S ~D 3 looo
Pleidooi voor
Door de explosieve stijging van de grondprijzen is er weer volop aandacht voor het thema grondbeleid. Een belangrijke oorzaak
een
pragmatische
grondpolitiek
(wetsontwerp vervreem-ding landbouwgronden) en bij die van het kabinet Cals-Vondeling in 1966 (wet speculatiewinstbelasting, van de stijgendegrondprij-zen ligt bij bestemmings-wijzigingen door de over-heid. De toevallige bezitter van de, veelal agrarische, grond krijgt de waardestij-ging in klinkende munt in de schoot geworpen. Ook de aanstaande Vijfde Nota over de Ruimtelijke Orde-ning werpt zijn schaduwen vooruit. Tevens is er in po-litieke kringen na een lange time-out weer aandacht voor het grondbeleid. Toch wordt er zeer omzichtig ge-opereerd. Ferme inhoude-lijke beleidsuitspraken
val-PETER NOORDANUS EN
wijziging waarderings-grondslag onteigeningswet en invoering voorkeurs-recht gemeenten) speelde het thema op de achter-grond een belangrijke rol bij de verslechtering van de verhoudingen tussen de sociaal-democratische en confessionele coalitiegeno-ten, al vormde het niet de directe aanleiding voor de kabinetscrises. Dat was wel het geval bij de val van het kabinet Den Uyl in 1977. Deze historische reeks van rnislukkingen is verant-woordelijk voor het soci-GERARD BEUKEMA
Grondpolitiek is voor sociaal-democraten een welhaast traumatische aanaeleaenheid, zeker na
de val van het kabinet Den Uyl. Tach is er alle aanJeidina VOOr een nieuwe aaenda op dit terrein,
met als invalshoek dat arondpolitiek in de kern een sturinaselement voor het ruimtelijk inrichtinas-en ordeninasbeleid is. Om die rol noa
verder te versterken dient serieus aekeken te worden naar ondermeer het vraaastuk van de
aemeentelijke reaie, naar aebiedsaewijze verevenina en naar de cifromina van onevenrediae
baat bij ruimtelijke beslissinaen. len nog niet op te tekenen; ministers en
parlementa-riers zijn, op een enkele uitzondering na, ongekend omfloerst wanneer het onderwerp ter sprake komt. Grondpolitiek is in de parlementaire geschiede-nis steeds nauw verbonden geweest met sociaal-democratische initiatieven. Van een uitgesproken initiatief vanuit PvdA-kring is nu echter geen sprake. Wei is er binnen het kenniscentrum 'Ruimte en Milieu' recent een comrnissie onder Ieiding van Van Kemenade gei:nstalleerd, die als katalysator kan fungeren voor het noodzakelijke debat in de PvdA.
Een sociaal-democratisch trauma
De grote beduchtheid voor profilering juist op het onderwerp van de grondpolitiek kan in belangrijke mate historisch worden verklaard. Drie keer nam de PvdA in de naoorlogse peri ode het initiatief tot wij-ziging van de grondpolitiek en evenzovele keren leidde dat indirect of direct tot een kabinetscrisis. Bij de val van het vierde kabinet Drees in 19
s
8aal-democratische trauma. Immers, deze 'trilogie' van de grondpolitiek heeft als weinig andere onder-werpen het beeld gevestigd dat sociaal-democraten mogen meeregeren zolang voorstellen voor maat-schappijhervorming maar uitblijven.
Van oudsher is grondpolitiek in des DA Pen de PvdA sterk ideologisch bepaald. In de beginselprogram-ma's is socialisatie van de grond steeds een voornaam thema geweest. Zelfs in het huidige beginselpro-gramma van 1977 staatnogdatde grand in gemeen-schapshanden moet worden gebracht. Toch heeft in de politieke praktijk een meer pragmatische aanpak vaak voorop gestaan. Drees' noemt de grondpoli-tiek een van de belangrijkste onderwerpen voor een socialistische gemeentepolitiek, maar hij is een prin-cipieel pleitbezorgervan het compromis van het erf-pachtstelsel. In Den Haag, de stad waar hij vanaf 19 r 1 prominent gemeentepoliticus was, bestaat een erfpachtstelsel, dat zelfs op initiatief van liberale
s &..n 3 2ooo
stadsbestuurders tot stand is gekomen. Drees
ci-teert met grote instemming de liberale wethouder Droogleever Fortuyn die betoogde 'dat de ge-meente de terreinen nodig voor woningbouw, in de ruime zin van het woord, zou moeten aankopen, in eigendom behouden en in erfpacht uitgeven, omdat anders de waardestijgingen van die terreinen ten bate van particuliere eigenaren zou komen, terwijl de kosten der stadsuitbreiding in voile omvang zou-den drukken op de belastingbetalers' 2
• Ruim tachtig
jaar later heeft dit citaat niet aan actualiteit ingeboet, al kan dat tegenwoordig uit ( conservatief-)liberale mond nauwelijks nog worden opgetekend.
