• No results found

Klein uitleenwoordenboek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Klein uitleenwoordenboek"

Copied!
206
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

klein

(2)

‘[Men moet] de scheepvaart met alles wat daarbij hoort leren […] en even-eens moet men voor zover mogelijk de Nederlandse taal leren.’ – aldus Peter de Grote in een vertrouwelijk stuk aan grootvorst A.G. Dolgorukij van 1 ok-tober 1707. Peter de Grote heeft een tijdlang serieus overwogen Nederlands als vreemde taal in Rusland in te voeren.

‘Zeventiende- en achttiende-eeuwse [Duitse] bronnen gebruiken soms technische uitdrukkingen die zuiver Nederlands zijn. De meeste Duitsers voeren in de zeventiende eeuw met Hollandse schepen over zee, en nog in de achttiende eeuw was Nederlands de taal van de Hamburgse zeevaartschool.’ – Friedrich Kluge, Seemanssprache, Halle 1911, p. x.

‘Zijn aanpak van dit moeilijke probleem is zo bekwaam en zo dapper, dat hij ongetwijfeld een merkbare impuls zal geven aan de moleculaire wetenschap. Dit werk heeft zeker meer dan één onderzoeker gebracht tot het bestuderen van de Nederlandse taal waarin het geschreven is.’ – aldus de vooraanstaan-de wetenschapper James Clerk Maxwell in 1875 in Nature naar aanleiding van de dissertatie van de natuurkundig Johannes van der Waals uit 1873. ‘De kennis der Nederlandsche taal is voor ons een onuitputtelijke bron van genot; zij ontsloot voor ons zooveel schoons, van welks bestaan wij te voren geen fl auw vermoeden hadden.’ – Raden Adjeng Kartini, 27 april 1902 (geci-teerd uit Kees Groeneboer, Weg tot het Westen, Leiden 1993, p. 2).

‘De Nederlanders […] die, tot de negentiende eeuw, een diepgaande Franse invloed hebben ondergaan en aan de Fransen bijna hun hele culturele woor-denschat te danken hebben, hebben desalniettemin de Fransen voorzien van verscheidene woorden die vooral betrekking hebben op de zee en de handel, omdat zij de Fransen lange tijd in de zeemanskunst overtroff en en bedrevener waren in het handeldrijven.’ – Marius Valkhoff , Les mots fran-çais d’ori gine néerlan daise, Amersfoort 1931, p. 8.

‘De westerse wetenschappen werden [door de Japanners vanaf ca. 1640] be-studeerd via de Nederlandse taal. Er waren dan ook veel Japanners met een passieve kennis van het Nederlands, terwijl degenen die directe contacten hadden met de Nederlandse nederzetting in Deshima de taal natuurlijk ook min of meer vloeiend spraken. Het is opmerkelijk dat het Nederlands tot 1870 de taal was waarin offi ciële onderhandelingen met buitenlandse mo-gendheden werden gevoerd.’ – Frits Vos, ‘Dutch infl uences on the Japanese language (with an appendix on Dutch words in Korean)’, in: Lingua 1963, 12, 348.

‘Hoewel de Nederlanders slechts kortstondig een staatkundige rol hebben gespeeld in Amerika, is hun taalkundige erfenis zeer groot. Vanaf de eer-ste contacten hebben de Amerikanen zich overvloedig Nederlandse termen toegeëigend […]. De Nederlandse situatie bewijst dat de taalkundige invloed van een groep nauwelijks verband houdt met de aantallen sprekers van de taal.’ – Bill Bryson, Made in America, Londen 1994, p. 167-168.

(3)

klein

uitleenwoordenboek

Nicoline van der Sijs

(4)

Vormgeving omslag en binnenwerk: Louise van Swaaij, Deventer Zetwerk: Holland Graphics, Amsterdam

Druk en afwerking: Drukkerij Wilco, Amersfoort © Nicoline van der Sijs, Utrecht 2006

Alle rechten voorbehouden. Alle auteursrechten en databankrechten ten aanzien van deze uitgave worden uitdrukkelijk voorbehouden. Deze rechten berusten bij de auteur. Behoudens de in of krachtens de Auteurswet 1912 gestelde uitzonderingen, mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise, without the publisher’s prior consent.

ISBN 90 12 11237 0 NUR 620

(5)

Inhoud

 Lijst van illustraties

 Woord vooraf

 Dankbetuiging

 Van aardbei tot zwengel

 Geselecteerde literatuur

(6)
(7)

Lijst van illustraties

. Autotermen in het Indonesisch (foto: G. Indronugroho en M. Indronugroho-Heins) 

. Atlas in het Frans 

. Delicatessen in het Amerikaans-Engels 

. Dommekracht in het Indonesisch 

. Drie in het Sranantongo (uit: E. Bakker e.a., Geschiedenis van Suriname. Van stam tot staat, , p. ) 

. Fluit in het Zweeds 

. Goudse kaas in het Servisch 

. Maatjesharing in het Noors (foto: Alma Korteweg) 

. Rolmops in het Pools 

. IJsberg in het Engels 

. Juwelier in het Servisch 

. Koolpot in het Caribisch Engels 

. Koolsla in het Engels 

. Koolzaad in het Frans 

. Korfb al in het Frans 

. Postkantoor in het Papiaments (foto: Walter Bakhuis) 

. Loterij in het Italiaans 

. Maalstroom in het Duits 

. Stokvis in het Italiaans 

. Stroopwafel in het Engels 

. Vaarwater in het Russisch 

. Wafel in het Noors 

(8)
(9)

Woord vooraf

Volkeren die met elkaar in contact komen, wisselen altijd voorwerpen en denkbeelden uit. Tegelijk met die voorwerpen en denkbeelden wor-den in vele gevallen de woorwor-den uitgewisseld waarmee een en ander wordt aangeduid: in West-Europa bediende het christendom zich van het Latijn, waardoor de meeste talen voor christelijke begrippen La-tijnse woorden kennen (in het Nederlands bijvoorbeeld altaar, bijbel,

evangelie, preek, sacrament). De computer is uitgevonden in Amerika en

in de meeste talen wordt hij met de Engelse naam computer aangeduid. Zulke woorden noemen we leenwoorden – iedere levende taal telt er vele duizenden, die in de loop van zijn geschiedenis aan andere talen en culturen zijn ontleend. We spreken van leenwoorden, omdat we kijken naar de woorden die wij uit een andere taal hebben geleend. Maar die-zelfde woorden zijn, vanuit die andere taal gezien, uitgeleend. Voor ons is soft ware een leenwoord uit het Engels, voor het Engels is soft ware een

uitleenwoord. Het is maar van welke kant je het bekijkt.

De Nederlandse taalkundige publicaties hebben zich tot dusverre vrijwel uitsluitend geconcentreerd op de Franse, Latijnse, Engelse, Rus-sische enzovoort leenwoorden in het Nederlands. Dit Klein

uitleenwoor-denboek gaat echter over de woorden die het Nederlands aan andere

talen heeft uitgeleend. Hier wordt het verhaal verteld van een paar hon-derd Nederlandse woorden die zijn overgenomen door andere talen. Het zal blijken dat Nederlandse woorden aan verrassend veel talen zijn uitgeleend – meer dan de meeste mensen zullen vermoeden. In Australië kunt u rijsttafel eten, in Rusland blust men branden met een brandspojt, in Duitsland is op uithangborden Juwelier te lezen, in Indonesië staat een asbak op tafel, en op het Afrikaanse continent kun je mensen waar-schuwen met de uitroep pas op! Zoals een correspondent opmerkt: ‘Met een lijst Nederlandse woorden in een andere taal kan je met heel weinig moeite in één keer je woordenschat in die taal omhoog krikken.’

In dit Klein uitleenwoordenboek staan de woordgeschiedenis en de cultuurhistorie centraal: van ieder woord wordt beschreven wat de her-komst ervan is, aan welke talen – voor zover momenteel bekend – het is uitgeleend en waarom dat is gebeurd. De woorden zijn gekozen om-dat er een interessante of verrassende geschiedenis mee is verbonden.

(10)

Daarnaast heb ik gestreefd naar een zekere spreiding over talen, over het alfabet en over de woordsoorten. En tot slot variëren de uitleen-woorden van zeer ingeburgerd (atrét ‘achteruit’ in het Indonesisch, lat ‘laat’ in het Sranantongo) tot nog geheel níét ingeburgerd (snipperdag in Amerikaanse bedrijven) of slechts regionaal bekend (potjevleesch in het Noord-Frans).

De woorden in dit boek vormen bij lange na geen compleet over-zicht van de Nederlandse uitleenwoorden: dat zijn er namelijk vele dui-zenden. Ik ben al enkele jaren bezig met het verzamelen van zo veel mogelijk Nederlandse uitleenwoorden. Dat doe ik voornamelijk door in etymologische woordenboeken van andere talen en in vreemdewoor-dentolken te zoeken naar Nederlandse, Oudnederlandse, Middelneder-landse, Middelnederduitse, Vlaamse en Afrikaanse woorden. Sinds kort word ik bij dit werk bijgestaan door stagiairs en specialisten in verschil-lende talen.

Veel materiaal heb ik ontvangen van lezers van het tijdschrift Onze

Taal, die massaal hebben gereageerd op een oproep in oktober 2005 om

een vragenlijst in te vullen over Nederlandse uitleenwoorden. Die op-roep is tevens verschenen in het elektronische tijdschrift voor de neer-landistiek Neder-L, in de IVN-krant (de Nieuwsbrief van de Internatio-nale Vereniging voor Neerlandistiek) en in Taalpost, en is verder door diverse kranten overgenomen. Meer dan zevenhonderd mensen hebben de vragenlijst ingevuld. Diverse neerlandici in het buitenland hebben structurele medewerking aangeboden.

