• No results found

Mindset en sportprestatie onder druk : Een onderzoek naar de sportieve prestaties op de ALO testdagen 2016

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Mindset en sportprestatie onder druk : Een onderzoek naar de sportieve prestaties op de ALO testdagen 2016"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Mindset en sportprestatie onder druk

Een onderzoek naar de sportieve prestaties op de ALO testdagen 2016

Remi Lips (500669294) Sociale Wetenschappen

Academie voor Lichamelijke Opvoeding

Domein Bewegen Sport en Voeding, Hogeschool van Amsterdam Datum: 14-6-2016

1e gelegenheid

Begeleiders: Hilde Bax en Klaas Boomars

(2)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 3 Samenvatting ... 4 Inleiding ... 5 Methode ... 12 Resultaten ... 16 Discussie ... 23 Conclusie ... 28 Referenties ... 30 Bijlage ... 34 2

(3)

Voorwoord

Voordat je je verdiept in hetgeen ik geproduceerd heb, wil ik graag de mensen bedanken met wie ik de metingen heb uitgevoerd en vertellen hoe ik bij dit onderwerp gekomen ben. Ik stond te praten met Raôul Oudejans, hoofddocent aan de VU bij bewegingswetenschappen (sectie motorisch leren en presteren) en al een aantal jaar een voor mij bekende tegenstander op het basketbalveld. Hij vertelde over een onderzoek dat twee studenten van hem deden bij de voetbalclubs AZ en Twente en dat hij datzelfde onderzoek ook op de ALO wilde doen. Het betreffende onderzoek hield in dat hij wilde weten of de impliciete theorie die een persoon heeft, van invloed is op sportprestaties onder druk. Hij had de eerste lijntjes bij de ALO al uitgegooid en die heb ik, samen met de studenten van de VU met beide handen vastgegrepen. Deze studenten zijn: Asger Nissen en Anna van Wel. Dit bleken hele fijne medestanders in de organisatie voor het afnemen van de vragenlijsten op de ALO testdagen. Toestemming van de ethische commissie om het onderzoek uit te voeren was door hen al aangevraagd. De

informed consents, de CNAAQ-2-NL en de debriefings waren ook al door hen aangepast om te gebruiken op de ALO. Het afnemen van de lijsten liep daardoor gesmeerd en was erg plezierig. Dank daarvoor. Daarnaast wil ik graag mijn begeleiders Klaas en Hilde heel erg bedanken dat zij in korte tijd mijn onderzoeksvoorstel en scriptie hebben nagekeken en van commentaar hebben willen voorzien, zodat ik nog op tijd was om mijn eindassessment te doen.

Note: Waar geen goede Nederlandse vertaling voor een Engelse term is, gebruik ik de Engelse terminologie.

(4)

Samenvatting

De sportwereld kent een hoge prestatiedruk. De ervaren druk beïnvloedt de prestaties. Daarom was het doel van dit onderzoek om te kijken of sporters met een bepaalde mindset beter presteerden onder druk dan anderen. Er zijn twee mindsets te onderscheiden, growth en fixed. Een growth mindset houdt in dat men gelooft in de mogelijkheid tot verandering van competenties. Een fixed mindset houdt juist in dat men gelooft dat bepaalde competenties aangeboren zijn.

Bij de participanten op de ALO testdagen van 2016 (331 deelnemers, 86 vrouwen en 245 mannen) werd de CNAAQ-2-NL afgenomen. Deze vragenlijst gaf aan of degene die hem invulde een meer growth of fixed mindset had. De scores van de QNAAQ-2-NL werden vergeleken met de behaalde punten van de participant op de testdag. De puntenaantallen gaven een representatie van de prestatie van de participant onder druk. De relatie tussen mindset en sportprestatie onder druk werd bekeken door middel van een correlatieanalyse en een multiple regression.

Er bleek geen significant verband te zijn tussen de prestatie onder druk (totaal aantal punten ALO testdag) en de score op de growth mindset schaal, vrouwen r = ,044, p > ,05 en mannen r = ,041, p > ,05 en de score op de fixed mindset schaal, vrouwen r = -,043, p > ,05 en mannen r = ,092, p > ,05. Ook tussen de prestaties onder druk (totaal punten hindernisbaan) en de score op de growth mindset schaal, r = ,007, p > ,05 en de fixed mindset schaal, r = ,077, p > ,05 was geen significant verband. Tevens bleek uit de multiple regression dat mindset geen significante voorspeller is voor betere prestaties onder druk. Bij vrouwen was de

gestandaardiseerde coëfficiënt voor de score op de fixed mindset schaal, β = -,101 en growth mindset schaal β = -,061 en bij de mannen was dat voor fixed β = ,082 en growth β = ,038 (alle p’s > ,05).

Concluderend kan er gezegd worden dat er waarschijnlijk geen relatie is tussen mindset en de prestatie op de testdag. Ook bleek uit dit onderzoek dat mindset waarschijnlijk geen

voorspeller is voor hoe de participant aan de ALO testdagen zal presteren onder druk. Verder onderzoek is nodig om meer duidelijkheid te krijgen over de relatie tussen mindset en

prestatie onder druk.

(5)

Inleiding

If I win the Champions League it will not make me a better player, If I don’t win the Champions League it will not make me a less better player. The last season I’ve done, I’ve never had better statistics then this. Dit zijn de woorden tijdens een interview van Zlatan Ibrahimovic, één van de beste voetballers ter wereld (Ibrahimovic, 2016). Hij benoemt hier, wellicht zonder het zelf te beseffen, belangrijke onderwerpen uit de hedendaagse

sportpsychologie. Hij kaart het belang aan van persoonlijke ontwikkeling en legt de focus minder op het resultaat. Ook zegt hij zich te blijven ontwikkelen ondanks dat hij de Champions League niet heeft gewonnen. Hij benadrukt zijn ontwikkeling door zijn eigen statistieken te vergelijken met zichzelf en niet met anderen. Hij laat hier een manier zien van omgaan met tegenslagen, iets wat in de sport zeer belangrijk is. Een sporter heeft immers altijd te maken met tegenslagen en moeilijke omstandigheden, zoals blessures, transities, selecties en natuurlijk verlies. Hoe de sporter hier mee omgaat is heel belangrijk en bepalend voor zijn carrière. Ook de houding van de sporter tegenover hoe hij zich ontwikkelt is

cruciaal.

Een bepalende factor in die houding is hoe een sporter aankijkt tegen de herkomst van zijn competentie. Een competentie is het vermogen om een handeling bekwaam uit te voeren. De manier waarop een sporter daar tegenaan kijkt, is afhankelijk van zijn impliciete theorie. Een impliciete theorie is een raamwerk dat een persoon heeft (onbewust, vandaar de term impliciet) om gebeurtenissen en gevoelens uit zijn leven te kaderen en te verklaren

(Zimbardo, Weber, & Johnson, 2007). Carol Dweck (2006) maakt een onderverdeling in twee theorieën. Mensen die de herkomst van competentie zien als onveranderlijk en stabiel

(aangeboren) en mensen die de herkomst van competentie zien als veranderlijk en met de mogelijkheid tot groei. Zij geeft deze twee impliciete theorieën de naam “fixed mindset” (stabiel) en een “growth mindset” (veranderlijk) (Dweck & Leggett, 1988; Dweck, 1999; Dweck, 2006). Mensen met een fixed mindset zullen kwaliteiten en competenties zien als iets dat bij een persoon hoort en aangeboren is. Daartegenover staat dat mensen met een growth mindset denken dat competenties en kwaliteiten in bijvoorbeeld sport, rekenen of sociale vaardigheden aan te leren zijn door er hard voor te werken (Dweck, 2006).

Er is veel onderzoek gedaan (Dweck & Leggett, 1988; Molden & Dweck, 2000; Wang & Biddle, 2001) naar de invloed van mindset op motivatie en het verschil tussen de mindsets op verschillende aan motivatie gelinkte terreinen zoals: doeloriëntatie, self-efficacy,

(6)

zelfregulatie, doorzettingsvermogen, leiderschap, attributie en het gedrag na tegenslagen.

Deze onderzoeken zijn vooral gedaan in de academische wereld en zullen eerst besproken worden.

Doeloriëntatie. ‘The achievement goal theory’ van Nicholls, tracht uit te leggen

waarom sommige mensen gemotiveerd zijn om obstakels te overwinnen, terwijl anderen snel opgeven of een reden zoeken om het niet te hoeven proberen (Dweck, 1999). De theorie verklaart de motivatie en dit gedrag aan de hand van de doelen (goals) die worden gesteld en het beeld dat achter deze doelen ligt. Een motivatie om een taak aan te gaan is om beter te zijn dan anderen, de beste te zijn van iedereen. Dit is een normatieve opvatting en wordt

performance-orientation genoemd (Nicholls, 1984). De andere motivatie is om zelf beter te

worden, je resultaat te vergelijken met dat van jezelf op een eerder tijdstip (intrapersonale opvatting) en wordt mastery-orientation genoemd (Nicholls, 1984). De in de inleiding aangehaalde uitspraken van Ibrahimovic wijzen op een mastery-orientation. Hij ziet zichzelf niet als een betere speler omdat hij de Champions League wint (performance-orientation), maar omdat hij betere statistieken heeft ten opzichte van zichzelf op een eerder moment. Een taak kan voor beide oriëntaties verschillend benaderd worden. Namelijk: Approach: om jezelf te laten zien (performance) of de taak te willen uitvoeren om beter te worden (mastery). Of avoidance: voorkomen dat anderen zien dat je het niet kunt (performance) of dat je moet constateren dat je inzet geen effect heeft gehad (mastery) (Molden & Dweck, 2000). Uit onderzoek blijkt dat mensen met een mastery-orientation meer gemotiveerd zijn om een taak langer vol te houden wanneer dit niet direct lukt in tegenstelling tot mensen met een

performance-orientation, die veel sneller avoidance gedrag gaan vertonen wanneer de taak niet lukt (Dweck & Leggett, 1988). Mensen met een growth mindset zullen eerder voor een mastery-orientation goal gaan omdat dit een mogelijkheid geeft om te leren. Daarnaast zien ze het als een evaluatie van hun huidige niveau. Mensen met een fixed mindset zullen eerder een performance-orientation goal kiezen, omdat het behalen van het resultaat voor hen een

evaluatie is van hun eigen competenties (Wang & Biddle, 2001). Een manier die mensen met een fixed mindset gebruiken om met een uitdaging om te gaan is avoidance-gedrag door middel van zelf-handicappen: een reden zoeken om uit te leggen waarom men de taak niet kan volbrengen. Mensen met een fixed mindset zullen eerder kiezen voor een makkelijkere taak die hun competentie bewijst, dan een moeilijkere taak die laat zien dat ze het niet kunnen, maar waarvan ze wel zouden kunnen leren (Bakker & Oudejans, 2012; Molden & Dweck, 2000; Wang & Biddle, 2001).

