en een gedeelde geschiedenis belangrijke factoren zijn voor het vormen van een sterke wij-groep ( Eriksen, 2001, p. 273). Een groot deel van de bewoners van Het Startblok is afkomstig uit zeer uiteenlopende gebieden van over de hele wereld. Het is het op basis van de theorie van Eriksen waarschijnlijk dat bewoners met een zelfde land van herkomst of een (gedeeltelijk) gedeelde geschiedenis samen het gevoel van een wij-groep creëren. Wanneer wij de theorieën van Eriksen (2001) en Anderson (1983) verbinden, zouden wij kunnen stellen dat land van herkomst en een gedeelde taal en geschiedenis belangrijke factoren zouden kunnen zijn in het ontstaan van een imagined community. Echter, dit gegeven kan ook moeilijkheden met zich meebrengen. Mensen met een gedeelde etniciteit zouden dus de neiging hebben een sterke wij-groep te vormen. Als gevolg hiervan zouden wij kunnen concluderen dat men in een cultureel diverse omgeving de neiging zou hebben terug te vallen op de mensen met wie zij het land van herkomst en (een deel van) hun geschiedenis delen. De nadruk zou hier dus komen te liggen op etniciteit. Deze neiging zou voortkomen uit het feit dat de verschillende groepen mensen jarenlang geïsoleerd van elkaar geleefd hebben (Eriksen, 2011). Echter, volgens Eriksen (2001) is deze aanname onjuist. Hij legt uit dat etniciteit juist van groter belang lijkt te zijn in een omgeving waarbij verschillende gemeenschappen dicht bij elkaar leven en regelmatig met elkaar in contact treden. Het paradoxale hieraan is volgens Eriksen (2001) dat in een cultureel en etnisch diverse omgeving de culturele verschillen kleiner lijken te worden, maar het belang van- en de nadruk op etniciteit alleen maar toeneemt. Hij stelt: “The more similar people become, it seems, the more they are concerned

with remaining distinctive” (Eriksen, 2001, p. 262). In het licht van mijn onderzoek binnen Het

Startblok zou dit bovenstaande kunnen impliceren dat het vormen van een gemeenschap van bewoners met uiteenlopende etnische en culturele achtergronden problematisch zou kunnen zijn.

(10)

10 Waar de imagined community van Anderson en de theorie van Eriksen zich vooral richten op bepaalde eigenschappen aan de hand waarvan men een wij-groep of een gemeenschap zou kunnen vormen, spelen er meer factoren een rol wanneer mensen besluiten een bepaalde binding met elkaar aan te gaan.

Granovetter (1973) schrijft in zijn werk ‘The Strength of Weak Ties’ over het onderscheid tussen zwakke en sterke bindingen in netwerken tussen verschillende groepen mensen. Hij legt uit hoe de sterkte van een binding tussen twee mensen bepaald wordt door een combinatie van de hoeveelheid tijd, wederzijdse intimiteit en vertrouwen, en bereidheid iets voor de ander te willen doen (Granovetter, 1973, p. 1361). Daarnaast introduceert hij het concept ‘bridge’. Een bridge is volgens Granovetter (1973) een lijn binnen een netwerk die de enige verbintenis is tussen twee verschillende groepen binnen dit netwerk. Dat houdt in dat de bridge de enige route is via welke informatie en invloed uitgewisseld kan worden tussen twee groepen (Granovetter, 1973). Granovetter benadrukt het belang van deze bridges, omdat juist via deze weg kennis overgedragen kan worden van de ene gemeenschap naar de andere. Bridges zijn volgens hem dus essentieel om innovaties mogelijk te maken. Om terug te komen op het onderscheid tussen strong ties en weak

ties, stelt Granovetter (1973) dat alle ‘bridges’ weak ties zijn. Dit is te verklaren vanuit het feit dat

men in strong ties een zodanige hoeveelheid tijd en moeite investeert, dat er in de praktijk vrijwel nooit sprake is van strong ties tussen twee mensen die niemand anders uit elkaars omgeving kennen. Men andere woorden, een strong tie is vrijwel nooit de enige binding tussen twee verschillende groepen mensen en kan om deze reden dus niet als bridge bestempeld worden.

Met deze theorie van Granovetter in het achterhoofd, is het interessant om te bezien of het onwenselijk zou zijn wanneer er binnen Het Startblok geen eenheid zou ontstaan. Wanneer men zich allen tot dezelfde gemeenschap zou rekenen, zou dit betekenen dat er veel sterke bindingen ontstaan binnen de groep. Echter, het zijn juist de weak ties en de bridges die volgens Granovetter zo waardevol zijn. Mogelijkerwijs zouden de innovaties die zich door de weak ties en de bridges aandienen binnen Het Startblok van grotere waarde kunnen zijn dan eventueel ontstane strong ties.

Wanneer mensen vanuit twee verschillende etnische of culturele eenheid eenmaal tot het zelfde netwerk behoren en hierdoor met elkaar in contact treden, worden beide partijen hierdoor beïnvloed. Uiteindelijk kan dit ervoor zorgen dat de onderlinge verschillen zodanig klein worden dat men tot dezelfde groep of gemeenschap zou gaan behoren. Een theorie die licht werpt op het samenkomen van twee verschillende (religieuze) eenheden, is het ‘syncretisme’(Rey, 2005). Dit begrip, oorspronkelijk afkomstig uit de godsdienstwetenschappen, omschrijft hoe twee verschillende godsdiensten, in het artikel van Rey (2005) het katholicisme en een traditioneel Afrikaanse religie, nader tot elkaar komen en zelfs overgaan in een geheel nieuwe religie. Na dit proces is er dan ook

(11)

11 niet meer te spreken van het katholicisme of van een traditioneel Afrikaanse religie; er is iets totaal nieuws ontstaan (Rey, 2005).

Het syncretisme is een complex begrip waarvan verschillende definities in omloop zijn. Hoewel het niet de intentie is om in deze scriptie een volledige uiteenzetting van het debat rondom het begrip ‘syncretisme’ te geven, is het toch zaak om een aantal van de definities aan te halen. Zo bestaan er een aantal fundamentele verschillen waarover de academici die zich over dit begrip hebben gebogen het niet eens lijken te worden. Vroom (1989) geeft in zijn werk een interdisciplinaire weergave van de dialoog rondom syncretisme, maar komt uiteindelijk tot de conclusie dat dit begrip tot de godsdienstwetenschappen beperkt zou moeten worden. Hierbij stelt hij dat syncretisme altijd samengaat met een bepaalde mate van spanning, waardoor herinterpretatie van geloofselementen noodzakelijk is. Syncretisme kan volgens Vroom gedefinieerd worden als het herinterpreteren van elementen in het eigen geloof, die op het eerste gezien onverenigbaar leken. Dit gaat volgens Vroom altijd samen met een verandering van identiteit en een bepaalde mate van vervreemding om vervolgens weer een eenheid te kunnen vormen (Vroom, 1989).

De definitie die antropoloog Droogers (2004) aanhaalt, lijkt erg op de definitie van Vroom. Echter, een onderdeel dat volgens Droogers door Vroom over het hoofd wordt gezien, is het element van macht. Wanneer er contact plaatsvindt tussen verschillende religieuze elementen, leidt dit volgens Droogers veelal tot een conflictsituatie welke een machtsstrijd met zich meebrengt. De macht die hierin en belangrijke rol speelt, is het vermogen het gedrag van anderen te veranderen. Wanneer er sprake is van syncretisme binnen een religieuze context, heeft dit volgens Droogers te maken van de waarheidsdefinitie van de betrokken religies. Indien een religie openstaat voor meerdere waarheden, is er van een machtsstrijd geen sprake en kan men dus niet van syncretisme spreken (Droogers, 2004). Ook Droogers beperkt zijn definiëring van het begrip tot de godsdienstwetenschappen.

