• No results found

Het zoeken naar betekenis als gevolg van psychologische onzekerheid : ambivalentie en compensatoire perceptie van orde

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het zoeken naar betekenis als gevolg van psychologische onzekerheid : ambivalentie en compensatoire perceptie van orde"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Afdeling Psychologie, Universiteit van Amsterdam

Het zoeken naar betekenis als gevolg van psychologische onzekerheid

Ambivalentie en compensatoire perceptie van orde

Masterthese Sociale Psychologie Juni 2014

Naam begeleidende docent: Frenk van Harreveld Naam student: Bas de Groen

Studentennummer: 6059694 Aantal woorden : 4915 Aantal woorden abstract: 162

(2)

Inhoudsopgave Abstract………..3 Inleiding………..4 Methode……….6 - Deelnemers………...6 - Materialen………..6 - Procedure……….9 Resultaten………..10 Discussie………..15 Literatuur……….19 Appendix………...20 2

(3)

Abstract

Ambivalentie is de co-existentie van positieve en negatieve evaluaties over een attitude-object. Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat ambivalentie onplezierig kan zijn omdat het in strijd is met de fundamentele motivatie van mensen om consistent te zijn. Ambivalentie roept als gevolg van die motivatie dan ook negatieve emoties en onzekerheid op. Recentelijk is er in onderzoek gekeken naar compensatoire coping, een indirecte manier om met deze negatieve emoties en onzekerheid om te gaan. Van Harreveld, Rutjens,

Schneider, Nohlen en Keskinis (2014) hebben laten zien dat ambivalentie leidt tot

ordepercepties en dat deze ordepercepties gedreven worden door het door ambivalentie veroorzaakte negatieve affect. Het doel van dit onderzoek was om te kijken of deze ordepercepties ook leidden tot een vermindering van negatief affect, oftewel, of het zien van orde daadwerkelijk compensatoir is. Uit de huidige studie kwam naar voren dat

ambivalentie niet leidde tot ordepercepties en dat er geen conclusie kon worden getrokken over het feit of ordeperceptie wel of niet compensatoir was.

(4)

Inleiding

Als iemand tegelijk positieve en negatieve evaluaties heeft over een attitude-object, wordt er gesproken van ambivalentie (Nordgren, van Harreveld & van der Pligt, 2006). Ambivalentie wordt gekenmerkt door evaluatief conflict binnen een attitude (Maio, Bell & Esses, 1996). Een voorbeeld van het gevoel van ambivalentie is wanneer mensen een bepaalde politicus intelligent maar tegelijkertijd ook erg koud vinden (Clark, Wegener & Fabrigar, 2008). Dat ambivalentie een intrinsiek deel is van het menselijk bestaan blijkt uit studies waar het gevoel van ambivalentie geassocieerd is gebleken met ouder-kind relaties, het beoordelen van presidentskandidaten, trouwen en bijvoorbeeld een dieet volgen (van Harreveld, Rutjens, Schneider, Nohlen & Keskinis, 2014).

Zoals eerder gesteld is ambivalentie een conflict binnen een attitude en zou daarom dan ook een aversief karakter moeten hebben omdat het de fundamentele motivatie van consistentie van mensen schaadt (van Harreveld et al., 2014). Onderzoek van Nordgren en collega’s (2006) laat zien dat het gevoel van ambivalentie inderdaad onplezierig kan zijn. Mensen die ambivalent waren over een onderwerp rapporteerden meer negatieve emoties dan mensen die niet ambivalent waren. Daarnaast werd er in het onderzoek van van

Harreveld et al. (2014) aangetoond dat mensen die ambivalent waren ook een verhoogde mate van persoonlijke onzekerheid rapporteerden in vergelijking met mensen die niet ambivalent waren. Persoonlijke onzekerheid kan ook psychologisch onbehagen veroorzaken en kan dus ook onplezierig van aard zijn. Kortom, in vorig onderzoek is aangetoond dat ambivalentie zowel negatief affect als onzekerheid kan oproepen.

Uit onderzoek blijkt dat mensen gebruik maken van verschillende strategieën om hun negatieve gevoel van ambivalentie weg te nemen of te verminderen. Van Harreveld, van der Pligt en de Liver (2009) onderscheiden twee verschillende coping-strategieën: problem-focused coping en emotion-focused coping. Problem-focused coping houdt in dat mensen de ambivalentie in zijn geheel proberen weg te nemen. Stel, iemand besluit een nieuwe auto te kopen en vindt twee auto´s waar uiteindelijk een keuze tussen moet worden gemaakt. Hierbij kan ambivalentie ervaren worden en kan men door middel van problem-focused coping de ambivalentie proberen weg te nemen. Dit gebeurt door op het internet allerlei ervaringen van consumenten met elk van beide auto´s te vergelijken. Hierdoor zal de ambivalentie zelf weg kunnen vallen (van Harreveld et al., 2009). Bij problem-focused coping

(5)

is dus sprake van het investeren in tijd en energie om op deze manier tot een zo goed mogelijk besluit of een eenzijdige attitude te komen (van Harreveld et al., 2014).