Self-efficacy. Self-efficacy is het geloof dat een persoon heeft in zijn eigen

(7)

competenties om een bepaalde taak tot een goed einde te brengen (Bandura, 1977). Een hoge mate van self-efficacy is belangrijk voor een persoon zodat hij goed om kan gaan met

persoonlijke tegenslagen en moeilijke omstandigheden, omdat self-efficacy invloed heeft op doelen, gedachtenpatronen en reacties op stress (Bandura, 1977). Self-efficacy wordt vergroot door behaalde successen van een persoon. Een persoon met een growth mindset zal eerder hoge doelen stellen en deze behalen door hard te werken. Hierdoor zal de self-efficacy groeien. Hoge self-efficacy heeft een positieve relatie met growth mindset. Daarentegen ziet een persoon met een fixed mindset zijn competentie meer als aangeboren en heeft de neiging zich minder in te zetten bij een lastige taak. En weet die daardoor niet goed te volbrengen. Dit leidt tot weinig self-efficacy en dat heeft een positieve relatie met een fixed mindset (Molden & Dweck, 2000).

Zelfregulatie. Zelfregulatie bestaat uit drie hoofdonderdelen: het doel bepalen, de taak uitvoeren en evalueren. Uit onderzoek blijkt dat zelfregulatie gekoppeld kan worden aan de mindsets (Burnette, O'Boyle, VanEpps, Pollack, & Finkel, 2013). Een doel (goal) wordt gesteld als een mastery-orientation goal (growth) of een performance-orientation goal (fixed). Daarna wordt onbewust bepaald hoe de taak wordt benaderd, namelijk: approach of

avoidance. De approach-taakbenadering kan op twee manieren voorkomen. Voordat je voorkennis hebt: ik wil altijd een 10 halen voor wiskunde (performance), of nadat je voorkennis hebt opgedaan: ik heb nu een 6 gehaald, de volgende keer wil ik een 8 halen (mastery) (Burnette et al., 2013). Avoidance-gedrag kun je vertonen door voorafgaand aan de taak een excuus te geven voor het niet behalen van de taak of door er helemaal niet aan te beginnen (Burnette et al., 2013). Het evalueren is belangrijk omdat dan gekeken kan worden of er aan het doel is voldaan, welke strategieën gewerkt hebben en of er iets moeten worden aangepast. Mensen met een growth mindset hebben hogere verwachtingen, stellen hogere doelen, hebben betere manieren om de taak te lijf te gaan, zetten langer door en voldoen eerder aan hun verwachtingen. Hierdoor presteren ze uiteindelijk beter dan mensen met een fixed mindset (Blackwell, Trzesniewski, & Dweck, 2007; Burnette et al., 2013).

Doorzettingsvermogen. Omdat mensen met een fixed mindset denken dat hun competenties vast liggen, zullen ze ook minder de moeite nemen om ze te verbeteren en zullen ze minder doorzettingsvermogen en inzet laten zien wanneer ze geconfronteerd worden met een lastige taak dan mensen met een growth mindset (Blackwell et al., 2007; Molden & Dweck, 2000).

Leiderschap. Er is onderzocht of leiders met een growth of fixed mindset even

gevoelig zijn voor leiderschapsstereotypering (op grond van vooroordelen mensen in een 7

(8)

bepaalde groep ‘plaatsen’). Mensen met een fixed mindset zullen gevoeliger zijn voor

stereotypering omdat ze dit sneller als ‘waar’ opvatten, en niet geloven in de veranderlijkheid van eigenschappen (Burnette, Pollack, & Hoyt, 2010). Daarom zullen leiders die te maken hebben met stereotypering en een fixed mindset hebben, in een vicieuze cirkel komen van verhoogde druk, gevoel van wanhoop en steeds slechtere resultaten (Burnette et al., 2010). Daarentegen blijkt dat mensen met een growth mindset de cirkel kunnen doorbreken, doordat ze een hogere self-efficacy ervaren en geloven in het verbeteren van de eigen kwaliteiten (Burnette et al., 2010).

Attributie. Attributie is het toekennen van successen en falen van de persoon aan

bepaalde eigenschappen (Zimbardo et al., 2007). Hoe mensen dit doen is van invloed op hun gedrag, motivatie en emotie. Mensen met een fixed mindset zullen hun falen toeschrijven aan de eigen kwaliteiten en zichzelf de schuld geven. Hierdoor krijgen zij een lagere zelfwaarde. Of ze geven externe factoren de schuld zodat hun zelfwaarde beschermd blijft (Molden & Dweck, 2000). Mensen met een growth mindset zullen hun inzet ‘de schuld’ geven van het falen en denken dat er wat aan te doen is. Hierdoor blijven ze vaker proberen en zullen ze meer inzet tonen. In hun evaluatie zullen ze woorden gebruiken als: ‘ik kan dit nóg niet’ in plaats van: ‘ik kan dit niet’ (Molden & Dweck, 2000).

Gedrag na tegenslag. Bovengenoemde attributies voorspellen het gedrag na een

tegenslag. Mensen met een growth mindset zien een moeilijke taak als een uitdaging, terwijl mensen met een fixed mindset deze taak juist zien als een mogelijke negatieve ervaring en vermijdend gedrag gaan vertonen (Dweck & Leggett, 1988; Molden & Dweck, 2000). Zoals hierboven beschreven, is mindset al veel onderzocht in relatie met andere

psychologische terreinen. Toch is er weinig onderzocht op het gebied van mindset in de sport. Er is wel bewezen dat leerlingen met een growth mindset langer volhouden wanneer ze worden geconfronteerd met een moeilijke taak, ook in sport (Kasimatis, Miller, & Marcussen, 1996; Ommundsen, 2003). Dit komt door een hogere mate van self-efficacy en meer

effectieve zelfregulatie (Jourden, Bandura, & Banfield, 1991). Ook blijkt dat kinderen met een growth mindset meer plezier in sport ervaren dan kinderen met een fixed mindset (Biddle, Wang, Chatzisarantis, & Spray, 2003). Door de positieve effecten van growth mindset is er ook onderzocht hoe men een growth mindset kan “aanleren” bij kinderen door middel van coaching. Het blijkt dat dit kan wanneer coaches complimenteren op de volgende zes manieren: 1) Focus leggen op inzet en doorzettingsvermogen, 2) zorgen voor uitdaging, 3) benadrukken dat fouten maken en mislukken belangrijk is om te leren, 4) zeggen dat succes

(9)

afhangt van inzet en niet van kwaliteiten, 5) het benadrukken van leren boven presteren en 6) het zorgen voor hoge verwachtingen (Vella, Cliff, Okely, Weintraub, & Robinson, 2014). Niet alleen bij kinderen maar ook bij studenten is het mogelijk gebleken om invloed uit te oefenen, door middel van coaching, op de mindset van de student (Spray, Wang, Biddle, Chatzisarantis, & Warburton, 2006). Het blijkt wanneer er alleen gecomplimenteerd wordt op positieve resultaten op het gebied van intelligentie of kwaliteiten (en niet op gedrag), dat kinderen minder gemotiveerd raken en slechter om kunnen gaan met tegenslagen (Dweck, 1995) en dat dit zelfs een fixed mindset teweeg kan brengen (Mueller & Dweck, 1998). Dit komt omdat ze vermijdend gedrag gaan vertonen omdat ze bang zijn het positieve zelfbeeld te verliezen (Dweck, 1995; Mueller & Dweck, 1998).

Er is relatief weinig onderzoek gedaan naar de invloed van de twee mindsets op verschillende psychologische aspecten, zoals hierboven beschreven, in de sport. Uit deze weinige studies blijkt dat de mindset van een persoon niet alleen van invloed is op cognitief gebied zoals bijvoorbeeld bij wiskunde, maar ook in de sport (oa. Kasimatis et al., 1996; Spray et al., 2006; Ommundsen, 2010). Wat nog niet is onderzocht, is de relatie tussen de mindset van de sporter en zijn prestatie onder druk.

