• No results found

Zorgrecidive : een onderzoek naar voorspellers voor terugval in de jeugdzorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zorgrecidive : een onderzoek naar voorspellers voor terugval in de jeugdzorg"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zorgrecidive

Een onderzoek naar voorspellers voor terugval in de jeugdzorg

Student:

S.E.M.G. (Savine) Smeenk

Studentnummer:

10399836

Supervisie UvA:

Dhr. drs. M. (Mark) Assink

Tweede beoordelaar UvA:

Mevr. dr. J.J. Asscher

Stichting Jeugdformaat:

Mevr. dr. M.J.E. (Marianne) Pannekeet - Helsen

Master Forensische Orthopedagogiek

(2)

Inhoudsopgave

INHOUDSOPGAVE ... 2 SAMENVATTING ... 3 ABSTRACT ... 3 INLEIDING ... 4 METHODE ... 9 PARTICIPANTEN ... 9 MATERIALEN EN VARIABELEN ... 10 Cliëntfactoren ... 11 Hulpverleningskenmerken ... 12 PROCEDURE ... 13 RESULTATEN ... 14 DISCUSSIE ... 18 REFERENTIES ... 23 BIJLAGEN ... 28

(3)

Samenvatting

In dit onderzoek is een explorerende studie verricht naar een nieuw begrip binnen de sociale wetenschappen, zorgrecidive. Het doel van dit onderzoek was om predictoren vast te stellen van zorgrecidive voor alle cliënten bij Stichting Jeugdformaat die in 2009 en 2010 waren aangemeld. De onderzoeksgroep omvatte 1388 cliënten in de leeftijd van nul tot twintig jaar die de ambulante interventie ‘jeugdhulp’ hadden ondergaan. Uit univariate logistische regressieanalyes bleek dat er samenhang was tussen zorgrecidive en leeftijd bij aanmelding, wachttijd voor de start van de interventie, de gerapporteerde cliënttevredenheid door jongeren (in de vorm van een rapportcijfer) en de kwaliteit van de omgeving (beoordeeld door de hulpverlener). De multivariate analyse liet geen voorspellende effecten zien en op basis van deze data bleek dat het model op basis van deze drie voorspellers geen goed onderscheid kon maken in jongeren die wel terugkeerden in de zorg (zorgrecidivisten) en jongeren die niet terugkeerden in de zorg. De lage respons (slechts 2,7% van de 1388 participanten) bemoeilijkte de interpretatie van de resultaten, wat gezien kan worden als een methodologische tekortkoming van dit onderzoek.

Sleutelwoorden: recidive, zorgrecidive, ambulante jeugdhulp, predictoren

Abstract

This study examined whether it was possible to predict care recidivism. The participants (N = 1388) were clients of ‘Stichting Jeugdformaat’ who were treated in 2009 and 2010. Univariate logistic regression analysis showed that there was an association between care recidivism and (1) the age of the client when the intervention was initiated, (2) the waiting time before the intervention was initiated, (3) the children’s satisfaction about the intervention and (4) the quality of the environment. However, when the above mentioned predictor variables were all included at once in a multiple logistic regression analysis, no significant results were obtained. The low response rate (only 2,7% of the 1388 participants completed all questionnaires) may be an explanation for these non-significant results and can be regarded as a methodological shortcoming of this research.

(4)

Inleiding

In onderzoek naar de effectiviteit van strafrechtelijke interventies is het hanteren van recidive als uitkomstmaat gebruikelijk (Cullen & Gendreau, 2001; James, Stams, Asscher, van der Laan, & de Roo, 2012). Recidive betekent letterlijk ‘terugvallen’ en in een strafrechtelijke context wordt hiermee terugval in crimineel gedrag bedoeld na afloop van een interventie die juist gericht is op het voorkomen van dit gedrag. In de wetenschap worden voor recidive verschillende operationalisaties gehanteerd zoals ‘terugkeer naar de gevangenis’, ‘overtredingen van reclasseringsvoorwaarden’ en ‘een nieuwe arrestatie’ (Wartna, 2009; Wartna, Alberda, & Verweij, 2013). In de door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum (WODC) opgezette Recidivemonitor, een doorlopend onderzoeksproject waarin gestandaardiseerde metingen worden verricht onder verschillende groepen delinquenten, wordt recidive gedefinieerd als ‘een nieuw, geldig justitiecontact’ (Wartna, Blom, & Tollenaar, 2011). Recidive kan op verschillende manieren gemeten worden waarbij frequentie van de recidive, tijdsduur tussen beëindiging van de strafmaatregel en het volgende justitiecontact, ernst van het opnieuw gepleegde delict, type delict en plegingsomstandigheden (alléén of in groepsverband) een rol kunnen spelen.

Opvallend is dat in het onderzoek naar niet strafrechtelijke interventies in de jeugdzorg weinig aandacht lijkt te zijn voor recidive. Tegelijkertijd is er wel veel aandacht voor de overbelasting van jeugdzorg, wat één van de aanleidingen vormde voor de transitie van Jeugdzorg die momenteel wordt voorbereid (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Ministerie van Veiligheid en Justitie, 2013). Onderzoek naar recidive in niet-strafrechtelijke jeugdzorg is belangrijk, omdat kennis over voorspellers van recidive kan helpen in het vergroten van de effectiviteit van jeugdzorg. Jongeren met probleemgedrag hebben immers recht op en baat bij goede hulpverlening. Tevens is het van belang om de jeugdzorg te ontlasten door zoveel mogelijk zorgrecidive van jongeren te voorkomen. Wanneer blijkt dat bepaalde kenmerken van cliënten of van hulpverleningstrajecten gemiddeld beduidend vaker tot recidive leiden, ontstaat een beter gedifferentieerd beeld over ‘wat werkt bij wie’. Dat type kennis kan ertoe bijdragen dat cliënten beter worden toegeleid naar de hulp die het best bij hen past. De onderhavige studie probeert hier een bijdrage aan te leveren door mogelijke voorspellers voor zorgrecidive te onderzoeken.

Reeds bekend uit het onderzoek van Ford (2008) is het feit dat effectiviteit van jeugdzorg interventies, waarmee recidive zo veel mogelijk beperkt wordt, gepaard gaat met kennis van epidemiologie. Zo blijkt dat complexe problematiek (meerdere symptomen) een

(5)

sterke voorspellende waarde heeft voor het terugkeren in de hulp en dat daarbij disruptieve stoornissen vaker voorkomen binnen die groep. Daarnaast wordt in deze studie besproken dat er niet of nauwelijks geslachtseffecten gevonden zijn en dat sociaal economische status ook niet van invloed is op terugkeer in de hulp. Volgens de review van Ford (2008) is het belangrijk nader onderzoek te doen naar wie waar in het systeem terugvalt op basis van epidemiologische gegevens zodat de hulp zo effectief mogelijk geboden kan worden en zorgrecidive voorkomen wordt. Dit onderzoek zal zich niet specifiek op epidemiologie richten maar op basis van strafrechtelijk recidive onderzoek mogelijke voorspellers voor zorgrecidive detecteren.