Daarentegen kunnen mensen ook gebruik maken van emotion-focused coping. Hierbij gaat het om het wegnemen van het negatieve gevoel dat ambivalentie kan veroorzaken maar -blijft de attitude intact en zal de ambivalentie zelf niet in zijn geheel weggenomen worden. Een voorbeeld van deze manier van omgaan met ambivalentie is uitstelgedrag vertonen. Stel, de eerder genoemde persoon vindt de keuze tussen de beide auto’s een zeer moeilijke keuze en besluit toch maar vast te houden aan de huidige auto omdat deze voorlopig nog even goed genoeg is. Wanneer er voor mensen een moeilijke keuze in het verschiet ligt, wat vaak gepaard gaat met de ervaring van negatieve emoties, kiezen mensen ervoor om de keuze uit te stellen en zo het negatieve affect te reduceren (Luce, Bettman & Payne, 1997). Dit is een indirecte manier om met de ervaring van ambivalentie om te gaan omdat het niet zelf de ambivalentie wegneemt maar het negatief affect dat daarmee gepaard gaat.

Een andere indirecte manier die nog weinig onderzocht is om met ambivalentie om te gaan is compensatoire coping (van Harreveld et al., 2014). Deze strategie is met

betrekking tot andere vormen van onzekerheid wel onderzocht (Kay, Gauchier, Napier, Callan & Laurin, 2008) en heeft onder meer een effect laten zien van verminderde persoonlijke controle op de percepties van orde in de vorm van een God, een sterke overheid (Kay et al., 2008) of visuele percepties van orde (Whitson & Galinsky, 2008).

Compensatie door ordeperceptie zou ook van toepassing kunnen zijn op ambivalentie, want er zou gesteld kunnen worden dat de ervaring van ambivalentie er intrinsiek één is van evaluatieve wanorde. Door de perceptie van orde op een ander vlak zou deze verstoring kunnen worden verminderd. Van Harreveld et al. (2014) richtten hun

onderzoek hierop en hebben laten zien dat de ervaring van ambivalentie leidt tot percepties van orde. In het onderzoek werd waargenomen orde bijvoorbeeld gemeten aan de hand van een gemodificeerde snowy pictures taak. Er werd gevonden dat ambivalentie leidt tot het zien van betekenisvolle plaatjes in ruis die er in werkelijkheid niet zijn. Met andere woorden, ambivalentie leidde tot een verhoogde illusoire perceptie van orde. Het effect van

ambivalentie op de perceptie van orde werd bovendien gemedieerd door het negatieve affect dat ambivalentie veroorzaakt (van Harreveld et al., 2014). Echter, er is nog niet aangetoond dat de perceptie van orde ook daadwerkelijk compensatoir is, oftewel dat het

(6)

effectief is in het reduceren van negatief affect. In dit huidige onderzoek zal dan ook gekeken worden naar dit vraagstuk. Er zal gekeken worden of de perceptie van orde ook daadwerkelijk leidt tot minder negatieve emoties en onzekerheid die veroorzaakt zijn door ambivalentie.

In deze studie zal worden onderzocht of ordepercepties die het gevolg zijn van ambivalentie effectief zijn in het reduceren van het door ambivalentie veroorzaakte negatief affect/onzekerheid. Er zullen drie condities gecreëerd worden die onderling met elkaar vergeleken zullen worden. Ten eerste zal er worden gekeken of mensen meer ambivalent zijn in de ambivalente conditie in vergelijking met de univalente conditie en

controleconditie. Daarnaast wordt er verwacht dat mensen meer negatieve emoties en meer onzekerheid zullen ervaren in de ambivalente conditie ten opzichte van de univalente en controleconditie. Ten derde zal er gekeken te worden naar het effect van ambivalentie op de perceptie van orde. In deze studie wordt er verwacht dat naarmate men meer ambivalent is, er meer ordeperceptie ontstaat. Als laatste wordt er gekeken naar de

compensatoire werking van ordepercepties. Dit betekent dat er verwacht wordt dat er een reductie optreedt van negatief affect en de mate van onzekerheid na de perceptie van orde in vergelijking met vóór de perceptie van orde.

Methode Deelnemers

In totaal namen 208 eerstejaars psychologiestudenten van de Universiteit van Amsterdam online deel aan het onderzoek, waarvan 39 mannen en 169 vrouwen. Voor deelname aan het onderzoek kon 0.5 proefpersoonpunt worden verdiend. De leeftijd van de deelnemers varieerde van 17 tot en met 26 (M = 19.9 en SD = 1.60). De deelnemers werden willekeurig toegewezen aan de ambivalente conditie (N = 68), de univalente conditie (N = 68) en de controleconditie (N = 72).