Mensen staan vaak onder druk in situaties die belangrijk zijn, denk aan: examens, sollicitaties, toelatingen en wedstrijden. Hoe komt het dat de een hier goed mee overweg kan, terwijl een ander juist faalt? Dit hangt erg af van de persoonlijke manieren om met druk om te gaan (Bakker & Oudejans, 2012). Sommigen zullen onder druk beter gaan presteren, terwijl de prestaties van anderen juist afnemen. Factoren die van invloed zijn op de hoeveelheid ervaren druk zijn: toeschouwers, hoe belangrijk de uitkomst van de taak voor de persoon is, stereotypering, sociale status, zelfvertrouwen en zelfbewustzijn (Hill, Hanton, Fleming, & Matthews, 2009). De verschillende manieren van een persoon om met druk om te gaan hebben invloed op de uitkomst in die situatie. Soms kan de druk zo hoog oplopen door deze factoren, dat men bezwijkt onder de druk (choking under pressure). Dit is het fenomeen waarbij een sporter veel slechter presteert dan aangenomen mag worden op basis van zijn niveau, op een moment dat hij juist wél moet presteren (Bakker & Oudejans, 2012). De redenen waardoor dit komt zijn nog niet helemaal duidelijk, maar aangenomen wordt dat er twee theorieën zijn waardoor dat kan komen: expliciet monitoren (van de vaardigheid) en afleidingstheorieën. Bij expliciet monitoren is de persoon erg bewust bezig met de uitvoering van de taak. Dit zorgt er voor dat taken die onbewust goed uitgevoerd worden nu minder goed ten uitvoer worden gebracht (Decaro, Thomas, Albert, & Beilock, 2011). Afleidingstheorieën geven aan dat de persoon minder bezig is met de taak maar wordt afgeleid door andere

(10)

dingen, zoals de gedachten aan de druk en de consequenties als hij faalt. De afleiding heeft vooral effect op het werkgeheugen terwijl dat nodig is bij het volbrengen van motorische taken. Een derde mogelijkheid is dat beide effecten samen optreden. De persoon gebruikt minder werkgeheugen (afleidende theorie) én het deel van het werkgeheugen dat hij wel goed gebruikt wordt ook nog eens gebruikt voor expliciete monitoring (Decaro et al., 2011).

Omdat er nog geen onderzoek is gedaan naar de relatie tussen mindset en sportprestatie onder druk, is er tijdens de toelating voor de nieuwe studenten op de ALO Amsterdam het volgende onderzoek uitgevoerd. De deelnemers stonden bloot aan hoge druk. Aangezien maar 250 participanten van de 350 zouden worden toegelaten moesten ze optimaal presteren. De participanten werden bij verschillende sportonderdelen door een jury beoordeeld of er werd gemeten hoe snel ze bepaalde onderdelen uitvoerden. De prestatie is bijgehouden in aantal punten. Om de relatie te kunnen onderzoeken met de mindset van de participanten is bij hen de CNAAQ-2-NL (Conceptions of the Nature of Athletic Ability Questionnaire) afgenomen bij deze deelnemers. Volgens Wang & Biddle (2001) bepaalt dit instrument de mindset van de persoon die hem invult. Om de relatie van druk en de performance- en mastery-orientation met de mindset schalen te onderzoeken, zijn vier ‘overige’ vragen aan de CNAAQ-2-NL toegevoegd (zie bijlage A.2).

De onderzoeksvraag (hoofdvraag) luidt daarom als volgt: Is er een verband tussen

presteren onder druk bij participanten en hun mindset (meer growth of meer fixed) bij de toelatingstest van de ALO 2016.

Hypothese. De verwachting is dat de mensen met een growth mindset hogere scores

halen op de ALO testdagen dan de mensen met een fixed mindset. De verwachting is dat mensen met een growth mindset de testdag zien als een evaluatie van hun huidige niveau, dat zij het eventueel falen zullen toeschrijven aan het niet hard genoeg hebben geoefend en dat hun self-efficacy hoger zal zijn (Hill et al., 2009). Hierdoor zullen zij minder druk ervaren en minder negatieve gevolgen daarvan ondervinden. Aan de andere kant wordt verwacht dat mensen met een fixed mindset meer druk zullen ervaren omdat die de prestatie zullen zien als een evaluatie van hun totale competentie (Molden & Dweck, 2000; Smith, Smoll, &

Cumming, 2007) en meer negatieve effecten van de hogere druk zullen ondervinden. Ter ondersteuning van de onderzoeksvraag zijn de volgende vier subvragen

geformuleerd. 1) Is er een relatie tussen de ervaren druk (overige vraag 1 van de vragenlijst: “Hoeveel druk om goed te presteren ervaar je op deze testdag?”) en de interpretatie daarvan (overige vraag 2 van de vragenlijst: “In welke mate beïnvloedt deze druk jou negatief?”). 2) Is

(11)

er een verband tussen de druk (overige vragen 1 en 2 van de vragenlijst) en de score op de growth en fixed mindset schalen? 3) Is er een relatie tussen de performance-orientated vraag (overige vraag 3 van de vragenlijst: “In welke mate werd presteren en winnen benadrukt door coaches, trainers en medesporters gedurende je sportcarrière?”) en de score op de fixed mindset schaal? 4) Is er een relatie tussen de mastery-orientated vraag (overige vraag 4 op de vragenlijst: “In welke mate werd persoonlijke ontwikkeling en leren benadrukt door coaches, trainers en medesporters gedurende je sportcarrière?”) en de score op de growth mindset schaal?

Hypothese subvragen. 1) Er wordt verwacht dat er een positieve relatie is tussen vraag

druk 1 (hoeveel druk ervaar je om te presteren) en vraag druk 2 (beïnvloedt deze druk je negatief). 2) Er wordt verwacht dat er een positieve relatie is tussen de ervaren druk (overige vragen 1 en 2) en de fixed mindset schaal. Daarnaast wordt verwacht dat er een negatieve relatie is tussen vraag druk 1 en 2 en de growth mindset schaal. Want hoe meer druk er ervaren wordt, hoe meer negatieve effecten dat zal hebben op de prestatie (Bakker, 2012). Daarnaast zullen mensen met een fixed mindset meer druk ervaren door evaluatie dan mensen met een growth mindset (Molden & Dweck, 2000; Smith et al., 2007). 3) De verwachting is dat er een positieve relatie is tussen de performance-orientation vraag (is winnen benadrukt?) en de fixed mindset schaal. 4) Er wordt verwacht dat er een positieve relatie is tussen de mastery-orientation vraag (is leren benadrukt?) en de growth mindset schaal. Dit omdat onderzoek heeft aangetoond dat mensen met een fixed mindset meer perfomance-orientation goals en mensen met een growth mindset meer mastery-orientation goals hebben (Dweck & Leggett, 1988).

(12)

Methode

Deelnemers.

De deelnemers waren alle participanten aan de ALO-testdagen van 31 maart en 1 en 7 april 2016.Na de onbruikbare data te hebben verwijderd, zijn er 331 cases overgebleven. Hiervan waren 86 vrouwen (26 %) en 245 (74%) mannen, gemiddelde leeftijd van 18,51 (sd = 2,22) jaar. Toestemming voor het onderzoek werd gegeven door Jeroen Laan (organisator testdag ALO) en Grethil Post (instroommanagement). Daarnaast werd alle deelnemers gevraagd om toestemming te geven via een informed consent (zie bijlage A.1).

Procedure.

Bij alle deelnemers aan de ALO-testdagen werd op 31 maart en 1 en 7 april 2016 de CNAAQ-2-NL vragenlijst, waar vier overige vragen aan waren toegevoegd, afgenomen (zie bijlage A.2). Deze vragenlijst werd ingevuld voor of na de hindernisbaan wanneer de deelnemers moesten wachten. Bij aanvang werd de procedure aan de deelnemers uitgelegd. Er werd gevraagd niet te overleggen, een eigen mening in te vullen en niet te lang na te denken. Ook werd aangegeven dat altijd gestopt mag worden met het onderzoek zonder dat er een reden voor gegeven hoeft te worden. Er is ook duidelijk gemaakt dat de CNAAQ-2-NL op geen enkele manier meetelt voor de toelating op de ALO. Hierna werden de informed consents uitgedeeld en ondertekend door deelnemer en onderzoeker. Na het invullen van de CNAAQ-2-NL ontvingen de deelnemers een debriefing (zie bijlage A.3). De punten van de

participanten op de testdag werden gegeven door de docenten, verwerkt door de administratie van de ALO en naar ons opgestuurd.

Meetinstrumenten.

Als meetinstrumenten werden de CNAAQ-2-NL plus de overige vragen en de punten van de testdag van de ALO gebruikt. De CNAAQ-2-NL is een gevalideerd en betrouwbaar

meetinstrument om te bepalen of de deelnemer een fixed of een growth mindset heeft (Biddle et al., 2003). Er komen twee totaalscores uit. Eén voor het totaal voor fixed mindset en één voor het totaal van de growth mindset (Biddle et al., 2003). Vragen 1, 2, 3, 5, 8, 9, 12, 15, 18, 19 en 20 behoren tot de fixed schaal. De vragen 4, 6, 7, 10, 11, 13, 14, 16, 17 en 21 behoren tot de growth schaal. Achter de vragen van de CNAAQ-2-NL, werden twee overige vragen toegevoegd over de ervaren druk op de testdag. De eerste vraag testte hoeveel druk er ervaren

(13)

werd op de testdag en de tweede vraag vroeg in welke mate deze druk de prestatie negatief beïnvloedde. De andere twee overige vragen gingen over de performance-orientation (werd winnen en presteren benadrukt) en mastery-orientation (werd verbeteren en leren benadrukt) van de participant.

De punten van de testdag van de ALO werden door de ALO docenten gegeven voor de uitvoering van een onderdeel of aan de tijd die de participanten over een onderdeel deden. De punten werden gegeven op drie onderdelen: spel, atletiek en turn-vaardigheden (deel 1), grondmotorische eigenschappen door middel van een hindernisbaan (deel 2) en zwemmen en hardlopen (deel 3). Het totaal aantal punten was de som van deze drie onderdelen.

Validiteit en betrouwbaarheid methode.

De CNAAQ-2-NL is een gevalideerd en betrouwbaar meetinstrument om te bepalen of de deelnemer een fixed of een growth mindset heeft (Biddle, Wang, Chatzisarantis, & Spray, 2003). De betrouwbaarheid werd nog gecontroleerd en zonodig gecorrigeerd. De punten die door de docenten van de ALO werden gegeven, zijn subjectief (op de tijdmetingen na). Er was geen test-retest mogelijk, omdat de toelating maar één keer werd uitgevoerd.

Dataverzameling en statistische analyse.