Volgens het Risk-Need-Responsivity (RNR)-model van Andrews en collega’s (1990) zijn strafrechtelijke interventies effectief mits rekening gehouden wordt met de ‘What Works principes’ (Andrews, & Bonta, 2010). Deze principes bestaan uit het risicobeginsel, het behoeftebeginsel, het repsonsiviteitsbeginsel, het professionaliteitsbeginsel, het integriteitsbeginsel en het eigen-context beginsel. Indien methodieken op zijn minst op de eerste drie beginselen gebaseerd zijn zal dit de kans op terugdringen van recidive vergroten. Het risicobeginsel heeft betrekking op het risico dat een jeugdige loopt om in herhaling te vallen, hierop dienen de intensiteit van de interventie en de beveiliging afgestemd te worden. Dit veronderstelt een schatting van de hoogte van dit risico wat vast te stellen is door middel van gestructureerde en empirisch gevalideerde methoden (Van der Put et al, 2011a). Het behoeftebeginsel stelt dat een interventie gericht moet zijn op risicofactoren die direct samenhangen met het criminele gedrag, ook wel: criminogene factoren (Van der Laan, Veenstra, Bogaerts, Verhulst, & Ormel, 2010). Tot slot houdt het responsiviteitsbeginsel in dat de interventie moet aansluiten bij de jeugdige, waarbij de motivatie, leerstijl en intellectuele mogelijkheden van de jeugdige een grote rol spelen (Andrews et al., 1990). De interventie dient zich te richten op de genoemde beginselen en om te kunnen voorkomen dat een jongere recidiveert is het belangrijk een betrouwbare en valide schatting van het risico op recidive te maken. Het is hiervoor nodig duidelijk in kaart te brengen welke kenmerken van zowel de hulpverlening als de cliënten mogelijk van invloed zijn op het al dan niet recidiveren. Wanneer immers bekend is welke factoren, ook wel voorspellers/predictoren, het risico op recidive vergroten, kan daar bij het kiezen van de meest passende maatregel of interventie rekening mee worden gehouden. Hiermee wordt de kans op terugkeer in de zorg zo klein mogelijk. In dit onderzoek zal het RNR model toegepast worden op niet strafrechtelijke zorg. In plaats van op zoek te gaan naar voorspellers van crimineel gedrag (behoeftebeginsel) wordt op zoek gegaan naar voorspellers van andere zorgbehoeften.

(6)

Voorspellers die bij elkaar horen kunnen ingedeeld worden naar domeinen zoals individuele kenmerken, gezinskenmerken, omgevingskenmerken, en behandelkenmerken (Hanson, & Bussière, 1998; Loeber, Farrington, Stouthamer – Loeber, & White, 2008). Uit onderzoek naar strafrechtelijke recidive komt een groot aantal predictoren naar voren en deze zijn onder andere in te delen naar cliëntkenmerken en hulpverleningskenmerken (Loeber, Farrington, Stouthamer – Loeber, & White, 2008; James et al., 2012). Beginnend met statische cliëntkenmerken blijkt uit het onderzoek van Van der Put, Van der Laan, Stams, Deković en Hoeve (2011) dat de mate van recidive afhankelijk is van de leeftijd van de jongere, waarbij geldt dat de recidivecijfers het laagst zijn in de vroege adolescentie, een piek vertonen in de midden adolescentie en weer lager zijn in de late adolescentie. De relatie tussen recidive en leeftijd, gedefinieerd door Laub en Sampson (2003) als ‘age-recidivismcurve’, is in grote lijnen vergelijkbaar met het verloop van de relatie tussen delinquentie en leeftijd, wat ook wel de ‘age-crime-curve’ genoemd wordt door Moffitt (1993; Laub & Sampson, 2003). Deze bevindingen worden eveneens ondersteund door de meta-analyse van Wartna, Alberda en Verweij (2013), waaruit naar voren komt dat leeftijd een belangrijke voorspeller is voor recidive. Het percentage jongeren dat binnen twee jaar recidiveert is 60 procent, tegenover 30 procent volwassenen in dezelfde periode. Uit ander onderzoek is gebleken dat geslacht ook een belangrijke voorspellende waarde heeft; zo hebben jongens een hogere kans op terugval dan meisjes (Becker, Kerig, Lim, & Ezechukwu, 2012; McCoy, & Miller, 2013; Lovins, Schwetzer, & Sullivan, 2013). Verder blijkt etniciteit een voorspeller van recidive. Uit het onderzoek van Tollenaar, van Dijk en Alblas (2009) blijkt dat niet-westerse jongeren een verhoogde kans lopen om te recidiveren, waarbij de Turkse, Marrokaanse en Surinaamse jongeren het hoogste risico lopen (Van der Put et al., 2010). Daarentegen blijkt, uit onderzoek van Loeber en Farrington (2004), dat het nog de vraag is of recidive wel door dezelfde risicofactoren wordt veroorzaakt in verschillende etnische groepen.

De belangrijkste dynamische cliëntkenmerken die samenhangen met strafrechtelijk recidive zijn onder andere aard van de problematiek bij aanmelding (Cottle, Lee, & Heilbrun, 2001). Andrews (1996) onderscheidde hierin antisociale persoonlijkheidsstoornissen, die een groot risico vormen voor recidivegedrag (Bonta, Hanson, & Law, 1998; Frick, 2000). Daarnaast bevestigen Hanson en Bussière (1998) dat eveneens internaliserende problematiek zoals angst- of stressklachten een risicofactor vormen voor recidive. Onder andere uit het onderzoek van Cottle, Lee en Heilbrun (2001) komt naar voren dat dagbesteding een grote rol speelt bij recidive. Een zinvolle dagbesteding biedt structuur, voorkomt verveling en leidt tot

(7)

meer zelfwaardering en waardering van anderen. De afwezigheid van een zinvolle dagbesteding vergroot de kans op het ontstaan van recidivegedrag (Cottle, Lee, & Heilbrun, 2001; Farrington, 1995; Hirschi, zoals geciteerd in Wermink, Blokland, Nieuwbeerta, & Tollenaar, 2009). Daarnaast is behandelmotivatie van belang bij het slagen van de interventie waarbij een gebrekkige motivatie een knelpunt is (Veronck, Jaspaert, Vervaeke, & Bongaerts, 2010). Jongeren lijken verder een verhoogd risico te lopen als er sprake is van middelengebruik (Lovins, Schweitzer, & Sullivan, 2013; McCoy, & Miller, 2013; Becker, Kerig, Lim, & Ezechukwu, 2012).

Naast voornoemde cliëntgebonden factoren spelen hulpverleningsfactoren eveneens een grote rol bij terugval in strafbaar gedrag. Hierbij zijn type interventie, intensiteit, behandelduur en startmoment van de interventie van invloed gebleken (Andrews, Hoge, Bonta, Gendreau, & Cullen, zoals geciteerd in James et al., 2012). Verder toont de meta-analyse van Wartna, Alberda en Verweij (2013) aan dat het risico op recidive ook te maken heeft met het doel van de interventie. Een interventie gericht op resocialisatie is succesvoller in het terugdringen van recidive dan programma’s die gebaseerd zijn op repressie. Dit wordt bevestigd door van Yperen, Booy en van der Veldt (2003) die naast een goede structurering en doelstelling van de interventie, ook een goede kwaliteit van de relatie cliënt-behandelaar, professionaliteit van de behandelaar en goede werkomstandigheden van de behandelaar (zoals een draaglijke caseload en goede ondersteuning) noemen als voorspellers van recidive. Uit onderzoek is verder gebleken dat de mate van cliënttevredenheid met betrekking tot het hulpverleningstraject een belangrijke rol speelt bij het slagen van de zorg, en daarmee de kans op recidive verkleint als deze positief is (Dekkers, & Van Gestel, 2009; Ries, Jaffe, Comtois, & Kitchell, 1999; Van der Veeken, 2010). Indien er meer sprake is van afname van problemen tijdens de hulpverlening zullen cliënten en diens ouder meer tevreden zijn. Daarnaast is de kans bij tevreden cliënten groter dat ze de behandeling niet vroegtijdig beëindigen, wat eveneens de kans op slagen en daarmee de vermindering van recidive verklaart (Dearing, Barrick, Dermen, & Walitzet, 2005). Tot slot speelt uitval een belangrijke rol bij de voorspelling of een jongere al dan niet terugvalt na het doorlopen van een interventie. Indien jongeren uitvallen, dan is de kans op terugval groter (Hanson, & Bussière, 1998).

