• No results found

Kleine bijdrage over anaemie, urobilinurie en darmbloedingen bij konijnen ten gevolge van uitsluitende koemelk- en geitenmelkvoeding

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kleine bijdrage over anaemie, urobilinurie en darmbloedingen bij konijnen ten gevolge van uitsluitende koemelk- en geitenmelkvoeding"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RIJKSLANDBOUWPROEFSTATION HOORN.

Kleine bijdrage over anaemie, urobilinurie en

darm-bloedingen bij konijnen ten gevolge van uitsluitende

koemelk- en geitenmelkvoeding

DOOR E. BROUWER.

(Ingezonden 8 December 1925).

Reeds vele jaren weet m e n , dat het eenzijdig gebruik van melk bij jonge kinderen tot het optreden van bloedarmoede (anaemie) aan-leiding kan geven. De oorzaa'k daarvan is gedurende langen tijd d a a r a a n toegeschreven, dat de melk zeer weinig ijzer bevat, een metaal, d a t voor de vorming van de roode bloedkleurstof : haemoglo-bine noodzakelijk is. Gedurende het geheele leven toch moet in het beenmerg voortdurend nieuwe haemoglobine worden a a n g e m a a k t , w a n t dagelijks wordt een zeker percentage ( + 3 °/0) v a n deze

ge-wichtige stof ontleed voor de vorming van galbestanddeelen. W o r d t dit verlies niet voortdurend aangevuld — en bij de melkanaemieën zou deze nieuwvorming door een tekort aan ijzer in gebreke blijven — dan moet het noodzakelijkerwijze tot anaemie komen.

Gedurende de latere jaren is er in verschillende landen op gewezen, dat er ook gevallen van bloedarmoede door eenzijdige melkvoeding k u n n e n ontstaan, waarbij verschillende 'kenmerken duidelijk aan-toonen, dat de bovengenoemde verklaring in deze gevallen t e n eenen-male onjuist is. Hier is de a a n m a a k van haemoglobine verhoogd m a a r desondanks komt het tot bloedarmoede, o m d a t de haemoglobine-afbraak in nog sterkere m a t e versneld is. x)

Deze laatste vormen van bloedarmoede k o m e n bij zuigelingen na geitenmelkvoeding veelvuldiger voor dan na koemelkvoeding 2) en

de geitenhouderij stelt het op hoogen prijs de oorzaken van deze , , g e i t e n m e l k a n a e m i e " te leeren kennen o m eventueel deze gevolgen te kunnen voorkomen. W a n t de direkte oorzaken der „ a n a e m i e ë n door verhoogde bloedafbraak" (zoowel bij koemelk- als

geitenmelk-1) OZERNY, Compt. r e n d . Assoc, int. d e p é d i a t r i e , p r e m i e r congrès, P a r i s , 1912. KLEINSCHMIDT, J a h r b . für Kinderheilk., Bd. 83, 1916, bldz. 97, 221..

2) SCHELTEMA, N e d e r l . M a a n d s c h r . v. Verlosk., Vrouwenz., enz., B d . V, 1916 bldz. 407.

KORTEWEG, N e d e r l . M a a n d s c h r . v. Verlosk., Vrouwenz., enz., Bd. V, 1916, bldz. 337. BROUWER, Proefschrift, Groningen 1922.

I I . I n t . Kongresz für Ziegenzucht, 1925, bldz. 91.