De data van de CNAAQ-2-NL werden verzameld door studenten van de VU en de ALO en in Excel gezet. De punten voor de onderdelen van de testdagen werden ingevuld door de

docenten van de ALO en in Excel ingevoerd door de administratie van de ALO. Alle analyses werden uitgevoerd met SPSS 22.0. Alle deelnemers met oningevulde antwoorden in de vragenlijst werden niet meegenomen in de analyse. Het voordeel hiervan was dat er nu geen deelnemers waren waarvan hun totaalscores op de mindset schalen werden aangetast. Bovendien waren er genoeg respondenten, zodat voor de oningevulde vragen niet het gemiddelde hoefde te worden ingevuld.

Er werd eerst gekeken of alle vragen van de CNAAQ-2-NL wel interne consistentie vertoonden en of het een betrouwbaar instrument was bij deze steekproef. Dit werd gedaan door middel van een reliability analysis. Daarna werd gekeken naar normaliteit van de leeftijd, totaal op de fixed mindset schaal, totaal op de growth mindset schaal en het totaal aantal punten van de ALO testdag. Omdat de steekproef groot was, werd er alleen door middel van histogrammen en boxplots gekeken naar de normaliteit.

Alle analyses die werden uitgevoerd op het totaal aantal punten op de ALO testdag, werden ook uitgevoerd op alleen het puntentotaal van de hindernisbaan. De reden hiervoor is

(14)

dat de hindernisbaan het onderdeel is waar vooraf niet op getraind kon worden en dat daarom misschien de beste representatie zou kunnen zijn van de invloed van de mindset. Hierdoor werd de variabele ‘oefenen’, die niet gemeten was, gereduceerd.

Er werd voor alle testen een parametrische test gebruikt omdat op basis van de central limit theorem (Field, 2009) gesteld kan worden dat het aantal respondenten zo groot was, dat aangenomen mocht worden dat alle variabelen normaal verdeeld waren. Alleen wanneer de variabele leeftijd werd gebruikt werd er gebruik gemaakt van een non-parametrische test omdat leeftijd niet-normaal verdeeld was.

Om te kijken of het puntentotaal op de ALO testdag verschillend was voor mannen en voor vrouwen is ter controle een independent samples-t test uitgevoerd tussen totaal aantal punten op de ALO en gender.

Ter controle werd een correlatieanalyse gedaan (Spearmans rho) tussen totaalscore op de ALO en de leeftijd.

Tussen growth mindset schaal en gender en fixed mindset schaal en gender werd een independent samples-t test uitgevoerd.

En ook voor de scores op de fixed en growth mindset schalen en leeftijd werd een correlatieanalyse (Spearmans rho) gedaan.

Ter controle of het invullen van de CNAAQ-2-NL werd beïnvloed door het feit of de deelnemers de hindernisbaan nog niet of al wel hadden afgelegd, werd een independent samples t-test uitgevoerd, tussen de totalen op de growth en fixed mindset schaal en de groepen die voor en na de hindernisbaan de lijst hadden ingevuld.

Nadat bovengenoemde testen waren uitgevoerd, kon de onderzoeksvraag (hoofdvraag) of mindset van invloed is op het presteren onder druk (totaalscore ALO testdag), worden beantwoord. Hiervoor werd gebruik gemaakt van een correlatieanalyse (Pearsons r) om te kijken of er een verband was tussen de totaalscore van de ALO en het totaal op de fixed en growth mindset schalen.

Om alle mogelijke effecten samen te voegen en om te kijken of mindset een voorspeller was voor prestatie onder druk, werd er een forced entry multiple regression uitgevoerd tussen de totaalscore van de ALO en de growth mindset schaal, fixed mindset schaal en de overige 4 vragen over de ervaren druk en performance/mastery-orientation. De volgende analyses werden gebruikt om de subvragen te beantwoorden. Er werd een correlatieanalyse (Spearmans rho) gedaan om te kijken wat de relatie was van de hoeveelheid ervaren druk en of deze druk negatief ervaren werd. Spearmans Rho werd gebruikt omdat de data van een enkele vraag een vijfpuntsscore opleverde. Daarom werd op ordinale schaal

(15)

gemeten en niet op interval of ratio schaal.

Om de relatie tussen de ervaren druk (overige vragen 1 en 2) en de score op de

mindset schalen en de performance/mastery-orientation (overige vragen 3 en 4) op de mindset schalen te onderzoeken, werd een correlatieanalyse (Spearmans Rho) gedaan tussen

bovengenoemde variabelen. Spearmans Rho omdat de overige vragen variabelen op een ordinale schaal waren.

Voor alle resultaten wordt een significantie (p) niveau van p < ,05 aangehouden.

(16)

Resultaten

Alle relevante tabellen en figuren van SPSS zijn te vinden in de bijlage in de volgorde van de resultatensectie.

Bij de beschrijvende analyse van de deelnemers kwamen de volgende aantallen en percentages naar voren:

Aantallen Deelname testdag én volledig ingevulde CNAAQ-2-NL

Wel toegelaten tot ALO

Niet toegelaten tot ALO

Vrouw 86 (26 %) 70 (81 %) 16 (19 %)

Man 245 (74 %) 196 (80 %) 49 (20 %)

Totaal 331 266 (80 %) 65 (20 %)

Om te controleren of de CNAAQ-2-NL betrouwbaar was in deze steekproef, werd een betrouwbaarheidstest uitgevoerd voor de twee mindset schalen.

Uit de betrouwbaarheidstest voor de CNAAQ-2-NL bleek dat vraag één (fixed mindset schaal) de betrouwbaarheid aantastte van de fixed mindset schaal. De betrouwbaarheid voor de hele test was Cronbach’s α = ,699 (tabel 1.1). Na item één verwijderd te hebben verbeterde de betrouwbaarheid, Cronbach’s α = ,709 (tabel 1.2) voor de fixed mindset schaal. Daarom is de eerste vraag niet meegenomen in de verdere analyses. Voor de growth mindset schaal was de betrouwbaarheid α = ,807 (tabel 1.3). Beide schalen zijn betrouwbaar. Dit bracht beide schalen op een totaal van 10 items.

Uit de analyses voor normaliteit bleek dat leeftijd niet normaal verdeeld was. Er was sprake van positieve skew en kurtosis. Er waren outliers door een aantal respondenten met een hogere leeftijd (tabel 2.1 en figuren 2.1 en 2.5). De scores op de fixed mindset schaal waren normaal verdeeld (tabel 2.1 en figuren 2.2 en 2.6). Op de growth mindset schaal was een negatieve skew en positieve kurtosis van toepassing (tabel 2.1 en figuren 2.3 en 2.7). De variabele ‘totaalscore van de ALO toelatingstest’ was normaal verdeeld (tabel 2.1 en figuren 2.4 en 2.8). Door de grote steekproef mocht aangenomen worden dat deze resultaten normaal verdeeld waren. Leeftijd was hierop een uitzondering.

(17)

De independent samples-t test, om te kijken of het puntentotaal van de ALO testdag en het puntentotaal op de hindernisbaan verschillend was voor gender leverde een groot verschil op tussen mannen en vrouwen voor het puntentotaal van de ALO testdag. Voor vrouwen was dit (M = 45,08, SE = 1,43) en mannen (M = 53,47, SE = 0,85). Dit verschil was significant t(329) = -5,018, p < ,001 (tabellen 3.1 en 3.2). Op de hindernisbaan was dit verschil niet significant, t(327) = -1,849, p > ,05 (tabellen 3.3 en 3.4). Vanwege het significante verschil werden alle verdere testen voor het totaal aantal punten op de ALO testdag apart voor vrouwen en mannen uitgevoerd. Dit om te voorkomen dat de testresultaten daardoor werden aangetast. Voor het totaal op de hindernisbaan hoefde het onderscheid in gender dus niet gemaakt te worden. Uit de correlatieanalyse (Spearmans rho), om te kijken of er een verband was tussen leeftijd en het totaal puntenaantal op de ALO testdag en het puntentotaal op de hindernisbaan bleek dat er geen significante relatie was tussen leeftijd en het totaal aantal punten op de ALO testdag bij vrouwen, rs = -,186, p > ,05 of bij mannen, rs = ,073, p > ,05 (tabellen 4.1 en 4.2). Dit gold ook tussen leeftijd en totaal aantal punten op de hindernisbaan, rs = ,026, p > ,05 (tabel 4.3). Dit betekent dat leeftijd geen invloed had op de score die werd behaald op de testdag. Daarom kon de variabele leeftijd verder buiten beschouwing worden gelaten. De independent samples-t test, om te kijken of er een verschil was tussen growth mindset schaal en gender en fixed mindset schaal en gender, gaf aan dat er geen significant verschil was in de score op de growth mindset schaal tussen vrouwen en mannen, t(329) = -0,354, p > ,05 (tabellen 5.1 en 5.2). Ook het gemiddelde verschil op de fixed mindset schaal voor vrouwen en mannen was niet significant, t(329) = -1,454, p > ,05 (tabellen 5.1 en 5.2). Dit betekende dat gender geen invloed had op de scores van de fixed en growth mindset schalen. De correlatieanalyse (Spearmans rho), om te kijken of er een verband was tussen leeftijd en de scores van de CNAAQ-2-NL liet zien dat er geen significante relatie was tussen leeftijd en de score op de growth mindset schaal, rs = ,009, p > ,05 of de fixed mindset schaal, rs = -,063, p > ,05 (tabellen 6.1 en 6.2). Leeftijd had geen invloed op de scores op de fixed en growth mindset schalen Deze variabele werd daarom verder buiten beschouwing gelaten.

De independent samples t-test, ter controle of het invullen van de CNAAQ-2-NL werd beïnvloed door het moment waarop de participanten de hindernisbaan hadden afgelegd, leverde geen significant verschil op voor de fixed mindset schaal, t(329) = 0,241, p > ,05, of de growth mindset schaal, t(329) = -,496, p > ,05 (tabellen 7.1 en 7.2). Deze variabele werd daarom verder buiten beschouwing gelaten.