De voorspellers die in onderzoek naar recidive in de strafrechtelijke sector naar voren zijn gekomen bieden een goed aanknopingspunt voor onderzoek naar voorspellers van zorgrecidive. Met name bij ambulante vormen van hulp, waarbij de interventie ingezet wordt in de thuissituatie, is effectiviteit van belang (Jongepier & Struijk, 2008). Indien ambulante

(8)

interventies de beoogde doelen bereiken, zal hiermee voorkomen worden dat jongeren doorstromen (recidiveren) naar residentiële settingen. Hierbij is het terugdringen van strafrechtelijke recidive geen behandeldoel, omdat er geen contact is geweest met justitie, maar hebben behandeldoelen in de jeugdzorg betrekking op de domeinen kind, gezin, omgeving en hulpverlening. Deze doelen richten zich bij ambulante vormen van hulp bijvoorbeeld op de omgang met emoties, omgang met gezinsconflicten, inzicht in ontwikkeling en het scheppen van een toekomstperspectief (Geurts, & van Yperen, 2010). Ook in deze sector kan er sprake zijn van recidive, want indien de behandeldoelen niet worden behaald blijven jongeren kampen met problematiek waarvoor ze opnieuw hulp nodig zullen hebben. Bij een nieuwe aanmelding voor een soortgelijke interventie is er sprake van recidive, maar er bestaat ook een mogelijkheid dat jongeren recidiveren naar zwaardere vormen van hulp. Tot op heden zijn de uitkomstmaten van onderzoek naar de effecten van ambulante interventies voornamelijk gericht op de ‘prestatie-indicatoren’ die in landelijke raamwerkafspraken zijn vastgelegd (Van Yperen, 2009). Deze indicatoren betreffen vooral uitkomstmaten waarop interventies direct gericht zijn, zoals probleemafname en doelrealisatie (Wiersma et al., 2008; Geurts, & Van Yperen, 2010). Een lacune binnen het onderzoek naar effectiviteit op basis van uitkomsten van de hulp is het feit dat terugval in de zorg hierbij weinig tot nooit als afhankelijke variabele wordt meegenomen. Als cliënten terugkeren nadat een interventie (deels) is doorlopen, dan rijst de vraag of deze interventie wel effectief is. Daarbij moet in acht genomen worden dat terugval in de zorg niet per definitie een indicatie is van non-effectiviteit van de geboden zorg. Er zijn jongeren die met enige regelmaat blijvende ondersteuning nodig zullen hebben. Het streven is uiteraard wel naar het zo zuinig mogelijk inzetten van de zorg, dus indien het mogelijk is om terugkeer te beperken is dat wenselijk. Niet alleen kostentechnisch, maar ook voor de cliënt zelf is het prettig als hij/zij naar aanleiding van de gevolgde interventie zelfstandig kan functioneren.

Voor zover uit de wetenschappelijke literatuurstudie is gebleken, is het begrip zorgrecidive nog niet eerder onderzocht. Om die reden ontbreekt ook het onderzoek naar voorspellers van zorgrecidive en is dit onderzoek hier een eerste aanzet voor. Het huidige onderzoek heeft eveneens toegevoegde waarde voor de praktijk, omdat de onderzoeksresultaten kunnen worden gebruikt voor verbetering van interventies. Als jeugdigen na afloop van een interventie binnen een bepaalde (korte) periode herhaaldelijk de behoefte aan hulp hebben en krijgen, ofwel: recidiveren, is het de vraag of het laatste hulpverleningstraject effectief is geweest. Indien er informatie beschikbaar is over de voorspellers van zorgrecidive, in dit geval cliëntkenmerken en hulpverleningskenmerken, kan

(9)

er ingespeeld worden op deze factoren. Hierdoor zal de interventie zich beter richten op de zorgbehoeften van cliënten. Het maatschappelijk belang hangt samen met de besparing van geld en zorg. Jongeren, en hun gezinnen, die hulpbehoevend zijn kosten de overheid veel geld en wanneer jongeren steeds weer terugkeren in de zorg, zorgt dit voor hoge kosten en een inefficiënte inzet van professionele hulp.

Daarnaast is noch de zorginstelling, noch de cliënt gebaat bij het opnieuw hulpbehoevend zijn. Eén van de doelen van hulpverlening is ten slotte het versterken van de autonomie van cliënten waarbij wordt beoogd de ernst van de problematiek dusdanig te verminderen dat de cliënten zelfstandig kunnen functioneren (Geurts, Lekkerkerker, Van Yperen, & Veerman, 2010). Tot slot blijkt onder ander uit het onderzoek van Van der Steege (2009) dat veelvuldige terugkeer in de hulp juist op zichzelf een belangrijke risicofactor is voor verder probleemgedrag op verschillende gebieden en daarom zou zorgrecidive voorkomen moeten worden. Feit is dat het zowel in de praktijk als de wetenschap wenselijk is zorgrecidive aan onderzoek te onderwerpen.

Het doel van dit onderzoek is dan ook om zicht te krijgen op voorspellers van zorgrecidive. In dit onderzoek zal, de voorspellende waarde van zowel cliëntkenmerken als hulpverleningsfactoren op zorgrecidive onderzocht worden. De volgende vraag staat centraal in dit onderzoek: wat is de invloed van cliëntkenmerken en hulpverleningskenmerken op zorgrecidive?

Methode

Participanten

In dit onderzoek zal gebruik gemaakt worden van data verkregen uit het computersysteem van Stichting Jeugdformaat, een Nederlandse jeugdzorgaanbieder in de regio Haaglanden. Stichting Jeugdformaat biedt meerdere vormen van hulp, maar de geselecteerde proefpersonen in dit onderzoek hebben allemaal dezelfde vorm van ambulante hulp gekregen. De doelgroep die gebruik maakt van deze vorm van hulp bestaat uit jongeren tussen nul en twintig jaar en hebben voornamelijk te kampen met lichte ontwikkelingsproblematiek en problemen in de omgang met hun ouders. De interventieduur bedraagt ongeveer zes maanden, maar kan verlengd worden indien nodig. De cliënten die bij Jeugdformaat voor het eerst in behandeling waren in 2009 en 2010 (indexjaren), en als eerste ‘Jeugdhulp’ hebben gevolgd zijn geselecteerd. Recidivegegevens van deze cliënten zijn opgevraagd over een periode van twee jaar na de datum waarop de eerst gevolgde interventie is beëindigd.

(10)

De onderzoeksgroep bestaat uit N = 1388 jongeren, waarvan 53.7 procent jongens (n = 746) en 46.3 procent meisjes (n = 642). De gemiddelde leeftijd van de onderzoeksgroep bij de eerste aanmelding is 10.84 (SD = 4.69). De etniciteit van de onderzoeksgroep is divers en is op basis van geboorteland vader, geboorteland moeder en geboorteland jeugdige geclassificeerd. Indien een jeugdige en zijn ouders niet in Nederland zijn geboren, dan is hij/zij geclassificeerd als ‘allochtoon 1e

generatie’ (n = 113, 8.2 procent). Indien een jeugdige zelf in Nederland is geboren maar zijn/haar ouders niet, dan is de jeugdige geclassificeerd als ‘allochtoon 2e

generatie’ (n = 525, 37.8 procent) en als zowel ouders als de jeugdige in Nederland zijn geboren, dan is de classificatie ‘autochtoon’ (n = 750, 54.0 procent) van toepassing. De verdeling van bovengenoemde kenmerken over de totale onderzoeksgroep en de wel- en niet recidiverende cliënten is weergegeven in Tabel 1.