De aldus uit verschillende bronnen verzamelde informatie over Nederlandse uitleenwoorden wordt ingevoerd in een database. Deze database zal te zijner tijd met steun van de Nederlandse Taalunie be-schikbaar worden gesteld voor verder wetenschappelijk onderzoek. Op basis van de database zal over enkele jaren een omvangrijke publicatie verschijnen onder de titel Nederlands in de wereld. De Nederlandse

in-vloed in kaart gebracht. Hierin zal het materiaal geordend worden per

taal: in het boek zal worden beschreven welke contacten het Nederlands in de loop van de tijd heeft gehad met een bepaalde taal, en tot welke uitleenwoorden en welke soorten uitleenwoorden die contacten hebben geleid. In het alfabetisch geordende Klein uitleenwoordenboek wordt de geschiedenis van ieder opgenomen woord uitgebreider en diepgraven-der beschreven dan mogelijk is in Nediepgraven-derlands in de wereld. Zo vullen de twee publicaties elkaar mooi aan.

(11)

Het identifi ceren van uitleenwoorden

Hoe weten we nu eigenlijk dat het Duitse Juwelier ontleend is aan het Nederlands? Hoe kan men Nederlandse uitleenwoorden identifi ce-ren? Niet ieder buitenlands woord dat lijkt op een Nederlands woord is een Nederlands uitleenwoord. Er kan bijvoorbeeld ook sprake zijn van verwantschap, dat wil zeggen dat het Nederlandse en het buiten-landse woord teruggaan op een gemeenschappelijke voorfase. Of het Nederlandse en het buitenlandse woord kunnen beide geleend zijn uit dezelfde taal.

Om achter de herkomst van een woord te komen, moet men om te beginnen nagaan wanneer dit woord voor het eerst in het Nederlands en in de vreemde taal is gebruikt en wat de oudste vorm van het woord was. Zo kan men achterhalen in welke taal het woord het eerst is ge-vormd. Wanneer een woord in het Nederlands én in een verwante taal al in de alleroudste periode voorkomt, dan hebben de woorden meestal een gemeenschappelijke oorsprong: zo gaan het Nederlandse schip en het Duitse Schiff allebei terug op een Germaans woord; het Germaans was de moedertaal van het Nederlands en het Duits. Daarentegen is het Duitse kappen ‘doorhakken’ ontleend aan de Nederlandse zeemanstaal. De normale klankvorm in het Duits zou namelijk kapfen zijn: in het Duits is in het verleden een p na een klinker, r of l veranderd in f (van-daar het Duitse Schiff naast het Nederlandse schip) en na een andere medeklinker of aan het begin van een woord in pf, vandaar het Duitse

Apfel naast het Nederlandse appel. De klankvorm van het Duitse kap-pen en het feit dat dit woord pas sinds de zeventiende eeuw in het Duits

voorkomt, terwijl het in het Nederlands al sinds de dertiende eeuw be-kend is, bewijzen dat de Duitse en Nederlandse vorm niet een gemeen-schappelijke oorsprong hebben, maar dat de Duitse vorm ontleend is aan de Nederlandse.

Bij het Duitse Orlogschiff kan de herkomst van het woord vastgesteld worden op grond van de vorm. Orlogschiff is voor het eerst gevonden in de zeventiende eeuw. Hoewel er in het oudste Duits, het Oudhoogduits, een woord urliugi ‘oorlog’ bestond, was dit al ruim voor de zeventiende eeuw vervangen door Krieg. Daarom móét het Duitse Orlogschiff wel ontleend zijn aan het Nederlandse woord oorlogsschip.

Bij het Italiaanse lotteria kan de herkomst van het woord vastge-steld worden aan de hand van de oudste datering. Volgens sommige woordenboeken is het Nederlandse loterij ontleend aan het Italiaanse

(12)

het Nederlands in ieder geval sinds 1518 voorkomt, terwijl het Italiaanse

lotteria pas in 1640 is genoteerd.

Bij twijfel kan soms de zaakgeschiedenis uitsluitsel geven over de herkomst van een woord. Het feit dat het fl uitschip door een Nederlan-der is ontworpen en benoemd, bewijst bijvoorbeeld dat het Engelse fl ute ontleend is aan het Nederlandse fl uit en niet omgekeerd.

Uit dit laatste voorbeeld blijkt dat uitgeleende woorden niet per se ‘echt’ Nederlandse woorden hoeven te zijn, dus erfwoorden ofwel woor-den die al bestonwoor-den in de tijd waarin de Germaanse talen een eenheid vormden. Ook woorden die het Nederlands zelf geleend heeft , worden uitgeleend. Zo heeft het Nederlands het woord fl uit oorspronkelijk uit het Frans geleend in de betekenis ‘blaasinstrument’. Veel Nederlandse uitleenwoorden in het Indonesisch zijn ambtelijke woorden die het Ne-derlands ooit had overgenomen uit een Romaanse taal (Frans of Latijn). Dat geldt bijvoorbeeld voor dekrét ‘decreet’, notariat ‘notariaat’, politik ‘politiek’, prosedur ‘procedure’, républik ‘republiek’ en subsidi ‘subsidie’. De contacten tussen Indonesië en de westerse wereld verliepen in het verleden hoofdzakelijk via Nederland, en zodoende leerden de Indone-siërs via het Nederlandse taalgebruik nieuwe bestuurlijke en politieke begrippen kennen.

Het identifi ceren van uitleenwoorden – en überhaupt het beschrij-ven van de herkomst van woorden – vereist dus dat men zich in de oud-ste bronnen verdiept en een groot aantal etymologische en algemene woordenboeken raadpleegt. Daaruit blijkt dan – een laatste voorbeeld – dat de klankovereenkomst tussen het Hongaarse étlap ‘menu’ en het Nederlandse eetlap, waarop twee informanten mij wezen, geheel toe-vallig is. Er bestaat geen enkel verband tussen de beide woorden: het Hongaarse étlap is een samenstelling van twee Hongaarse erfwoorden en heeft niets te maken met het Nederlandse woord. Het feit dat het aantal letters en klanken beperkt is, leidt er onvermijdelijk toe dat er in verschillende talen woorden bestaan die op elkaar lijken zonder dat er sprake is van verwantschap of ontlening.

Dat de woorden die in dit boek zijn opgenomen Nederlandse uit-leenwoorden zijn, zal niet voor iedere lezer verifi eerbaar zijn, omdat de meeste lezers niet zullen beschikken over alle woordenboeken en bron-nen. Twijfelachtige gevallen heb ik telkens aangegeven.

Technische opmerkingen

Sommige woorden in dit boek worden behandeld onder een andere ingang; ze zijn in de alfabetische lijst opgenomen met een verwijzing

(13)

naar die ingang, aangegeven door een pijltje. In de tekst van die ingang zijn de bewuste woorden voor de duidelijkheid vet cursief gezet. Naar woorden die slechts terloops onder een andere ingang worden vermeld, is niet verwezen.

In dit boek komt een groot aantal talen ter sprake die Nederlandse woorden hebben geleend. Over het algemeen spreken de taalnamen voor zich: Wit-Russisch is de taal van de Wit-Russen (die, naast vele Russischsprekenden, wonen in Wit-Rusland), Hongaars is die van de Hongaren (die voornamelijk in Hongarije wonen, maar die in andere Balkanlanden minderheden vormen), Baskisch is de taal van de Basken (die wonen in Spanje en Frankrijk) – de taalnamen moeten dus ver-bonden worden aan sprekers van de taal, niet aan landen of volkeren, maar de namen geven wel een indicatie van waar de bewuste taal wordt gesproken.

Bijzondere talen zijn het Papiaments en het Sranantongo, de alge-mene omgangstaal van de Benedenwindse Eilanden respectievelijk Su-riname. Bijzonder, omdat dit creooltalen zijn, dat wil zeggen talen die in de zeventiende eeuw zijn ontstaan als eenvoudige omgangstaal tussen mensen met verschillende moedertalen, namelijk die van de oorspron-kelijke indianenbevolking, de Europese nieuwkomers en de uit Afrika aangevoerde negerslaven. De creooltalen die ontstonden uit de taalcon-tacten tussen deze drie groepen hadden een eigen, eenvoudige gram-maticale structuur. Hun woordenschat was gebaseerd op een Europese taal: die van het Sranantongo op het Engels, die van het Papiaments in eerste instantie op het Portugees, later ook op het Spaans. Vervolgens is de woordenschat van beide talen aangevuld met Nederlandse leenwoor-den. Het Sranantongo (letterlijk ‘taal van Suriname’) wordt ook wel Sranan genoemd. Voor wat betreft de Nederlandse leenwoorden in het Papiaments en het Sranantongo heb ik mij noodzakelijkerwijs moeten baseren op de weinige beschikbare woordenboeken (zie de geselecteer-de literatuur achterin). In het dagelijks taalgebruik zullen beslist ook Nederlandse leenwoorden voorkomen die niet in deze woordenboeken zijn opgenomen.

In dit boek wordt de term ‘Indonesisch’ gebruikt ter aanduiding van het Bahasa Indonesia (letterlijk ‘Indonesische taal’), de offi ciële taal van Indonesië. In Indonesië worden naast het Indonesisch vele honder-den Indonesische streektalen gesproken, zoals het Moluks, Javaans en dergelijke. Deze talen hebben een eigen ontwikkeling doorgemaakt en soms Nederlandse leenwoorden overgenomen die niet voorkomen in het Indonesisch.