(18)

Onderzoeksvraag (hoofdvraag): Uit de correlatieanalyse (Pearsons r), om te kijken of er een verband was tussen het puntentotaal van de ALO testdag en het totaal op de fixed en growth mindset schalen bij mannen en vrouwen en bij het puntentotaal van de hindernisbaan, bleek dat er geen significante relatie was tussen het puntentotaal op de ALO testdag en de scores op de fixed mindset schaal bij vrouwen, r = -,043 of bij mannen, r = ,092 (beiden p’s > ,05) (tabellen 8.1 en 8.2). Hetzelfde gold voor de growth mindset schaal en het totaal op de testdag van de ALO bij vrouwen, r = ,044, p > ,05 en bij mannen, r = ,041, p > ,05 (tabellen 8.3 en 8.4). Ook de relatie tussen het puntentotaal op de hindernisbaan en de scores op de fixed en growth mindset schalen waren niet significant, r = ,077 en r = ,007 (beide p’s > ,05) (tabellen 8.5 en 8.6). Er was geen relatie tussen de mindset en het puntentotaal behaald op de testdag. Voordat de forced entry multiple regression kon worden uitgevoerd, werd ter controle eerst een correlatieanalyse (spearmans Rho) uitgevoerd tussen de vier overige vragen en leeftijd en een Mann-Whitney U test tussen de overige vier vragen en gender. De overige vragen hadden geen significant verband met leeftijd, vraag druk 1, rs = -,104, vraag druk 2, rs = ,051, vraag performance-orientation, rs = -,071, vraag mastery-orientation, rs = -,027 (alle p’s > ,05) (tabel 9.1). Vraag druk 1 verschilde significant voor vrouwen (Mdn = 4,00) en mannen (Mdn = 4,00), Z = -4,474, p < ,001 (2-tailed) (tabellen 9.2 en 9.3). De effect size gaf een klein effect aan, r = ,253. Vrouwen gaven aan meer druk te ervaren om te presteren. Voor vraag druk 2 (beïnvloedt deze druk je prestaties negatief?) was er geen significant verschil tussen vrouwen en mannen Z = -1,330, p > ,05. Voor vraag performance-orientation was er geen significant verschil tussen vrouwen en mannen Z = -0,675, p > ,05. Voor vraag mastery-orientation was er ook geen significant verschil tussen vrouwen en mannen Z = -0,039, p > ,05 (tabellen 9.2 en 9.3). Leeftijd en gender hadden geen invloed op het invullen van de overige vragen, behalve bij vraag druk 1, waar vrouwen aangaven meer druk te ervaren dan mannen.

De forced entry multiple regression werd uitgevoerd tussen het puntentotaal van de ALO testdag en de growth mindset schaal, fixed mindset schaal en de vier overige vragen om vast te stellen of dit voorspellers waren om beter of slechter te presteren onder druk. De

uitkomsten van de multiple regression bij vrouwen met als afhankelijke variabele het

puntentotaal van de testdag op de ALO, lieten zien (onderstaand model, tabel mr 1) dat vraag druk 2 (beïnvloedt de ervaren druk je negatief?) significante invloed had op het puntentotaal van de testdag ALO. Wanneer er 1,003 (1 standaarddeviatie) hoger werd gescoord op de schaal van vraag druk 2, dan zou het puntentotaal op de ALO testdag met 0,211 x 13,283 (1 standaarddeviatie) = 2,8 punten omhoog gaan. Dit houdt in dat wanneer de participanten

(19)

aangaven minder negatieve gevolgen te ondervinden van de ervaren druk, er een hogere score op de testdag werd voorspeld. Ook de vraag performance-orientation (werd presteren

benadrukt?) had significant invloed op de totaalscore van de testdag van de ALO. Wanneer er

0,946 (1 standaarddeviatie) hoger werd gescoord op de schaal van vraag performance-orientation dan zou het totaal aantal punten op de ALO testdag met 0,387 x 13,283 = 5,1 punten omhoog gaan. Als presteren meer werd benadrukt tijdens de sportloopbaan van de respondent, voorspelde dat een hoger puntenaantal.

Tabel mr 1: uitkomsten multiple regression bij vrouwen bij het puntentotaal van de ALO testdag:

Model B Std. Error Beta (β)

1 (Constant) 24,159 19,034

Vraag druk 1 1,386 2,031 ,073

Vraag druk 2 2,792 1,404 ,211*

Vraag performance 5,438 1,490 ,387***

Vraag mastery ,989 1,669 ,062

Fixed totaal zonder vraag 1 -,267 ,283 -,101

Growth totaal -,198 ,354 -,061

Note: * = p < ,05 en *** = p < ,001

Wanneer de variabelen (in bovenstaand model, tabel mr 1) meegenomen werden, voorspelde dat significant beter hoe men de ALO testdag zou volbrengen, dan wanneer dat niet gebeurde. De R square was echter klein; 18,6% van de variantie werd door dit model verklaard (tabellen 10.1, 10.2 en 10.3).

De uitkomst van de multiple regression bij mannen met als afhankelijke variabele het

puntentotaal op de testdag van de ALO liet zien (onderstaand model, tabel mr 2) dat geen van de variabelen een significantie invloed had op het puntentotaal van de ALO testdag.

Tabel mr 2: uitkomsten multiple regression bij mannen bij het puntentotaal van de ALO testdag:

Model B Std. Error Beta (β)

1 (Constant) 25,187 11,479

Vraag druk 1 1,136 ,963 ,076

Vraag druk 2 1,350 ,714 ,122

Vraag performance 1,469 ,839 ,113

(20)

Vraag mastery 1,057 ,955 ,071

Fixed totaal zonder vraag 1 ,205 ,160 ,082

Growth totaal ,120 ,208 ,038

Note: * = p < ,05 en ** = p < ,01 en *** = p < ,001

Wanneer de variabelen (in bovenstaand model, tabel mr 2) meegenomen werden, voorspelde dat niet significant beter hoe men de ALO testdag zou volbrengen, dan wanneer dat niet gebeurde (tabellen 10.4, 10.5 en 10.6).

De uitkomst van de multiple regression met als afhankelijke variabele het totaal aantal punten op de hindernisbaan liet zien (onderstaand model, tabel mr 3) dat vraag

performance-orientation (werd presteren benadrukt?) significant invloed had op het puntentotaal van de hindernisbaan. Wanneer er 1,002 (1 standaarddeviatie) hoger werd gescoord op de schaal van vraag performance-orientation dan zou de totaalscore op de hindernisbaan 0,153 x 8,622 (1 standaarddeviatie) = 1,3 punten omhoog gaan. Meer performance-orientation voorspelde een betere prestatie.

Tabel mr 3: uitkomsten multiple regression vrouwen en mannen bij totaal aantal punten van de hindernisbaan:

Model B Std. Error Beta (β)

1 (Constant) 1,621 6,418

Vraag druk 1 ,390 ,548 ,040

Vraag druk 2 ,629 ,414 ,085

Vraag performance 1,313 ,474 ,153**

Vraag mastery ,957 ,543 ,098

Fixed totaal zonder vraag 1 ,094 ,090 ,058

Growth totaal -,019 ,116 -,009

Note: ** = p < ,01

Wanneer de variabelen (in bovenstaand model, tabel mr 3) meegenomen werden, voorspelde dat significant beter hoe men de ALO testdag zou volbrengen, dan wanneer dat niet gebeurde. De R square was echter heel erg klein: 5,0% van de variantie werd door dit model verklaard (tabellen 10.7, 10.8 en 10.9).

Subvragen. Bij de eerste subvraag, wat de relatie was van de hoeveelheid ervaren druk en of

deze volgens de respondenten een negatieve invloed had, bleek dat wanneer er hoog werd gescoord op de vraag over de ervaren druk, er minder hoog werd gescoord op de vraag of de

(21)

participant negatief door de druk werd beïnvloed, rs = -,202, p < ,001 (tabel 11.1). Door de codering van vraagstelling betekent dit dat wanneer men aangaf meer druk te ervaren, men ook aangaf meer negatieve gevolgen van die druk te ervaren.

Zoals te zien is in de tabel hieronder (tabel O), was er een verband tussen vraag performance en de fixed mindset schaal en vraag mastery en de growth mindset schaal. Dit wil zeggen dat deelnemers die hoger scoorden op vraag performance, hoger scoorden op de fixed mindset schaal (r2 x 100= 13% van de variantie werd daardoor verklaard). En dat deelnemers die hoger scoorden op de vraag mastery, hoger scoorden op de growth mindset schaal (r2 x 100= 18% van de variantie werd daardoor verklaard).

Tussen de vragen over de ervaren druk en de mindset schalen was geen significante correlatie aanwezig (zie ook tabellen 11.2, 11.3 en 11.4).

Tabel O: overzicht van de correlaties en de p waardes van de subvragen:

Fixed totaal Growth totaal

Vraag druk 1 rs = p = Vrouwen: ,163 Mannen: ,039 Vrouwen: ,134 Mannen: ,540 Vrouwen: ,087 Mannen: ,076 Vrouwen: ,424 Mannen: ,235 Vraag druk 2 rs = p = -,015 ,789 ,036 ,514 Vraag performance rs = p = ,130* ,018 ,056 ,307 Vraag mastery rs = p = -,047 ,390 ,212** ,000

**. Correlation is significant at the 0.001 level (2-tailed). *. Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed).

Tijdens het analyseren werden de volgende extra testen uitgevoerd om een nauwkeuriger beeld te krijgen van de mogelijke verbanden.