Tabel 1

Beschrijvende Statistieken totale Onderzoeksgroep en de wel- en niet recidiverende Cliënten

Totaal Zorgrecidive N = 1388 Geen recidive n = 1208 Wel recidive n = 180 Leeftijd (gemiddelde) (SD) 10.84 (4.69) 10.97 (4.7) 9.96 (4.5) Geslacht n (%) Man 746 (53.7) 642 (53.1) 104 (56.1) Vrouw 642 (46.3) 566 (46.9) 76 (42.2) Etniciteit n (%) Autochtoon 750 (54.0) 649 (53.7) 101 (56.1) Allochtoon 2e generatie 525 (37.8) 455 (37.7) 70 (38.9) Allochtoon 1e generatie 113 (8.2) 104 (8.6) 9 (5.0) Materialen en Variabelen

De afhankelijke variabele zorgrecidive is gedefinieerd als terugval in de zorg 14 dagen na afsluiting van een eerder gevolgde interventie. De interventie ‘Jeugdhulp’ waarop afgebakend is om een homogene groep te creëren wordt in de praktijk soms opgevolgd door een andere interventie waarbij, op basis van het indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg (BJZ), vooraf is bedacht dat het niet alleen bij die interventie zou blijven. Logischerwijs kan een daaropvolgend product dan niet als zorgrecidive gezien worden. Een dergelijke aanvulling op het product ‘Jeugdhulp’ wordt altijd direct daaropvolgend gestart (een dag later dan het afsluiten van ‘Jeugdhulp’). In de praktijk echter kan het in verband met vakanties of een weekend voorkomen dat er een aantal dagen tussen beide producten zit. Om te voorkomen dat

(11)

opvolg-trajecten als ‘zorgrecidive’ geregistreerd worden, wordt de termijn van 14 dagen gehanteerd tussen beide trajecten. Op basis van dit criterium is de afhankelijke variabele zorgrecidive tijdens een periode van twee jaar na afsluiting van het product ‘Jeugdhulp’, dichotoom (0 = geen recidive; 1 = wel recidive) gescoord.

Mogelijke voorspellers voor zorgrecidive zullen gezien het ontbreken van eerder wetenschappelijk onderzoek naar dit begrip afgeleid worden van het eerder besproken strafrechtelijk recidive onderzoek. Hieruit kwam naar voren dat zowel cliëntfactoren als hulpverleningskenmerken een belangrijke rol spelen bij het voorspellen van recidivegedrag. Wegens de beperkte data zal er een selectie van deze factoren worden meegenomen in dit onderzoek.

Cliëntfactoren

Cliëntkenmerken die in het model getoetst zullen worden zijn: leeftijd, geslacht en etniciteit. Deze gegevens zijn uit Care4 verkregen, het software programma dat bij Jeugdformaat gebruikt wordt om gegevens in de jeugdzorg te registreren. Daarnaast zal de soort problematiek bij aanvang van de hulpverlening en de kwaliteit van de omgeving worden meegenomen als onafhankelijke variabele in dit onderzoek, waarbij zowel het perspectief van de hulpverlener als dat van de jongere en ouders wordt meegenomen.

Om het perspectief van de hulpverlener met betrekking tot de aanwezige problematiek en de kwaliteit van de omgeving in beeld te brengen is gebruik gemaakt van de ‘Standaard Taxatie Ernst Problematiek’ vragenlijst, ook wel STEP (van Yperen, van den Berg, Eijgenraam, & de Graaf, 2006). De STEP bestaat uit de volgende schalen: functioneren jongere (FJ), kwaliteit omgeving (KO), zwaarte zorg (ZZ) en urgentie zorg (UZ), welke respectievelijk bestaan uit zes, vijf, drie en één items. De vragen worden beantwoord door middel van een vijfpunt schaal. Omdat alleen de schalen FJ en KO voldoende intern consistent zijn, .73 zoals bepaald met Chronbach’s alpha, is ervoor gekozen alleen deze schalen te gebruiken voor dit onderzoek (Pasman, 2013). De scores op de schalen zijn probleemscores, dat wil zeggen dat een hoge score op bijvoorbeeld de schaal KO duidt op een lage kwaliteit van omgeving bij de cliënt.

Het perspectief van de jongere en ouders op de aanwezige psychosociale problematiek wordt geregistreerd met de ‘Strenghts and Difficulties Questionnaire’ (SDQ; Goodman, 1997). Deze vragenlijst wordt ingevuld door zowel de ouders (één of beide, vanaf dat het kind vier jaar oud is) en de jongere zelf (vanaf acht jaar) en meet of ouders en jeugdige zelf psychosociale problematiek waarnemen. De SDQ bestaat uit vijf schalen: emotionele

(12)

problemen, gedragsproblemen, hyperactiviteit, problemen met leeftijdgenoten en pro sociaal gedrag, welke bestaan uit vijf stellingen. Bij elke stelling zijn drie antwoordmogelijkheden (‘niet waar’, ‘een beetje waar’ of ‘zeker waar’). Daarnaast wordt een impactscore berekend waarmee een inschatting gemaakt wordt van de mate waarin de aanwezige problematiek interfereert met het dagelijks functioneren. Volgens Muris, Meesters en van den Berg (2003) en Evers, Egberink, Braak, Frima, Vermeulen en van Vliet-mulder (2012) is de SDQ een bruikbaar en betrouwbaar instrument om de probleemgebieden en competenties van jongeren in kaart te brengen.

Omdat per cliënt alleen totaalscores (en geen itemscores) in het systeem van Stichting Jeugdformaat worden opgeslagen, was het niet mogelijk om de betrouwbaarheid van de SDQ te berekenen op basis van de itemscores van de cliënten die deel uitmaakten van de steekproef. Uit het bestaande onderzoek naar de betrouwbaarheid van de SDQ bleek dat deze voldoende is (Goedhart, Treffers, & van Widenfelt, 2003). Uit het onderzoek van Achenbach en collega’s (2008) blijkt dat de gemiddelde Chronbach’s alpha (van de scores uit diverse landen) variëren tussen .50 en .70 voor de vier probleemschalen en tussen .70 en .80 voor de totale probleemscore. De COTAN heeft de betrouwbaarheid van de SDQ als voldoende beoordeeld (2006).

Hulpverleningskenmerken

De volgende hulpverleningskenmerken zijn toegevoegd aan het model: interventieduur (gemeten in aantal dagen), wachtlijstduur (aantal dagen dat een jongere op de wachtlijst staat voordat de hulp begint) en de reden van eventuele uitval. De volgende redenen voor uitval worden onderscheiden: zorg volgens plan doorlopen, waarbij ofwel de doelen behaald zijn ofwel de termijn van Bureau Jeugdzorg bereikt is, voortijdig afgebroken hulp waarbij andere zorg gestart wordt (al dan niet bij Jeugdformaat) en voortijdig afgebroken hulp waarbij geen andere zorg ingezet wordt.