Waar Vroom (1989) en Droogers (2004) de focus leggen op een conflictsituatie die voortkomt uit het verenigen van op het eerste gezicht onverenigbare elementen, bekijkt Michael Pey (2004) het begrip ‘syncretisme’ vanuit een ander perspectief. Hij beschouwt ‘syncretisme’ als een fenomeen van tijdelijke aard waarbinnen ambigue elementen vanuit verschillende contexten naast elkaar bestaan. Vervolgens vindt er een herdefiniëring van deze elementen plaats vanuit eenieders persoonlijke betekeniskader en kunnen er drie ontwikkelingen volgen. Allereerst kunnen de nieuwe elementen volledig geassimileerd, dus opgenomen worden in de bestaande context. Daarnaast kunnen de nieuwe elementen fuseren, waarbij er een geheel nieuwe religieuze of andersoortige context ontstaat. Tot slot kunnen de nieuwe elementen ervoor zorgen dat er ontbinding plaatsvindt, waarbij de verandering zo groot is dat de oorspronkelijke context volledig uit elkaar valt en verdwijnt. Pey

(12)

12 (2004) benadrukt hierbij dat deze processen van syncretisme niet alleen in een religieuze context hoeven plaats te vinden, maar dat dit zich bijvoorbeeld ook in een culturele context zou kunnen ontwikkelen.

In deze scriptie is de laatste definitie van Pey (2004) het meest relevant, daar hier de ruimte geboden wordt syncretisme ook in een andere context toe te passen. Een voorbeeld van de toepassing van het begrip ‘syncretisme’ in een niet-religieuze context, vinden wij in het werk van Van der Veer (1993). In zijn rede ‘Syncretisme en Assimilatie’ waarschuwt Van den Veer voor het feit dat syncretisme en assimilatie strikt als twee verschillende processen beschouwd moeten worden (Van der Veer, 1993). Hij wijst op het feit dat syncretisme van cultuur wel mogelijk is, maar dat er daadwerkelijk een nieuwe culturele vorm zou moeten ontstaan (Van der Veer, 1993). Dit is dus belangrijk om in ogenschouw te houden bij het gebruik van het begrip ‘syncretisme’ bij de analyse van de situatie binnen het Startblok.

2.2 Integratie in Nederland

Zoals gezegd, is het onderwerp integratie in Nederland aan hevig debat onderhevig. Om een duidelijk beeld te geven van de context waarin Het Startblok opgezet is, is het van belang een beeld te schetsen van het integratiebeleid in Nederland en hoe dit veranderd is door de jaren heen. Entzinger (2012) zet in zijn artikel uiteen hoe het integratiebeleid van Nederland aan veranderingen door beleidsmakers en politici onderhevig is (geweest). Waar Nederland ooit begon met een sterke focus op ‘multiculturalisme’, heeft ons land in 2012 volgens Entzinger één van de meest op assimilatie gerichte beleidsstrategieën (Entzinger, 2012). Het Nederlandse beleid zou dus gericht zijn op een situatie waarin minderheden volledig opgenomen worden in de samenleving en hun culturele uitingen geabsorbeerd en overgenomen worden door de dominante cultuur van de gevestigde orde. Entzinger beschrijft hoe Nederland een aantal radicale veranderingen in het publieke discours rondom integratie en immigratie doormaakte. Entzinger beschrijft hoe het discours veranderde van een discours van uitsluiting toen de arbeidsmigranten rond 1970 niet terug bleken te keren naar hun land van herkomst, naar een multiculturele aanpak. Vervolgens zette de politiek rond 1990 haar vraagtekens bij deze aanpak en vanaf dat moment verwierven anti-immigratie partijen in de politiek volgens Entzinger steeds meer populariteit. Na de aanslag op het World Trade Centre op 9/11, de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh en de komst van Wilders, kon Nederland er volgens Entzinger (2012) niet meer omheen. De ideeën over de zogezegd mislukte multiculturele samenleving waar rond 2000 al over werd bericht door Scheffer (Vliegenthart, 2007), waren een onderdeel geworden van het publieke en politieke discours (Entzinger, 2012). Er zou een ‘living apart

together’ verhouding zijn ontstaan tussen de autochtone Nederlandse bevolking en de immigranten

(13)

13 sociale interactie met elkaar begeven. In het Startblok, zal men juist samen gaan wonen. Het feit dat nieuwkomers en gevestigde jongeren nu dus in één buurt zijn komen wonen met de bedoeling samen een gemeenschap te zullen vormen, is tegenstrijdig met de bevindingen van Entzinger (2012). Wanneer de situatie binnen Het Startblok succesvol zou zijn, zou dit de bevindingen van Entzinger mogelijk zelfs gedeeltelijk in twijfel trekken. Dit zou in ieder geval inhouden de uitspraken van Entzinger ten onrechte generaliserend zijn geweest.

2.3 Integratie bevorderen

Buiten het feit dat men binnen het Startblok zal gaan samenwonen, wordt het sluiten van vriendschappen tussen Nederlandse jongeren en statushouders waar mogelijk aangemoedigd met als doel de gemeenschapsvorming binnen het woonproject te bevorderen. Zo is er bijvoorbeeld een maatjesproject in het leven geroepen om de samenkomst en samenwerking van beide groepen bewoners aan te moedigen (www.startblok.amsterdam). In dit hoofdstuk wordt een aantal studies aangehaald waarin aspecten worden genoemd die bevorderlijk zouden zijn voor een voorspoedige integratie. Dit hoofdstuk is daarbij niet de plaats voor een uitgebreide uiteenzetting van definities van de behandelde concepten; de focus ligt op de theorieën en de relevantie hiervan voor deze scriptie.

Vanuit de literatuur blijkt dat vriendschappen tussen nieuwkomers en gevestigde leeftijdsgenoten bevorderlijk zijn voor een snelle integratie (Windzio & Bicer, 2013; Wenjing, 2013). Toch stellen Windzio en Bicer ook dat vriendschappen tussen twee verschillende bevolkingsgroepen niet vanzelfsprekend zijn. Zij maken het onderscheid tussen low-cost en high-cost relationship (Windzio & Bicer, 2013). Waar de moeite en energie die men in een low-cost relationship moet investeren om deze te laten slagen relatief klein is, is deze in het geval van een high-cost relationship erg groot. Echter, wanneer men er wel in slaagt een high-cost relationship te onderhouden, is hier vaak veel persoonlijk gewin uit te halen in de vorm van toegang tot een nieuw netwerk en nieuwe kennis (Windzio & Bicer, 2013). Vriendschappen of sociale relaties tussen nieuwkomers en gevestigde bewoners worden veelal tot high-cost relationships gerekend (Windzio&Bicer, 2013). Er zou relatief veel geïnvesteerd moeten worden om de culturele verschillen te overbruggen en de kans op succes is hierbij relatief laag (Windzio & Bicer, 2013). Echter, wanneer de vriendschappen wel slagen, worden deze dus als zeer waardevol beschouwd (Windzio & Bicer, 2013). De vriendschappen leveren namelijk waardevol sociaal kapitaal op (Bourdieu, 1986). Het begrip sociaal kapitaal van Pierre Bourdieu (1986) wordt door Engbersen, hoogleraar Sociologie, als volgt vanuit de literatuur samengevat:

“Sociaal kapitaal als het vermogen van individuen om bepaalde middelen te mobiliseren uit de netwerken waar zij deel van uitmaken. Waar het economisch kapitaal van mensen kan

(14)

14

worden afgelezen aan hun bankrekening en het human capital in de hoofden van mensen zit, heeft sociaal kapitaal betrekking op de structuur van sociale relaties die mensen met anderen onderhouden.”(Engbersen, 2003).

Het sociaal kapitaal dat gewonnen kan worden door high-cost relationships tussen Nederlandse jongeren en statushouders te bevorderen, kan dus nieuwe kansen voor beide partijen met zich meebrengen. Met behulp van dit sociaal kapitaal wordt het volgens Bourdieu voor verschillende bevolkingsgroepen, in dit geval vooral de nieuwkomers, mogelijk om de figuurlijke sociale ladder te beklimmen (Bourdieu, 1986). Dit zou een reden kunnen zijn voor het feit dat de initiatiefnemers van Het Startblok, namelijk de Gemeente Amsterdam, Socius Wonen en woonstichting de Key, inzetten op de ontwikkeling van vriendschappen (www.startblok.amsterdam).