Ook Vondeling heeft het middel van de
socialisa-tie niet acsocialisa-tief bepleit. Toch is zijn naam nauw
ver-bonden met alle naoorlogse PvdA-initiatieven: in
I 958 als minister van Landbouw, in I 966 als een van
de grondleggers van het regeringsprogram Cals-Vondeling en in I 977 in verband met het initiatief
wetsontwerp Van den Bergh-Vondeling. Zijn prag-matisme kreeg primair uitdrukking in het streven
naar prijsbeheersing. 'Mijn antwoord is, dat de fun-damentele schaarste van de grond distributie nood-zakelijk maakt. (-) En bij die distributie hoort prijs-beheersing, zoals een deksel op een pan. Een prijsbeheersing in het algemeen belang' 3.
Van een pragmatische benadering is in de slotfase van het kabinet Den Uyl geen sprake. De politisering
en polarisatie rond het thema spitsten zich geheel toe op het bepalen van de waarderingsgrondslag voor onteigening. Vele varianten, steeds vernoemd
naar de hoogleraar onroerend-goedrecht en promi-nent adviseur (met christen-democratische orienta-tie), prof. mr. P. de Haan, hielden de politieke ge-moederen in een ijzeren greep. De bestuurskundige De Vries heeft in zijn dissertatie Grondpolitiek en kabinetscrises4 overtuigend aangetoond dat de ver-schillen in de grondslagen, van respectievelijk de christen-democratische en de socialistische minis-ters, bij de praktische uitwerking zeer gering waren en zeker niet onoverbrugbaar. De respectievelijke
method en van waardebepaling- gecorrigeerde
ver-keerswaarde versus gecorrigeerde gebruikswaarde
- naderden elkaar bij onteigening tot amper meer dan een gulden per vierkante meter. De Vries con-cludeert: 'Maar de convergentie die(-) had
plaats-gevonden drong door het ideologische taalgebruik niet tot de politici door.' s Een kabinetscrisis was in dat klimaat dan ook onvermijdelijk.
Deze analyse leert in elk geval dat een nieuw initia-tief voor wijziging van de grondpolitiek, dat wij
noodzakelijk achten, zich niet door een ideologische maar door een pragmatische aanpak moet kenmer-ken. De laatste PvdA-publicatie waarin het thema
(zijdelings) wordt besproken is het rapport Schui-vende Panelen, dat ruim twaalf jaar (!) geleden ver-scheen. Hierin wordt terecht voor een dergelijke
aanpak gekozen, hoewel een concretisering
achter-wege blijft: 'Grond (-) zou vanwege haar fysieke schaarste in beginsel in hand en van de gemeenschap
horen. Oat is echter in de huidige situatie onuitvoer-baar. Bovendien kan de particuliere beschikkings-macht over grond met andere middelen worden
in-geperkt, bij voorbeeld om speculatie te
voor-komen.'6 De penvoerder van dit rapport was de hui-dige minister van Ruimtelijke Ordening, Jan Pronk.
Naar onze mening moet een pragmatische bena-dering echter op een nieuwe, meer eigentijdse leest
worden geschoeid. Onze invalshoek is niet de rege-ling van het eigendom (het erfpachtstelsel) of de prijsbeheersing en richt zich evenmin primair op de
aanpassing van de waarderingsgrondslag bij
onteige-ning. In onze visie is grondpolitiek in de kern een sturingselement voor het ruimtelijk inrichtings-en ordeningsbeleid. De gewijzigde context van het ruimtelijk beleid noodzaakt tot henjking van het instrumentarium voor grondpolitiek.
Gewijziade context
De discussie over grondpolitiek wordt in ons land
vaak ten onrechte bijna een-op-een verbonden met
schadevergoedingsrecht en krijgt daarmee haast onvermijdelijk een hoog (rechts-)politiek karakter. Oat is onjuist en onnodig. Hoewel
schadevergoe-dingsrecht wei een belangrijk element van
grond-beleid is, gaat het bij grondbeleid om meer en in
de kern om een centraal sturingselement voor
het ruimtelijk inrichtings- en ordeningsbeleid.
Be-schikkingsmacht over grond is een krachtig instru
-ment voor het realiseren van ruimtelijke doelen.
En ook het beschikken over grond is - publiek en
I. W. Drees, Zestia jaar levenservarina,
De Arbeiderspers, Amsterdam, I 96 2.
Amsterdam: De Arbeiderspers, I968,
p.82.
6. Commissie Programmatische
Vernieuwingen, Schuivende panelen
-continuiteit en vernieuwina in de sociaal -democratie, Amsterdam, I 987, p.99.e.v. 2. Drees, p. I oo.