Met betrekking tot de hulpverlening zal tot slot de mate van cliënttevredenheid betreffende het hulpverleningstraject geregistreerd worden waarbij gebruik gemaakt zal worden van de Exit-vragenlijst (Jurrius, Havinga, & Stams, 2008; Stichting Alexander, 2008). De Exit-vragenlijst meet de tevredenheid van de cliënt over hulpverlening, waarbij de mening en beleving van de cliënt getoetst worden in een korte vragenlijst. De vragenlijst bestaat uit tien stellingen, een rapportcijfer en twee open vragen. De stellingen worden beantwoord door middel van een Likert-schaal die loopt van één tot en met vier (‘helemaal niet mee eens’ tot en met ‘helemaal mee eens’), het rapportcijfer kan variëren van één tot en met tien (Jurrius,

(13)

Havinga, & Stams, 2008). De stellingen worden tot twee schaalscores gecombineerd waarmee de tevredenheid over het verloop van de hulp gemeten wordt en de tevredenheid over het resultaat.

Vanwege het gebruik van schaalscores in dit onderzoek was het niet mogelijk de betrouwbaarheid te berekenen op basis van de gebruikte dataset. Uit het onderzoek van Jurrius en Neijboer (2011) blijkt dat de schalen van de Exit-vragenlijst intern consistent zijn. De schaal verloop heeft een Chronbach’s alpha van .93 en de schaal resultaat en toekomst heeft een Chronbach’s alpha van .94. Uit de analyses bleek verder dat er geen bovenliggend construct gevonden kon worden wat betekent dat de twee schalen als afzonderlijke dimensies beschouwd kunnen worden.

Procedure

De data voor dit onderzoek zijn verkregen uit het registratieprogramma care4, waarin alle cliëntgegevens van Stichting Jeugdformaat worden opgeslagen. Alleen gegevens van cliënten die gestart zijn in 2009 en 2010 met de ambulante hulpverlening bij Jeugdformaat zijn opgevraagd en in een SPSS-bestand gezet. In totaal zijn gegevens van 1388 cliënten in het bestand opgenomen. De scores op de vragenlijsten zijn voor alle cliënten opgevraagd, maar door de slechte respons op de verschillende vragenlijsten waren er slechts 32 cliënten waarbij alle informatie beschikbaar was. De SDQ is compleet ingevuld door 437 ouders en door 245 jongeren. De STEP is volledig ingevuld door 380 hulpverleners en de EXIT is volledig ingevuld door 346 ouders en 137 jongeren.

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn verschillende analyses uitgevoerd. Als eerste zijn associaties berekend tussen de diverse cliënt- en hulpverleningskenmerken en de dichotome variabele zorgrecidive om inzichtelijk te maken welke variabelen het sterkst samenhangen met zorgrecidive. Vervolgens is de voorspellende waarde van al deze cliënt- en hulpverleningskenmerken onderzocht door deze variabelen één voor één als voorspeller op te nemen in een logistische regressie-analyse (univariate analyse). Tot slot is er een multivariate analyse uitgevoerd om te onderzoeken wat de unieke bijdrage is van de significante predictoren uit de univariate analyse in de voorspelling van zorgrecidive. Om vast te stellen of bij deze analyse sprake was van multicollineariteit, zijn ook de associaties tussen de onafhankelijke variabelen bekeken. Alle analyses zijn uitgevoerd in SPSS 22.0.

(14)

Resultaten

Als eerste is de samenhang onderzocht tussen de verschillende voorspellers en zorgrecidive. Voor continue voorspellers is de punt-biseriële correlatie berekend en voor discrete voorspellers Cramers’ V. De resultaten zijn weergegeven in Tabel 2. De variabelen die het sterkst samenhingen met zorgrecidive waren leeftijd (r = -.072, p < .001), wachttijd (r = -.209, p < .01), cliënttevredenheid zoals gerapporteerd door de jongere (r = .175, p <.005) en de kwaliteit van de omgeving (r = .123, p < 0.05).

Tabel 2

Samenhang tussen Clïent- en Hulpverleningskenmerken en Zorgrecidive Informant Variabele Associatie met zorgrecidive

Punt-biseriële correlaties Cramers’ V Leeftijd -.072** Geslacht .031 Etniciteit .044 Reden beëindiging .042 Wachttijd -.209** Tijdsduur interventie -.023 Ouders Cliënttevredenheid .013 Resultaat en Toekomst -.007 Verloop .007 Problemen Jeugdige: Emotionele Problemen -.015 Gedragsproblemen -.051 Hyperactiviteit -.027 Problemen met leeftijdgenoten -.023

Pro sociaal gedrag .013 Impactscore -.032 Jongere Cliënttevredenheid .175* Resultaat en Toekomst .030 Verloop .012 Problemen Jeugdige: Emotionele problemen -.034 Gedragsproblemen -.034 Hyperactiviteit -.011 Problemen met leeftijdgenoten -.067

Pro sociaal gedrag -.003 Impactscore -.038 Hulpverlener Functioneren Jongere .036

Kwaliteit Omgeving .123*

Noot: * p < 0.05. ** p < 0.01. *** p < 0.001.

(15)

Voorspellende waarde van de predictoren

Vervolgens is voor alle mogelijke voorspellers (zie Tabel 2) een univariate logistische regressieanalyse uitgevoerd om vast te stellen welke variabelen zorgrecidive voorspelden. De resultaten van deze analyse zijn terug te vinden in Tabel 3. De variabelen die univariaat significant zorgrecidive voorspelden waren leeftijd  = -.045, p < .01, cliënttevredenheid (beoordeeld door de jongere)  = .932, p < .05 en de kwaliteit van de omgeving (beoordeeld door de hulpverlener)  = -.101, p < .05.

Voor de variabele leeftijd werd een odds ratio van .956 gevonden (95% CI: .925 - .988), wat het effect uitdrukt van leeftijd op de kans om terug te vallen in de zorg. Deze kans neemt per jaar dat de jongere jonger is bij aanmelding (leeftijd) met .956 toe. De odds ratio voor cliënttevredenheid (jongere) was 1.480 (95% CI: 1.011 – 2.166, wat betekent dat voor een toename in cliënttevredenheid (per eenheid), de kans op recidive in de zorg met 1.480 toenam. En tot slot bleek de kwaliteit van de omgeving (beoordeeld door de hulpverlener) significant, OR = 1.107 (CI = 1.018 – 1.203), wat betekent dat de kans op terugval in de zorg 1.107 groter wordt wanneer de kwaliteit van de omgeving (gemeten middels de STEP) met een punt toeneemt. Naast de hiervoor genoemde significante voorspellers op univariaat niveau is ook gekeken naar de eventuele aanwezigheid van trends (p < .10), maar deze werden niet gevonden.

(16)

Tabel 3

Resultaten van de Univariate Analyses

Zorgrecidive

B S.E. (B) Wald Exp (B) 95% C.I.