In het werk van Patricia Sias et. al wordt ingegaan op een aantal factoren die interculturele vriendschappen, vriendschappen tussen mensen met verschillende culturele achtergronden, bevorderen of juist tegenwerken. Er komt een aantal elementen naar voren welke van invloed zouden kunnen zijn op het vormen van een interculturele vriendschap (Sias et al, 2008). Buiten het feit dat georganiseerde evenementen waar mensen vanuit verschillende culturele achtergronden elkaar kunnen ontmoeten gezien wordt als een belangrijk aspect, wordt er ook gesproken over culturele overeenkomsten en verschillen. Culturele overeenkomsten zouden ervoor zorgen dat men zich sneller thuis voelt in elkaars gezelschap, terwijl culturele verschillen juist vernieuwend en een bron van nieuwsgierigheid kunnen vormen (Sias et al, 2008). Tot slot wordt er gesproken over het belang van eerder interculturele ervaringen. Wanneer men zich al eerder in de nabijheid van mensen met een andere culturele achtergrond heeft begeven, blijkt het contact volgens de studie van Sias voorspoediger verlopen (Sias et al, 2008). Al deze aspecten komen mogelijkerwijs in meer of mindere mate terug binnen Het Startblok. Het is dus interessant om te bezien of de bevindingen van Sias ook op dit project van toepassing zijn.

Toch is het creëren van sociaal kapitaal en het sluiten van vriendschappen niet het enige dat ondernomen kan worden om een voorspoedige integratie van nieuwkomers te bevorderen. Sigurjónsdóttir (2016) legt in zijn master thesis de nadruk op het belang van taal. Uit zijn onderzoek naar de integratie van nieuwkomers op het platteland van IJsland blijkt dat de mensen die de IJslandse taal beheersen zelf het gevoel hadden beter mee te komen en beter geïntegreerd te zijn in de IJslandse samenleving. Dit vanwege het feit dat zij taal als een cruciaal onderdeel zagen van het dagelijks leven. Volgens hen bleven de gesprekken die niet in het IJslands gevoerd werden oppervlakkig. De nieuwkomers hadden hierdoor het gevoel niet volledig serieus te worden genomen totdat zij de taal zelf goed beheersten (Sigurjónsdóttir, 2016). Het is waarschijnlijk dat er ook binnen

(15)

15 Het Startblok sprake is van een taalbarrière. Waar er binnen het onderzoek van Sigurjónsdóttir sprake is van twee verschillende talen, namelijk het IJslands en Slavische taal welke de immigranten in kwestie allen machtig zijn, is er binnen Het Startblok hoogstwaarschijnlijk sprake van een grotere variëteit. Het is interessant om te bezien of taal in deze situatie ook een dusdanig belangrijke rol zal spelen.

Taal zou dus een belangrijke factor kunnen zijn in het integratieproces van nieuwkomers. In een case study uitgevoerd in de Oostenrijkse hoofdstad Wenen wordt onderzoek gedaan naar alternatieve methoden van integratie bevordering (Franz, 2012). Het project dat in deze case study onderzocht wordt, heeft als doel de integratie van tweede generatie immigranten te optimaliseren. Binnen dit project wordt er onder andere gebruik gemaakt van theater en van verschillende vormen van muzikale uitingen. De doelgroep van het project bestaat voornamelijk uit tweede generatie Turkse en Joegoslavische immigranten. Tussen de Turkse en Joegoslavische jongeren is regelmatig sprake van conflictsituaties. Het project focust zich op het oplossen van deze conflicten en richt zich daarbij op de overeenkomsten tussen beiden groepen. Vervolgens wordt er veel aandacht besteed aan de vaak gemarginaliseerde positie die de jongeren hebben binnen de samenleving. Dit alle gebeurt aan de hand van theatrale en muzikale projecten die ervoor zorgen dat de jongeren zich op een andere manier kunnen uiten (Franz, 2012). Uit deze aanpak blijkt dat er, behalve het actief bevorderen van vriendschappen, ook andere manieren zijn om een groep meer een eenheid te laten vormen. Één daarvan is de focus op onderlinge overeenkomsten. Door hier de nadruk op te leggen, zouden onderlinge conflicten en verschillen beter overbrugd kunnen worden (Franz, 2013). Dit zou binnen Het Startblok ook een interessante invalshoek kunnen zijn. Hierdoor zouden de relaties tussen Nederlandse jongeren en statushouders in plaats van high-cost relationships, omgevormd kunnen worden naar low-cost relationships (Winzio & Bicer, 2013) waardoor deze makkelijker te onderhouden zouden zijn.

2.4 Jongeren en jonge statushouders

Zowel binnen de hierboven behandelde case study van Franz (2012) als binnen Het Startblok wordt de nadruk gelegd op de integratie van jongeren. Waar binnen Het Starblok een duidelijke definitie wordt gegeven van wat men onder jongeren verstaat, namelijk mensen tussen de 18 en 27 jaar (www.startblok.amsterdam), blijft deze definitie in het onderzoek van Franz uit. Franz benadrukt het belang van de integratie van jongeren door te stellen dat de toekomst van het land in handen van deze jongeren ligt (Franz, 2012). Volgens haar is dit de voornaamste reden dat men ervoor zou moeten zorgen dat alle bevolkingsgroepen binnen een samenleving gelijke kansen hebben op de arbeidsmarkt om allen hun steentje te kunnen bijdragen (Franz, 2012). Daarnaast zijn juist jongeren

(16)

16 volgens Franz flexibel. De beleidsontwerpen over het onderwerp integratie worden ontworpen door mensen uit een andere generatie (Franz, 2012). Om deze reden zou men er volgens Franz goed aan doen uit te wijken naar alternatieve methoden om integratie te bevorderen en allochtone jongeren een stem te geven (2012).

Integratie van jongeren lijkt dus een waardevolle ontwikkeling te zijn. Echter, het proces van integratie wordt veelal als kostbaar en tijdrovend beschouwd (Butler, 2005). Asielzoekers en statushouders zouden volgens Butler beoordeeld worden aan de hand van het zogenaamde

‘Burden-discours’ dat Humphries (2004) beschrijft. In het licht van dit discours worden de nieuwkomers

gezien als passieve ontvangers van uitkeringen en hulp. Dit terwijl de nieuwkomers zelf juist vaak een grote hoeveelheid kennis en expertise bij zich dragen welke goed ingezet zou kunnen worden. Een zelfde ‘burden-discours’ is volgens Butler (2005) van toepassing op studenten in het Verenigd Koninkrijk. Tijdens hun studententijd zouden zij aanspraak maken op een variëteit aan kwijtscheldingen en kortingsregelingen. Daarnaast hadden afgestudeerden in het Verenigd Koninkrijk, waar Butler haar onderzoek uitvoerde, vaak grote moeite een passende baan te vinden. Om deze reden zaten zij vaak werkeloos thuis of vervulden zij posities waarvoor zij eigenlijk overgekwalificeerd waren. Deze ontwikkelingen zorgden ervoor dat ook de studenten en afgestudeerden gezien werden als kostbaar en tijdrovend. Dit terwijl juist ook deze bevolkingsgroep een groot arsenaal aan kennis bezit, dat van zeer grote waarde zou kunnen zijn (Butler, 2005). In haar artikel ‘the Strength Approach’ legt Butler (2005) uit waarom nu juist deze twee bevolkingsgroepen bij elkaar zouden moeten wonen. Door deze twee groepen inwoners elkaar te laten ondersteunen en elkaar sterke kanten te laten benutten, pakte dit voordelig uit voor beide groepen (Butler, 2005).

Het onderzoek van Butler vond plaats in het Verenigd Koninkrijk, maar Het Startblok zou een ander voorbeeld kunnen zijn van een samenwerking tussen studenten en, in dit geval, statushouders. Daarbij stellen Musterd en Muus (1995) in hun artikel dat de ruimtelijke segregatie van immigranten en gevestigde Nederlandse inwoners, dus het feit dat deze twee bevolkingsgroepen vaak in aparte wijken wonen, integratie niet ten goede komt. Door de unieke situatie welke in Het Startblok gecreëerd is, is deze case uitermate waardevol voor onderzoek omtrent het onderwerp van gemeenschapsvorming tussen Nederlandse jongeren en statushouders met als integratie als doel.