(14)

Nederlandse leenwoorden in talen die met een niet-Latijns alfabet worden geschreven, zijn gespeld volgens de wetenschappelijke trans-criptie, met gebruikmaking van diakritische tekens. In dit boek gaat het vooral om leenwoorden in het Russisch. Ter verklaring van de uitspraak (in dit boek zijn klanken weergegeven tussen schuine strepen, schrijf-vormen zijn gecursiveerd):

c in bijvoorbeeld bocman ‘bootsman’ klinkt als /ts/, č in bijvoorbeeld ančous ‘ansjovis’ klinkt als /tsj/, š in bijvoorbeeld foršteven ‘voorsteven’ klinkt als /sj/, ž in bijvoorbeeld passažir ‘passagier’ klinkt als /zj/.

De hier genoemde Russische woorden zijn ontleend aan het Neder-lands.

Indonesische woorden zijn in dit boek gespeld volgens de spelling-herziening van 1972. Volgens deze spelling worden de tot dan gebrui-kelijke combinaties tj, dj, sj, nj, j, ch geschreven als c, j, sy, ny, y, kh. Al eerder, in 1948, was de oe door u vervangen. Vandaar dat men tegen-woordig de plaatsnamen Cilacap, Jakarta, Yogyakarta, Surabaya spelt in plaats van de vroegere namen Tjilatjap, Djakarta, Jogjakarta, Soerabaja. Het Moluks Maleis heeft deze spellingherziening niet overgenomen.

Papiamentse woorden zijn gespeld volgens de offi ciële spelling van Curaçao en Bonaire, de zogeheten spelling-Römer-Maduro-Jonis. Om consequent te zijn is die spelling, in navolging van de Papiamentse woordenboeken van Joubert, ook gebruikt voor Arubaanse woorden, hoewel men in Aruba offi cieel de spelling-Mansur hanteert. Woorden in het Sranantongo tot slot zijn gespeld volgens de offi ciële spelling die sinds 15 juli 1986 van kracht is.

Klankveranderingen van Nederlandse uitleenwoorden

Nederlandse uitleenwoorden zijn qua klank in meerdere of mindere mate aangepast aan de ontlenende talen. Dat heeft tot gevolg dat het Ne-derlandse woord niet altijd meer gemakkelijk herkenbaar is. Met name wanneer Nederlandse woorden zijn geleend door niet-verwante talen met een geheel andere klankstructuur dan het Nederlands, kunnen de veranderingen zeer groot zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor Nederlandse leenwoorden in het Indonesisch, Sranantongo en Japans. Om niet bij de verschillende trefwoorden in dit boek in herhalingen te vervallen, ver-meld ik hier de belangrijkste klankveranderingen. De meeste aandacht krijgt het Indonesisch, omdat dit als exemplarisch kan gelden. Alle ge-geven voorbeelden zijn Nederlandse uitleenwoorden.

(15)

Het Indonesisch vermijdt in principe combinaties van twee of meer medeklinkers in ongelede woorden. In dergelijke gevallen voegt men vaak in een Nederlands leenwoord een stomme e toe, een zogenoemde sjwa. Dat verklaart waarom het Nederlandse leenwoord fl es in het Indo-nesisch pelés luidt en waarom schoppen is veranderd in sekop. In pos van het Nederlandse post is de medeklinkercombinatie aan het eind van het woord vereenvoudigd. Vroeger werd ook bijvoorbeeld tapelak ‘tafella-ken’ en teromol ‘trommel’ geschreven, maar sinds de spellingherziening van 1972 laat men de sjwa vallen en schrijft men taplak en tromol. Want dankzij het feit dat het Indonesisch in de loop van de tijd veel woorden over heeft genomen uit talen waarin wél combinaties van twee of meer medeklinkers aan het begin of eind van een woord voorkomen – zoals het Arabisch, Nederlands en Javaans –, zijn medeklinkercombinaties geleidelijk steeds meer geaccepteerd geraakt.

Het Indonesisch kent slechts zes klinkers: a, e, i, o, u (uitgesproken als /oe/) en de stomme e of sjwa (als in beslag). Daarnaast komt, onder andere in leenwoorden, een heldere e voor. De afwijkende uitspraak hiervan geeft men in woordenboeken aan met een accent aigu (soms ook een accent grave), bijvoorbeeld atrét ‘achteruit’ en okér. In het da-gelijks taalgebruik worden die accenten meestal weggelaten, maar in dit boek heb ik ze gehandhaafd. Het Indonesisch kent geen verschil tussen korte en lange klinkers, waardoor zowel het Nederlandse aas als het Ne-derlandse as zijn overgenomen als as, dat in het Indonesisch dus zowel ‘het getal één in het kaartspel’ als ‘spil’ betekent.

De neerlandicus Jan de Vries, die veel heeft gepubliceerd over Ne-derlandse leenwoorden in het Indonesisch en aan wiens werk veel in-formatie in dit boek is ontleend, vermeldt nog meer aanpassingen van Nederlandse leenwoorden aan het Indonesische klanksysteem. Zo is de Nederlandse klank /u/, gespeld als u of uu, in het Indonesisch veran-derd in /i/ (setir voor ‘stuur’) of /oe/ (témperatur voor ‘temperatuur’). De Nederlandse klank /ei/ is meestal vervangen door e of i (lés, lis ‘lijst’), soms door ai (partai ‘partij’). De Nederlandse eu is vervangen door e (mébel ‘meubel’), en voor r door i of u (amatir of amatur ‘amateur’). De Nederlandse ui is veranderd in e of i (vergelijk atrét ‘achteruit’ en beslit ‘besluit’).

De klanken /v/, /f/, /z/ en /ch/ komen niet voor in het inheemse Indonesisch. De Nederlandse v werd in het verleden vervangen door

p (vandaar pelopor voor voorloper ‘verkenner’, pamili voor ‘familie’) of

door f, die oorspronkelijk alleen in Arabische leenwoorden voorkwam (fl a, fl ék, furing); tegenwoordig is echter v geaccepteerd, door de vele

(16)

leenwoorden, vandaar dat men nu spelt vla, vlék, vuring ‘voering’ – deze woorden worden echter telkens uitgesproken met een /f/. In oude woorden werd f vervangen door p, maar dankzij de vele Arabische leen-woorden met f is in de schrijft aal het gebruik van f geaccepteerd en zelfs opgelegd. Hierdoor geldt tegenwoordig pabrik als een volkse ontlening, terwijl de schrijft aal fabrik voorschrijft .

Ook de z is in het Indonesisch een uitheemse klank die oorspronke-lijk alleen voorkwam in Arabische leenwoorden. In Nederlandse leen-woorden is de z meestal veranderd in s, vergelijk ségel ‘zegel’ en som ‘zoom’. De /ch/-klank wordt gespeld als h: oplah ‘oplaag’, hordéng ‘gor-dijn’ naast gordén(g), waarin de beginletter wordt uitgesproken als de /g/ in het Engelse goal.

De klankveranderingen in het Sranantongo zijn vergelijkbaar met die in het Indonesisch. Het Sranantongo kent in principe alleen open let-tergrepen, ook aan het einde van het woord, waardoor verkouden is ver-anderd in frikowtu en buurt in birti. De uitspraak van de l en de r liggen in het Sranantongo dicht bij elkaar, en beide medeklinkers worden in oude leenwoorden vaak gespeld als r, vergelijk tafraduku voor tafeldoek. In de oudste leenwoorden zijn de meeste medeklinkercombinaties, be-halve die met r, vermeden door een sjwa in te voegen; zo is suikerpot veranderd in sukrupatu en schildpad in sekrepatu.

In jongere leenwoorden is de aanpassing veel geringer. Terwijl in

birti ‘buurt’ bijvoorbeeld een slotklinker werd toegevoegd zodat het

woord eindigt op een open lettergreep, is dat niet meer gebeurd bij plât ‘plaat’. En terwijl in sekrepatu ‘schildpad’ een sjwa werd ingevoegd, ge-beurde dat niet meer in skafu ‘schaaf ’, terwijl bij schaak ‘schaken’ zelfs de beginklank niet meer werd aangepast. De aanpassing van Nederlandse leenwoorden hangt in het Sranantongo dus – net als overigens in het Indonesisch – in sterke mate samen met de ouderdom en ingeburgerd-heid ervan.

In het Japans tot slot is in bepaalde medeklinkercombinaties een klin-ker tussengevoegd, vandaar bijvoorbeeld gurosu voor ‘gros’. Elk Japans woord eindigt op een klinker of op -n, vandaar dansu voor ‘dans’. Ver-der is een NeVer-derlandse l meestal veranVer-derd in r (arukôru ‘alcohol’) en p wordt meestal fu of pu (bijvoorbeeld nafutu/naputu ‘naft a’).

(17)

Dankbetuiging

Verschillende mensen hebben de tekst van dit boek geheel of gedeelte-lijk meegelezen en van kritische opmerkingen en suggesties voorzien, waarvoor ik hun zeer dankbaar ben. Het gaat om de volgende personen (tussen haakjes staat hun specialisatie): Walter Bakhuis (Papiaments), Jan van Donselaar (Sranantongo), Jaap Engelsman, Dicky van Haaren (Papiaments), Ernst Heins (Indonesische talen), Jaap Kamphuis (Zuid-Slavische talen), Alma Korteweg (Noors), Koos Kuiper (Japans en Chi-nees), Don van Minde (AmboChi-nees), Peter Starmans (Fins), Stefan Th eu-nissen (Deens en Zweeds) en Jan de Vries (Indonesisch).