(2)

16

voeding) zijn t e n eenenmale onbekend. Vermoedelijk zou m e n deze k u n n e n opsporen indien het gelukte deze m e l k a n a e m i e ë n door ver-hoogde bloedaf braak bij proefdieren op te wekken. De hieronder vermelde proeven h a d d e n t e n doel dit p u n t bij jonge konijnen t e onderzoeken; vooral m e t het oog op de geitenmelkanaemie. Alvast zij echter opgemerkt, dat het wèl gelukte om hooge graden van anaemie t e doen ontstaan, m a a r dat hierbij niet diè veranderingen in het bloedbeeld werden aangetroffen, welke bij geitenmelkanaemie zoo veelvuldig voorkomen, zooals abnormale kleurbaarheid (Polychro-masie) en korrelig (basophile korrels) der roode bloedcellen, alsook roode bloedcellen van normale grootte m e t kernen (normoblasten) en embryonale, kernhoudende groote roode bloedlichaampjes (megalo-blasten). Slechts een iets te groot verschil in grootte der afzonderlijke cellen (anisocytose) en ongelijke kleurbaarheid (anisochromie) waren in de volgens PAPPENHEIM gekleurde p r a e p a r a t e n aantoonbaar. Ook werd geen opvallend verschil tusschen de gevolgen van koemelk- en geitenmelkvoeding waargenomen. Na den dood kon in lever en milt m e t de m e t h o d e van TIRMANN-SCHMELZER-HUECK slechts zeer weinig ijzerhoudend p i g m e n t worden aangetoond.

H e t blijft dan ook nog onzeker of deze proeven m e t konijnen iets tot de oplossing van het vraagstuk der geitenmelkanaemie k u n n e n bijdragen. Mogelijk is een ander proefdier, de hond, hiervoor meer geschikt, o m d a t BEUMER en WIECZOREK X) kortgeleden meenen t e

hebben aangetoond, dat bij dit dier geitenmelkvoeding inderdaad veel sterker anaemiseerend werkt dan koemelkvoeding. D e verschil-lende uitkomsten bij de honden van BEUMER en WIECZOREK en onze konijnen zouden echter ook daarop k u n n e n berusten, d a t door onbe-kende redenen de melk van de door ons gebruikte geit slechts een zwak anaemiseerende werking h a d ; d.w.z. niet sterker d a n die van koemelk. I n Zwitserland m e e n t m e n n.1. gezien t e hebben, dat in een bepaald dal geitenmelkanaemie weinig of niet voorkomt, wat men aldaar m e t een meer rationeele wijze, van verpleging der melkgevende dieren in verband zoekt te brengen. Uitvoeriger mededeelingen daar-o m t r e n t zijn echter gewenscht.

H e b b e n onze proefnemingen voor het vraagstuk der geitenmelk-anaemie dan ook nog weinig opgeleverd, ze zijn in een ander opzicht belangwekkend geweest, omdat ze een weinig hebben bijgedragen tot onze gebrekkige kennis o m t r e n t het evenwicht tusschen bloedaanmaak en bloedafbraak. E n dat dit vraagstuk ook voor onze huisdieren van belang is behoeft geen betoog.

Voor deze proeven worden uit twee worpen telkens vier konijntjes genomen (leeftijd drie à vier weken) en van deze werden in beide gevallen twee gevoed m e t rauwe koemelk en twee m e t rauwe geiten-melk. Bij de proef m e t de eerste worp werd bovendien nog houtwol gegeven; de laatste m a a l geschiedde dit niet.

(3)

17

D e bodem der h o u t e n hokken bestond uit gegalvan;seerd ijzer^a.is,

zoodat vloeibare en vaste uitwerpselen terstond buiten het bereik der dieren kwamen, waardoor het eten der uitwerpselen werd voorkomen. J a m m e r is het, dat h e t ijzer, ondanks de beschermende laag iets ging roesten, waardoor de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat geringe hoeveelheden van dit m e t a a l door de dieren werd opgenomen.

De koemelk was zoogenaamde m e n g m e l k ; de geitenmelk was van één enkel dier afkomstig. H e t vetgehalte der koemelk bedroeg 2,9 à 3,3 % ; dat der geitenmelk 5 à 6,5 0/o.

D e proef m e t de eerste vier dieren werd genomen in den winter 1924—'25, toen aan koeien en geit een winterrantsoen werd gegeven; de tweede proef in den zomer toen de dieren volop groenvoer (gras) aten.