(17)

17 3. Interdisciplinariteit

Interdisciplinair onderzoek beweegt zich over de grenzen van disciplines. Een interdisciplinair onderzoeksproces heeft alles te maken met de interactie tussen verschillende disciplines en met hoe deze interactie een nieuw licht kan werpen op complexe vraagstukken. Het onderwerp van deze scriptie is bij uitstek een onderwerp dat zich leent voor een interdisciplinaire benadering.

Zoals uit het theoretisch kader naar voren is gekomen, ligt de nadruk binnen dit onderzoek grotendeels op gemeenschapsvorming binnen Het Startblok. Hoewel men binnen het onderwerp ‘gemeenschapsvorming’ logischerwijs al snel uitkomt op theorieën met een sociologische inslag, zijn er tal van andere benaderingen mogelijk. Zo wordt de theorie van Benedict Anderson (1983) aangehaald, welke afkomstig is uit de antropologie, en wordt de theorie van Granovetter (1973), afkomstig uit de sociologie, gebruikt. Alleen al uit dit theoretisch kader en uit de achtergronden van de verschillende denkers blijkt dat het thema en de ontwerpen welke in deze scriptie aangeraakt worden onmogelijk binnen één discipline te vangen zijn. De onderwerpen gemeenschapsvorming en (groeps)identiteit komen in verschillende disciplines aan bod. Zoals gezegd behandeld socioloog Granovetter deze onderwerpen in zijn netwerktheorie en wijdt antropoloog Anderson hier verder over uit in zijn imagined community. Het syncretisme dat door Rey (2005) wordt aangehaald is dan wel oorspronkelijk afkomstig uit de godsdienstwetenschappen, maar door deze theorie uit deze context te halen en toe te passen op een nieuwe case, kunnen nieuwe inzichten verworven worden. De onderwerpen integratie en gemeenschapsvorming bewegen zich over de grenzen van disciplines, zijn dynamisch en zijn vanuit talloze perspectieven te benaderen. Interdisciplinariteit is in mijn onderzoek dan ook van onmisbare waarde

(18)

18 4. Probleemstelling

4.1 Doelstelling

Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van de persoonlijke ervaringen van de bewoners van woonproject Het Startblok in Riekerhaven Amsterdam. Het Startblok is een unieke woonsituatie. Het project is opgericht met als één van de doelen de integratie van jonge statushouders in de Amsterdamse samenleving te bevorderen. De helft van de woningen in Het Startblok wordt dan ook bewoond door een groep jonge statushouders met verschillende achtergronden. De andere helft van de woningen wordt bewoond door Nederlandse jongeren die zich vrijwillig hebben aangemeld om deel uit te kunnen maken van dit project. Een belangrijk element van het project is het contact tussen de Nederlandse jongeren en de statushouders. Door onderling contact en onderlinge vriendschappen kan integratie aanzienlijk bespoedigd worden (Windzio & Bicer, 2013; Wenjing, 2013). Dit onderling contact wordt zowel door het zelfbestuur van het project als door de initiatiefnemers aangemoedigd door in de eerste plaats de specifieke vormgeving van het project maar zeker ook de verschillende activiteiten die op de locatie georganiseerd worden.

Binnen Het Startblok worden dus veel activiteiten georganiseerd om bewoners meer met elkaar in contact te brengen. Toch kon ik mij na het eerste oriënterende bezoek niet aan de indruk onttrekken dat niet iedereen even gemotiveerd is om mee te doen aan deze activiteiten en zich dus in te zetten voor het doel van het project: het bevorderen van onderling contact tussen de bewoners (www.startblok.amsterdam). Hoewel Het Startblok de laatste tijd veel media-aandacht geniet, wordt de stem van de bewoners, nauwelijks gehoord. Ik ben benieuwd in hoeverre de bewoners van Het Startblok binnen het project daadwerkelijk op dagelijkse basis contact hebben met hun buren en het gevoel hebben tot een wij-groep te behoren. Om hierachter te komen richt ik mij in dit onderzoek zowel op de Nederlandse jongeren als de jonge statushouders die Het Startblok bewonen.

4.2 Onderzoeksvraag en deelvragen

Binnen deze structuur ben ik benieuwd naar de persoonlijke verhalen van de bewoners om te ontdekken of en hoe zij erin slagen binnen Het Startblok een gemeenschap te vormen. Om hier een beeld van te kunnen schetsen, staat in dit onderzoek de volgende hoofdvraag centraal: Hoe geven de

bewoners van het integratie woonproject Het Startblok vorm aan hun eigen gemeenschap en gezamenlijke toekomst binnen de Nederlandse maatschappij?

Om het antwoord op deze onderzoeksvraag goed in kaart te kunnen brengen, zal ik mij allereerst richten op een beschrijving van Het Startblok en een uiteenzetting van de precieze structuur waarin de bewoners wonen. Vervolgens zal ik de opinie van de bewoners ten aanzien van het beleid in kaart brengen. De wensen en behoeften van de bewoners zullen uiteengezet worden en tot slot zullen de mate waarin zij op dit moment het gevoel hebben een gemeenschap te vormen en

(19)

19 de eventuele obstakels waarmee zij in het proces van gemeenschapsvorming geconfronteerd worden aan bod komen. Deze verschillende onderdelen van de onderzoeksvraag zijn hieronder omgezet in een viertal deelvragen.

1. Door wie en hoe is woonproject Het Startblok opgericht en in hoeverre wordt binnen het project het contact tussen bewoners gestimuleerd?

In deze beschrijvende deelvraag zal ik ingaan op de ontstaansgeschiedenis en de structuur van Het Startblok. Vervolgens zal ik ingaan op de ruimtelijke vormgeving van het project en hoe dit het contact tussen bewoners al dan niet bevorderd. Binnen de locatie is een uitgebreid netwerk van commissies en aangestelde bewoners ontwikkeld waardoor het dagelijks bestuur van de locatie geregeld wordt. Ook dit systeem zal ik in deze deelvraag aan bod laten komen.

2. Hoe ervaren de bewoners de structuur en de organisatie van woonproject Het Startblok?

In deze deelvraag ga ik verder in op de persoonlijke beleving van de bewoners ten aanzien van de structuur en de organisatie van Het Startblok. Voelen zij zich thuis binnen Het Startblok? Ik zal hier uitweiden over de mate waarin de bewoners participeren. Ook zal er binnen deze deelvraag ruimte zijn voor eventuele kritiek van bewoners op de organisatie of op de oorspronkelijke opzet van het project.

3. Wat zijn de wensen en behoeften van de bewoners van Het Startblok omtrent hun

woonsituatie en in hoeverre sluit het huidige beleid hierop aan?

Deze deelvraag is een vervolg op de tweede deelvraag. Ik zal verder ingaan op de wensen en behoeften van de bewoners en op het feit of deze behoeften al dan niet vervuld worden door de huidige manier waarop Het Startblok georganiseerd is. De wensen en behoeften die behandeld zullen worden in deze deelvraag zijn vooral gericht op het onderling contact met andere bewoners en de voorzieningen die dit contact en daarmee de gemeenschapsvorming faciliteren.

4. In hoeverre hebben de bewoners van Het Startblok het gevoel deel uit te maken van een gemeenschap?

Deze deelvraag gaat in op de persoonlijke betekenis die de bewoners geven aan een gemeenschap waarvan zij deel uit maken. Ik zal verder uitweiden over de processen van gemeenschapsvorming die de bewoners binnen het project onderscheiden en over de manier waarop zij zelf het gevoel hebben hier invloed op de kunnen uitoefenen. De eventuele initiatieven die zij zelf ondernemen om het contact met buren te bevorderen zullen hier opnieuw aan bod komen. Ook zal ik licht werpen op de factoren die volgens de bewoners van belang zijn voor het vormen van een wij-groep.