Leeftijd -.045 .162 7.130** .956 .925 - .988

Geslacht (Man: ref.) -.188 .162 1.349 1.206 .879 – 1.656

Etniciteit (Autochtoon: ref.) 2.663

Allochtoon 2e generatie .364 .587 2.606 1.798 .882 – 3.667 Allochtoon 1e generatie .370 .575 2.413 1.778 .860 – 3.674 Reden beëindiging (Volgens plan doorlopen: ref.) 2.248

Zorg voortijdig afgebroken, start andere zorg .249 -.373 2.244 .688 .422 – 1.122 Zorg voortijdig afgebroken, geen start andere zorg .304 -.329 1.173 .720 .397 – 1.305

Wachttijd -.005 .003 2.460 .995 .988 – 1.001 Tijdsduur interventie .000 .000 .700 1.000 .999 – 1.001 Ouders Cliënttevredenheid .132 .032 .059 1.003 .797 – 1.338 Resultaat en Toekomst .039 -.005 .018 .995 .922 – 1.073 Verloop .069 .009 .017 1.009 .881 – 1.156 Problemen Jeugdige: Emotionele Problemen .049 -.016 .102 .984 .894 – 1.084 Gedragsproblemen .057 -.064 1.233 .938 .839 – 1.050 Hyperactiviteit .044 -.026 .336 .975 .893 – 1.063 Problemen met leeftijdgenoten

enoten

.061 -.031 .251 .970 .861 – 1.093 Pro sociaal gedrag .059 .017 .084 1.017 .906 – 1.142

Impactscore .055 -.036 .440 .964 .866 – 1.074 Jongere Cliënttevredenheid .194 .932 4.068* 1.480 1.011 – 2.166 Resultaat en Toekomst .067 .024 .131 1.024 .899 – 1.167 Verloop .111 .016 .021 1.016 .817 – 1.263 Problemen Jeugdige: Emotionele problemen .065 -.038 .342 .963 .848 – 1.093 Gedragsproblemen .088 -.051 .339 .950 .800 – 1.129 Hyperactiviteit .066 -.012 .033 .988 .869 – 1.124

(17)

Problemen met leeftijdgenoten en

.086 -.100 1.333 .905 .764 – 1.072 Pro sociaal gedrag .086 -.004 .002 .996 .842 – 1.178

Impactscore .096 -.057 .354 .945 .783 – 1.140

Hulpverlener Functioneren Jongere .035 .025 .498 1.025 .957 – 1.098 Kwaliteit Omgeving .043 .101 5.631* 1.107 1.018 – 1.263

Noot: * p < 0.05. ** p < 0.01. *** p < 0.001.

(18)

In de laatste stap zijn de drie univariate significante voorspellers (zie Tabel 3) opgenomen in een multipele logistische regressieanalyse om te toetsen wat de unieke bijdrage van de predictoren is in het voorspellen van zorgrecidive. Voorafgaand aan het uitvoeren van deze analyse werd eerst onderzocht of er sprake was van multicollineariteit (onderlinge samenhang tussen de predictoren). Multicollineariteit treedt op wanneer de onafhankelijke variabelen in een multivariaat model onderling sterk correleren, waardoor het effect op zorgrecidive arbitrair wordt omdat beide onafhankelijke variabelen vrijwel dezelfde variantie verklaren in zorgrecidive. Zie Bijlage 1 (Tabel 1 tot en met 3) voor de associaties tussen de predictoren onderling. Hieruit bleek dat er geen onderlinge samenhang was tussen de predictoren en dat multicollineariteit dus geen probleem is bij de huidige multivariate analyse.

Het multivariate model met de drie voorspellers bleek statistisch niet significant, χ2 (3) = 4.845, p = .184, wat betekent dat het model op basis van de drie voorspellers geen goed onderscheid kon maken in jongeren die wel terugkeerden in de zorg (i.e. recidiveerden) en jongeren die niet terugkeerden in de zorg. De resultaten zijn te zien in Tabel 4.

Tabel 4

Resultaten van de Multivariate Regressieanalyse Zorgrecidive

Informant Variabele B S.E. (B) Wald Exp (B) 95% C.I. Constante -6.686 2.682 6.215 .001

Leeftijd .082 .077 .131 1.028 .884 – 1.0195 Jongere Cliënttevredenheid -.188 .162 1.349 1.475 .867 – 2.512 Hulpverlener Kwaliteit Omgeving .171 .124 1.891 1.186 .930 – 1.513

Noot: * p < 0.05. ** p < 0.01. *** p < 0.001.

Discussie

In dit onderzoek stond de vraag centraal in hoeverre zorgrecidive voorspeld kan worden door cliënt- en hulpverleningskenmerken. Aan de hand van een dataset die verkregen is van een jeugdzorgaanbieder zijn de volgende kenmerken onderzocht op hun voorspellende waarde: leeftijd, geslacht, etniciteit, de bij aanvang aanwezige problematiek (beoordeeld door zowel hulpverlener, ouders als de jongere), de kwaliteit van de omgeving (beoordeeld door de hulpverlener), de duur van de interventie, de wachtlijstduur, de reden van hulpbeëindiging en de cliënttevredenheid (beoordeeld door ouders en jongere). Gezien de geringe literatuur met betrekking tot voorspellers van zorgrecidive, zijn mogelijke voorspellers grotendeels afgeleid uit onderzoek naar strafrechtelijke recidive.

Eerst is de associatie berekend tussen de voorspellers en zorgrecidive. De volgende vier voorspellers bleken significant samen te hangen met zorgrecidive: leeftijd,

(19)

wachtlijstduur, cliënttevredenheid beoordeeld door de jongere en kwaliteit van de omgeving. Uit de resultaten kwam naar voren dat er een negatieve samenhang bestaat tussen de leeftijd van de cliënt bij aanmelding en zorgrecidive, waaruit blijkt dat hoe jonger de cliënt is bij aanmelding, des te meer kans hij/zij heeft om te recidiveren. Hoewel de samenhang zeer zwak is, kan dit resultaat wellicht verklaard worden door het feit dat hoe jonger de kinderen in behandeling zijn, en dus probleemgedrag vertonen, hoe meer kans ze hebben op verergerde problematiek. Dit wordt bevestigd door het onderzoek van Postma (2008) waaruit blijkt dat hoe jonger kinderen zijn wanneer ze gedragsproblemen vertonen, hoe groter de kans is op toekomstig probleemgedrag en daarmee mogelijk op terugkeer in behandeling. Eveneens is een zwakke negatieve samenhang gevonden tussen wachtlijsttijd en zorgrecidive. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat bij ernstige problematiek eerder wordt besloten tot direct ingrijpen, waardoor de gemiddelde wachttijd bij ernstige problematiek wat korter is. Dit hangt samen met zorgrecidive doordat jongere met ernstige problematiek een grotere kans hebben om terug te vallen. De gevonden zwakke positieve samenhang tussen cliënttevredenheid en zorgrecidive kan wellicht verklaard worden doordat jongeren zich prettig voelen in de hulpverlening. Het idee dat hulpverleners begrip hebben voor de situatie, een goede band tussen cliënt en hulpverlener en de helpende hand van de hulpverleners, kunnen jongeren als veilig ervaren, waardoor zij er eerder voor kiezen om opnieuw hulp te zoeken. Daarnaast zou het zo kunnen zijn dat de drempel tot hulpverlening lager is wanneer er eerder is deelgenomen aan een traject. Tot slot is er een zwak positief verband gevonden tussen de kwaliteit van de omgeving en zorgrecidive. Een mogelijke verklaring voor dit resultaat zou kunnen zijn dat de kwaliteit van de omgeving betrekking heeft op de kwaliteit of vaardigheid om hulp te vragen. Dit zorgt er wellicht voor dat het gezin, waarbij sprake is van een kwalitatief beter omgeving, inziet dat er hulp nodig is en daardoor terugkeert naar de jeugdzorginstelling.