3. A. Vondeling, Nasmaak en voorproif -een handvol ervarinaen en ideeen,
4· J. de Vries, Grondpolitiek en kabinetscrises, Leiden, I 989. S· De Vries, p. I 7S·
s &..o 3 2ooo
privaat- een belangrijke aanleiding voor planinitia-tieven.
De Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening zal, naar valt aan te nemen, nieuwe antwoorden geven op vraagstukken van ruimtelijke concentratie en de-concentratie van huishoudens en bedrijvigheid, op vragen rand de inrichting van het landelijke gebied, de ontwik.keling van natuur en een dynamischer wa-terbeheer. Ook valt een sterkere orientatie op de steden, in een brede regionale context, te verwach-ten. Aileen al een sterkere orientatie op het bredere regionale stedelijk veld vergt nieuwe aandacht voor de opzet van het grondbeleid. Er is ook anderszins reden om vanuit de gewijzigde context van het ruimtelijk beleid het instrumentarium voor grond -beleid te herijken. Wij volstaan hier met twee over-wegingen.
Allereerst is er de veranderende positie van de
over-heid. Vooral het terugtreden van de overheid op het terrein van de volkshuisvesting en (deels) het (bouw)locatiebeleid is hier relevant. Naoorlogse nieuwbouwlocaties werden gebouwd in een be-leidscontext waarbij van rijkswege de onrendabele top in de grand- en (deels) in de gebouwenexploi-tatie werd afgedekt. Het rijk had daarmee een be-langrijk, doch kostbaar sturingsinstrumentarium in handen op het terrein van de ruimtelijke ordening en de volkshuisvesting. Gemeenten konden deze taak betrekkelijk risicoloos en soms zelfs betrekke-lijk profijtebetrekke-lijk door hun grondbedrijf Iaten uitvoe-ren. Grondbedrijven hadden in de praktijk- en heb-ben deels nog in grotere gemeenten- een zeker mo-nopolie bij de verwerving, het bouwrijp maken en de uitgifte van bouwgrond. Een monopolie dat niet overal- in kleinere gemeenten eigenlijk nauwelijks -en niet altijd bestaan heeft. In de grate steden zijn bijvoorbeeld veel wijken uit de laat negentiende en begin twintigste eeuw in een concessieopzet ge-bouwd. Hoe het ook zij, de terugtred van de subsi-dierende overheid maakt klassieke gemeentelijke grondpolitiek voor forse delen van de investerings-opgave minder voor de hand liggend. Vanuit het oogpunt van risicoverdeling zal meer gekozen moe-ten worden voor publiek-private samenwerking. Een vastgoedbranche, die niet Ianger op de overheid is aangewezen, neemt bovendien in een marktge-richter ruimtelijk inrichtingsbeleid het lot steeds meer in eigen hand door zelf gronden aan te kopen.
Het grondpolitieke instrumentarium is dus niet 7· De Vries, P· I s6.
afgestemd op de meer op publiek-private samen-werking gerichte ontwikkelingscultuur die de Vierde Nota Extra, de actualisering van de VINEX
en straks ongetwijfeld ook de Vijfde Nota veronde r-stelt. Soms- denk aan hetjree-rider-vraagstuk- is het huidige instrumentarium zelfs een handicap voor succesvolle gebiedsgewijze PPS-verbanden.
Een tweede overweging betreft de veranderende
betekenis van irifrastructuur voor de ruimtelijke inrichtinB. Door (voorgenomen) aanleg van infrastructuur treedt er een enorme waardevermeerdering op van de omliggende gronden. Terwijl inrniddels alge -meen is aanvaard dat infrastructuur een conditione -rende factor is in de ruimtelijke ordening, is het te -gelijkertijd merkwaardig te noemen dater, inciden -tele voorstellen daargelaten, nog zo weinig aandacht is voor de toerekening van lasten en baten in een bre-der exploitatieperspectief. De aandacht in de Vijfde Nota zal zich in elk geval, ofhet corridorbegrip nu wei of niet beleidsmatige betekenis gaat krijgen, richten op (multimodale) verkeersknopen in het re-gionale stedelijke veld als de locaties voor nieuwe ruimtelijke ontwik.kelingen. Nieuwe infrastructuur conditioneert die knopen en is voorwaarde voor de ontwikkelingervan.
Dit alles houdt ook verband met de impasse in het proces van de bestuurlijke reorganisatie. Het in de Kaderwet Bestuur in verandering (in relatie tot de v 1 N EX) gedachte regionale grondbeleid is
daarom nauwelijks van de grond gekomen. De orientatie in het grondbeleid is nog steeds lokaal en gericht op gebiedsgewijze exploitaties van lokale om van g. Waar de strategische planning in de ruimte-lijke ordening steeds meer een regionale zaak wordt, is het de vraag of ook het grondbeleid niet meer regionaal moet worden aangepakt.