Materialen

Deelnemers in de ambivalente conditie dienden na te denken over een onderwerp waar men ambivalent over was. Deze manipulatie is afkomstig uit van Harreveld et al. (2014) en zag er als volgt uit: ´´Nu willen we je vragen zelf een onderwerp in gedachten te nemen. Dit kan van alles zijn, als het maar een onderwerp is waarover je ambivalent bent,

(7)

oftewel gemengde gevoelens (of gedachten) bij hebt´´. Vervolgens dienden deelnemers aan te geven wat dit onderwerp was en welke specifieke positieve dan wel negatieve gedachten dit opriep. Hetzelfde gold voor de univalente conditie, waarin de deelnemers echter over een univalent onderwerp dienden na te denken. In de controleconditie kregen de

deelnemers de vraag om de route van hun huis naar hun UvA-faculteit te beschrijven. Om vervolgens na te gaan of de manipulatie van ambivalentie succesvol was, werden er twee vragenlijsten aan de deelnemers in de ambivalente en univalente conditie

voorgelegd. De eerste die werd voorgelegd was van Jamieson (1993) en bestaat uit drie stellingen. Een voorbeeld van een dergelijke stelling uit Jamieson (1993) die in de

ambivalente conditie werd gebruikt: ´´mijn gevoel en verstand zijn het met elkaar oneens over dit ambivalente onderwerp´´. De deelnemers dienden aan te geven in hoeverre men het eens of oneens was met de stelling (waarbij 1 = oneens en 9 = eens). In de univalente conditie werden dezelfde drie stellingen aangeboden maar werd in bovenstaand voorbeeld het woord ‘ambivalente’ weggelaten. De mate van ambivalentie werd gemeten door het gemiddelde voor deze drie stellingen te calculeren (α = .77). Daarnaast werd er een meting gebruikt van Priester en Petty (1996), deze bestond eveneens uit drie stellingen waarbij de deelnemer op een negen punts Likertschaal diende aan te geven in hoeverre hij of zij het eens of oneens was met de stelling. Twee stellingen begonnen met ´Over dit onderwerp heb ik…´ en één stelling begon met ´Over dit onderwerp voel ik mij…´. De

antwoordmogelijkheden waren respectievelijk zeer eenzijdige gevoelens, totaal geen conflicterende gevoelens, en totaal niet besluiteloos (=1) en zeer gemengde gevoelens, sterk conflicterende gevoelens, en zeer besluiteloos (=9). Ambivalentiescores werden gecalculeerd door de gemiddelde antwoorden op deze drie stellingen te berekenen (α = .89).

De afhankelijke variabelen in dit onderzoek waren affect, de mate van onzekerheid en perceptie van orde. De variabele affect werd gemeten aan de hand van een lijst met stellingen waarbij de deelnemer door middel van een slider diende aan te geven in hoeverre hij of zij het eens was met de stelling (waarbij 0 = helemaal niet en 100 = zeer sterk). De verschillende emoties die gemeten werden waren blijheid, boosheid, twijfel, irritatie, onzekerheid, vrolijkheid, nervositeit en gespannenheid. Een voorbeeld uit deze vragenlijst was: ´´ik voel op dit moment twijfel´´. De meting van affect kwam overeen met de meting uit eerder onderzoek van van Harreveld et al. (2014).

(8)

Daarnaast werd ook de mate van onzekerheid bij de deelnemers gemeten aan de hand van negentien stellingen zoals: ´´ik voel mij op dit moment in conflict´´. Deelnemers konden aangeven in hoeverre zij het eens waren met de stellingen door een slider te

gebruiken die van nul (helemaal mee oneens) tot en met honderd liep (helemaal mee eens). De score voor de mate van onzekerheid werd vervolgens berekend door het gemiddelde te nemen van alle antwoorden die de deelnemer gaf op de negentien stellingen (α = .92). Het scorebereik voor de gehele mate van onzekerheid liep dan ook van nul tot en met honderd. Deze vragenlijst was afkomstig uit McGregor, Zanna, Holmes en Spencer (2001).

De perceptie van orde werd gemeten aan de hand van een set van afbeeldingen verkregen uit het onderzoek van Cutright (2012). Daarnaast werden er ook zelfgemaakte paren van afbeeldingen gebruikt om ordepercepties te meten, deze leken erg op de afbeeldingen uit het onderzoek van Cutright (2012). In het eerste deel ging het om het aangeven van voorkeuren met betrekking tot een aantal logo´s waarvan er een aantal uit het onderzoek van Cutright (2012) en een aantal zelfgeconstrueerde zijn gebruikt. Hierbij kregen de deelnemers een set van twee logo´s te zien en werd het volgende gevraagd: ´´We willen u vragen uw voorkeur voor 1 van de 2 afbeeldingen aan te geven. Met andere

woorden, welke van de 2 logo´s vindt u het mooist?´´. In totaal werden er twintig paren logo´s aangeboden, waarbij men telkens ofwel voor een omkaderd logo (=1) of voor een niet-omkaderd logo koos (=0). In het geval dat een deelnemer voor een omkaderd logo koos, had de deelnemer de voorkeur voor het logo dat op een ordelijke manier werd weergegeven. In appendix 1 is een voorbeeld te zien van een set van logo´s. Tussen de logo´s door werden ook nog eens 20 paren van fillers aangeboden. Deze fillers werden gebruikt om het te doen lijken alsof de deelnemers ´gewoon´ het uiterlijk van logo´s moest beoordelen en niet door zou hebben dat het om ´ordelijke´ en ´wanordelijke´ logo´s ging. In appendix 2 staat een voorbeeld van een set van fillers. De scorerange voor ordeperceptie liep van 0 tot en met 20. Hoe hoger de score hoe meer de deelnemers kozen voor de logo´s die op een ordelijke manier werden weergegeven.