(20)

20

4.3 Relevantie

Mijn onderzoeksonderwerp is erg actueel. De vluchtelingencrisis is nog in volle gang en overal in Europa krijgen overheden te maken met de opvang van asielzoekers en statushouders. In deze scriptie wordt het perspectief van onder anderen de statushouders zelf belicht. Het integratiebeleid in Amsterdam wordt beschouwd als één van de voorbeelden voor het landelijk integratiebeleid. Door dit in mijn scriptie te bevragen en te analyseren, lever ik een bijdrage aan het bestaande debat over dit onderwerp. Hierdoor is het onderwerp naar mijn mening erg maatschappelijk relevant.

Daarnaast blijkt juist ook het persoonlijke aspect van het onderwerp, de individuele ervaringen van de statushouders en de mensen met wie zij samenleven, in de literatuur nog onderbelicht te zijn. Door onderzoek te doen naar de ervaringen binnen het Startblok, zou ik een aanvulling kunnen leveren aan bestaande literatuur over dit onderwerp. Het Startblok is hiervoor een interessante case omdat het project speciaal opgezet is om integratie in de stad Amsterdam te bevorderen. De bewoners van Het Startblok verschillen erg in afkomst, maar bevinden zich allemaal, zowel de Nederlandse jongeren als de statushouders, in dezelfde leeftijdscategorie (tussen 18 en 27 jaar). Juist omdat deze groep over een aantal jaar tot de werkende beroepsbevolking zal behoren, is het van belang dat deze mensen zich zo spoedig mogelijk thuis zullen gaan voelen in Amsterdam. Het belang van goede integratie van jongeren, is in de literatuur rondom dit onderwerp terug te vinden (Franz, 2012). Juist om deze reden is het belangrijk om te kijken of het integratiebeleid in hun ogen wel slaagt, of juist over een geheel andere boeg gegooid zou moeten worden. Om deze reden is mijn onderzoek naar mijn mening ook wetenschappelijk relevant.

4.4 Ethische verantwoording

Tijdens dit onderzoek naar de persoonlijke verhalen van jongeren en jonge statushouders kunnen er ethische dilemma’s ontstaan. Omdat woonproject Het Startblok de laatste tijd al erg veel aandacht vanuit de media heeft gekregen, kan het voorkomen dat zij argwanend of gedemotiveerd tegenover de interviews zullen staan. Ook zou het voor kunnen komen dat een relatief simpele achtergrondvraag als “Waar kom je vandaan” of “Hoe ben je hier komen wonen”, een gevoelig onderwerp zou kunnen aansnijden. Het zal in deze van belang zijn dat ik mij hier als onderzoeker bewust van ben en dat mijn respondenten goed geïnformeerd zijn over de aard van het onderzoek. Om hun anonimiteit te kunnen garanderen heb ik de namen van mijn respondenten vervangen door fictieve namen. De respondenten die door middel van visuele methoden in beeld gebracht zijn, zijn alleen geïnformeerd over de aard van het onderzoek en over de manier waarop de beelden verwerkt zullen worden. Van allen van hen heb ik mondelinge toestemming gekregen om de beelden te maken en te gebruiken. Daarnaast heb ik mijn respondenten op de hoogte gebracht van het feit dat zij zich,

(21)

21 ondanks dat er geen zeer gevoelige onderwerpen behandeld zouden worden, ter aller tijden terug konden trekken uit het onderzoek. Tot slot is van belang er op toe te zien dat de resultaten van mijn onderzoek de respondenten op geen manier zouden kunnen schaden.

(22)

22 5. Methode

5.1 Strategie

Voor dit onderzoek zal ik gebruik maken van een kwalitatief onderzoeksstrategie. Dit vooral vanwege het feit dat ik in dit onderzoek dus graag de persoonlijke beleving van de bewoners onder de aandacht zou willen brengen. Volgens Bryman (2012) richt kwalitatief onderzoek zich vooral op de interpretatie van de sociale werkelijkheid door het individu en laat hierbij de natuurwetenschappelijke methoden en positivistische benadering los (Bryman, 2012). Deze benadering is uitermate geschikt voor mijn onderzoek.

Vanuit de kwalitatieve onderzoeksstrategie volgen een aantal epistemologische en ontologische overwegingen. Waar de natuurwetenschappen, zoals gezegd, een positivistische epistemologische benadering gebaseerd op statistieken en metingen hanteren, volgt kwalitatief onderzoek een meer interpretatieve benadering. Deze laatste benadering benadrukt dat de onderwerpen van onderzoek van de sociale wetenschappen fundamenteel verschillen van die van natuurwetenschappen en dus een andere benadering vergen. De nadruk wordt gelegd op de subjectiviteit van sociale interactie (Bryman, 2012), hetgeen ook naar voren zal komen in mijn onderzoek.

Daarnaast is het van belang een aantal ontologische overwegingen in acht te nemen, alvorens aan het onderzoek te beginnen. Waar men een organisatie vanuit een objectivistische ontologie bijvoorbeeld beschouwd als een statische geheel, als iets extern aan het individu bestaande uit regels, wetten en gestandaardiseerde procedures, ziet men dit vanuit het constructivisme heel anders. Vanuit een constructivistische ontologie wordt een organisatie gezien als een plaats waar ruimte is voor onderhandelingen. Regels staan niet vast, maar kunnen bevraagd en veranderd worden. De nadruk ligt in deze benadering meer op de actoren en individuen zelf, in plaats van op de structuur waarbinnen zij zich begeven (Bryman, 2012). Deze laatste benadering is beter van toepassing op mijn onderzoek, daar de organisatie van Het Startblok in handen is van de bewoners zelf. Zij hebben inspraak, zijn zelf onderdeel van het project en spelen zo goed mogelijk in op de behoeften van zichzelf en hun buren. Er is een bestaande structuur waarin zij opereren, maar binnen deze structuur lijkt veel ruimte voor veranderingen te zijn.

5.2 Onderzoeksdesign

Binnen dit onderzoek wordt er gebruik gemaakt van een case study design. Kenmerkend aan een case study design is een gedetailleerde en intensieve analyse van een specifieke casus (Bryman, 2012). De case is in dit geval een specifiek project op een specifieke locatie, namelijk Het Startblok in Riekerhaven, Amsterdam. Het nadeel van een case study, is dat het problematisch is om achteraf conclusies over een grotere populatie te trekken. Het onderzoek is een case study van hoe

(23)

23 gemeentelijk beleid op het gebied van integratie in de praktijk wordt gebracht en van hoe de bewoners van het project hier vervolgens tegenaan kijken. Deze ervaringen kunnen op deze specifieke locatie en binnen dit specifieke project heel anders zijn dan op een vergelijkbare locatie in bijvoorbeeld een andere stad. In één van de eerste oriënterende gesprekken met het zelfbeheer van het project, kaartten zij een interessante invalshoek aan hetgeen uiteindelijk terug is gekomen in de diepte interviews met mijn respondenten

5.3 Onderzoeksmethoden

De datacollectie welke in deze scriptie gebruikt is om uiteindelijk een antwoord op de hoofdvraag te formuleren, is verworven aan de hand van drie verschillende methoden. In het kader van dit onderzoek heb ik participerende observaties, diepte-interviews en visuele methoden gebruikt. De toegang tot de respondenten heb ik verkregen aan de hand van snow-ball sampling

5.3.1 Participerende observatie

Allereerst heb gebruik gemaakt van participerende observatie. Deze vorm van dataverzameling biedt de onderzoeker, evenals semi-gestructureerde interviews, de mogelijkheid de contouren van de dataverzameling nog wat meer open te houden. Op deze inductieve manier van onderzoek kan men de data laten spreken en hier eventuele nieuwe theorieën uit te destilleren.