De tekortkominaen van het huidiae beleid
De bestaande grondpolitiek is de vrucht van wetge-vingsarbeid van het kabinet Van Agt-Wiegel. Onder dit kabinet werd de jarenlange parlementaire discus -sie tenslotte afgerond. De Vries spreekt in dit ver -band treffend van 'de pacificatie van de grondpoli -tiek'7. In de wijziging van de Onteigeningswet 1981 wordt de waarderingsgrondslag bij onteigening ge-baseerd op de gecorrigeerde verkeerswaarde (ver-keerswaarde min). De PvdA stemde tegen de wets -wijziging, hoewel woordvoerder Salomons erkende dater maar geringe verschillen zijn met de door haar
s &.o 3 2ooo
fractie voorgestane grondslag, de gecorrigeerde ge-bruikswaarde (gege-bruikswaarde plus) 8.
Een belangrijke correctiefactor bij schadeloos-stelling in de gewijzigde Onteigeningswet is de eli-minatie van de invloed van overheidswerken en de onevenredige invloed van bestemmingsplannen. Planologische beslissingen van de overheid mogen dus geen prijsopdrijvende invloed hebben op de grondprijs bij onteigening. De huidige praktijk is desondanks een andere en de overheid moet bij ont-eigening fors betalen voor de grond bij een attrac-tieve bestemmingswijziging. In de jurisprudentie wordt namelijk geredeneerd dat niet de nieuwe be-stemming, maar de ligging (bijvoorbeeld langs een verkeersader of aan de rand
toepassing is niet probleemloos. Door gemeenten 9 worden knelpunten gesignaleerd die betrekking hebben op de reikwijdte van de voorkeursrechtbe-voegdheid, de zware administratieve belasting en de
krappe wettelijke termijnen. Pas medio 2 ooo zal een begin worden gemaakt met de evaluatie van de wet, elk pleidooi voor meer daadkracht ten spijt 1 0
•
De meeste discussie richt zich echter op het fenomeen van de zogenaamde 'ze lfrealisatie-con-structies' , overeenkomsten tussen grondeigenaar en ontwikkelaar, waarmee het gevestigde voorkeurs-recht wordt ontdoken. Zelfrealisatie vindt zijn oor-sprong in de Onteigeningswet, waarin is bepaald dat de eigenaar niet kan worden onteigend als deze de van het stedelijk gebied) de
waarde bepaalt. Een nog belangrijkere verklaring is dat de onteigeningswaarde wordt gebaseerd op de gel
-dende verkeerswaarde en wordt gerelateerd aan re-cente transacties.
Specula-Drie keer nam de PvdA in de
door de overheid beoogde nieuwe planologische b
e-stemming zelf kan en wil realiseren. De Wvg veran-dert dit niet. Minister De
Boer heeft een en ander-maal betoogd dat er niets tegen is wanneer
particu-naoorloase periode het initiatiif tot
wijziaina van
de arondpolitiek en
evenzovele keren leidde dat indirect
if
direct
tot
een kabinetscrisis.
tieve aankopen bei:nvloeden op deze wijze deontei-geningsprijs. De 'pacificatie' van 19 8 1 heeft daar-mee niet het bedoelde effect gehad. De 'erfopvol-gers' van de toenrnalige voorstanders van de wets-wijziging zouden deze onbedoelde ontwikkeling wei wat ruirnhartiger mogen toegeven.
Gemeentelijk voorkeursrecht ontdoken
Onder het kabinet Van Agt-Wiegel is uiteindelijk ook de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) tot stand gekomen. In 1996 is onder minister De Boer de werking van de Wvg uitgebreid. Wanneer sprake is van een uitbreidingstaakstelling voor woning-bouw, maar ook voor bedrijventerreinen en regio-naal groen, kan de gemeente het voorkeursrecht voor (delen van) haar grondgebied vestigen en moet de grond bij voorgenomen verkoop eerst aan de ge-meente worden aangeboden. De wetswijziging is bedoeld om de gemeentelijke regierol te versterken en prijsopdrijving te dempen en is een late reactie op de prijsstijgingen bij de zogenaamde vI N Ex-uitleg-locaties. Het is echter de vraag of de beoogde doel-stellingen wei worden gerealiseerd. Ook de
wets-liere grondeigenaren de gewijzigde bestemming realiseren en dat marktwer
-king in de ruimtelijke ordening een vanzelfspre-kendheid is 1 1
• Het probleem spitst zich nu toe
opal-lerlei juridische constructies die worden aangegaan
nadat het voorkeursrecht is gevestigd. Rechterlijke uitspraken zijn hierover niet eenduidig. Een wijzi
-ging van de wet lijkt noodzakelijk om eenduidigheid te bewerkstelligen. Minister Pronk heeft op korte termijn een reparatie aileen voor dit onderdeel van de Wvg toegezegd, die inmiddels voor advisering bij de Raad van State ligt.