Harry Cohen en Th eo Veenhof hebben met de van hen bekende zorgvuldigheid de tekst redactioneel onder de loep genomen en allerlei suggesties gedaan. Ewoud Sanders en Rob Tempelaars hebben enkele waardevolle adviezen gegeven. Voorts ontving ik voor Indonesische talen informatie van René van den Berg, Hans van den Broek, Kees Groeneboer, Marian Klamer, Hein Steinhauer en Dik Teljeur, voor het Papiaments van Henny Coomans, Dicky van Haaren en Sidney Joubert, voor het Russische Bargoens van Jaroslav Dovhopolyj, voor het Fon van Geerhard Kloppenburg, voor het Roemeens van Ton van Rijen, voor het Hongaars van Edwin van Schie, voor de Baltische talen van Arvydas Tamošaitis en Aušra Trumpickaitė en voor diverse talen van Peter Bak-ker. Gilles-Maurice de Schryver en David Joff e hebben adviezen gegeven over het databaseprogramma TshwaneLex. Karen Selma Mariendal van uitgeverij Kunnskapsforlaget, onderdeel van Aschehoug & Gyldendal te Oslo, dank ik voor de toegang tot de prachtige verzameling Noorse woordenboeken op http://ordnett.no.

Veel dank ben ik tot slot verschuldigd aan iedereen die de vragen-lijst over Nederlandse uitleenwoorden op de website van Onze Taal heeft ingevuld of die op een andere manier materiaal heeft aangeleverd. Er kwamen niet alleen inzendingen met een enkel uitleenwoord, sommige mensen stuurden hele lijsten met woorden op; speciale vermelding ver-dienen Rob van Albada (Javaans), Jan van den Berg (Indonesisch), Jan van Donselaar (Sranantongo), Cornelis van Eykelen (Italiaans), Ernst Heins (Indonesische talen), Peter Janssens (Grieks), Justus van de Kamp (Oost-Jiddisch), Johan A. von Meijenfeldt (Frans), Jan Prins (Engels),

(18)

Peter Starmans (Fins), Dik Teljeur (Gimán) en mevr. C.A. Th onus-van der Kley (Ests). Anderen wezen op belangrijke literatuur en websites. Relevante suggesties zijn zo veel mogelijk in dit boek verwerkt. Stil-zwijgend heb ik lezersbrieven verkort, geredigeerd of licht bewerkt, uiteraard zonder de essentie ervan te wijzigen. Meer informatie blijft welkom; zie de oproep op de laatste pagina’s van dit boek.

(19)

a

A

aardbei

Typisch Nederlands is de benaming aardbei voor een vrucht die in-derdaad dicht bij de grond groeit; het tweede deel van het woord, bei, is ontleend aan het Franse baie ‘bes’. Aardbei wordt in het Nederlands sinds 1597 gebruikt; voordien, al in de dertiende eeuw, gebruikte men in plaats van bei de vormen bere of besie (erdbere, erdbesie), die eveneens ‘bes’ betekenden – vergelijk de Duitse naam Erdbeere.

In het Indonesisch is aardbei overgenomen als arbéi. Het Indone-sisch heeft ook andere Nederlandse vruchtennamen geleend, vergelijk bijvoorbeeld apel ‘appel’, prambos/frambos ‘framboos’, murbéi/murbai ‘moerbei’ en pér ‘peer’. De Nederlanders hebben dus hun vruchtensoor-ten en -namen meegenomen naar Indonesië, maar ze hebben ook di-verse Indonesische vruchten, met hun namen, mee teruggenomen naar Nederland, bijvoorbeeld katjang ‘pinda’, klapper ‘kokosnoot’, pisang ‘ba-naan’ en sirih ‘betelnoot’. Er heeft in het verleden dus een drukke culi-naire uitwisseling plaatsgevonden.

Opvallend is dat het Nederlandse woord tomaat door het Indone-sisch is overgenomen als tomat: tomaten zijn immers niet inheems in de Lage Landen, maar geïmporteerd uit Amerika. In de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw werd de plant in de Nederlanden alleen als sierplant gekweekt, en soms genuttigd als geneesmiddel. In de loop van de negentiende eeuw werden tomaten geleidelijk steeds vaker als vrucht of groente gegeten, maar pas begin twintigste eeuw werd dit al-gemeen. Het woord zal dan ook pas in die periode door het Indonesisch zijn overgenomen. Ook de verbindingen tomatenpuree, tomatensla en

tomatensoep zijn ontleend aan het Nederlands; ze luiden in het

Indone-sisch puré tomat, selada tomat en sup tomat. En ook enkele Nederlandse verbindingen met andere vruchtennamen zijn door het Indonesisch ge-leend, vergelijk mus apel ‘appelmoes’, setrup apel ‘appelstroop’, tar apel ‘appeltaart’ en setrup pér ‘perenstroop’. Al deze verbindingen hebben de normale Indonesische woordvolgorde gekregen, waarbij de bepaling na het hoofdwoord staat.

(20)

a

aas en andere kaarttermen

Uit het feit dat vrij veel Nederlandse namen voor spelletjes zijn geleend in talen die gesproken worden in vroegere Nederlandse overzeese ge-bieden, kunnen we ons een beeld vormen van de manier waarop de Nederlanders hun vrije tijd doorbrachten. Diverse vakantiegangers berichtten me dat het hun was opgevallen dat op Sri Lanka (het vroe-gere Ceylon) allerlei Nederlandse kaarttermen worden gebruikt. Dat er Nederlandse leenwoorden voorkomen in het Singalees – zoals de taal wordt genoemd die op Sri Lanka wordt gesproken –, is te danken aan de Nederlandse nederzettingen die vanaf 1609 op Sri Lanka werden gesticht. De Nederlanders waren van 1658 tot 1795/1796 alleenheersers over het eiland. Nog steeds vormen de Nederlandse afstammelingen, de ‘Burghers’, een afzonderlijke gemeenschap. P.B. Sannasgala heeft in zijn A study of Sinhala vocables of Dutch origin uit 1976 beschreven welke Nederlandse leenwoorden zijn overgenomen in het Singalees. Aan kaarttermen noemt hij: āsiyā ‘aas’, hērā ‘heer’, būru ‘boer’, porova ‘vrouw’; voorts hārata ‘harten’, kalābara, kalāvara ‘klaveren’, ruyita ‘rui-ten’, (i)skōppaya ‘schoppen’, en tot slot turumpuva, turuppuva ‘troef ’. Bo-vendien vermeldt hij dat het Singalees dammen heeft overgenomen als

dān, dām. Een informant voegt hieraan toe:

Toen ik op Sri Lanka op vakantie was, vroegen een paar gasten doodleuk in het Singalees aan me of ik een potje met ze wilde pes-ten.

Een ander schrijft :

Op Sri Lanka wordt nog steeds geklaverjast, zodoende hoor je daar nog steeds ruiten, harten, klaver, schoppen, boer en nel, alsmede het woordje troef.

De woorden pesten en nel heb ik evenwel niet gevonden in het Singalees; mogelijkerwijs gaat het hier om jongere ontleningen, die in de twintig-ste eeuw zijn overgenomen van Nederlandse vakantiegangers.

In andere talen zijn minder Nederlandse kaarttermen geleend, maar nog steeds een substantieel aantal, vergelijk Indonesisch as, hart,

klaver of klawar, rét, sekop en truf, Sranantongo asi, buru, frow, arter, klâfer, roiter en skopu, en Papiaments as en skòp. In het Muna, een

Indo-nesische taal die wordt gesproken op het gelijknamige eiland bij Sula-wesi (zie herendienst) is hiri ‘heer’ geleend – een Nederlands woord dat

(21)

a

niet is overgenomen door het Indonesisch. Via het Indonesisch kent het Muna ook asa, arataa ‘harten’, kalawara en sikupa ‘schoppen’.

Zie ook loterij.

achteruit

De meeste Indonesische termen met betrekking tot auto’s gaan terug op het Nederlands, bijvoorbeeld ban ‘band’, busi ‘bougie’, gas ‘gaspedaal’,

persneling ‘versnelling’, rem ‘rem’, selip ‘slippen, in een slip raken’ en setir

‘stuur’. Zie op illustratie 1 het prachtige uithangbord met de Nederlandse leenwoorden aksi ‘actie’, knalpot ‘uitlaat’, mobil ‘automobiel’ en motor. Een expat vermeldt ook het Javaanse/Indonesische atrét: ‘Bij navraag bij het taleninstituut puri blijkt het laag-Javaans te zijn en terug te gaan op Ne-derlands achteruit. Dit woord wordt door bijvoorbeeld automobilisten en parkeerwachters gebruikt.’ Hij voegde een lokale mop over dit woord toe:

Bij de koppeling van een spaceshuttle aan een ruimtestation zit naast een Amerikaan, een Rus en een Duitser ook een Javaan. De Javaan is gekleed in een oranje overall (het uniform van de parkeerwach-ters in Yogya). Zij volgen het hele gebeuren op een groot scherm. Behalve de Javaan zijn ze allemaal doctor, prof, etc. Niemand weet wat de Javaan is. De spaceshuttle komt aan bij het ruimtestation. Springt de Javaan op bij de docking procedure en schreeuwt: ‘Trus-trus… atrét.’

Illustratie 1.

(22)

a

Trus-trus of terus-terus betekent hier ‘doorgaan, ga door, ga door’. Atrét

is een gewoon Indonesisch woord dat ook door Javanen gebruikt wordt. Het Javaans kent een onderscheid tussen de beleefde taal, die hoog-Ja-vaans wordt genoemd, en de niet-beleefde taal, de gewone spreektaal, die laag-Ja vaans wordt genoemd. In de offi ciële hoog-Javaanse woor-denschat komen in principe geen leenwoorden voor.

af

In het Ambonees wordt onder jongeren het Nederlandse bijwoord af gebruikt in de specifi eke betekenis ‘beëindigd’ van een liefdesrelatie.