Uit de univariate logistische regressie bleek vervolgens dat alleen leeftijd bij aanmelding, cliënttevredenheid (beoordeeld door de jeugdige) en de kwaliteit van de omgeving (beoordeeld door de hulpverlener) significante voorspellers waren van zorgrecidive. De groep recidiverende jongeren bleek gemiddeld jonger bij aanmelding dan de groep niet recidiverende jongeren. Dit resultaat wordt ondersteund door eerder onderzoek waarin is gevonden dat leeftijd invloed heeft op het risico op recidive, hoe jonger de leeftijd tijdens het plegen van een eerste delict, hoe meer kans op recidive (van der Put, van der Laan, Stams, Deković & Hoeve, 2011; Laub & Sampson, 2003; Wartna, Alberda & Verweij, 2013). Vervolgens zijn deze voorspellers in een multipele logistische regressie analyse getoetst,

(20)

waaruit bleek dat het model op basis van deze drie voorspellers geen goed onderscheid kon maken in jongeren die wel terugkeerden in de zorg (i.e. recidiveerden) en jongeren die niet terugkeerden in de zorg.

Een belangrijke verklaring voor veel niet-significante resultaten, en daarmee wellicht het feit dat het model geen goed onderscheid kon maken in jongeren die wel en niet recidiveerden, zou de lage respons van de respondenten kunnen zijn. Slechts 2,7% van alle 1388 deelnemende cliënten heeft een score op alle variabelen. De reden hiervoor ligt deels in een leeftijds-afhankelijke beperking van de vragenlijsten. De jongeren-versie van de SDQ kan immers pas ingevuld worden vanaf acht jaar en de ouder-versie is voor ouders met kinderen van vier jaar of ouder. Voor de EXIT vragenlijst geldt dat deze door ouders ingevuld kan worden, maar door jongeren pas vanaf hun twaalfde levensjaar. Echter, naast de eisen waaraan ouders en jongeren moeten voldoen om een vragenlijst te kunnen invullen, blijkt ook dat hulpverleners in slechts 28% van de gevallen de STEP (volledig) invult. Dit is niet alleen voor het huidige onderzoek een grote beperking, maar ook voor de algehele werkwijze bij Stichting Jeugdformaat, die pretendeert door middel van ROM gegevens continu te werken aan verbetering van de geboden hulp.

Een ander belangrijk punt in deze discussie wordt gevormd door de dataverzameling in dit onderzoek. Zorgrecidive is alleen gemeten bij stichting Jeugdformaat. Er is echter een aanzienlijke kans dat een jongere eerst hulp krijgt bij Jeugdformaat en daarna bij een andere zorginstelling. Dit is wel degelijk recidive, maar deze gegevens zijn niet opgenomen in deze dataset. Mogelijk is er dus sprake van een onderschatting van het daadwerkelijke aantal zorgrecidivisten wat van grote invloed is op mogelijke predictoren die wel/niet significant uit de analyses komen. In vervolgonderzoek zou dit beter aangepakt kunnen worden door gebruik te maken van de transitie van de jeugdzorg. In de toekomst financieren gemeenten hulp en ondersteuning en hiermee gaat gepaard dat per gemeente gegevens beter en op eenzelfde manier gestructureerd beschikbaar komen. Toekomstige onderzoekers beschikken daarmee, indien juridisch mogelijk, ook over de informatie waar een jongere (naast één instelling) in behandeling is geweest.

Met betrekking tot de gebruikte vragenlijsten was vanwege de dataset waarin alleen de schaalscores waren opgenomen, geen mogelijkheid tot het berekenen van de interne consistentie. Deze waarden waren wel terug te vinden in de literatuur, maar voor vervolgonderzoek is het belangrijk dat de itemscores van alle vragenlijsten opgenomen worden zodat handmatig de betrouwbaarheid voor de desbetreffende dataset berekend kan

(21)

worden. Op deze manier kan ook bekeken worden of bepaalde items verwijderd dienen te worden om de betrouwbaarheid te vergroten.

Daarnaast was de dataset in deze studie zo opgebouwd dat het allemaal trajecten betrof die in 2009 of 2010 voor het eerst hulp kregen bij Jeugdformaat. De interventie zelf, zo blijkt uit dit onderzoek, neemt bij sommige cliënten wel tot 1399 dagen in beslag, en de data waren slechts beschikbaar tot en met april 2013. De in dit onderzoek opgenomen periode na afronding van een traject is daarmee voor sommige cliënten relatief kort. Om een goed beeld te krijgen van de spreiding in zorg(her)gebruik, is het nodig om verder uit te kunnen zoomen en gegevens over langere termijn na beëindigen van de hulp te bekijken. Een andere kanttekening betreft de afbakening van één zorgtraject. In de onderhavige studie is gekozen voor een vrij korte periode (14 dagen) tussen het eerste programma en een volgend programma om te spreken van ‘zorgrecidive’. Mogelijk zijn zo programma’s die eigenlijk beter als bij elkaar horend beschouwd kunnen worden als een logisch vervolg/aanvulling binnen een traject nu beschouwd als twee trajecten en daarmee als indicatie voor terugval in de zorg. Een aanbeving voor verder onderzoek is om de operationalisatie van het begrip te verbeteren en mogelijk een langere termijn aan te houden tussen het eerste interventie en een daarop volgende interventie.

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een parallel waarbij mogelijke voorspellers zijn afgeleid van het strafrechtelijk recidive onderzoek. In werkelijkheid is de groep strafrechtelijke daders een substantieel andere groep jeugdigen dan de in deze studie opgenomen jongeren. Het zou zo kunnen zijn dat de gebruikte voorspellers weliswaar in strafrechtelijk onderzoek een bijdrage leveren, maar dat de focus bij deze groep zorgrecidivisten op tal van andere voorspellers zou moeten liggen. Desalniettemin moet in acht genomen worden dat de respons op alle predictoren zeer laag was, dus dat deze resultaten niet generaliseerbaar zijn.

Voor vervolgonderzoek is het belangrijk dat zorgrecidive onderzocht gaat worden voor verschillende soorten hulp en bij verschillende groepen cliënten, want wat voor de ene groep/type hulp geldt, hoeft niet voor een andere groep/type hulp te gelden. Bovendien hebben cliënten recht op goede hulp en door onderzoek naar zorgrecidive kan de hulp verbeterd worden. Daarnaast heeft de maatschappij grote baat bij korte zorgtrajecten (i.e. geen recidive), want de GGZ is de grootste kostenpost van alle zorguitgaven. Uitgebreid onderzoek naar zorgrecidive kan wellicht leiden tot duidelijke ‘handvatten’ voor korte hulptrajecten die goed werken, zodat een soort ‘What Works’-beginselen opgesteld kunnen worden, net zoals

(22)

dat geldt voor strafrechtelijke interventies. Zo’n raamwerk ontbreekt nog in het kader van zorgrecidive en zou goed van pas komen.

(23)

Referenties

Achenbach, T. M., Becker, A., Döpfner, M., Heiervang, E., Roessner, V., Steinhausen, H., & Rothenberger, A. (2008). Multicultural assessment of child and adolescent psychopathology with ASEBA and SDQ instruments: Research findings, applications, and future directions. Child Psychology and Psychiatry, 49, 251 – 275.

Andrews, D. A. (1996). Criminal recidivism is predictable and can be influenced: An update.

Forum on Corrections Research, 8, 42-44.

Andrews, D. A., & Bonta, J. (2010). Rehabilitating criminal justice policy and practice.

Psychology, Public Policy, and Law, 16, 39 – 55.

Andrews, D. A., Zinger, I., Hoge, R. D., Bonta, J., Gendreau, P., & Cullen, F. T. (1990). Does correctional treatment work? A clinically relevant and psychologically informed meta-analysis. Criminology, 28, 369-404.

Becker, S. P., Kerig, P. K., Lim, J. Y., & Ezechukwu, R. N. (2012). Predictors of recidivism amoung delinquent Youth: Interrelations amoung ethnicity, gender, age, mental health problems and posttraumatic stress. Journal of Child & Adolescent Trauma, 5, 145 – 160.