In het tweede deel werden er ook nog zeven paren afbeeldingen van producten aangeboden die ordelijk of minder ordelijk waren. Ook hierbij dienden de deelnemers hun voorkeur aan te geven voor één van de twee afbeeldingen. Hierbij liep het scorebereik voor ordeperceptie van 0 tot 7. Al deze zeven paren van afbeeldingen werden eerder gebruikt in

(9)

het onderzoek van Cutright (2012). In appendix 3 is een voorbeeld te zien van een set van productafbeeldingen.

Er werd gekeken naar de correlatie tussen de logo´s en de afbeeldingen van producten. Uit de Pearson correlatie kwam naar voren dat er een positieve correlatie was tussen de twee totaalscores, r = .199, n = 208, p = .004. Echter, kan gesteld worden dat er weliswaar een correlatie is, maar dat deze niet bijzonder hoog is. Om deze reden zullen de logo’s en de producten in de analyses apart worden behandeld.

Procedure

In het huidige onderzoek namen de deelnemers online deel aan het onderzoek en werd men willekeurig ingedeeld in één van de drie condities. De deelnemers lazen een tekst waarin vermeld werd dat het onderzoek zou gaan over hoe mensen dingen visueel en sociaal-psychologisch waarnemen. Daarnaast werd er gevraagd van de deelnemer om zijn of haar persoonlijke gegevens in te vullen, zoals sekse, leeftijd en woonplaats.

Om te beginnen dienden deelnemers in de ambivalente conditie na te denken over een onderwerp waar men ambivalent over was, deelnemers in de univalente conditie dienden na te denken over een onderwerp waar men univalent over was. Vervolgens volgden voor deelnemers in de ambivalente en univalente conditie de manipulatiecheck bestaande uit twee vragenlijsten (Jamieson, 1993; Priester & Petty, 1996). In de

controleconditie kregen de deelnemers aan het begin van het onderzoek de vraag om de route van hun huis naar hun eigen faculteit te beschrijven. De deelnemers kregen drie tot vijf minuten om hierover na te denken en de route in te vullen. De procedure van het onderzoek was vervolgens voor elke conditie hetzelfde.

Voor alle deelnemers volgden vervolgens de metingen van affect en de mate van onzekerheid. Daarna volgde de meting van de perceptie van orde door afbeeldingen van logo´s en producten aan te bieden, waarbij deelnemers hun voorkeur moesten aangeven. Vervolgens dienden de deelnemers opnieuw de vragenlijsten met betrekking tot affect en de mate van onzekerheid in te vullen. Deze vragenlijsten waren identiek aan de eerdere vragenlijsten van vóór de meting van de perceptie van orde.

(10)

Aan het eind van het onderzoek werd iedereen bedankt voor hun deelname en kon men de website afsluiten.

Resultaten

Om na te gaan of de manipulatie van ambivalentie succesvol was, werd er een independent samples t-test uitgevoerd. Uit de resultaten kwam naar voren dat de scores in de ambivalente conditie gemeten aan de hand van de stellingen uit Jamieson (1993) significant hoger waren dan in de univalente conditie, t(134) = 10.49, p < .001. Daarnaast kwam er naar voren dat de scores in de ambivalente conditie gemeten aan de hand van de stellingen uit Priester en Petty (1996) significant hoger waren dan in de univalente conditie, t(134) = 11.66, p < .001. Dit betekent dat deelnemers in de ambivalente conditie ook

daadwerkelijk meer ambivalent waren dan de deelnemers in de univalente conditie. De manipulatie was dus succesvol. In Tabel 1 zijn de gemiddelde scores voor beide

meetinstrumenten in de verschillende condities weergegeven. Tabel 1

Gemiddelden en Standaarddeviaties van Ambivalentiescores in de verschillende Condities Variabele (schaal van ambivalentie) Conditie M SD

Jamieson (1993) Ambivalent 16.19 4.82

Univalent 7.82 4.48

Priester en Petty (1996) Ambivalent 16.84 3.89

Univalent 8.28 4.64

Vervolgens werd er gekeken of deelnemers in de ambivalente meer ´negatieve´ emoties ervoeren dan in de univalente en controle conditie. Met behulp van een one-way ANOVA werden de gemiddelden uit de verschillende condities met elkaar vergeleken. Uit de resultaten bleek dat er geen significant verschil was tussen de gemiddelde mate van

negatief affect in de ambivalente conditie ten opzichte van de univalente en controle conditie, F(2,207.41) = 0.74, p = .48. In Tabel 2 staan de gemiddelde scores voor negatief affect in de verschillende condities weergegeven.