In het Indonesisch is de vaste verbinding (prijs) af fabriek geleend als (harga) af pabrik ‘prijs zonder belasting’. Zowel af als pabrik gaat terug op het Nederlands. Het Nederlandse voorzetsel af komt in het Indonesisch alleen in deze specifi eke uitdrukking voor. Af is voorts ge-leend als onderdeel van samengestelde werkwoorden en zelfstandige naamwoorden, zoals afdéling, afdruk, afrit en afschuifsysteem – een woord waarvan je niet onmiddellijk verwacht dat het door een andere taal is overgenomen; kennelijk is het een typisch Nederlandse manier van doen. Overigens is de spelling van afschuifsysteem zeer on-Indone-sisch. Opvallend is in al deze voorbeelden dat de f in het Indonesisch bewaard is gebleven, terwijl deze klank in oorspronkelijk Indonesische woorden niet voorkomt en daarom in leenwoorden, met name oudere, vaak wordt vervangen door een p – zoals in pabrik, teruggaand op het Nederlandse fabriek, en aplus, van afl ossen. Het Nederlandse afk eur komt in het Indonesisch voor als afk ir en als apkir, in de betekenissen ‘afgekeurd, afgewezen, verworpen’ en ‘afgekeurd voorwerp of afgekeur-de persoon’. Indonesisch afk iran, apkiran betekenen ‘afk euren’.

Ook in het Papiaments en Sranantongo zijn Nederlandse samenstel-lingen met af geleend. In het Papiaments bijvoorbeeld kent men afdak,

afsprak en bai af ‘zich ontlasten’, letterlijk ‘afgaan’. In het Sranantongo is

eveneens afdaki bekend (kennelijk bouwden de Nederlanders aan hun huizen allerlei afdakjes en luifels tegen de zon en regen); in het Srananton-go betekent afdaki overigens ook ‘overdekt kraampje’, ‘krot’, ‘huis waaraan nog gewerkt wordt’ en ‘bepaald soort kapsel’. Voorts kent men afk odrei ‘afgoderij’, asprak ‘afspraak’ (waarin de combinatie fs vereenvoudigd is tot

s) en ruim af ‘afruimen’ (mi e ruim a tafra af ‘ik ruim de tafel af ’).

Amersfoort

‘De Amersfoortse’ is tegenwoordig een begrip op het gebied van het verzekeringswezen, maar vroeger werd Amersfoort geassocieerd met

(23)

a

de aldaar geteelde tabak: amersfoort of amersfoorder gold als ‘een min-der fi jne tabakssoort’, aldus het Woordenboek min-der Nemin-derlandsche Taal (WNT). Uit Amersfoort is de naam van de Russische goedkope tabaks-soort machorka verbasterd. In machorka is het Russische verkleinings-achtervoegsel -ka toegevoegd. De slavist Rein van der Meulen verklaart de verbastering machorka in zijn Nederlandse woorden in het Russisch uit 1959 als volgt:

Wanneer men nu […] bedenkt dat de machórka vooral in Zuid-Rusland en wel bepaaldelijk in de Oekraïne of Klein-Zuid-Rusland ver-bouwd wordt (vanwaar zij in grote hoeveelheden naar Siberië wordt verzonden) en dat in Zuid-Rusland de ch uit een oorspronkelijke

f kan zijn ontstaan, dan kan machórka voor mafórka in de plaats

zijn gekomen en mafórka kan door aphaeresis [het wegvallen van beginklanken] op amafórka teruggaan […] en dit kan staan voor

amerfórka of amerfórtka.

De Russische vorm kan bovendien beïnvloed zijn door mochor ‘draadje’. Het Russisch kent het woord machorka vanaf ongeveer 1840, maar het zal in de gesproken taal al in de achttiende eeuw bekend zijn geweest. De Oekraïense taalkundige Dovhopolyj vermeldt dat momenteel onder rokers de afl eiding machra ‘tabak, rookwaar, sigaretten’ gebruikelijk is. Voorts wijst hij erop dat het woord machorka tussen 1960 en 1980 in westelijke Oekraïense dialecten ook ‘goedkoopste lokale treinverbin-ding’ betekende.

Het Russisch heeft het oorspronkelijk Nederlandse woord in de vorm machorka doorgegeven aan het Duits (eind negentiende eeuw), het Bulgaars, het Macedonisch, het Oekraïens, het Pools, het Sloveens, het Tsjechisch en het Wit-Russisch. Maar ook het Nederlands heeft het woord teruggeleend, dankzij contacten met Russische militairen. In de Algemeene Kunstwoordentolk van Kramers uit 1886 is opgenomen

machórka of machorsky-tabak ‘eene gemeene [gewone] soort van

rook-tabak der russ. soldaten’. In de Tweede Wereldoorlog werd machorka in de Lage Landen de naam voor ‘slechte, uit de bezette Oekraïne afk om-stige tabak, met stengels vermengd’.

apartheid

In november 2005 stond de rap-song ‘Het land van’ van Lange Frans & Baas B in de Nederlandse top 10. Hierin komen onder andere de vol-gende zinnen voor:

(24)

a

Kom uit het land van Pim Fortuyn en Volkert van der G. Het land van Th eo van Gogh en Mohammed B. […] Het land waar apart-heid, internationaal het meest bekende woord is uit de Nederlandse taal. Kom uit het land wat tikt als een tijdbom […]

Het woord apartheid was het meest genoemde woord als reactie op mijn oproep in verschillende bladen om Nederlandse uitleenwoorden op te sturen. Hieraan voegde men dikwijls verzuchtingen toe zoals: ‘helaas internationaal bekend’, ‘bij een heel groot deel van de wereldbevolking bekend (helaas)’, ‘het woord dat ik in vele landen hoor en waar ik mij al mijn hele leven voor schaam is apartheid’, ‘dit woord is in alle talen hetzelfde, iets waar we niet trots op moeten zijn, want het vindt zijn ont-staan bij de boeren in Zuid-Afrika’, ‘apartheid (zowel in het Engels als in het Russisch) komt jammer genoeg van het Nederlandse woord’. Niet iedereen denkt er overigens zo negatief over. Een lezer vertelt:

In 1994 maakten wij met 45 mensen uit Rogat een reis naar Ro-gatsjov in Wit-Rusland. Dat die reis tot stand kwam begon als een geintje. Omdat Rogat en Rogatsjov onder elkaar in de atlas ston-den, schreven we een brief naar de burgemeester van Rogatsjov en vroegen hoe ze aan de naam Rogatsjov kwamen. Zo werd een cor-respondentie tot stand gebracht die uiteindelijk uitmondde in een busreis, een onvergetelijke reis. Een van de programmaonderdelen was een individueel bezoek aan een Wit-Russische familie. Ik ging op bezoek bij een apothekersfamilie en ook aanwezig was een on-derwijzersechtpaar dat Engels sprak en voor de vertaling zorgde. De apotheker en dochter spraken slechts Russisch. Op een gegeven moment zeg ik tegen het gezelschap: ‘Ik weet zeker dat jullie één Nederlands woord kennen.’ Welk woord dat dan was? ‘Apartheid.’ Uiteraard kenden ze dat woord en de betekenis. Dat het uit het Ne-derlands kwam, wisten ze niet. Heb het woord apartheid altijd al ‘leuk’ gevonden als dat woord gebezigd werd in een of ander ge-sprek tussen mensen die in hun eigen taal ge-spreken (‘lkdsfl kjhdsf dfh slödsfj apartheid dsfh fh e hrito shdhekld apartheid nsjfd jdje’).

De verzuchtingen over apartheid zijn in die zin onterecht, dat het arme woord er ook niets aan kan doen welke betekenis de mensen eraan hechten. En aanvankelijk had het woord in het Nederlands een geheel neutrale betekenis. Het oudste citaat van apartheid in het WNT dateert uit 1931; hier had het woord de betekenis ‘het heel bijzondere, het

(25)

bui-a

tenissig mooie’: ‘Deze beslotenheid […] maakt peinzend en stil wie aan die apartheid gelooven.’ En enkele jaren later, in 1938, schreef Bordewijk in zijn Karakter: ‘Het gelaat dat hem zoo ontzaglijk bekoord had in zijn apartheid.’

De betekenis ‘rassenscheiding’, waarmee apartheid tegenwoor-dig zo sterk wordt geassocieerd, is niet in het Nederlands maar in het Afrikaans ontstaan; die betekenis heeft het Nederlands – samen met de meeste andere talen in de wereld – dan ook ontleend aan het Afrikaans. Volgens het Etymologisch woordenboek van het Nederlands is de beteke-nisontwikkeling als volgt geweest:

In Zuid-Afrika kreeg dit woord, dat aldaar de betekenis had ‘die toestand van afgeskeie of afgezonderd te wees’, vanaf de jaren 1920 met de ontwikkeling van het denken over rassensegregatie, de be-tekenis ‘afscheiding op grond van ras’. Na de implementatie van de apartheid als politiek in Zuid-Afrika (1948), ontwikkelde het woord zich tot een internationalisme.

Al in 1949 was apartheid in Nederland zo bekend dat de tweede druk van de Katholieke Encyclopaedie het als ingang opnam, met als omschrijving ‘Afrikaans begrip, waarmede een bepaald systeem van afscheiding der rassen in Z. Afrika wordt aangeduid’.