Let wei, deze wijziging zal betrekking hebben op grondtransacties en andere regelingen nadat de Wvg is gevestigd. Veel transacties vinden echter voortijdiB
plaats, zoals bij de ontwikkeling van de VIN Ex-loca-ties kon worden vastgesteld. Onderzoek door Kol
-pron 12 leert dat medio
1997 ongeveer 2 7 procent van de grond op de VINEx-locaties in handen was van ontwikkelaars (23 procent) en speculanten (4 procent), dit aandeel is sindsdien ongetwijfeld ver-der gestegen. De gemeenten hadden een derde deel in handen, terwijl de rest nog in het bezit is van de 'oude' eigenaar. Speculanten en ontwikkelaars
8. De Vries, p.1s8 e.v.
9· Zie voor een uitgebreide besc hrij-ving: De Wet voorkeursrecht gemeenten in
de praktijk, Den Haag: v N G uitgeverij, 1999·
1 o. Zie onder andere brief v N G aan de
minister van VROM, 7 januari 1999.
Jong, Eerste ervaringen Wet voorkeursrecht
gemeenten, Delft: University Press,
1998. 1 1. Zie de beschrijving van de totstand· koming van de aanpassing van de Wvg in: H. de Wolff, D. Groetelaers,
J.
de1 2. Kolpron, Grondbezit en grondverwer
s &_o 3 2ooo
maken er geen geheim van dat zij vooruitlopend op de Vijfde Nota 'in de markt' zijn voor de kansrijke locaties. Aan dit kopen in the blind ligt een bedrijfs-economisch argument ten grondslag, want de conti-nui:teit van het bedrijf raakt steeds meer verbonden met het bezit van kansrijke grondposities.
De marktwerking verplaatst zo van de aanbeste-ding van de bouwlocatie naar het verwerven van de grondposities en krijgt het karakter van een ratrace, met explosief stijgende grondprijzen als gevolg. Priem us 1
3 heeft er op gewezen dat op deze wijze monopolies op de bouwrnarkt ontstaan die voort-vloeien uit verworven grondposities. De marktwer-king wordt op deze wijze beperkt. De gemeente komt door deze ontwikkeling met de rug tegen de muur te staan. Of zij moet meedoen in de strijd om de grondposities en ook woekerprijzen gaan bieden of zij moet in een later stadium onderhandelen over de ontwikkeling van de locatie en eventueel de te-rugkoop van de grand (bijvoorbeeld in ruil voor de meest interessante bouwopties). Hierdoor ontstaat een keus tussen Scylla en Charybdis. Bovendien moet de hoge grondprijs worden terugverdiend. Vaak zal dit ten koste gaan van (bovenwijkse) open-bare voorzieningen en van de plankwaliteit. Soms zal de gemeenschap daarvoor opdraaien. Bij lagere grondverwervingskosten zou dit niet of minder het geval zijn. De VINEx-operatie is daarvan een spre-kend voorbeeld. In het kader van de afspraken over de actualisering van de v r N Ex voor de periode 2oos-2o I o draagt alleen het Rijk al I
,s
miljardgul-den bij in subsidiering van grondkosten, waarvan een half miljard voor nieuwe uitleglocaties. Wij aar-zelen niet om hier van een ondoelmatige besteding van overheidsgelden te spreken. Bij een lagere grondprijs (en een andere grondpolitiek) zou over-heidssubsidiering voor deze locaties achterwege kunnen blijven.
Om de positie van de gemeente te versterken is ook in I 996 door minister De Boer het initiatief ge-nomen voor een nieuwe regeling, de wet grondex-ploitatieheffmg. Deze regeling kan worden gezien als de stok achter de deur, wanneer niet in der minne tot een exploitatieovereenkomst ex artikel4 2 van de
Wet op de Ruimtelijke Ordening kan worden geko-men, die tot doel heeft de publieke kosten op de
eigenaar te verhalen. De nieuwe regeling moet het mogelijk maken om in (gebiedsgewijze) publiek
-private samenwerkingsverbanden het probleem van de zogenaamde 'free-riders' of 'zaterdagamateurs' op te lossen, waarmee de ontwikkelaars worden aangeduid die niet in de kosten van de planontwik
-keling willen delen. Dit verklaart ook dat er voor een dergelijke nieuwe regeling een breed draagvlak bestaat. VNG, NEPROM, VNO/NCW en AVBB on-derschrijven de gedachte achter de regeling. De re
-geling heeft uitdrukkelijk een subsidiair karakter. Gemeenten moeten eerst in privaatrechtelijke zin
met partijen tot overeenstemming trachten te komen. De nieuwe wettelijke regeling maakt het mogelijk alle kosten te verhalen en gaat dus verder dan de mogelijkheid die de gemeenten nu al hebben door met een beroep op artikel 2 2 2 van de Gemeen-tewet een baatbelasting op te leggen. Doordat een aantal kosten (bijvoorbeeld bovenwijkse voorzie-ningen, saneringen en verevening grondwaarden) niet mogen worden verhaald, maakt een baatbelas
-ting slechts vergoeding van een beperkt deel van de werkelijke kosten mogelijk. Het sympathieke initia
-tief van minister De Boer heeft het Staatsblad echter niet gehaald. Na een negatief advies van de Raad van State is de regeling in een bureaulade verdwenen, opvolger Prank heeft nog niet aangegeven ofhij een aangepaste regeling overweegt.