(11)

Tabel 2

Gemiddelden en Standaarddeviaties van Negatieve Affectscores in de verschillende Condities

Variabele Conditie M SD

Gemiddeld negatief affect Ambivalent 25.26 15.82 Univalent 22.09 15.46

Controle 22.43 18.58

Om na te gaan of er wellicht een effect is voor een specifieke uiting van affect, werd er ook separaat naar de verschillende uitingen van affect gekeken. Hiervoor werd er een one-way ANOVA uitgevoerd om de gemiddelden in de verschillende condities met elkaar te vergelijken. Uit de resultaten kwam naar voren dat alleen op ´twijfel´ er een significant verschil was tussen de condities, F(2,2883.36) = 4.84, p = .009. LSD post-hoc testen lieten zien dat deelnemers in de ambivalente conditie meer twijfel hebben dan de deelnemers in de univalente conditie maar slechts op trend-niveau meer dan de controleconditie,

respectievelijk p = .002 en p = .084. In Tabel 3 zijn de gemiddelde scores op de mate van twijfel te zien in de verschillende condities.

Tabel 3

Gemiddelden (M) en Standaarddeviaties (SD) van de mate van Twijfel in de Verschillende Condities

Variabele Conditie M SD

Twijfel Ambivalent 34.69 26.35

Univalent 21.69 21.98

Controle 27.53 26.58

Vervolgens werd er gekeken naar het effect van de mate van ambivalentie op de mate van onzekerheid zoals gemeten aan de hand van de vragenlijst van McGregor et al. (2001). Deelnemers in de ambivalente conditie zouden naar verwachting hoger moeten scoren op onzekerheid in vergelijking met de deelnemers in de univalente en

(12)

controleconditie, F(2,1074.69) = 5.40, p = .005. LSD post-hoc testen lieten zien dat

deelnemers in de ambivalente conditie een hogere mate van onzekerheid hebben dan de deelnemers in de univalente conditie en de controleconditie, respectievelijk p = .002 en p = .024. In Tabel 4 staan de gemiddelde scores van de mate van onzekerheid in de

verschillende condities. Tabel 4

Gemiddelden (M) en Standaarddeviaties (SD) van de Scores van de mate van Onzekerheid in de Verschillende Condities

Variabele Conditie M SD

Mate van Onzekerheid Ambivalent 23.98 15.62 Univalent 16.25 10.78

Controle 18.53 15.32

Daarnaast kwam er uit de resultaten naar voren dat de univalente en

controleconditie in de mate van onzekerheid niet significant van elkaar verschillen, p = .34. Dat men meer onzekerheid zou ervaren indien men ambivalentie ervaart lag ook in de lijn der verwachting. Tot slot werd er een Pearson correlatie test uitgevoerd tussen de mate van ambivalentie gemeten aan de hand van de schaal van Jamieson (1993) en de mate van onzekerheid. Uit de resultaten bleek dat er een positieve correlatie was tussen de twee variabelen, r = .378, n = 136, p < .001. Daarnaast werd er gekeken naar de correlatie tussen de mate van ambivalentie gemeten aan de hand van de schaal van Priester en Petty (1996) en de mate van onzekerheid. Uit de resultaten bleek dat er ook hier een positieve correlatie was tussen de twee variabelen, r = .392, n = 136, p < .001.

Om na te gaan of de grotere mate van onzekerheid bij de deelnemers in de ambivalente conditie in vergelijking met de univalente en controleconditie ook leidde tot meer ordeperceptie werd er een one-way ANOVA uitgevoerd. Er werd gekeken of

deelnemers in de ambivalente conditie significant meer kozen voor logo´s die op een ordelijke manier waren weergegeven dan op een wanordelijke manier, in vergelijking met de univalente en controleconditie. Uit de resultaten bleek dat dit niet het geval was.

(13)

Deelnemers in de ambivalente conditie kozen niet significant meer voor de logo´s die op een ordelijke manier waren weergegeven dan op een wanordelijke manier in vergelijking met de deelnemers uit de univalente en controleconditie, F(2,.656) = .033, p= .968. Om te kijken of er wellicht een verschil was tussen de logo´s die gebruikt werden in het onderzoek van Cutright (2012) en de zelf aangepaste logo´s, werd hier voor beide ook een one-way ANOVA uitgevoerd. Het bleek dat er geen verschil zat in de keuze van de deelnemers. Of de

deelnemer nu logo´s van Cutright (2012) of zelf aangepaste logo´s beoordeelden, de ambivalente conditie bleek niet significant te verschillen met de univalente en

controleconditie. In Tabel 5 zijn de gemiddelde scores voor ordeperceptie weergegeven. Tabel 5

Gemiddelden (M) en Standaarddeviaties (SD) van de Totaalscores van Ordeperceptie voor Logo´s in de Verschillende Condities.

Variabele Conditie M SD

Totaalscore Ordepercepties

(Logo´s) Ambivalent 8.22 4.18

Univalent 8.41 4.45

Controle 8.28 4.81

Daarnaast werd er ook gekeken of er een effect was van ambivalentie op ordeperceptie voor de afbeeldingen van producten die de deelnemers dienden te

beoordelen. Deze set afbeeldingen komt uit eerder onderzoek van Cutright (2012). Er werd een one-way ANOVA uitgevoerd om te na te gaan of de gemiddelde totaalscores voor ordeperceptie bij de productafbeeldingen in de ambivalente conditie significant verschilden met de totaalscores in de univalente en controleconditie. Uit de resultaten bleek dat dit niet het geval was. Deelnemers in de ambivalente conditie kozen niet significant meer voor de afbeeldingen van producten die op een ordelijke manier waren weergegeven dan op een wanordelijke manier in vergelijking met de deelnemers uit de univalente en

controleconditie, F(2,.620) = .366, p= .694. In Tabel 6 zijn de gemiddelden totaalscores voor ordeperceptie van de productafbeeldingen weergegeven.