I n vijf van de acht gevallen n u ontwikkelde zich n a enkele weken tot m a a n d e n een zware bloedarmoede, waarbij het haemoglobine-gehalte in de ergste gevallen tot + 25 (SAHLI) en het aantal roode bloedcellen tot beneden 3 000 000 daalde. Deze anaemie ging m e t geringe, m a t i g stei'ke of zelfs sterke urobilinurie gepaard. 1) Ten

slotte stierven alle dieren na één of meer m a a n d e n ; ook die welke slechts een lichte of in het geheel geen anaemie kregen. Bij •de m e t koemelk gevoede dieren t r a d de dood bij de eerste proef na 4 6 2) en 53 dagen in en bij de tweede proef n a 58 en 105 d a g e n ; bij

•de m e t geitenmelk gevoede dieren respectievelijk na 2 1 , 82, 73 en 80 dagen. Behalve anaemie werden gewichtsverlies, haaruitval en ver-la-ommingen der extremiteiten veelvuldig gedurende de l a a t s t e weken waargenomen. Na den dood werd bij de dieren m e t anaemie een meer of m i n d e r sterk m e t ontleed bloed doordrenkte, bruin-rood gekleurde

massa in den blinden d a r m en in het begin v a n den k a r t e l d a r m gevonden. Deze hooge graden v a n anaemie en darmbloedingen ont-wikkelden zich bij de eerste proef in alle vier gevallen, bij de tweede proef slechts éénmaal bij koemelkvoeding. De mogelijkheid bestaat, d a t de houtwol door prikkeling van den d a r m w a n d h e t ontstaan van darmbloedingen en daardoor ook van de anaemie bevordert. Uit de tweede proef blijkt echter, dat het eten van houtwol. niet nood-zakelijk is.

Van zweren of van andere ontstekingsverschijnselen werd in den wand van h e t d a r m k a n a a l niets gezien. Ongetwijfeld was h e t bloed hier afkomstig van bloeduitstortingen uit de allerkleinste bloed-vaatjes, zooals b.v. bij scheurbuik in t a l van organen voorkomen. Toch vond deze diagnose scheurbuik geen steun bij h e t macroscopisch

1) Onder urobilinurie verstaat men de afscheiding van een haemoglobine-afbraak-product : urobiline met de urine.

Door de zeer geringe ijzerafzettingen in lever en milt is het directe verband tus-schen de anaemie en de urobilinurie niet bewezen. Het is à priori ook mogelijk, dat leverbeschadiging de oorzaak van de urobilinurie is geweest. Inderdaad was bij microscopisch onderzoek eenige vettige degeneratie vlak onder het buikvlies en in de centra der leverkwabjes onmiskenbaar. Maar voorshands kan ik niet aannemen, dat hierdoor de urobilinurie wordt verklaard.

2) Bij het konijn, dat 46 dagen leefde, werd na den dood een darminvaginatie gevonden, die hier vermoedelijk de direkte oorzaak van den dood is geweest.

(4)

18

onderzoek der cadavers en bij het microscopisch onderzoek der ver-bindingsplaatsen van het beenige en kraakbeenige gedeelte der ribben. Men m e e n t trouwens, dat konijnen, evenals sommige vogels, r a t t e n en runderen geen behoefte aan vitamine C. hebben of a l t h a n s m e t zeer geringe hoeveelheden van deze onbekende s t o f . k u n n e n vol-s t a a n x) ; bovendien was in het voedsel (rauwe melk) nog een niet t e

verwaarloozen hoeveelheid vitamine C. 2) aanwezig.

Of nu uitsluitend darmbloedingen de oorzaak van de anaemie zijn geweest, kan nog niet m e t zekerheid worden gezegd. W e l waren de faeces ook gedurende het leven dikwijls donker gekleurd; m a a r bij het uitvoeren der benzidine-reactie werd dàn slechts een uiterst zwakke verkleuring gezien. Verder onderzoek zal hier ongetwijfeld uitsluitsel geven. (De bovenvermelde blindedarm-inhoud (na den dood) reageerde m e t benzidine, en guajachars sterk positief.)