Op internet zie je tegenwoordig ook veel – steeds meer – Neder-landse voorbeelden van apartheid in de betekenis ‘bijzonderheid, bij-zondere positie’, bijvoorbeeld: ‘Ik ben er zeker van dat dit soort ver-schijnselen te maken heeft met de apartheid van het naaktstrand’, of: ‘De sp […] maakt ook geen bezwaar tegen de administratieve apartheid van de Koppelingswet’. Ook in bijvoorbeeld het Engels maakt apartheid een betekenisontwikkeling door, sinds de rassensegregatie in Zuid-Afrika in 1994 is verdwenen. Men gebruikt apartheid wel om een afzondering of afscheiding van een bepaalde groep (maar niet meer van een bepaald ras) mee aan te duiden; zo is er sprake van ‘the multiple apartheid of the caste system’ (de veelvoudige apartheid van het kastensysteem), de positie van vrouwen in Saudi-Arabië wordt gekarakteriseerd als ‘gender apartheid’ of ‘sexual apartheid’, en het feit dat het Baskisch in Spanje niet als aparte taal is erkend, wordt ‘a form of apartheid’ genoemd. Daar-naast krijgt het woord al een neutralere betekenis van ‘afgezonderde, bijzondere positie’ in bijvoorbeeld ‘economic apartheid’ of ‘the global apartheid of the days prior to the Washington Consensus’, ‘the “aca-demic apartheid” of the American system’, ‘She highlights “apartheid

(26)

a

of the mind”’. Het is heel goed mogelijk dat het woord apartheid in de meeste talen uiteindelijk in die algemene betekenis normaal zal worden, waarmee het negatieve imago van het woord zal verdwijnen.

asbak

In 1630 schrijft de beroemde Nederlandse auteur P.C. Hooft in een brief over ‘De koste van ’t rujmen van den asbak’. Een asbak was in zijn tijd wat wij nu meestal een vuilnisbak noemen; er werd as van het haard-vuur en het fornuis, en ander afval in gestort. Toen eind zestiende eeuw de tabak uit Amerika werd ingevoerd, rookte men deze aanvankelijk in pijpen, maar in de negentiende eeuw ging men sigaren en sigaretten roken. En in deze periode kreeg het woord asbak de betekenis ‘rond, diep bakje met in de rand een gootje waarop een brandende sigaar of sigaret neergelegd kan worden’. De Nederlanders namen voorwerp en naam mee naar de landen waar zij zich vestigden. Het woord asbak is daardoor geleend door het Papiaments en door het Indonesisch. Een lezer schrijft :

Ik heb het woord asbak gehoord in 1995 op Java van een medewer-ker van een gevangenis, waar ik een politieke gevangene bezocht. Er werd gerookt, en toen viel het woord asbak.

Een andere lezer vertelt:

In april 1990 zat ik met een vriend in een restaurant in Jakarta. Ik vroeg hem in het Nederlands wat het Indonesische woord was voor

asbak. Prompt kreeg ik van een vrouw aan een belendend tafeltje

een asbak.

In het decembernummer 2004 van het tijdschrift Onze Taal schrijft ver-taler Hans van den Broek uit Yogyakarta:

Het Indonesisch kent talloze leenwoorden uit het Nederlands. Die zijn in de loop van de tijd aangepast aan de Indonesische tongval, en dat levert juweeltjes op als toples (voor ‘stopfl es’) en dongkrak (‘koevoet’, van dommekracht) [zie dommekracht in dit boek]. De laatste tijd maken die Nederlandse leenwoorden een zowel gruwe-lijke als grappige ontwikkeling door: ze worden verengelst. Lang in gebruik zijnde woorden als asbak, wastafel en onderstel (van een

(27)

a auto) worden nu op reclameborden en in advertenties gespeld als

ashbak, washtafel en understel.

Over een recentere en wellicht incidentele overname van het woord

as-bak bericht een andere lezer:

Ik hoorde dat een stel autochtone Marokkanen in 2005 in een café in Noord-Marokko het hadden over asbak. Ze spraken Berbers.

As-bak werd uitgesproken als /azbag/, waarbij de g klonk als in het

En-gelse /goal/. Ik denk dat de woorden door migranten in Marokko gebruikt worden als ze op vakantie zijn en dat de plaatselijke bevol-king ze overneemt.

Ik kan me voorstellen dat in warmere landen roken voornamelijk bui-ten plaatsvindt en de as gewoon op de grond wordt gegooid; toen de Nederlanders, die in het verleden toch de roem van properheid bezaten, hun asbak meenamen naar deze warmere landen, nam men daar de be-naming over. Tot besluit is het bijzonder om te zien dat het Nederlandse

asbak in het Indonesisch een nieuwe betekenis heeft gekregen. De

et-nomusicoloog Ernst Heins, die ongeveer vijfenhalf jaar musicologisch veldwerk heeft verricht op Java en Bali, schrijft :

Asbak heeft in de zogenoemde Bahasa Prokem, de geheimtaal van

de Jakartaanse jongerensubcultuur (scholieren, studenten, dakloze zwerfj ongeren) een zeer grove betekenis, namelijk die van ‘vrou-welijk schaamdeel’. En nu we toch in de sekshoek zijn beland: voor ‘met een vrouw naar bed gaan’ (gezegd van een man) worden in

Ba-hasa Prokem onder andere de metaforen ganti oli ‘olie verwisselen’

en ganti busi ‘bougie verwisselen’ gebruikt.

Zowel oli als busi zijn ontleend aan het Nederlands…

atlas

De benaming atlas voor een boek met geografi sche kaarten stamt van de Vlaming Gerard Mercator (1512-1594). Mercator werkte als zelfstan-dig cartograaf en instrumentenbouwer en publiceerde vanaf 1537 aller-lei kaarten en kaartenboeken in het Latijn. Daarom had hij ook zijn naam in het Latijn vertaald, want zijn eigenlijke naam luidde Gerard de Kremer – Kremer is een variant van kramer ‘koopman’. Bij het tekenen van de kaarten stuitte hij op het probleem hoe de bolle vorm van de

(28)

a

aarde geprojecteerd moest worden op een plat vlak. Op de grote we-reldkaart die hij in 1569 voor zeevaarders publiceerde, tekende hij als eerste de lengte- en breedtegraden als rechte lijnen. Sindsdien wordt deze projectie naar hem de Mercator-projectie genoemd, een benaming die is overgenomen in andere talen, vergelijk Engels Mercator

projec-tion, Duits Mercatorprojekprojec-tion, Frans projection de Mercator, Russisch merkatorskaja projekcija, en Deens mercatorprojektion.

In 1568 publiceerde Mercator een werk getiteld Chronologia. In de inleiding hiervan schreef hij dat het zijn plan was om een complete kos-mografi e (Cosmographia) samen te stellen. Deze zou, behalve de reeds gepubliceerde Chronologia, nog vier delen gaan bevatten: een deel over de schepping van de wereld, een deel met een beschrijving van de

he-Illustratie 2.

(29)

a

mel, een deel met de beschrijving van de landen en zeeën, en tot slot een deel over genealogie en politieke geschiedenis. Niet alle delen zijn uiteindelijk verschenen. In 1595 gaven de zonen van Mercator postuum het deel uit met het verhaal van de schepping van de wereld volgens Ge-nesis, waaraan toegevoegd een tweede deel met kaarten van de hele we-reld. Het boekwerk had de door Mercator vastgestelde titel: Atlas, sive

cosmographicae meditationes de fabrica mundi et fabricati fi gura (Atlas,

dat wil zeggen kosmografi sche overwegingen over de schepping van de wereld alsook de afb eelding van het geschapene). Hiermee werd voor het eerst de term atlas voor een kaartenverzameling gebruikt.

In de meeste Nederlandse en buitenlandse naslagwerken valt te le-zen dat Mercator met de term atlas verwees naar de mythische Griekse reus die de wereldbol op zijn rug torst als straf voor het feit dat hij met de andere titanen de strijd had aangebonden tegen Zeus en de olympi-sche goden. Die reus Atlas werd en wordt veelvuldig op titelpagina’s van atlassen afgedrukt. Maar Mercator had, zo blijkt uit zijn voorwoord, een ándere Atlas op het oog, namelijk een legendarische Etrurische geleer-de en administrator van het koninkrijk Etrurië. Mercator beschouwgeleer-de deze Atlas als het symbool van de kosmografi e, en daarom beeldde hij hem uit op de titelplaat van zijn boek. In de opvattingen van Mercator bestond kosmografi e uit de wetenschap van de hemel en van de aarde. Op de titelplaat is dit verbeeld doordat de hemelglobe op de knie van Atlas rust (niet op zijn rug of schouders, zoals de Griekse reus altijd wordt afgebeeld) en de aardglobe op de grond vóór hem ligt.

In 1634 werd Mercators Atlas vertaald in het Nederlands. Al snel werd de naam atlas in het Nederlands de algemene benaming voor een verzameling kaarten: zo gebruikte die andere bekende Nederlandse car-tograaf, Johan Blaeu, in 1648 de titel Grooten Atlas oft

werelt-beschry-ving.

Er verscheen een groot aantal vertalingen van het werk van Merca-tor met in de titel het woord Atlas: in 1609 in het Duits, in 1633 in het Frans, in 1635 in het Engels. Zo kreeg atlas in veel talen de algemene betekenis van ‘kaartenboek’; dat geldt bijvoorbeeld voor het Bulgaars, Deens, Duits, Engels, Frans (zie illustratie 2), Indonesisch, Kroatisch, Macedonisch, Noors, Papiaments, Russisch, Servisch, Sloveens, Zweeds en voor het Hongaars (in de vorm atlasz).

Mercator heeft niet alleen de woorden Mercatorprojectie en atlas in andere talen bekendgemaakt, maar hij was ook medeverantwoordelijk voor de verbreiding van het woord maalstroom.