Tot mijn participerende observaties behoren een groot aantal informele gesprekken die ik tijdens mijn bezoeken aan Het Startlok met de bewoners en met het zelfbeheer gevoerd heb. Van deze gesprekken heb ik uiteindelijk 5 verschillende samenvattingen geschreven, welke aan de hand van het zelfde coderingsschema als de diepte-interviews geanalyseerd zijn. Ik heb een aantal sportactiviteiten bezocht en heb een aantal middagen en avonden doorgebracht met mijn respondenten om hen beter te leren kennen en om te zien hoe de structuur van de groep precies in elkaar zit. Tijdens de participerende observaties merkte ik dat de gesprekken met de bewoners op deze momenten erg soepel verliepen. Zij leidden mij rond over het terrein en stelden mij voor aan hun vrienden en buren, wanneer wij deze tegenkwamen. Een aantal keer werd ik uitgenodigd om te blijven eten of om bij een gezamenlijke borrel aanwezig te zijn. Juist op deze momenten heb ik veel kennis over mijn respondenten en over Het Startblok als woonlocatie vergaard.

5.3.2 Visuele methoden

Vervolgens heb ik de participerende observaties aangevuld met visuele methoden. Hoewel visuele methoden binnen kwalitatief onderzoek niet nieuw zijn, vergaren deze methoden de laatste decennia steeds meer populariteit (Bryman, 2012). Torresan (2011) verklaart deze groeiende populariteit vanuit het feit dat audio visuele methoden de mogelijkheid bieden de data van een

(24)

24 onderzoek op een unieke manier weer te geven (Torresan, 2011). Dit leidt volgens haar tot nieuwe inzichten en de resultaten worden op deze manier toegankelijk voor een breder publiek dan wanneer deze slechts weergeven zijn in een academische tekst (Torresan, 2011). In de dataverzameling van deze scriptie wordt ook gebruik gemaakt van audiovisuele methoden. Aan de hand van film is er een situatieschets gemaakt van Het Startblok en van de sfeer die er heest op deze locatie. Door de camera mee het veld in te nemen, werden mijn respondenten en hun antwoorden ontegenzeggelijk op een bepaalde manier beïnvloed. Dit kan verschillende gevolgen hebben.

Henley (2000) beschrijft in zijn werk dat de camera als ‘raison d’être’, als reden tot aanwezigheid, zou kunnen dienen. Een onderzoeker die bezig is een film te maken, is duidelijk aan het werk. Een onderzoeker die rondhangt tijdens persoonlijke gebeurtenissen van de respondenten en af en toe een paar notities maakt, kan wat verdacht overkomen en vragen oproepen (Henley, 2000). Uit het werk van Torresan blijkt ook dat de camera soms als katalysator en als ‘probing device’ kan werken (Torresan, 2011). Zij beschrijft hoe de camera een onderzoeker in staat kan stellen om meer uitleg te vragen, zonder dat dit als indringend of overbodig wordt ervaren. Dit hangt nauw samen met het idee van het creëren van een ‘raison d’être’.

De voordelen van het gebruik van visuele methoden beperken zich echter niet alleen tot het veld. Zoals eerder al aangehaald werd, bieden visuele methoden de mogelijkheid op een andere manier data te verzamelen en te analyseren. Hieruit komt vanzelfsprekend een ander soort datacollectie voort dan dat men slechts meer traditionele methoden zou gebruiken. Zo zijn emoties van respondenten bijvoorbeeld beter af te lezen en te interpreteren door middel van audiovisueel materiaal, en wordt men in staat gesteld de context van een interview in één oogopslag te overzien. Het meebrengen van een camera kan dus positieve gevolgen hebben, maar er zijn ook zeker zaken om rekening mee te houden. In het geval van mijn onderzoek zou het kunnen voorkomen dat wanneer men op camera spreekt, men vanwege het eventueel publiceren van de beelden het gevoel heeft niet vrijuit te kunnen spreken (Barbash&Taylor, 1997). Ik zal mij hier zoveel mogelijk bewust van zijn en de camera waar nodig uitzetten of juist tevoorschijn halen.

Het eindproduct dat naast het tekstuele gedeelte van deze scriptie uit de visuele data verworven is, duurt ruim 4 minuten. De beelden die in dit tijdsbestek de revue passeren, zijn het resultaat van 4 draaidagen. Elke draaidag zijn wij ongeveer twee uur op de locatie aanwezig geweest. De eerste draaidag diende vooral als verkenning van zowel de locatie als het instrument dat wij tot onze beschikking hadden. Voorafgaand aan de overige draaidagen hebben wij een filmplan geproduceerd aan de hand waarvan wij op pad zijn gegaan. Als filmmaker heb ik mij bewust zoveel mogelijk op de achtergrond gehouden. Mijn stem is niet te horen in de film, maar toch merk je wel dat ik aanwezig ben. Zo praat onze hoofdpersoon duidelijk tegen mij en loop ik op een bepaald moment met de camera achter de hoofdpersoon aan. Hieruit blijkt mijn rol als filmmaker op de

(25)

25 achtergrond. Mijn rol als onderzoeker was tijdens het filmproces overt. Mijn respondenten waren ten aller tijden op de hoogte van het feit dat zij deel uit zouden maken van een visueel eindproduct als onderdeel van mijn scriptie. Op sommige momenten zijn er bewoners in beeld gebracht met wie ik vooraf nog niet de kans had gekregen hen op de hoogte te stellen. In deze situaties heb ik ervoor gekozen hen achteraf te informeren en de beelden, indien zij geen onderdeel uit wensten te maken van het onderzoek, niet in de film op te nemen.

Er is geen gebruik gemaakt van een duidelijk script, maar de locaties en evenementen waaraan wij aandacht wilden besteden in onze film, hebben wij wel van tevoren vastgesteld. Ook onze hoofdpersoon Ali hebben wij vooraf benaderd en kort ingelicht over wat de precieze strekking van de film zou worden. Het interview dat wij met hem gevoerd hebben, was semigestructureerd van aard.

Aan de hand van de verzamelde audiovisuele data, is er naast het tekstuele gedeelte van dit onderzoek een korte film geproduceerd. Zoals gezegd levert deze film een korte situatieschets van de omgeving waarin de bewoners van Het Startblok zich dagelijks begeven. De film zal dus een ondersteunende rol ten opzichte van de tekst vervullen. Het doel van de film is het overbrengen van de sfeer die heerst op Het Startblok. De film kan gezien worden als een illustratie bij de case beschrijving van Het Startblok. Echter, buiten het informatieve aspect van de beelden zelf, heeft het filmproces en met name de benodigde toegang tot de locatie, veel informatie opgeleverd over de organisatie en de bewoners van het Startblok. De strenge controle vanuit het zelfbestuur over de zaken die wel of niet op beeld gebracht mochten worden, gaven mij een unieke inkijk in de manier waarop zij met de vele media-aandacht voor het project omgaan. Echter, dit heeft er ook voor gezorgd dat de film een andere wending heeft gekregen dan van tevoren gedacht. Zo wordt er bijvoorbeeld kort aandacht besteed aan het persoonlijke verhaal van één van de bewoners, waar het wenselijk was geweest meerdere persoonlijke verhalen te belichten, maar dit door gebrek aan toegang niet mogelijk bleek te zijn. Hier zal nader op worden ingegaan in de discussieparagraaf, maar omdat dit van belang is voor een goed geïnformeerde eerste indruk van de film is ervoor gekozen om dit ook al in deze paragraaf op te nemen. De film zou ook zonder het lezen van dit onderzoek bekeken kunnen worden. Echter, het gevolg hiervan zou zijn dat men wellicht te weinig achtergrond informatie zou hebben om de precieze aard van het project te kunnen doorgronden.

Er is geprobeerd het project zo realistisch mogelijk weer te geven, zonder daarbij uit het oog te verliezen dat dit slechts een enkele van velen weergaven van de werkelijkheid is. Hierin volgt dit proces de ideeën van MacDougall over de ‘observational cinema’. MacDougall beschrijft hoe de onderzoeker zich bewust dient te zijn van de invloed die zijn aanwezigheid heeft en hierop dient te

(26)

26 reflecteren. Door de eigen aanwezigheid te erkennen, pretendeert men niet de enige echte waarheid te laten zien, maar biedt men openheid over de manier waarop men één kant van de werkelijkheid belicht (MacDougall, 2003).