(14)

Tabel 6

Gemiddelden (M) en Standaarddeviaties (SD) van Totaalscores op Ordeperceptie voor Producten in de Verschillende Condities.

Variabele Conditie M SD

Totaalscore Ordepercepties

(Producten) Ambivalent 3.46 1.42

Univalent 3.47 1.3

Controle 3.63 1.18

Aangezien er geen invloed was van de mate van ambivalentie op de perceptie van orde bij zowel de logo´s als de andere reeks afbeeldingen werd er gekeken of de mate van zelfgerapporteerde onzekerheid wel een invloed had op de perceptie van orde. Hiervoor werd een Pearson correlatie test uitgevoerd om de correlatie tussen de mate van

onzekerheid en de perceptie van orde bij de logo´s te verkrijgen. Uit deze test kwam naar voren dat er geen significante positieve correlatie was tussen deze variabelen, r = .025, n = 208, p = .717. Ook werd er een Pearson correlatie test uitgevoerd om de correlatie tussen de mate van onzekerheid en de perceptie van orde bij de producten na te gaan. Hieruit bleek eveneens dat er geen significante positieve correlatie was tussen deze variabelen, r = .003, n = 208, p = .966. Dit betekent dat de mate van onzekerheid niet correleert met de mate waarin deelnemers kiezen voor een afbeelding die op een ordelijke manier dan wel wanordelijke manier is weergegeven.

Uit bovenstaande resultaten blijkt geen invloed van ambivalentie op de mate van ordeperceptie. De hypothese die stelde dat er een effect op ordeperceptie zou zijn, wordt hierdoor verworpen. Daarom werd het onmogelijk om nog te kijken naar het verschil in onzekerheid van vóór en na het aanbieden van de logo´s. Indien de mate van onzekerheid in de ambivalente conditie sterk gedaald zou zijn, zou dit niet verklaard kunnen worden door de mate van ordeperceptie / affirmatie van orde.

(15)

Discussie

In dit onderzoek is gekeken naar de werking van compensatoire coping bij de ervaring van ambivalentie. Compensatoire coping is een vorm van emotion-focused coping die er vooral op gericht is de negatieve emoties die opgeroepen worden door het gevoel van ambivalentie te reduceren in plaats van de ambivalentie zelf weg te nemen. Er is in deze studie onderzocht of deze vorm van compensatoire coping ook daadwerkelijk effectief is in het verminderen van negatief affect en onzekerheid. In dit onderzoek is compensatoire coping in de vorm van ordeperceptie geoperationaliseerd. De perceptie van orde op een ander vlak dan de ambivalentie zou er naar verwachting voor hebben moeten zorgen dat het gevoel van onzekerheid verminderd wordt.

Allereerst is er naar voren gekomen dat wanneer ambivalentie ervaren wordt, dit tot gevolg heeft dat mensen meer gaan twijfelen. Voor de overige gemeten vormen van affect werd geen effect gevonden. Daarbij is naar voren gekomen dat de ervaring van ambivalentie leidt tot meer onzekerheid in het algemeen. Bij de meting van onzekerheid werd er een vragenlijst gebruikt van McGregor et al. (2001). Deze vragenlijst beoogt meer de

zelfrelevante onzekerheid te meten, waarbij onzekerheid kan worden gedefinieerd als een vorm van een identiteitscrisis die kan ontstaan door bewustwording over inconsistente en onduidelijke zelfrelevante cognities (McGregor et al., 2001). Mensen rapporteren een hogere mate van onzekerheid wanneer men over een bepaald onderwerp ambivalent is in vergelijking met wanneer men een duidelijke mening heeft of wanneer er een simpele taak moet worden uitgevoerd. Dit lag in de lijn der verwachting, als er gekeken wordt naar vorig onderzoek met betrekking tot ambivalentie (e.g. van Harreveld et al., 2014). Ambivalentie zorgt dus voor een onplezierig gevoel, waarbij mensen in de huidige studie specifiek een hoge mate van onzekerheid ervaren.

Vervolgens kan er geconcludeerd worden dat deze mate van onzekerheid er tegen de verwachtingen in niet voor zorgde dat mensen ook meer kozen voor afbeeldingen die orde en structuur weergaven. De ´evaluatieve wanorde´ binnen een attitude zoals eerder gesteld in de inleiding zorgt er in deze studie niet voor een verhoogde mate van de perceptie van orde op een ander vlak. Op basis van deze studie met de huidige

operationalisatie van perceptie van orde kan er niet gesteld worden dat ambivalentie en het 15

(16)

gevoel dat ambivalentie met zich mee brengt, er voor zorgt dat mensen op een ander vlak orde en structuur zoeken.