I s het onderzoek dus op vele p u n t e n onvolkomen, het feit, d a t deze proefnemingen gedurende den eerstkomenden tijd niet k u n n e n worden voortgezet, brengt ons ertoe het bereikte resultaat alvast onder de algemeene aandacht te brengen.

S a m e n v a t t e n d kan dus worden gezegd, dat m e n ook bij de experi-menteele m e l k a n a e m i ë n (door koemelk of geitenmelk) niet alleen rekening moet houden m e t een te geringe vorming van haemoglobine, m a a r ook m e t een symptoom (urobilinurie), dat wijst, (zonder dat nog t e bewijzen) op een verhoogden ondergang v a n roode bloed-cellen en dat na den dood der proefdieren (konijnen) een verhoogde ondergang in den vorm van capillaire bloeduitstortingen in de d a r m -holte inderdaad k a n worden vastgesteld.

Notiz über Anämie, Urobilinurie und Darmblutungen

bei Kaninchen nach einseitiger Kuhmilch- und

Ziegenmilchernährung.

Zusammenfassung.

Die Milchanämien bei menschlichen Säuglingen k ö n n e n nicht n u r dadurch entstehen, dasz zu wenig Hämoglobin gebildet wird, aber auch dadurch, dasz zu viel von dem roten Blutfarbstoffe zerstört wird. I n den vorgehenden Zeilen wird gezeigt, dasz auch bei den experi-mentellen Milchanämien (durch K u h m i l c h oder Ziegenmilch) ein S y m p t o m (Urobilinurie) auftreten k a n n , dasz auf einen erhöhten B l u t u n t e r g a n g hinweist (ohne diesen jedoch noch zu beweisen), und dasz nach dem Tode der Versuchstiere (Kaninchen) ein gesteigerten Untergang in der F o r m von Blutergüssen in die Darmhöhle aus den Blutkapillaren tatsächlich festgestellt werden konnte.

1) NELSON, LAMB en H E L L E R , Am. J o u r n . of Physiol., Bd. 59, 1922, bldz. 335. 2) I n d e n w i n t e r werd door h e t toedienen v a n s u i k e r b i e t e n er voor gezorgd, d i t in h e t voedsel der m e l k g e v e n d e d i e r e n steeds C-stoffen aanwezig w a r e n .

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

5 november 2018 inzake het instellen van een duurzaamheidsfonds en deze te voeden met de dividendinkomsten van de aandelen

- een bedrag groot €5.000.000,- te storten in deze reserve, zijnde helft van de voorlopig geraamde opbrengsten van de verkoop van de aandelen Eneco, welke te verwachten is in

De tien horens worden wel direkt op de kop van het dier gezien, maar net zo min als de vier koppen van de panter direkt in de geschiedenis van het Griekse rijk optreden, net

De afmetingen worden steeds berekend op basis van het grootste specimen, staartlengte inbegrepen. Niet meer dan 25 specimens per vivarium, ongeacht de afmetingen ervan. Aantal

En dat is niet alleen voedsel voor egels maar voor heel veel vogels en andere dieren.. Wil je egels nog wat

G: Jawel, want mijn vader had natuurlijk die vergunningen nodig om hier en daar nog wat teer te kunnen kopen en dat kwam van een bureau in Den Haag, Rijksbureau voor dit en dat

Mezen, mussen, Vlaamse gaai, kleine bonte specht, egel, kikkers, libelles, halsbandparkieten, buurkatten, meeuwen, vleermuizen, gierzwaluw, boomklever, winterkoninkje, katten,

In het verleden hebben de leden van de LVV-fractie reeds voorgesteld om rechters niet meer voor het leven te benoemen en hebben zij bepleit dat de rechterlijke macht verkozen