(30)

b

B

baas

Het woord baas is in het Nederlands bekend sinds de tweede helft van de dertiende eeuw. Het kwam vooral voor in Holland. Van het woord bestaan geen verwanten in andere Indo-Europese talen, en de herkomst is dan ook onbekend: geen van de gissingen erover is tot nu toe bewe-zen. De oorspronkelijke betekenis van baas was, zo blijkt uit het WNT, ‘het hoofd van het huisgezin, de huisheer aan wie het hele gezin, inclu-sief de huisdieren, ondergeschikt is’. Cornelis Kiliaan omschreef baas in zijn Latijnstalige etymologische woordenboek van het Nederlands uit 1599 met het Latijnse begrip paterfamilias. Vervolgens werd het woord, veelal in de verkleinvorm baasje, gebruikt voor een oudere man, vaak van mindere stand (‘een rond, dik, vet baasje’), of een kleine jongen (‘Even later kwam zij terug met een klein baasje van een jaar omtrent […] op den arm’). Bovendien werd de betekenis ‘hoofd van het huis-gezin’ uitgebreid naar ‘hoofd, chef, iemand die ondergeschikten onder zich heeft ’, en vervolgens naar ‘iemand die boven anderen uitmunt, niet zozeer door rang als wel door persoonlijke hoedanigheden’: hij is een

baas in het rekenen.

Ook op schepen waren er personen die baas genoemd werden, en dankzij de maritieme contacten tussen de Lage Landen en Noord-Duitsland is het Nederlandse woord baas overgenomen door het Ne-derduits. In de negentiende eeuw werd het woord vervolgens als Baas overgenomen in het Hoogduits. Ook in het Deens, Noors en Zweeds is het Nederlandse woord baas in de vorm bas overgenomen, misschien via het Nederduits; dit bas betekent zowel ‘voorman’ als ‘de beste’.

Nederlandse kolonisten namen het woord mee naar hun nieuwe vestigingen buiten Europa. Zo belandde het in Nieuw Amsterdam, het huidige New York. Al omstreeks 1650 is hier sprake van een work base ‘werkbaas’ en van the basses house ‘het huis van de baas’. De aa in baas werd niet uitgesproken als een heldere /aa/, zoals in het Standaardne-derlands, maar als /oa/ – misschien was dat de uitspraak van de Neder-landers die naar Amerika trokken, maar de uitspraak kan ook ontstaan zijn onder invloed van het Engels. Hoe het ook zij, in het Amerikaans-Engels veranderde baas in boss. Vanuit New York verbreidde dit woord

(31)

b

zich over de andere Amerikaanse staten. Pas in de negentiende eeuw werd het algemeen gebruikelijk. Dat boss in Amerika algemeen overge-nomen werd, kwam doordat het een aanvaardbaar alternatief vormde voor master – een woord waarmee men in Engeland een meerdere aan-duidde. De Engelsen die naar het nieuwe continent Amerika trokken, wilden zich onttrekken aan de hiërarchische relaties in het moederland en zochten daarom naar een alternatief voor master. Bij de vele Engelse kolonisten die hun leven in Amerika waren begonnen als contractarbei-ders, had master ongunstige connotaties, en blanke arbeiders hadden bovendien bezwaar tegen master omdat dit door slaven werd gebruikt (uitgesproken als massa). Zo schreef James Flint in 1818 in Letters from

America:

Master is not a word in the vocabulary of hired people. Bos, a Dutch

one of similar import, is substituted. Th e former is used by Ne-groes, and is by free people considered as synonymous with slave-keeper. (‘Master komt niet voor in de woordenschat van arbeiders. Het wordt vervangen door bos, een Nederlands woord met dezelfde strekking. Het eerste woord wordt door negers gebruikt en wordt door vrije mensen beschouwd als synoniem aan slavenhouder.’)

In 1823 werd dit in een andere bron bevestigd:

No one, in this republican country, will use the term master or

mis-tress; employers, and the Dutch word boss, are used instead.

(‘Nie-mand zal in dit republikeinse land de term master of mistress ge-bruiken; in plaats daarvan worden employers en het Nederlandse woord boss gebruikt.’)

Aanvankelijk was boss vooral spreektaal; zo werd in een etiquetteboek uit 1833 geschreven: ‘Such words as […] boss […] are rarely used by the better orders.’ Maar geleidelijk verbreidde het zich, ter aanduiding van een ‘baas, voorman’, en tevens als aanspreekvorm. In 1849 merkte Bart-lett, de auteur van een bekend boek getiteld Th e dictionary of American-isms, op: ‘Th e blacks oft en employ it in addressing white men in the Northern States, as they do massa (master) in the Southern States.’ Tot slot kreeg het woord in het Amerikaans-Engels betekenissen die baas in het Nederlands niet kent. In de politiek wordt boss gebruikt voor ‘een bobo, een partijbons’: the Republican bosses. En boss wordt in de

(32)

spreek-b

taal ook als bijvoeglijk naamwoord gebruikt en heeft dan een superla-tieve betekenis: a boss sight is ‘een te gek schouwspel’.

In de loop van de negentiende eeuw namen de Britten het woord

boss over van de Amerikanen, aanvankelijk in de arbeiderstaal of met

humoristische gevoelswaarde (‘You’re the boss!’), maar geleidelijk als neutraal woord. De meeste andere talen hebben in de twintigste eeuw het Nederlandse woord in de Amerikaans-Engelse vorm overgenomen; om maar enkele te noemen: boss is geleend door het Deens, Duits, Frans, Italiaans, Kroatisch, Macedonisch, Lets, Litouws (bōsas), Noors, Russisch, Sloveens, Spaans en Zweeds. Zelfs het Nederlands heeft het woord teruggeleend, onder andere in de verbinding big boss: hij is daar

de/een big boss. Waaraan het woord dit succes te danken heeft , is niet

helemaal zeker, maar waarschijnlijk heeft het feit dat Amerikaanse be-drijven mondiaal opereren en in de hele wereld toonaangevend zijn, een rol gespeeld.

Ook de Nederlandse vorm baas is door andere talen overgenomen, met name door talen die gesproken worden in gebieden waar de Ne-derlanders ooit heersers zijn geweest. Zo is in het Indonesisch, Javaans en Papiaments bas bekend, in het Singalees bās (als aanspreekvorm voor ambachtslieden), en in het Sranantongo basi. In het Ambonees betekent bas ‘kampioen, expert’. In het Engels dat gesproken wordt in het Caribisch gebied is uiteraard het Engelse boss bekend, maar daar-naast gebruikt men in Jamaica, Guyana en Belize ook de vorm baas. Allsopp zegt hierover in zijn Dictionary of Caribbean English Usage dat het woord in zijn oorspronkelijke vorm is overgenomen dankzij het be-langrijke Nederlandse aandeel in de zeventiende-eeuwse slavenhandel. Hieraan is volgens hem waarschijnlijk tevens het leenwoord nigger in het Caribisch Engels te danken, dat via het Nederlandse neger teruggaat op het Spaanse woord negro ‘zwart’. Ook in het Engels zoals dat wordt gesproken in Zuid-Afrika is ten slotte de Nederlandse – eigenlijk de Afrikaanse – vorm baas overgenomen.

Al met al kan het Nederlandse woord baas een van de succesvolste uitleenwoorden genoemd worden.

bek houden

Correspondente Marianne Schuursma schreef dat de schoonmoeder van haar zoon, die afk omstig is van Martinique, haar ooit vertelde dat men in het creools van Martinique, een taal die is gebaseerd op het Frans, béc aou gebruikt:

(33)

b Toen ik verbaasd opkeek omdat ik het woord herkende, legde ze in

het Frans uit dat het ‘bek houden’ betekent. Daar ik veertien jaar in Frankrijk heb gewoond, is er geen sprake van een misverstand over de vertaling. Zij sprak het uit met de klemtoon op aou. Grap-pig is dat het woord, dat creools is, klinkt als /bekkouw/. Het is een door slaven gesproken taal. Ik kan me voorstellen dat er mis-schien een Nederlandse slavendrijver was die dit regelmatig zei! Het creools van Martinique is anders dan dat van de Nederlandse Antillen. M’n schoondochter is nog een tweede Nederlands woord tegengekomen, namelijk tête kaal. Inderdaad ‘kaal hoofd’, maar het heeft als betekenis ‘eikel’ in de zin van ‘wat een eikel ben je’.

Dit laatste, tête kaal, is ook te vinden op internet, iets anders geschre-ven: zo kan men op jongerenfora zinnen lezen als: Hé tête kal emprunte

la voie bucale ‘hé eikel neem wat mondwater’, dus ‘spoel je mond’, en Chak chien sav’ en ki gen yo ka niché bout tete kal yo!!! Die laatste zin

komt uit Guadeloupe, waar een Franse creooltaal wordt gesproken die veel lijkt op die van Martinique. De zin betekent letterlijk ‘elke hond weet hoe hij zijn eikel moet afl ikken’; hiermee wordt bedoeld ‘iedereen is verantwoordelijk voor zijn eigen daden’. De betekenisontwikkeling zal als volgt zijn geweest: aanvankelijk zal kaalkop overgenomen zijn van Nederlandstaligen als scheldwoord voor een kaal persoon; toen het woord echter gebruikt werd door mensen die geen Nederlands kenden, werd het een algemeen scheldwoord, waarbij bovendien kop vertaald werd door het Franse tête.