5.3.3 Diepte-interviews

Met een zeven bewoners heb ik aparte diepte-interviews van 30-40 minuten afgenomen. In deze semi-gestructureerde interviews gingen wij dieper in op de persoonlijke ervaringen van de bewoners. Zaken die hier aan bod komen, zijn hun persoonlijke beweegredenen om in het Startblok te komen wonen, hun ervaringen met de opzet en uitvoering van het project, hun persoonlijke verwachtingen en doelen en de eventuele moeilijkheden die zij ervaren in het contact met hun buren.

5.3.4 Beleidsanalyse

Ter voorbereiding van deze interviews heb ik mij verdiept in de beleidsdocumenten rondom het project Het Startblok. Waar passend heb ik in mijn interviews vignette vragen gebruikt door bijvoorbeeld het zelfverkozen motto van het project ‘Building a Future Together’ aan te halen.

5.4. Doelgroep en setting

In dit onderzoek ligt de focus op Nederlandse jongeren en jonge statushouders. De Nederlandse bewoners zijn veelal studenten, pas afgestudeerden of startende werkenden. De Nederlandse jongeren hebben allen een selectieprocedure doorlopen om bewoner van Het Startblok te worden. Tot deze selectieprocedure behoort het inleveren van een motivatiebrief en het Curriculum Vitae en het bijwonen van een aantal informatiebijeenkomsten georganiseerd door de initiatiefnemers van het project. De statushouders zijn jongeren die net een verblijfsvergunning hebben gekregen. Deze jongeren hebben Het Startblok aangewezen gekregen als woonplaats door de gemeente Amsterdam. De statushouders zijn afkomstig uit verschillende landen. Het grootste gedeelte van hen is afkomstig uit Syrië en Eritrea.

De case study vindt, zoals gezegd, plaats binnen woonproject Het Startblok in Riekerhaven, Amsterdam. Het complex van tijdelijke woningen is geplaatst op voormalig sportterrein Riekerhaven, net buiten de ring van Amsterdam. Deze locatie is de eerste locatie in Amsterdam waar een dergelijk project in het leven is geroepen. Het samenbrengen van Nederlandse jongeren en statushouders is nieuw voor de gemeente en in dit licht fungeert Het Startblok als een pilot project voor eventuele toekomstige soortgelijke projecten.

In het kader van dit onderzoek heb ik met 7 bewoners diepte-interviews afgenomen, waarvan 4 Nederlandse jongeren en 3 uit Syrië afkomstige statushouders. Aan de hand van snowball-sampling (Bryman, 2012) heb ik getracht zoveel mogelijk bewoners te bereiken.

(27)

27

5.5. Operationalisering

In dit onderzoek worden een aantal begrippen gebruikt waarvan de precieze definitie wellicht niet direct duidelijk is of aan discussie onderhevig is. Om deze reden is ervoor gekozen een aantal kernconcepten te operationaliseren en te voorzien van een beschrijving van wat er binnen dit onderzoek onder dit concept verstaan wordt. Hieronder volgt een uiteenzetting van deze kernbegrippen. Het coderingsschema dat gebruikt is om de diepte-interviews en de visuele methoden te analyseren is te vinden in bijlage 2.

Integratie

De positie van immigranten in de samenleving (Vliegenthart, 2007) en de mate waarin verschillende bevolkingsgroepen ingeburgerd zijn in een samenleving en in staat zijn duurzaam samen te leven (www.thesaurus.politieacademie.nl).

Cultuur

Er bestaan verschillende opvattingen over de definitie van het begrip ‘cultuur’. In mijn onderzoek beschouw ik ‘cultuur’ als een geheel van gebruiken, gewoonten, normen en waarden waarover een bevolkingsgroep beschikt. Dit is geen statisch begrip, maar juist erg fluïde en dynamisch. Er kan een overlap zitten in verschillende culturen en men kan (een deel van) een cultuur meenemen uit het land van herkomst om dit vervolgens te mengen met de cultuur in het nieuwe thuisland (www.ensie.nl).

Gemeenschapsvorming

Onder het begrip ‘gemeenschapsvorming’ wordt het proces verstaan waarbij verschillende individuen het gevoel ontwikkelen tot dezelfde wij-groep te behoren (Macionis, 2012). Dit kan gebeuren aan de hand van talloze verschillende overeenkomsten en gezamenlijke kenmerken. In het theoretisch kader is de imagined community van Benedict Anderson (1983) aan bod gekomen. Daarnaast is behandeld hoe een gemeenschap, een groep van twee of meer mensen die gevoelsmatig tot dezelfde groep behoren (Macionis, 2012) , werkelijkheid wordt door de betekenis die de individuele leden hieraan geven (Macionis, 2012).

Groepsidentiteit

De groepsidentiteit is het gegeven waarmee de leden van een bepaalde groep zich identificeren als leden van dezelfde eenheid. Dit kan voor elk individu in nuances verschillen, maar feit is dat er een bepaalde mate van conformiteit ontstaat waardoor alle afzonderlijke individuen toch het gevoel

(28)

28 hebben een eenheid te vormen. Het gaat om een bewust deelgenootschap van het individu aan een groep op basis van gemeenschappelijke kenmerken (Macionis, 2012).

5.6. Dataverwerking en data-analyse

De dataverzameling die vergaard is aan de hand van diepte-interviews, participerende observaties en visuele methoden, zal worden geanalyseerd aan de hand van een ‘thematische analyse’. Middels deze techniek wordt de data gecodeerd aan de hand van terugkerende thema’s (Bryman, 20012). Het gaat hier om de thema’s die de bewoners zelf naar voren brengen in de interviews, omdat ik in dit geval juist hun perspectief wil belichten. Na codering van de interviews, de samenvattingen van de participerende observaties en de analyse van de visuele data, zal ik deze resultaten afzetten tegen de theorieën die in het Theoretisch Kader naar voren zijn gekomen. Tijdens dit inductief onderzoeksproces (Bryman, 2012) verwacht ik de processen die mijn respondenten beschrijven, vanuit de literatuur beter te kunnen plaatsen of misschien zelfs te kunnen verklaren.

(29)

29 6. Resultaten

In de resultatensectie van deze scriptie worden de resultaten van de beleidsanalyse, de diepte-interviews, de participerende observaties en de visuele methoden uiteengezet. Het vinden van respondenten voor mijn diepte-interviews en als hoofdpersoon voor het eindproduct van de visuele methoden is niet makkelijk geweest. Het Startblok geniet de laatste tijd veel media-aandacht en er zijn dus regelmatige cameraploegen en journalisten op het terrein te vinden. Ik kon mij niet aan de indruk onttrekken dat mede door deze aandacht, de bewoners van Het Startblok niet erg gemotiveerd waren om aan ‘weer een interview’ mee te doen. Ook mijn aanwezigheid met de camera bij de verzameling van de visuele data bracht wat moeilijkheden met zich mee. Echter, ondanks deze onverwachte obstakels is het toch gelukt genoeg mensen te spreken om bepaalde patronen in hun antwoorden te ontdekken. In dit hoofdstuk zal ik de resultaten hiervan bespreken.

Om te beginnen zal er een context geboden worden waarbinnen woon- en integratieproject Het Startblok opgezet is. Er zal verder worden ingegaan op de precieze opzet van het project en op de samenstelling van de bewoners. Vervolgens zal er op basis van de interviews en observaties een uitgebreide beschrijving volgen van de patronen welke naar voren kwamen uit de data. Er zal hier in worden gegaan op de ervaringen, behoeftes en verwachtingen van bewoners en op de mate waarin zij het gevoel hebben op dit moment een gemeenschap te vormen. Voorafgaand aan elke deelparagraaf zullen de ontdekte patronen kort uiteengezet worden om zo de structuur van de paragraaf te verduidelijken. Deze patronen zullen vervolgens ondersteund worden met quotes uit de interviews.