Gemeentelijke reaie
Na de beschrijving van het huidige beleid en de te-kortkomingen daarvan, komen wij bij het vraagstuk van de gemeentelijke regie. Waar moet in de veran-derende rolverdeling tussen overheid en private par
-tijen, dat wil zeggen ontwikkelaars, beleggers of corporaties, de betrokkenheid van de (gemeente-lijke) overheid liggen? Ons land kent, in ieder geval vanaf de opbouw van de verzorgingsstaat begin vo-rige eeuw, in grootstedelijke gebieden een traditie van actieve grondpolitiek.
Gemeentelijke grondbedrijven kopen te heront-wikkelen gronden aan, leggen infrastructuur aan, dragen zorg voor het bouw-en woonrijp maken en geven vervolgens gronden in erfpacht of eigendom uit. Die actieve grondpolitiek is niet vanzelfspre-kend. Kleinere gemeenten binnen de grootstede-13. H. Priemus, Marktwerking in het
ruimtelijk beleid- mogelijkheden en grenzen, discussiepaper voor het
Ministerie van Economische Zaken, 29 januari 1999.
1 t r 1 1 e r n n k ll
·-e l, n n s &._o 3 2ooolijke regio hebben vaak geen eigen grondbedrijf en
kiezen al vee! Ianger voor een meer faciliterend
grondbeleid, waarbij de productie van bouwgrond
aan marktpartijen wordt overgelaten. Ook in andere
Ianden is de overheidsrol in het grondbeleid
traditio-nee! zwakker ontwikkeld. Toch blijft de regie van de
gemeentelijke overheid onverminderd belangrijk,
ook in een situatie waarin de operationele rol van de
gemeente verandert. Hoe moet de regisserende rol
van de gemeentelijke overheid er nu precies uitzien?
Allereerst gaat het om het stellen en bewaken
van programmatische kaders. Wat wordt er gebouwd en in welk tijdsperspectief? Daarnaast gaat het om
het aangeven van kwaliteitskaders. Welke is de
ge-wenste ruimtelijke en architectonische kwaliteit, de
prijzen. Als het gaat om waardevermindering door
planologische besluitvorming is er sprake van een
toenemend beroep op planschade en een ruimere
vergoedingsmogelijkheid op grond van het zoge
-naamde planschadeartikel, artikel49 van de Wet op
de Ruimtelijke Ordening. Dit toenemend beroep op
planschade past in de trend naar een claimsociety die
in ons land onmiskenbaar aanwezig is.ln de
jurispru-dentie is ook een ruimere opvatting te vinden met
betrekking tot het toekennen van claims.
Onevenre-dige schade die redelijkerwijs niet ten laste van
bur-gers hoort te komen- dit is de formulering van arti
-kel49 WRO- wordt eerder en voor meer relevante
ruimtelijke besluiten aangenomen.
Er is hier echter sprake van een paradox, want
kwaliteit van de openbare
ruin1te en de gewenste
duurzaamheid van de
plan-nen? Tenslotte moet er
worden gestuurd op intesra
-liteit. Hoe kan worden
ge-zorgd dat fmancieel sterke
Wij aarzelen niet om hier van
een ondoelmatige besteding
van
overheidsgelden te spreken.
het achterliggende
rechts-beginsel van de esalite
devant les charses publiques
-de gelijke positie van de
burger ten opzichte van de
publieke kassen- werkt op
en fmancieel minder krachtige bestemmingen in een
verband gerealiseerd worden? Vooral de
vereve-ningsfunctie die grondbeleid traditioneel heeft en
die in een marktgerichter ontwikkelingsklimaat
ver-loren dreigt te gaan, verdient bijzondere aandacht in
een sociaal-democratische gemeentepolitiek.
De discussie moet vervolgens gaan over de vraag
of sturen op programma, kwaliteit en integraliteit
langs de lijn van het grondbeleid moet geschieden,
met ruimte voor privaatrechtelijke interventies als
aankopen en uitgeven van grond, of dat er mee
wordt volstaan gebruik te maken van het overigens beschikbare bestuursrechtelijke instrumentarium.
Het antwoord op die vraag moet in staatsrechtelijk
opzicht allereerst door gemeenteraden worden
ge-geven. De politieke keus tussen een actief of
facilite-rend grondbeleid ligt daar.