De eilanden Martinique en Guadeloupe behoren tegenwoordig tot de Kleine (of Franse) Antillen, die overzeese departementen van Frank-rijk zijn. De eilanden zijn in 1635 door FrankFrank-rijk gekoloniseerd. De ko-lonisten kwamen niet alleen uit Frankrijk, maar ook uit andere landen, zoals Spanje, Engeland en de Lage Landen. Op de eilanden woonden op dat moment indianen. Zij namen de talen van de kolonisten over. Al in 1640 berichtte men dat de indianen op Martinique ‘een mengsel van Frans, Spaans, Engels en Nederlands’ spraken. Na de aanvoer van ne-gerslaven ontstond er op de eilanden een nieuwe Franse creooltaal. Het Nederlandse aandeel is uitermate gering geweest, maar zoals uit het bo-venstaande blijkt, zijn er enkele sporen tot op heden bewaard gebleven.

belasting

In het Indonesisch en het Papiaments is het Nederlandse woord

(34)

b

vroeger de bestuurders, en ze legden dus hun belastingstelsel op. Tegen-woordig heeft in Indonesië het woord belasting plaatsgemaakt voor het autochtone pajak. Maar op het eiland Muna (zie herendienst) komt nog steeds balasitei voor, overgenomen via het Indonesisch.

Het Nederlandse woord wordt ook door migranten meegenomen naar hun land van oorsprong. Zo schrijft een lezer dat hij in Noord-Ma-rokko in een café een stel Marokkanen in een gesprek dat verder in een van de Berbertalen werd gevoerd, het woord belasting hoorde gebrui-ken; het werd uitgesproken als /walastin/. Het zal hier gaan om mensen die in Nederland of België wonen of gewoond hebben. De slavist Jaap Kamphuis bericht:

Grappig is dat ik in het Macedonisch van in Nederland wonende Macedoniërs vaak het woord belasting hoor, uitgesproken op z’n Macedonisch. Waarom juist dit woord rechtstreeks wordt overge-nomen weet ik niet, misschien dat belasting aangeeft dat het om heel wat meer gaat dan wat je in Macedonië aan danok (het nor-male woord voor ‘belasting’) moet betalen. Ik heb zelfs ooit een Macedoniër gesproken die ervan overtuigd was dat belasting een Macedonisch woord was.

Vermoedelijk wordt belasting gebruikt voor de belastingen die men aan de Nederlandse staat betaalt, terwijl de ‘eigen’ woorden voor belasting (zoals het Macedonische danok) de belastingen aanduiden die men be-taalt in het vaderland.

belet

De antropoloog Dik Teljeur schrijft het volgende:

Ik heb anderhalf jaar in de Noord-Molukken gewoond en gewerkt bij een etnische groep die zichzelf Gimán noemen en door de Indo-nesisch sprekenden Orang Gane worden genoemd. De taal die zij spreken heet ook Gimán respectievelijk Bahasa Gane (in het Indo-nesisch). In deze taal komen verschillende Nederlandse woorden voor. Deze zijn daar vooral gekomen via de variant van het Moluks Maleis dat op Ternate en Halmahera gesproken wordt en werd, en dat, naast het Ternataans, een van de verkeerstalen is die in het ge-bied gesproken worden. Dit Moluks Maleis wordt in steeds toene-mende mate door het Indonesisch (Bahasa Indonesia) beïnvloed.

(35)

b De grenzen tussen de twee vormen zijn zeer vloeiend, afh ankelijk

van de kennis van de spreker.

Van de Nederlandse elementen die via het Indonesisch of Moluks in het Gimán zijn opgenomen, geeft hij enkele voorbeelden, zoals bal, ember ‘emmer’ en pel ‘pil’. Interessanter is echter een woord dat voor zover bekend alleen voorkomt in het Gimán en niet in het Indonesisch of Moluks, namelijk baleta. Hierover schrijft Teljeur:

Baleta is een gift , gegeven door een binnenkomende gast aan de

heer des huizes bij een besnijdenisfeest, een bruiloft of een doden-feest. Mannen geven een klein geldbedrag, vrouwen geven voedsel. Een gift gegeven bij een begrafenis heet niet baleta maar hamoda. Van baleta is habaleta afgeleid, met als betekenis ‘een baleta (gift ) geven’. Baleta gaat waarschijnlijk terug op het Nederlandse belet in

belet laten vragen ‘vragen of men ontvangen kan worden’.

Dit woord zal dus door het Gimán rechtstreeks uit het Nederlands ge-leend zijn, niet via het Indonesisch. Kennelijk vroeg de inheemse bevol-king in het verleden bij de Nederlanders belet met een gift in de hand, en ging men vervolgens het woord gebruiken voor een gift bij een bij-zondere gebeurtenis.

berm

In het Middelnederlands betekende barm, baerm ‘ophoging, heuvel’; het woord gaat terug op een gereconstrueerd Germaans woord barma- ‘rand’. In een deel van het Nederlands en van het Middelnederduits ver-anderde de -a- voor -rm in een -e-, vandaar de vorm berm naast barm. In het begin van de zestiende eeuw kreeg barm, berm in het Nederlands een bijzondere betekenis in de vestingbouw, namelijk die van ‘strook grond of pad tussen een vestingwering en een gracht’. In die beteke-nis leende het Frans het woord in 1661 als barme; in 1676 is de huidige Franse vorm berme aangetroff en. De Lage Landen waren namelijk voor-aanstaand in de vestingbouw, mede dankzij de natuurwetenschapper Simon Stevin, die een eigen systeem van vestingbouw ontwikkelde en hierover publiceerde in de Sterctenbouwing van 1594.

Volgens de woordenboeken werd het Franse woord overgenomen door het Italiaans als berma, door het Engels als berm (1729) en door het Kroatisch als berma. Ook het Duitse Berme, gebruikt in de weg- en waterbouw, is ontleend aan het Frans; het wordt onder andere genoemd

(36)

b

in het Grammatisch-kritisches Wörterbuch van Adelung uit 1811. In het Amerikaans-Engels komt het woord berm voor sinds 1775; in deze taal is het woord waarschijnlijk rechtstreeks ontleend aan het Nederlands. Volgens een Letse vreemdewoordentolk is ook het Letse berma recht-streeks uit het Nederlands geleend, maar waarschijnlijker lijkt mij toch dat het via het Duits is overgenomen, net als het Litouwse bèrma.

Het Indonesische bérem tot slot is geleend met de modern Neder-landse betekenis ‘strook langs de weg’: geleidelijk verschoof de beteke-nis in het Nederlands namelijk naar ‘berm langs een weg, met name een autoweg’. Die betekenis komt echter niet voor in het Frans, Duits en Engels, behalve dan in het Nieuw-Zeelandse Engels – onder invloed van Nederlandse immigranten?

bestemoer, bestevaar ] oom. bintje ] Van Gogh.

blauw

In 1859 is het eerste woordenboek van het Papiaments verschenen. Een exemplaar ervan werd in 1958 teruggevonden, maar zonder titelpagina, zodat auteur, titel, uitgever en plaats en tijd van uitgave onbekend waren. Recent onderzoek echter heeft de ontbrekende gegevens opgeleverd, en in 2004 is een heruitgave van het werk verschenen onder de titel

Woor-denlijst der in de landstaal van Curaçao meest gebruikelijke woorden met Zamenspraken, door Bernardus Th .J. Frederiks en Jacobus J. Putman, 1859, Curaçao, Drukkerij van het vicariaat. Putman was verantwoorde-lijk voor het deel Zamenspraken (dialogen), dat een herdruk was van een reeds in 1853 gepubliceerd boek, terwijl Frederiks de woordenlijst had samengesteld. Op pagina 34 staat een overzicht van kleurnamen in het Papiaments en het Nederlands. Hier staan vermeld:

blankoe – wit, prétoe – zwart, koraal – rood, blaauw/azoel – blaauw, geel (heel) – geel, bérde – groen, bruin – bruin, grijs – grijs, cjinísji – aschgraauw, morá – paars, bleek – bleek.

Aan dit rijtje valt op dat een aantal Papiamentse kleurnamen ontleend is aan het Nederlands, namelijk blauw, geel, bruin, grijs en bleek. De overige namen gaan terug op het Portugees of Spaans. De genoemde Nederlandse leenwoorden komen nog steeds voor in het Papiaments, tegenwoordig op Curaçao gespeld als blou, hel, brùin, gris en blek (gris

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als gevolg hiervan zijn alle agrarische gronden – voor zover ze niet op de kaart staan aangegeven – binnen de begrenzing van het Natura2000 gebied komen te liggen.. In de

In deze PBLQatie hanteren we een aanpak die is gebaseerd op de samen- hang tussen de burger en zijn digitale vaardigheden, het beleid dat de overheid voert bij het inrichten van

- dat type ‘begrijpend lezen’-onderwijs is zeer goed te toetsen omdat vormkenmerken van teksten bevraagd worden, maar het levert volgens PISA een vorm van leesbegrip op die

Heer, hoor mijn gebed Ik wend mij tot U En kniel voor U neer Zegen mij, oh Heer. En Heer, ik ben het niet waard Dat U tot

Afgelopen week heb ik, zoals u nog zult weten, of uit de ingekomen stukken hebt kunnen lezen, ook al mijn zorgen ingesproken over het voorgenomen vervoer per 280.000

De voorliggende wetswijziging beoogt – waar mogelijk - om deze doelen ook te verwezenlijken voor kleine bruto-pensioenen die het gevolg zijn van een collectieve beëindiging, en voor

belooft Shayinés, „want voor papier worden er bomen geveld, en die zijn nodig voor de zuurstof..

De Belgische wetgeving rond homohuwelijk, abortus en euthanasie is dus helemaal geen uiting van permissiviteit, maar kwam tot stand vanuit een moreel uitgangspunt: respect voor