6.1 Het Startblok

In een tijdsbestek van twee jaar, moet de Gemeente Amsterdam 2400 statushouders per jaar een woonruimte bieden binnen de gemeente. Waar deze personen precies huisvesting zullen krijgen en hoe ervoor gezorgd kan worden dat hun integratie in de Amsterdamse samenleving zo voorspoedig mogelijk verloopt, zijn twee vragen die centraal staan. Met dit in het achterhoofd hebben woonstichting de Key, Socius Wonen en de Gemeente Amsterdam woonproject Het Startblok in het leven geroepen (Kassaye, 2016). In juni 2016 werd op voormalig sportterrein Riekerhaven in Amsterdam woonproject Het Startblok geopend. Het wooncomplex, bestaande uit 565 woningen, is opgebouwd uit containerwoningen. De woningen hebben eerst dienstgedaan als studentenwoningen in de Houthavens in Amsterdam, waarna deze gedemonteerd zijn en in Riekerhaven weer opgebouwd zijn (de Key, z.d.). Woonstichting De Key benadrukt de manier waarop het project op deze manier op een duurzame manier een herbestemming voor de oude containerwoningen heeft

(30)

30 betekend. Hetgeen volgens De Key slechts één van de voorbeelden is van de vooruitstrevendheid van het project.

De 565 wooneenheden, zijn onderverdeeld in 463 zelfstandige studio’s van ongeveer 24 m2 per stuk en 102 onzelfstandige kamers in twee-, drie- of vierpersoons appartementen. De appartementen en studio’s zijn verdeeld over verschillende gangen waarvan het aantal totale bewoners varieert tussen de 14 en 30 personen (www.startblok.amsterdam). Per gang is er een gezamelijke woonkamer beschikbaar, waar buren eventuele gezamenlijke activiteiten kunnen organiseren (www.startblok.amsterdam).

Afbeelding 1 en 2: Het Startblok

(Bron: http://www.vaspro.nl/portfolio/startblok-riekerhaven/)

De helft van de woningen binnen Het Starblok wordt bewoond door Nederlandse jongeren, waaronder veel studenten, net afgestudeerden, maar ook veel werkende jongeren. De andere helft van de woningen wordt bewoond door jonge statushouders, vluchtelingen die net een verblijfsvergunning hebben gekregen. Van de statushouders is ongeveer 45 procent afkomstig uit Syrië, 35 procent uit Eritrea en 20 procent uit een variëteit aan andere landen, waaronder Irak, Sudan, Tibet, China en Jamaica (Pen, 2016).

Om in aanmerking te komen voor een woning in Het Startblok hebben de Nederlandse jongeren een sollicitatieprocedure moeten doorlopen. Onderdeel hiervan was het inleveren van een motivatiebrief en het bijwonen van een aantal informatiebijeenkomsten over het project. Volgens Pen (2016) was het animo groot en meldden zich in eerste instantie ruim 1200 jongeren zich aan voor de eerste informatiebijeenkomst. Vierhonderd van hen leverden uiteindelijk hun benodigde papieren in en van hen werd uiteindelijk een groep van 285 bewoners geselecteerd (Pen, 2016; Kassaye, 2016). De statushouders hebben een dergelijke procedure niet doorlopen. Zij zijn geselecteerd op basis van opleidingsniveau en leeftijd en zijn afkomstig uit verschillende

(31)

31 asielzoekerscentra verdeeld over het hele land. Deze groep bewoners heeft Het Startblok aangewezen gekregen als woonruimte, nadat zij een verblijfvergunning verkregen hadden (Pen, 2016).

Toen zowel statushouders als Nederlandse jongeren eenmaal bericht hadden gekregen dat zij een woonruimte zouden krijgen binnen Het Startblok, konden zij hun voorkeur voor een studio of een kamer in een appartement uitspreken. Bij de uiteindelijke indeling van de kamers en gangen, is rekening gehouden met de spreiding van verschillende nationaliteiten, om het interculturele contact tussen de bewoners zoveel mogelijk te bevorderen (www.startblok.amsterdam). Statushouders en Nederlanders zijn zoveel mogelijk ‘om en om’ in de woningen geplaatst. Op deze manier zijn de directe buren zoveel mogelijk van gemengde komaf (Kassaye, 2016).

Het dagelijks bestuur van de locatie is in handen van het zelfbestuur. Volgens Socius Wonen is dit een belangrijk aspect van het project, omdat dit veel ruimte voor eigen initiatief van de bewoners creëert (www.socius-wonen.nl). Dit zelfbestuur is opgedeeld in verschillende onderdelen, welke allemaal verantwoordelijk zijn voor de organisatie van verschillende aspecten van het project. Op de website van Het Startblok is hiervan een duidelijk overzicht te vinden (Afbeelding 3). In dit overzicht is te zien hoe Socius Wonen het project blijft coördineren, maar dat het beheerteam de alledaagse leiding in handen heeft. De projectmakers die in dit overzicht vermeld worden, zijn het eerste aanspreekpunt van de bewoners. Onder hen opereren twee zogenaamde gangmakers per gang, die verantwoordelijk zijn voor het samenbrengen van de bewoners op hun gang. Voorbeelden hiervan zullen later, in paragraaf 6.2, aan bod komen. Het terreinteam en het klusteam zijn verantwoordelijk voor het onderhoud op de locatie en de reparatie van kleine technische defecten (www.startblok.amsterdam)

Afbeelding 3: overzicht bestuur Startblok

(32)

32 Binnen Het Startblok worden verschillende activiteiten georganiseerd, met als doel de bewoners samen te brengen. Zo wordt er vanuit het beheer bijvoorbeeld eens per week een zogenaamde ‘Language Exchange’ middag georganiseerd, waarbij bewoners elkaar kunnen ondersteunen bij het leren van elkaars taal. Ook wordt er elke maandagmiddag een sportactiviteit georganiseerd in samenwerking met studenten van de Hogeschool van Amsterdam. Een voorbeeld van een dergelijke sportmiddag wordt getoond in de film aansluitend op dit onderzoek.

6.2 De bewoners van Het Startblok

Zoals gezegd wordt Het Startblok in Riekerhaven bewoond door ongeveer 565 bewoners, waarvan 285 Nederlandse jongeren en 280 jonge statushouders, allen tussen de 18 en 27 jaar oud. De zeven respondenten bij wie ik een diepte-interview heb afgenomen, zijn allemaal tussen de 20 en 25 jaar oud. Drie van hen zijn jonge statushouders afkomstig uit Syrië (twee mannen en een vrouw), de andere vier respondenten zijn Nederlandse jongeren (twee mannen en twee vrouwen). In de uitwerking van de interviews heb ik gebruik gemaakt van pseudoniemen om de anonimiteit van mijn respondenten te kunnen waarborgen. In onderstaand schema heb ik de fictieve namen, leeftijden en landen van herkomst van mijn respondenten weergeven, om het overzicht te kunnen bewaren.

Tabel 1. Overzicht respondenten

Naam Leeftijd Land van herkomst

Yasmin (v) 22 Syrië Karim (m) 25 Syrië Ben (m) 20 Syrië Anna (v) 25 Nederland Roos (v) 21 Nederland Marco (m) 23 Nederland Sjoerd (m) 24 Nederland

Alle bewoners die ik heb geïnterviewd in het kader van dit onderzoek, zijn al sinds de opening van Het Startblok in juli 2016 woonachtig in het project. Zoals gezegd hebben de Nederlandse jongeren hieraan voorafgaand een sollicitatieprocedure doorlopen, waar de statushouders de locatie als woonplaats aangewezen hebben gekregen.

De tweedeling tussen Nederlanders en statushouders die in deze resultatensectie voortdurend gemaakt zal worden, is er een die de bewoners zelf ook aanhouden in hun dagelijkse

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Na overleg met de beleidsarcheologe van het Agentschap R-O Vlaanderen – Onroerend Erfgoed werd besloten om de zone met relatief goed bewaarde podzolbodem net ten zuiden van de

(dus: Jan zei, dat zijn broer ziek is geweest). Aldus werd het kaartbeeld vertroebeld en misschien gedeeltelijk onjuist. Het is inderdaad waarschijnlijk dat de tijd van het hulpww.

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Daarbij koppelt de auteur de eigendomsexclusiviteit voor het eerst zeer expli- ciet aan de (actieve) elasticiteit van het eigendomsrecht. Hierdoor komen een aan- tal paradigma’s op

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Op afdelingen waar niet alle bewoners bezoek hadden ontvangen, had gemiddeld 19% van de bewoners in de afgelopen 4 weken geen contact met familie of vrienden gehad en was