Omdat er relatief heel hoog is gescoord op de growth mindset schaal, kon er geen onderscheid worden gemaakt tussen deelnemers met een fixed of growth mindset. Daarom zijn er twee groepen gemaakt, waarbij iemand een growth of fixed mindset kreeg toegekend als hij het gemiddelde plus één standaarddeviatie scoorde op die mindset schaal. Alle cases waarvoor

(22)

geen of twee mindsets waren toegekend, werden niet meegenomen. Bij de vrouwen kwamen er 13 participanten (15,1 %) met een growth en 6 participanten (7,0 %) met een fixed mindset uit. 67 werden niet meegenomen (77,9 %). Bij de mannen kwamen er 38 participanten (15,5 %) met een growth mindset en 35 participanten (14,3 %) met een fixed mindset uit. Er werden 172 cases niet meegenomen (70,2 %). Met deze groepen is er nog een independent samples-t test gedaan voor het totaal aantal punten op de ALO testdag (apart voor mannen en vrouwen). Bij de vrouwen was er geen significant verschil op het puntentotaal van de ALO tussen participanten met een fixed of growth mindset, t(17) = -1,029, p > ,05 (tabellen 12.1, 12.2 en 12.3). Gemiddelde scoorden de mannen ook niet significant verschillend met een fixed of growth mindset, t(71) = -0,132, p > ,05 (tabellen 12.4, 12.5 en 12.6).

Ook het verschil van de score op de hindernisbaan was niet significant, t(90) = -1,324, p > ,05 (tabellen 12.7 en 12.8).

(23)

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om te kijken of er een verband was tussen de mindset (growth of fixed) van de deelnemers aan de ALO testdagen 2016 en hun prestatie onder druk. De testdagen zorgden er voor dat de participanten onder druk stonden omdat zij wel of niet konden worden toegelaten en dit een belangrijke impact heeft op hun toekomst.

Uit de resultaten van de analyses van de hoofdvraag: is er een verband tussen presteren onder

druk bij participanten en hun mindset (meer growth of meer fixed) bij de toelatingstest van de ALO 2016, blijkt dat er geen significant verband is tussen mindset en het puntentotaal van de

ALO testdag en dat mindset ook geen voorspeller is over hoe er gepresteerd wordt onder druk.

Het blijkt dat bij de vrouwen performance-orientation een voorspeller is om beter te presteren onder druk, zoals gemeten aan de hand van het puntentotaal op de ALO testdag. Daarnaast blijkt dat als een vrouwelijke participant aangeeft meer negatieve invloed van de druk te ondervinden, dit slechtere prestaties voorspelt. Bij mannen waren de resultaten hiervan niet significant. Wel blijkt dat gemiddeld genomen voor alle participanten

performance-orientation een voorspeller is van presteren onder druk wanneer het puntentotaal van de hindernisbaan werd genomen.

Bij het beantwoorden van subvraag 1: is er een relatie tussen de ervaren druk en de

interpretatie daarvan, blijkt er een significante negatieve relatie te zijn tussen druk vraag 1

(hoeveel druk om te presteren ervaar je?) en druk vraag 2 (beïnvloedt de ervaren druk je negatief?). Dit wil zeggen dat deelnemers die meer druk ervaren, aangeven hier meer negatieve gevolgen van te ervaren.

Voor subvraag 2: is er een verband tussen de druk en de score op de growth en fixed mindset

schalen, werd geen significante resultaat gevonden.

Wel blijkt uit de antwoorden van subvraag 3 en 4, dat de deelnemers met een performance-orientation, significant hoger scoren op de fixed mindset schaal en deelnemers met een mastery-orientation significant hoger scoren op de growth mindset schaal. Dit is in

overeenstemming met wat in eerder onderzoek al is aangetoond (Dweck & Leggett, 1988; Molden & Dweck, 2000; Wang & Biddle, 2001).

Uit onderzoek blijkt dat er positieve effecten zijn van druk. Er zijn twee soorten druk te onderscheiden. Somatische (arousal) en cognitieve (angst) druk. Er wordt gezegd dat de

(24)

prestatie vermindering pas echt optreedt (choking) als op beide gebieden hoge druk wordt ervaren (Bakker & Oudejans, 2012). De druk van de ALO testdag was wellicht niet hoog genoeg om echt choking te veroorzaken. Misschien was de druk echter wel hoog genoeg om juist voor prestatieverbetering te zorgen. Wanneer er meer arousal en cognitieve druk komt zal dit eerst tot enige prestatieverbetering leiden voordat de prestatie verslechtert. Dit is afhankelijk van de taak en de individuele zones van optimaal functioneren (IZOF) (Bakker & Oudejans, 2012; Robazza, Pellizzari, & Hanin, 2004). Het IZOF model zegt dat er niet één punt is, maar een zone, waarbinnen het niveau van angst en arousal moet vallen voor het leveren van een optimale prestatie. Die zone is voor iedere sporter anders (Bakker & Oudejans, 2012).

Er is in dit onderzoek aangenomen dat de testdagen voor prestatiedruk zouden zorgen. Aannemelijk is dat de druk ook daadwerkelijk aanwezig was, maar dit is enkel onderzocht met één vraag en er kan dus niet bewezen worden dat die druk werkelijk aanwezig was (Field, 2009). Een valide meetinstrument om de druk te meten was een goede toevoeging geweest om deze variabele aan te tonen. Daarnaast was het handig geweest om dat instrument te koppelen aan het IZOF model (Bakker & Oudejans, 2012), zodat kon worden vastgesteld welke

participanten buiten hun zone van optimaal functioneren zaten en of dat verschillend was voor growth en fixed mindset. Wellicht dat de participanten met een fixed mindset aan de hoge kant van die zone zaten en dat participanten met een growth mindset aan de lage kant van de zone zaten. Hierdoor vallen zowel participanten met een fixed als met een growth mindset in de zone van optimale prestatie, waardoor er geen duidelijk verschil te vinden was in prestatie. Een reden voor het feit dat er in dit onderzoek geen verband is gevonden tussen de prestatie onder druk en scores op de mindset schalen, of een verband tussen de mindset schalen en de ervaren druk (zie resultaten tabel O), kan zijn dat alle participanten zeer hoog scoorden op de growth mindset schaal in vergelijking met de fixed mindset schaal. Wanneer beide scores naast elkaar worden gelegd blijkt dat er maar 3 (van de 331) participanten zijn die een hogere score hebben op de fixed mindset schaal dan op de growth mindset schaal. Om een significant verband of verschil aan te kunnen tonen, moeten in iedere populatie een bepaald aantal

deelnemers zijn die tot die populatie behoren (in dit geval de populatie fixed en growth mindset), als dit niet het geval is kunnen beide populaties niet vergeleken worden en kan je niet tot een statistisch onderbouwde uitspraak komen (Field, 2009). Om toch de twee mindsets met elkaar te kunnen vergelijken is bij de extra testen een analyse op basis van de toegekende mindsets uitgevoerd. Hieruit kwam geen significant resultaat. Dit kan echter liggen aan de

(25)

kleine steekproef die hiervoor beschikbaar was en het feit dat een participant met een toegekende fixed mindset gemiddeld genomen nog altijd hogere score had op de growth mindset.

De reden dat de score op de growth mindset schaal in deze populatie zo hoog is, zou te maken kunnen hebben met het feit dat de ALO een docentenopleiding is. De instelling van een docent moet wel zijn dat er iets aangeleerd en verbeterd kan worden, wanneer dat niet het geval is leidt het tot slechtere resultaten van de leerling volgens de theorie van self-fulfilling prophecy (Zimbardo et al., 2007).

Daarnaast kunnen de participanten in de veronderstelling zijn dat de ALO op zoek is naar mensen met die geloven dat competenties aangeleerd kunnen worden. Dit is wellicht een reden dat, ondanks dat de score van de CNAAQ-2-NL niet meetelde voor de toelating tot de ALO en benadrukt is dat er geen goede of foute antwoorden zijn, er toch sociaal wenselijke antwoorden zijn gegeven (Holt et al., 2012). Hierdoor zijn er misschien minder mensen met een fixed mindset gevonden dan er daadwerkelijk aanwezig waren bij de testdag. Misschien dat de vragenlijst afnemen bij een andere gelegenheid, waar een meer gedifferentieerde doelgroep aan mee doet of de growth mindset als wenselijk wordt beschouwd, wel een meer bruikbare score oplevert. Om wenselijke antwoorden te minimaliseren was het misschien beter geweest om de participanten de CNAAQ-2-NL enkele weken voor de testdag thuis te laten invullen.

Daarnaast is er bewijs dat bij het zelf-scoren (zoals bij de CNAAQ-2-NL) bij sport een grotere groep met growth mindsets is dan bij het zelf-scoren op andere gebieden (zoals intelligentie) (Atwood, 2010; Castella & Byrne, 2015). Waarschijnlijk hebben mensen makkelijker een growth mindset in sport, omdat er overtuigend bewijs is dat training

lichamelijke veranderingen tot gevolg heeft, die voordelen geven voor lichamelijke activiteit (Atwood, 2010). De variabelen druk, mindset en prestatie zouden daarom ook onderzocht kunnen worden op een ander gebied. Denk hierbij aan de toelating voor een kunstopleiding. Het percentage wat daar wordt toegelaten is veel kleiner (25 % in plaats van 80 %) (Gerrit Rietveld Academie, 2016), dus de druk is nog hoger. Daarnaast worden competenties als creativiteit en artisticiteit misschien vaker als aangeboren bestempeld en zal de verhouding fixed-growth wellicht evenwichtiger zijn.

Een andere reden voor het feit dat er geen verschil is gevonden, kan zijn dat de CNAAQ-2-NL twee aparte schalen heeft: één voor fixed en één voor growth. In theorie is het met deze lijst mogelijk om heel erg fixed en growth te gelijk te zijn of geen van beide te zijn. Dat is

(26)

geen probleem als je wilt onderzoeken of mensen beide theorieën in meerdere of mindere mate aanhangen. Ook Dweck benadrukt dat een mens niet alleen growth of fixed is, maar een combinatie van beiden en dat dit juist gezond is (“Carol Dweck Revisits”, 2015). Het is echter niet handig als je een vergelijking wilt maken tussen de twee groepen. Om toch een

vergelijking te kunnen maken tussen deze twee mindsets is besloten om ze voor dit onderzoek apart te beschouwen. Daarom was de extra analyse met de toegekende mindsets ook

interessant, al gaf dat geen significant resultaat.