Dit betekent dat op basis van deze studie niet gesteld kan worden dat

compensatoire coping ook daadwerkelijk compensatoir is. Met andere woorden, het is onduidelijk of mensen die op een compensatoire manier omgaan met ambivalentie ook daadwerkelijk hier baat bij zouden hebben, in de zin dat hun mate van onzekerheid zou verminderen. Aangezien mensen al geen verhoogde mate van perceptie van orde vertonen wanneer men ambivalent is in de huidige studie, is het onmogelijk om nog een conclusie te trekken of dit ook leidt tot minder negatief affect en een lagere mate van onzekerheid.

Zoals eerder onderzoek van van Harreveld et al. (2014) liet zien, kan ambivalentie, gekenmerkt door evaluatieve inconsistentie, leiden tot de motivatie om orde te zien op een ander vlak. In hun onderzoek uitte deze orde zich onder meer in het waarnemen van

betekenisvolle plaatjes in ruis, in de vorm van God of het geloof in complottheorieën. Zoals bovenstaand besproken, werd dit resultaat in deze studie niet gerepliceerd. In de huidige studie werd gekeken of de perceptie van orde ook daadwerkelijk compensatoir is. Zoals er besproken is, dient er dan wel eerst een hogere mate van ordeperceptie op te treden, dat in dit onderzoek niet het geval was. Er kunnen dan ook een aantal kanttekeningen bij dit onderzoek geplaatst worden, deze zullen onderstaand uitgelegd worden.

Ten eerste kan men zich afvragen of de perceptie van orde in het huidige onderzoek goed geoperationaliseerd is. In de huidige studie is gebruik gemaakt van de operationalisatie van ordeperceptie die Cutright (2012) gebruikte voor haar onderzoek met betrekking tot controle. Hoewel van Harreveld et al. (2014) stellen dat compensatoire behoefte aan orde ontstaat bij zowel een lage mate van controle (Kay et al., 2008; Cutright, 2012) als bij ambivalentie, zijn beiden wel conceptueel verschillend. Dit komt doordat persoonlijke controle een rol kan spelen bij de ervaring van ambivalentie, bijvoorbeeld als iemand op dieet is kan de lage mate van controle over het eten van grote hoeveelheden ijs bijdragen aan de ervaring van ambivalentie van deze persoon. Echter, in veel gevallen is controle ook minder belangrijk, vooral bij maatschappelijke vraagstukken zijn percepties van moraliteit belangrijker dan percepties van controle (van Harreveld et al., 2014). Het is dus mogelijk dat er verschillende behoeften ten grondslag liggen aan de effecten van ambivalentie en

(17)

controle op percepties van orde. Wellicht voorziet het maken van een keuze tussen ´orde´ en ´wanorde´ bij een lage mate van controle wel in de compensatoire behoefte aan controle maar is het bij ambivalentie niet genoeg. Daarom kan het zijn dat de huidige

operationalisatie niet de beste is geweest. In vervolgonderzoek zou er wellicht gekeken kunnen worden waar het verschil in behoefte aan orde zit voor zowel ambivalentie als een lage mate van controle.

Daarnaast kan er kanttekening geplaatst worden bij het feit dat wanneer er een effect van ambivalentie op ordeperceptie zou zijn gevonden, in hoeverre dit een affirmatie van orde zou zijn geweest. De deelnemer dient namelijk een keuze te maken tussen een ´ordelijk´ en een ´wanordelijk´ plaatje, waardoor men ook blootgesteld wordt aan een bepaalde uiting van ´wanorde. Bovendien betekent het aangeven van een voorkeur voor orde niet noodzakelijkerwijs een affirmatie van orde.

Het effect van de mate van ambivalentie op de mate van onzekerheid is echter wel duidelijk naar voren gekomen is deze studie. Het is belangrijk dat mensen stilstaan bij het feit dat men onzekerheid kan ervaren wanneer men over een bepaald onderwerp zowel positief als negatief is. Een dergelijke mate van onzekerheid was in het onderzoek van van Harreveld et al. (2014) verantwoordelijk voor de invloed van ambivalentie op de perceptie van orde. In de huidige studie werd dit resultaat niet gerepliceerd omdat de

operationalisatie van de perceptie wellicht niet optimaal is geweest, echter blijft het zinvol om in vervolgonderzoek te kijken naar de effectiviteit van compensatoire strategieën met betrekking tot ambivalentie. Daarnaast blijft het de vraag welke strategie mensen toepassen wanneer men ambivalentie of het gevoel dat daar uit voortvloeit ervaart. In

vervolgonderzoek zou er gekeken kunnen worden of de mate waarin cognitieve bronnen beschikbaar zijn hier van invloed op is (van Harreveld et al., 2014). Specifiek zou er bijvoorbeeld gekeken kunnen worden of een directe strategie waarbij de ambivalentie in zijn geheel wordt weggenomen meer energie en tijd kosten dan een compensatoire

strategie. Op deze manier kan het wellicht duidelijker worden wanneer men welke strategie toepast om ambivalentie weg te nemen of te reduceren.

Al is er uit deze studie niet naar voren gekomen dat mensen die ambivalent zijn een hogere mate van ordeperceptie hebben, is er wel vastgesteld dat men onzekerder wordt. In

(18)

dit licht dient er in vervolgonderzoek gekeken te worden naar hoe men precies deze onzekerheid probeert weg te nemen en of deze onzekerheid daadwerkelijk minder wordt indien er een compensatoire strategie wordt toegepast.