Onevenredise baat
In het grondpolitieke debat is de prijsvorming van
grond een belangrijk aandachtspunt. De oplopende
prijzen van bouwgrond en de negatieve effecten
daarvan op de agrarische grondmarkt maken dat
op-nieuw gekeken moet worden naar de wijze waarop
ruimtelijke besluitvorming doorwerkt in
transactie-I4-. Zie bijvoorbeeld: CPB, De orond-markt - een oebrekkioe markt en een
onvolmaakte overheid, bijzondere
publicatie nr. I 8, Den Haag: sou
dit moment nog eenzijdig
voor wat betreft de schade en heeft geen betrekking
op onevenredige baat. Wei zijn er hier en daar voor-stellen gedaan voor baatafroming. I4- Volgens ons
hoort dit ook een wezenlijk onderwerp te zijn van
het grondpolitieke programma dat het kabinet de
komende tijd moet ontwerpen. Dit is een geheel
an-dere benadering dan de oude pleidooien van de
PvdA om de gebruikswaarde (en niet de markt
-waarde) van de grond als maatstafvoor onteigening voorop te stellen. Bij de gebruikswaarde wordt er vanuit gegaan dat iedere meerwaarde door
planolo-gische besluitvorming aan de overheid toekomt. Dit
leidt tot een lastig afbakeningsprobleem. Er zullen
bijvoorbeeld discussies ontstaan over reeel te ver
-wachten autonome waardegroei en over de
waarde-drukkende werking van voorlopige planideeen, de
zogenaamde negatieve ont~elingsschade. Dit
leidt in onze ogen tot heropening van een weinig
vruchtbaar debat. Wij zoeken het daarom in een operationalisering van een algemeen aanvaard
rechtsbeginsel, namelijk dat onevenredige schade en onevenredige baat beide niet ten laste
respectie-velijk ten bate van burgers moeten komen. Dit
be-ginsel impliceert een zeker recht op een redelijk vermogensgroei, maar corrigeert de enorme win -uitgevers, I 999, p. I I I e. v. en Nyfer,
Geld uit de orond,financierinB van irifra
-structuur, Den Haag: sou uitgevers, I998.
s &...o 3 2ooo
sten, de 'lotto-effecten', die toevallige
grondeige-naren in de huidige situatie vaak ten dee! vall en.
Wij will en dit artikel afronden met een concreet
voorstel, dat beoogt om deze onevenredige baat, de
planninB 9ain, af te rom en. Wij verwachten dat hier-van een drukkend effect uitgaat op (agrarische)
grondprijzen. Bovendien onstaat een bruikbaar
ins-trumentarium voor 'rood-voor-groen-strategieen' en een basis voor de introductie van het profijtbe-ginsel bij de aanleg van infrastructuur.
Een nrondpolitieke anenda
Voorgaande beschouwingen leiden tot een voorstel
voor een grondpolitieke agenda die gekoppeld aan
de Vijfde nota Ruimtelijke Ordening door het kabi-net zou moeten worden gei:mplementeerd.
noodzakelijk opdat onteigening ook mogelijk wordt
ter realisering van ruimtelijke doeleinden waarvoor
dit nu nog niet mogelijk is. Een voorbeeld hiervan is
de grondverwerving ten behoeve van
natuurontwik-keling. Er client tenslotte ook gekeken te worden
naar de landinrichtingswetgeving. Het verkaveling
-instrument is ook in de toekomst van belang om
nieuwe publiek-private coalities in het landelijk
ge-bied- denk aan 'rood-voor-groen-strategieen' of op
landschapsbeheer gerichte herverkaveling - te
on-dersteunen.
Deze effectiviteitsverbetering van het bestaande in
-strumentarium is belangrijk maar niet voldoende.
De veranderende rolverdeling tussen overheid en
markt maakt het noodzakelijk om tevens een aanvul-lend instrumentarium te Allereerst is het nodig
om de effectiviteit van het bestaande instrumenta-rium te vergroten. Een
voorstel tot aanpassing van
de Wet voorkeursrecht
ge-meenten (Wvg), dat
be-oogt bepaalde zelfrealisatie -constructies de pas af te
snijden, is reeds in proce-dure gebracht. De Wet
Dit beginsel impliceert een zeker recht
op een redelijke
vermogensgroei,
maar
corrigeert de
enorme winsten,
de
'lotto-tifJecten ',
die toevallige
grondeigenaren in de huidige
situatie
vaak
ten deel
vallen.
ontwerpen waarmee
inte-grale gebiedsontwikkeling
zeker kan worden gesteld.
Tussen profijtelijke plane-lementen met hoge op
-brengsten en planelemen-ten met aileen lasplanelemen-ten moet
verevening mogelijk zijn.ln de vorige kabinetsperiode
voorkeursrecht client echter ook qua procedures en
bestuurlijke lasten verder te worden verbeterd. Met behoud van voldoende rechtsbescherming valt hier
een slag te maken. Daarbij moet ook worden
geke-ken naar de doeleinden van het voorkeursrecht. Het moet ondersteunend zijn voor aile
eigendomsver-werving bij de realisatie van planologisch beleid, niet aileen voor gemeentelijk verstedelijkings- of herstructureringsbeleid, maar ook voor de
ecologi-sche hoofdstructuur of de aanleg van infrastructuur.