Ook mensen met een fixed mindset geloven in de voordelen van training (Ommundsen, 2003) en zullen niet per se slechter scoren op de ALO testdag omdat ze wellicht hebben getraind van te voren. Daarom was het nuttig geweest om ook de specifieke oefentijd/trainingstijd voor de toelatingstest te meten als variabele in dit onderzoek.

Ook het feit dat deze doelgroep goed is in sport, kan tot complicaties leiden. Een indicatie daarvoor is dat Dweck (“Teachers, Parents Often Misuse”, 2015) heeft gevonden dat studenten die relatief lage resultaten haalden en dan een growth mindset interventie kregen een grotere prestatieverbetering vertoonden dan mensen met hoge resultaten die dezelfde interventie kregen. De eerste groep zou van een 6 naar een 7 gaan maar de tweede groep niet van een 8 naar een 9 maar naar een 8,3 gaan. Het kan dus zijn dat in deze groep van goede sporters het feit of ze een growth of fixed mindset hebben maar weinig uitmaakt omdat hun niveau al zo hoog ligt.

Verwacht werd dat mensen met een fixed mindset en dus een performance-orientation, slechter zouden scoren dan mensen met een growth mindset en mastery-orientation. Dit blijkt echter niet uit dit onderzoek. Het blijkt zelfs dat een performance-orientation een hogere score voorspelde dan een mastery-orientation. Echter, onderzoek wijst uit dat mensen met een hoge score op zowel growth (mastery-orientation) als fixed (performance-orientation) mindset vaker mee doen aan competitieve sporten en sport waarbij op zelfwaarde wordt gescoord dan mensen met alleen een mastery-orientation (Ommundsen, 2003). Dit kan er voor zorgen dat de participanten die meer performance-orientated zijn, meer ervaring hebben in sporten met competitie, daarom meer gewend zijn aan druk en daardoor inderdaad beter presteren. Als laatste is er, volgens de klassieke testtheorie (Field, 2009), meer dan 1 vraag nodig om een bepaalde psychologische toestand vast te stellen. Met één vraag is de betrouwbaarheid veel te klein en de kans op random fouten te groot (Field, 2009). De 4 ‘overige vragen’ van het onderzoek besloegen per vraag een heel psychologisch domein en zijn niet te controleren

(27)

op betrouwbaarheid. De analyses uitgevoerd op basis van de antwoorden van de toegevoegde vragen zouden daarom eigenlijk niet als losse variabelen beschouwd mogen worden.

(28)

Conclusie

In dit onderzoek is gekeken of de mindset die een participant aan de ALO testdagen heeft, invloed heeft op zijn of haar prestaties onder druk. De resultaten laten zien dat er geen

verband is tussen de prestatie van de participanten onder druk en een fixed of growth mindset. Daarnaast lijkt performance-orientation een voorspeller te zijn voor het puntentotaal op de hindernisbaan op de ALO testdag. Ook toont dit onderzoek aan dat de hoeveelheid ervaren druk correleert met de negatieve gevolgen van druk die een participant ervaart. Verder is er aangetoond dat performance-orientation positief gecorreleerd is aan een fixed mindset en mastery-orientation positief gecorreleerd is aan een growth mindset.

Al met al is het duidelijk dat de participanten aan de ALO testdagen hoog scoren op de growth mindset schaal. Dit betekent dat dit onderzoek geen voorspelling kan geven of er in het algemeen verschillend wordt gepresteerd onder druk door mensen met een fixed of growth mindset. Voor een dergelijk onderzoek is waarschijnlijk meer druk vereist en een meer

heterogene groep qua mindset zoals misschien bij de toelating op een kunstopleiding het geval is.

Het onderzoek heeft uitgewezen dat de deelnemers aan de ALO testdagen een zeer hoge score op de growth mindset schaal hebben. Dit mag als een positieve factor gezien worden omdat zij bij uitstek in staat zijn een growth mindset te stimuleren bij jongeren. Deze growth mindset heeft een positieve relatie met het plezier en doorzettingsvermogen in sport.

Aanbevelingen voor de beroepspraktijk.

Ondanks dat dit onderzoek geen significant verband aantoont tussen de prestatie onder druk en een growth of fixed mindset, betekent dat niet dat er geen andere voordelen aan zitten om een growth mindset te stimuleren. Een leraar lichamelijke opvoeding heeft de taak om leerlingen plezier en doorzettingsvermogen in sport te laten ervaren en dat hebben kinderen wanneer zij een growth mindset hebben (Molden & Dweck, 2000; Wang & Biddle, 2001). Belangrijk hierbij is dat de growth en fixed mindset niet als twee losse onderdelen gezien moeten worden maar dat een combinatie van beide ook goede resultaten oplevert. Omdat uit dit onderzoek blijkt dat mastery-orientation een positieve relatie heeft met een growth mindset is het voor de leraar lichamelijke opvoeding aan te bevelen om het leerproces te beoordelen, waarbij verbetering ten opzichte van jezelf de nadruk moet hebben en niet zozeer het eindresultaat.

(29)

Aanbeveling voor vervolgonderzoek.

Verder onderzoek naar het model van impliciete theorie (fixed en growth mindset) met koppeling aan het IZOF model voor druken bij een andere doelgroep en op een ander gebied dan sport zou heel interessant zijn.

Een voorstel voor zo’n onderzoek kan zijn om een versie van de mindset-vragenlijst te laten invullen door de participanten aan de toelatingstest van de kleinkunstacademie, samen met een test die de individuele zone van optimaal functioneren (IZOF) vaststelt. Dan wordt de ervaren druk veel preciezer gemeten en zal de verhouding growth-fixed wellicht

evenwichtiger zijn, zodat er duidelijkere uitspraken gedaan kunnen worden over de invloed van de mindset.

Een vervolg op dit onderzoek zou nog zijn om aan het einde van volgend studiejaar, wanneer de toegelaten participanten hun eerst jaar ALO er op hebben zitten, te kijken naar hun

studieresultaten in vergelijking met de scores op de fixed en growth mindset schaal. Je zou de scores voor drie groepen kunnen vergelijken. Voor de groep die de propedeuse behaald heeft, de groep die de propedeuse niet behaald heeft maar wel door is naar jaar twee en de groep die een BAS hebben gekregen. Wellicht dat de groep die de propedeuse behaald heeft een hogere score heeft op de growth mindset schaal dan de groep met een BAS.

(30)

Referenties

Atwood, J. R. (2010). Mindset, motivation and metaphor in school and sport:

bifurcated beliefs and behavior in two different achievement domains. Unpublished

manuscript.

Bakker, F. C., & Oudejans, R. R. D. (2012). Sportpsychologie. Nieuwegein, Nederland: Arko Sports Media.

Bandura, A. (1977). Self-efficacy: Toward a unifying theory of behavioral change.

Psychological Review, 84(2), 191-215.

Biddle, S. J. H., Wang, C. J., Chatzisarantis, N. L. D., & Spray, C. M. (2003). Motivation for physical activity in young people: Entity and incremental beliefs about athletic ability.

Journal of Sports Sciences, 21(12), 973-989. doi:10.1080/02640410310001641377

Blackwell, L. S., Trzesniewski, K. H., & Dweck, C. S. (2007). Implicit theories of

intelligence predict achievement across an adolescent transition: A longitudinal study and an intervention. Child Development, 78(1), 246-263.

doi:10.1111/j.1467-8624.2007.00995.

Burnette, J. L., O'Boyle, E. H., VanEpps, E. M., Pollack, J. M., & Finkel, E. J. (2013). Mind-sets matter: A meta-analytic review of implicit theories and self-regulation.

Psychological Bulletin, 139(3), 655-701. doi:10.1037/a0029531

Burnette, J. L., Pollack, J. M., & Hoyt, C. L. (2010). Individual differences in implicit theories of leadership ability and self‐efficacy: Predicting responses to stereotype threat. Journal

of Leadership Studies, 3(4), 46-56. doi:10.1002/jls.20138

(31)

Castella, K., & Byrne, D. (2015). My intelligence may be more malleable than yours: The revised implicit theories of intelligence (self- theory) scale is a better predictor of achievement, motivation, and student disengagement. European Journal of Psychology

of Education; A Journal of Education and Development, 30(3), 245-267.

doi:10.1007/s10212-015-0244-y

Decaro, M. S., Thomas, R. D., Albert, N. B., & Beilock, S. L. (2011). Choking under pressure: Multiple routes to skill failure. Journal of Experimental Psychology, 140(3), 390-406. doi:10.1037/a0023466

Dweck, C. S. (1999). Self-theories: Their role in motivation, personality, and development.

Psychology Press.

Dweck, C. S. (2006). Mindset: The new psychology of success (1st ed.). New York: Random House.

Dweck, C. S., & Leggett, E. L. (1988). A social-cognitive approach to motivation and personality. Psychological Review, 95(2), 256-273. doi:10.1037/0033-295X.95.2.256

Dweck, C. S. C. C. H. (1995). Implicit theories and their role in judgments and reactions: A word from two perspectives. Psychological Inquiry, 6(4), 267. Retrieved from

http://search.ebscohost.com/login.aspx?direct=true&db=pbh&AN=7394652&site=ehost-live

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS (3rd ed.). Londen: Sage Publications Ltd.

Hill, D. M., Hanton, S., Fleming, S., & Matthews, N. (2009). A re-examination of choking in sport. European Journal of Sport Science, 9(4), 203-212.

doi:10.1080/17461390902818278

(32)

Holt, N., Bremner, A., Sutherland, E., Vliek, M., Passer, M., & Smith, R. (2012). Studying behaviour scientifically. Psychology the science of mind and behaviour (2nd ed., pp. 40). New York: McGraw-Hill Education.

Jourden, F., Bandura, A., & Banfield, J. (1991). The impact of conceptions of ability on self- regulatory factors and motor skill acquisition. Journal of Sport & Exercise Psychology,

13(3), 213-226.