(19)

Literatuur

Clark, J. K., Wegener, D. T., & Fabrigar, L. R. (2008). Attitudinal ambivalence and message-based persuasion: Motivated processing of proattitudinal information and avoidance of

counterattitudinal information. Personality and Social Psychology Bulletin, 34(4), 565-577. Cutright, K. M. (2012). The beauty of boundaries: When and why we seek structure in

consumption. Journal of Consumer Research, 38(5), 775-790.

Jamieson, D. W. (1993). The attitude ambivalence construct: Validity, utility, and measurement. Paper presented at the annual meeting of the American Psychological Association, Toronto. Kay, A. C., Gaucher, D., McGregor, I., & Nash, K. (2010). Religious belief as compensatory

control.Personality and Social Psychology Review,14(1), 37-48.

Kay, A. C., Gaucher, D., Napier, J. L., Callan, M. J., & Laurin, K. (2008). God and the government: testing a compensatory control mechanism for the support of external systems. Journal of

Personality and Social Psychology, 95(1), 18.

Luce, M. F., Bettman, J. R., & Payne, J. W. (1997). Choice processing in emotionally difficult

decisions. Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and Cognition, 23(2), 384. Maio, G. R., Bell, D. W., & Esses, V. M. (1996). Ambivalence and persuasion: The processing of

messages about immigrant groups. Journal of Experimental Social Psychology, 32(6), 513-536.

McGregor, I., Zanna, M. P., Holmes, J. G., & Spencer, S. J. (2001). Compensatory conviction in the face of personal uncertainty: going to extremes and being oneself.Journal of Personality and Social Psychology,80(3), 472.

Nordgren, L. F., van Harreveld, F., & van der Pligt, J. (2006). Ambivalence, discomfort, and motivated information processing. Journal of Experimental Social Psychology, 42(2), 252-258.

Priester, J. R., & Petty, R. E. (1996). The gradual threshold model of ambivalence: relating the positive and negative bases of attitudes to subjective ambivalence. Journal of personality

and social psychology, 71(3), 431.

Rutjens, B. T., van der Pligt, J., & van Harreveld, F. (2010). Deus or Darwin: Randomness and belief in theories about the origin of life.Journal of Experimental Social Psychology,46(6), 1078-1080.

Shepherd, S., Kay, A. C., Landau, M. J., & Keefer, L. A. (2011). Evidence for the specificity of control motivations in worldview defense: Distinguishing compensatory control from uncertainty management and terror management processes.Journal of Experimental Social

Psychology,47(5), 949-958.

van Harreveld, F., Rutjens, B. T., Schneider, I. K., Nohlen, H. U., & Keskinis, K. (2014). In Doubt and Disorderly: Ambivalence Promotes Compensatory Perceptions of Order. Journal of

Experimental Psychology : General.

van Harreveld, F., van der Pligt, J., & de Liver, Y.N. (2009). The Agony of Ambivalence and Ways to Resolve It: Introducing the MAID Model. Personality and Social Psychology Review, 13(1), 45-61.

Whitson, J.A., & Galinksy, A.D. (2008). Lacking control increases illusory pattern perception. Science,

322, 115-117.

(20)

Appendix 1

Voorbeeld van een ´´ordelijk logo´´ vs. ´´wanordelijk´´ logo Appendix 2

Voorbeeld van een set van filler afbeeldingen.

Appendix 3

Voorbeeld van een set van productafbeeldingen. Een kast waarbij alles kan verplaatsen/verschuiven vs. een kast waar alles op zijn plek blijft.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wanneer er voor de afnemers gericht op extrinsieke waarde wordt gekozen, moet Scholma Druk meer aanbieden dan productwaarde alleen.. Deze afnemers focussen zich voornamelijk op wat

De analyse dient om de meest haalbare opties voor de verbete- ringvan de productie aan te wijzen, en niet om de maximale productie te behalen, benadrukt Van der

Prestatiebekostiging kan ongetwijfeld een bijdrage leveren aan de doelmatigheid van werken en handelen binnen het openbaar bestuur. De introductie van een dergelijk

 Vier onderzoeken naar methodiek &amp; vaststelling WACC door netbeheerders.  Beoordelen sectoronderzoeken &amp; vaststellen WACC op basis van definitieve cijfers

 Netverliezen thans niet in transporttarieven -&gt; aanpassing van SO nodig voor juiste weerspiegeling toekomstige kostenoriëntatie..  Nacalculatie naar verwachting

Aan de hand van de literatuur wordt duidelijk dat gemeenten mogelijk een afweging kunnen maken tussen het top- down sturen en het vrijlaten van verantwoordelijkheden

Op het bord staat: ‘DOEL: het onderwerp in een zin kunnen vinden.’ Als dit het doel van deze les zou zijn, betekent dit dat alle leerlin- gen dezelfde voorkennis hebben en in

De zaak werd vervolgens voor de rechter gebracht omdat deze geacht wordt geen belang in de zaak te hebben en daardoor tot een onpartijdig oordeel te kunnen komen.. Maar hoe maakt de