Ook moet er noclig een drastische modernisering
van de Onteigeningswet komen. Ook hier is
verkor-ting van procedures logisch nu Europees-rechtelijke jurisprudentie naast de Kroonprocedure ook toe-gang tot de burgerlijke rechter mogelijk heeft ge-maakt. Andere opties zijn verheldering en
verbre-ding van de onteigeningsgrondslagen. Bij verhelde-ring kan worden gedacht aan de onteigening op basis
van het globale bestemmingsplan. Verbreding is
is tevergeefs getracht hier
-voor met een wettelijke regeling voor een grondex-ploitatiebijdrage een oplossing te vinden. Die plan-nen zijn niet doorgezet. Wij pleiten er thans voor om, in lijn met de voorstellen van de inmiddels
eme-ritus-hoogleraar De Haan '5 een simpeler oplossing te kiezen: een exploitatievergunning in het
ver-lengde van de exploitatieverordening op grond van
de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Kostensoorten kunnen daarbij tevoren worden aangegeven en ook
in procedurele zin kan voldoende worden gewaar
-borgd dat niet meer kosten worden doorberekend
dan voor een gebiedsgewijze verevening
noodzake-lijk is. De urgentie van een dergelijke aanpassing van
het instrumentarium is evident nu op veellocaties
grondeigenaren zich verbinden met marktpartijen
en zich op het stand punt stellen zelf in staat te zijn de gedachte plannen te realiseren. Overigens verdient het recht op zelfrealisatie, dat in de
onteigeningsju-risprudentie van de afgelopen jaren bepaald te
uit-15. P. de Haan, 'Grondpolitiek in discussie: een aanzet voor een nieuw
programma', Nederlands Juristenblad,
t 1 r )"
"
1 1 ~ 1. s rl e .t s &._n 3 2ooobundig is opgevat, beperking. Dit is bijvoorbeeld mogelijk door de mogelijkheid tot zelfrealisatie in de tijd te begrenzen.
Het noodzakelijke sluitstuk van de grondpolitieke agenda is de afroming van onevenredige baat voort-vloeiend uit ruimtelijke beslissingen. Dit betreft zowel bestemmingswijzigingen als inrichtingsbe-sluiten. Onze voorkeur heeft het om daarvoor in de Wet op de Ruimtelijke Ordening een spiegelbeeld-bepaling van artikel49 op te nemen. Daarin wordt de betrokken grondeigenaar een redelijke vermo-genswinst gegund, net zoals in het maatschappelijk economisch verkeer de grondeigenaar ook een ze-kere schade door planologische besluitvorming moet accepteren. Onevenredige baat komt echter ten gunste van de gemeenschap, net zoals oneven-redige schade door de gemeenschap wordt vergoed. In plaats van een forfaitaire heffmg, een landelijke opslag per geproduceerde woning, zoals door ande-ren wei bepleit 16, hebben wij een voorkeur voor een op de specifieke situatie toegespitste regeling, die zich richt op de eerstgebate grondeigenaar. Wij verwachten daarvan een directere doorwerking in de grondprijzen en daarmee ook een breder effect op de grondmarkt. Daarnaast is het ons inziens echt nodig om de planbaten te beschouwen in relatie
tot de specifieke situatie. Het maakt nogal wat uit of nieuwbouwwoningen gerealiseerd worden op voormalig grasland dan wei op voormalige (glas)tuinbouwlocaties. Door in de vorm van een zakelijke last, vergelijkbaar met de landinrichtings-rente, de heffmg te koppelen aan de grond en het tijdstip van inning aan het moment van heront-wikkeling, kan ook worden bewerkstelligd dat grondeigenaren die het bestaand gebruik binnen de toegestane bestemming continueren nog niet hoe-ven te be tal en.
Tot slot, grondbeleid is op dit moment vooral ge-meentelijk beleid. De schaalvergroting in de ruim-telijke ordening maakt het nodig dat ook andere overheden zoals provincie en rijk een grondbeleid formuleren en over het benodigde instrumentarium beschikken.
Met een stevige grondpolitieke agenda kan het kabinet een impuls geven aan de ruimtelijke inrich-ting van ons land. En dat geheel in de paarse traditie: pragmatisch en zonder ideologische bevlogenheid.
In het dossier van de grondpolitiek is geen andere aanpak mogelijk.
PETER NOORDANUS EN GERARD BEUKEMA
Wethouder Ruimtelijke Ordening in Den Haag resp. directeur van het lnterprovinciaal Overleg
16. Zie bijvoorbeeld: Nyfer, Sporen van vooruitaana, Breukelen, oktober 1999.