Kasimatis, M., Miller, M., & Marcussen, L. (1996). The effects of implicit theories on

exercise motivation. Journal of Research in Personality, 30(4), 510-516. Retrieved from http://dx.doi.org/10.1006/jrpe.1996.0037

Molden, D. C., & Dweck, C. S. (2000). Meaning and motivation. In C. S. M. Harackiewicz (Ed.), Intrinsic and extrinsic motivation (pp. 131-159). San Diego: Academic Press. Retrieved from http://dx.doi.org/10.1016/B978-012619070-0/50028-3

Mueller, C. M., & Dweck, C. S. (1998). Praise for intelligence can undermine children's motivation and performance. Journal of Personality and Social Psychology, 75(1), 33-52. doi:10.1037/0022-3514.75.1.33

Nicholls, J. G. (1984). Achievement motivation: Conceptions of ability, subjective experience, task choice, and performance. Psychological Review, 91(3), 328-46.

Ommundsen, Y. (2003). Implicit theories of ability and self- regulation strategies in physical education classes. Educational Psychology: An International Journal of Experimental

Educational Psychology, 23(2), 141-57.

(33)

Robazza, C., Pellizzari, M., & Hanin, Y. (2004). Emotion self-regulation and athletic

performance: An application of the IZOF model. Psychology of Sport and Exercise, 5(4), 379-404. Retrieved from http://dx.doi.org/10.1016/S1469-0292(03)00034-7

Smith, R. E., Smoll, F. L., & Cumming, S. P. (2007). Effects of a motivational climate intervention for coaches on young athletes' sport performance anxiety. Journal of Sport

& Exercise Psychology, 29(1), 39-59.

Spray, C. M., Wang, C. K. J., Biddle, S. J. H., Chatzisarantis, N. L. D., & Warburton, V. E. (2006). An experimental test of self-theories of ability in youth sport. Psychology of

Sport and Exercise, 7(3), 255-267. Retrieved from http://dx.doi.org/10.1016/

j.psychsport.2005.05.001

Vella, S. A., Cliff, D. P., Okely, A. D., Weintraub, D. L., & Robinson, T. N. (2014).

Instructional strategies to promote incremental beliefs in youth sport. Quest, 66(4), 357-370. doi:10.1080/00336297.2014.950757

Wang, C., & Biddle, S. (2001). Young people's motivational profiles in physical activity: A cluster analysis. Journal of Sport & Exercise Psychology, 23(1), 1-22.

Wat is het slagingspercetage? (n.d.) Retrieved from http://www.gerritrietveldacademie.nl/nl /faq#q-wat-is-het-slagingspercentage

Zimbardo, P. G., Weber, A. L., & Johnson, R. L. (2007). Psychologie de essentie (4th ed.). Amsterdam, Nederland: Pearson Education, Inc.

(34)

Bijlage

A.1 Informed consent

A.2 CNAAQ-2-NL

Zou je willen aangeven in hoeverre je het met de uitspraken eens bent? Het gaat om jouw eigen mening, dus er zijn geen goede of foute antwoorden. Omcirkel het nummer dat je mening het beste weergeeft.

Hele- maal

oneens Oneens mening Eens Geen Hele-

maal mee eens 1. Je hebt een bepaalde hoeveelheid talent voor sport en je kunt er weinig aan doen om dat te

veranderen. 1 2 3 4 5

2. Zelfs als je je best doet kom je niet verder dan je persoonlijke grens in een sport. 1 2 3 4 5 3. Je hebt talent nodig om goed te worden in een sport. 1 2 3 4 5 4. Je moet hard trainen en altijd blijven leren om goed te worden in een sport. 1 2 3 4 5 5. Om goed te worden in een sport moet je bij je geboorte de kwaliteiten hebben meegekregen die

belangrijk zijn voor die sport. 1 2 3 4 5

6. Als je goed wil worden in een sport moet je steeds door nieuwe ontwikkelingsfases, waarin je

dingen leert en je je lichaam verder traint. 1 2 3 4 5

7. Hoe goed je bent in sport, zal altijd verbeteren als je eraan werkt. 1 2 3 4 5 8. Om goed te worden in een sport moet je talent hebben. 1 2 3 4 5

(35)

Participatienummer: Geboorte datum: Geslacht: M/V Ben je al in zaal 4 geweest?: JA/NEE

9. Hoeveel talent je hebt voor een sport ligt vast. 1 2 3 4 5 10. Om goed te worden in een sport moet je alsmaar blijven werken aan je techniek en vaardigheden.

1 2 3 4 5

11. Zelfs de beste sporters kunnen nog beter worden door de juiste training. 1 2 3 4 5 12. Iedereen heeft een maximaal haalbaar niveau in een sport, waarna je niet meer beter wordt.

1 2 3 4 5

13. Om goed te worden in een sport moet je alsmaar blijven oefenen en bijleren. 1 2 3 4 5 14. Je kan jezelf altijd verbeteren in je sport, als je daar maar hard voor wil trainen. 1 2 3 4 5 15. Als je je persoonlijke top bereikt in een sport dan wordt je niet meer beter, ook al blijf je trainen.

1 2 3 4 5

16. Hard werken is het allerbelangrijkste als je goed wil worden in een sport. 1 2 3 4 5 17. Inzet zal altijd zorgen voor vooruitgang in sport. 1 2 3 4 5 18. In sommige sporten ben je wel goed en in andere niet, daar kun je niets aan veranderen.

1 2 3 4 5

19. Aangeboren eigenschappen bepalen of je goed wordt in een sport. 1 2 3 4 5 20. Als je de top wil bereiken in een sport moet je daar genoeg talent voor hebben. 1 2 3 4 5 21. Ook al ben je heel goed, je kunt altijd nog beter worden door hard te trainen. 1 2 3 4 5

Overige vragen

1. Op een schaal van 1 tot 5, hoeveel druk om goed te presteren ervaar je op deze testdag?

1 = nauwelijks druk om te presteren, 5 = zeer grote druk om te presteren. 1 2 3 4 5 2. Op een schaal van 1 tot 5, in welke mate beïnvloedt deze druk jouw prestatie negatief?

1 = zeer negatieve invloed, 5 = geen negatieve invloed. 1 2 3 4 5 3. Op een schaal van 1 tot 5, in welke mate werd presteren en winnen benadrukt door coaches,

trainers en medesporters gedurende je sportcarrière?

1 = niet of nauwelijks benadrukt, 5 = zeer grote nadruk op presteren en winnen 1 2 3 4 5 4. Op een schaal van 1 tot 5, in welke mate werd persoonlijke ontwikkeling en leren benadrukt door

coaches, trainers en medesporters gedurende je sportcarrière?

1 = niet of nauwelijks benadrukt, 5 = zeer grote nadruk op persoonlijke ontwikkeling en leren 1 2 3 4 5

(36)

A.3 Debriefing Beste sporter,

Bedankt voor uw deelname aan ons onderzoek. Het doel van deze studie is om te kijken of de mindset van de atleet de prestatie beïnvloed. Met mindset wordt de manier waarop een atleet naar de aard van zijn of haar talent kijkt bedoeld. Ook gaan we kijken of het effect van druk verschilt tussen

verschillende mindsets. Als u benieuwd bent naar uw persoonlijke score op de mindset schaal, kunt u mailen naar mindsets.alo@gmail.com onder

vermelding van uw participatienummer Met vriendelijke groet,

Remi, Asger en Anna

(37)

Tabel 1.1 Fixed Reliability Statistics Cronbach's Alpha N of Items ,699 11 Tabel 1.2

Fixed zonder vraag 1

Reliability Statistics Cronbach's Alpha N of Items ,709 10 Tabel 1.3 Growth Reliability Statistics Cronbach's Alpha N of Items ,807 10 37

(38)

Tabel 2.1

Descriptives

Statistics

Leeftijd

Fixed totaal

zonder vraag 1 Growth totaal

Totaalscore ALO N Valid 324 331 331 331 Missing 7 0 0 0 Mean 18,51 26,70 43,29 51,29 Std. Error of Mean ,123 ,291 ,228 ,759 Median 18,00 26,00 44,00 51,00 Mode 17 25 44 68 Std. Deviation 2,219 5,291 4,150 13,810 Variance 4,926 27,998 17,223 190,720 Skewness 1,365 -,053 -,807 -,214 Std. Error of Skewness ,135 ,134 ,134 ,134 Kurtosis 1,860 -,384 2,636 -,435 Std. Error of Kurtosis ,270 ,267 ,267 ,267 Range 11 29 31 78 Minimum 16 10 19 4 Maximum 27 39 50 82 38

(39)

Figuur 2.1

Figuur 2.2

(40)

Figuur 2.3

Figuur 2.4

(41)

Figuur 2.5

Figuur 2.6

(42)

Figuur 2.7

Figuur 2.8

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

geschreven en daaruit de Xi hepaald. Vande orthogonale componente., kunnen we in totaal n elementen willekeurig voorschrijven de andere elementen zijn dan va.t

De relatie tussen humusvormen en vegetatietypen hebben we onderzocht door per humusvorm aan te geven welke vegetatietypen voor komen.. Een belangrijk uitgangspunt bij de

Evaluate the effectiveness of the literacy learning programme... What have

In de voorbeelden die hierboven zijn weergegeven is te zien dat waardepatronen (in de cirkels afge- beeld) sturend werken op de keuze voor welke schoenen iemand draagt.

Want juist door te netwerken kom je in contact met burgers en bedrijven (onderdeel van het eigen primaire proces), wat in zijn ogen cruciaal is voor de aansluiting van de

Wat zijn directe- en indirecte associaties van gedragsmatige beslissingsdisposities, namelijk probleemgerelateerde kennis, milieubewuste houding en gedragsintentie

THE HIDDEN BURDEN OF DEVELOPMENT FINANCIAL SECRECY ACROSS OECD COUNTRIES AND THE ROLE OF THE UNITED STATES IN SHAPING GLOBAL CORRUPTION UNIVERSITY OF AMSTERDAM GRADUATE SCHOOL

In een ander onderzoek onder jongeren vertoonden leerlingen die een training hadden gekregen in growth mindset een significante verbetering van hun scores op het gebied van wiskunde