Bonta, J., Hanson, R. K., & Law, M. (1998). The prediction of criminal and violent

recidivism among mentally disordered offenders: A meta-analysis. Psychological

Bulletin, 123, 123-142.

Cottle, C., Lee, R., & Heilbrun, K. (2001) The prediction of criminal recidivism in juveniles: A meta-analysis. Criminal Justice and Behavior, 28, 367-394.

Cullen, F. T., & Gendreau, P. (2001). From nothing works to what works: Changing professional ideology in the 21st century. The Prison Journal, 81, 330.

Dekkers, N., & Gestel, E. van (2009). Verandering van probleemgedrag en de relatie met

klanttevredenheid in de jeugdzorg. Tilburg: Masterthesis Universiteit van Tilburg.

Dearing, R. L., Barrick, C., Dermen, K. H., & Walitzet, K. S. (2005). Indicators of client engagement: Influences on alcohol treatment satisfaction and outcomes. Psychology of

Addictive Behaviors, 19, 71-78.

Egberink, I. J. L., Vermeulen, C. S. M., & Frima, R. M. (bekeken op: 01/03/2014). COTAN beoordeling 2006, Strenghts and difficulties questionnaire. Bekeken via www.cotandocumentatie.nl

(24)

Mulder, J. C. van (2012). COTAN Documentatie. Amsterdam: Boom test uitgevers. Farrington, D. P. (1995). The development of offending and antisocial behavior from

childhood: Key findings from the Cambridge study in delinquent development.

Journal of Child Psychology and Psychiatry and Allied Disciplines, 16, 929-964.

Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS statistics (4th ed.). Los Angeles: Sage

publications.

Frick, P. J. (2000). Using the construct of psychopathy to understand antisocial and violent youth. The Canadian Journal of Psychiatry, 54, 803 -812.

Geurts, E., Lekkerkerker, L., Yperen, T. A. van, & Veerman, J. W. (2010). Over verandering

Gesproken: Op weg naar meer zicht op effectiviteit van de jeugdzorgpraktijk.

Utrecht/Nijmegen: Nederlands Jeugdinsitituut, Praktikon.

Geurts, E., & Yperen, T. van (2010). Raamwerkafspraken prestatie-indicatoren. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut, Maatschappelijk Ondernemersgroep Jeugdzorg.

Goedhart, A., Treffers, F., & Widenfelt, B. (2003). Vragen naar psychische problemen bij kinderen en adolescenten: De strenghts and difficulties questionnaire. Maandblad

Geestelijke Volksgezondheid, 58, 1018 – 1035.

Hanson, R. K., & Bussière, M. T. (1998). Predicting relapse: a meta-analysis of sexual

offender recidivism studies. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 66, 348 – 362.

Heus, P. de, Leeden R. van der, & Gazendam, B. (2002). Toegepaste data-analyse. ‘s- Gravenhage: Elsevier.

James, C., Stams, G. J. J. M., Asscher, J. J., Laan, P. H. van der, & Roo, A. C. (2012).

Aftercare programs for reducing recidivism amoung juvenile and young adult offenders: A Meta-Analytic Review. Clinical Psychology Review, 33, 263 – 274. Jongepier, N., & Struijk, M. (2008). Tijd voor herwaardering van het pedagogisch klimaat.

JeugdenCo, 04, 19-25.

Jurrius, K., Havinga, L., & Stams, G. J. (2008). Exitvragenlijst Jeugdzorg. Amsterdam: Stichting Alexander.

Jurrius, K., & Neijboer, D. (2011). Validering Exitvragenlijst. Amsterdam: Stichting Alexander.

Laan, A. M. van der, Veenstra, R., Bogaerts, S., Verhulst, F. C., & Ormel, J. (2010). Serious, minor, and non-delinquents in early adolescence: The impact of cumulative risk and promotive factors. Journal of Abnormal Child Psychology, 38, 339-351.

(25)

delinquent boys followed to age 70. Criminology, 41, 319 – 339.

Loeber, R., & Farrington, D. P. (2004). ‘Never too early, never too late: Risk factors and

successful interventions for serious and violent juvenile offenders, final report of the study group on serious and violent juvenile offenders’. Washington, DC: U.S.

Department of Justice, Office of Justice Programs, Office of Juvenile Justice and Delinquency Prevention, 28.

Loeber, R., Farrington, D. P., Stouthamer-Loeber, M., & White, H. R. (2008). Violence and

serious theft: Risk and promotive factors from childhood to early adulthood. Nahway,

NJ: Lawrence Erlbaum.

Lovins, B., Schweitzer, M., & Sullivan, C. (2013). Gender neutra for gender specific

predictors of recidivism: Should risk assessment incorporate separate scales for boys and girls? Second International Conferece of the South Asian Society of Criminology

and Victimology, 2, 284 – 289.

McCoy, L. A., & Miller, H. A. (2013). Comparing gender across risk and recidivism in non- violent offenders. Women & Criminal Justice, 23, 143 – 162.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), & Ministerie van Veiligheid en Justitie (2013). Transitieplan: Gezamenlijk plan van Rijk, VNG en IPO/IPO,

Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Den Haag: Ministerie van

Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Ministerie van Veiligheid en Justitie. Moffitt, T. E. (1993). Adolescence-limited and life-course-persistent antisocial behavior: A

developmental taxonomy. Psychological Review, 100, 674 – 701.

Muris, P., Meesters, C., & Berg, F. van den (2003). The Strengths and Difficulties

Questionnaire (SDQ): Further evidence for its reliability and validity in a community sample of Dutch children and adolescents. European Child & Adolescent Psychiatry,

12, 1-8.

Pasman, V. (2013). Premature dropout among families in child and youth care. (Unpublished Manuscript). Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.

Put, C. E. van der, Deković , M., Hoeve, M., Stams, G. J. J. M., Laan, P. H. van der, & Langewouters, F. (2010). Risk assessment of girls: Are there any sex differences in risk factors for re-offending and in risk profiles? Crime & Delinquency. Advanced online publication. doi: 10.1177/0011128710384776.

Put, C. E. van der, Laan, P. H. van der, Stams, G. J. J. M, Deković, M., & Hoeve, M. (2011). Promotive factors during adolescence: Are there changes in impact and prevalence

(26)

during adolescence and how does this relate tot risk factors? International Journal of

Child, Youth and Family Studies, 2, 119 – 141.

Put, C. E. van der, Spanjaard, H. J. M., Domburgh, L., Doreleijers, T. A. H., Lodewijks, H. P. B., Ferwerda, H. B., et al. (2011a). Ontwikkeling van het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ). Kind & Adolescent Praktijk, 2, 76 – 83.

Ries, R. K., Jaffe, C., Comtois, K. A., & Kitchell, M. (1999). Treatment satisfaction

compared with outcome in severe dual disorders. Community Mental Health Journal,

35, 213-221.

Steege, M. van der (2009). Multiprobleemgezinnen. In: Handboek Kinderen & Adolescenten. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

Stichting Alexander (2008). Pilot Exit-vragenlijst Jeugdzorg – Zorgaanbieders. Amsterdam: Stichting Alexander/Universiteit van Amsterdam.

Tollenaar, N., Dijk, J. van, & Alblas, J. W. (2009). Monitor veelplegers 2003 – 2006:

Cijfermatige ontwikkelingen. Den Haag: WODC.

Veeken, M. van der (2010). De relatie tussen probleemreductie, doelrealisatie,

cliënttevredenheid en reden beëindiging zorg binnen de Jeugdzorg. (Unpublished

Manuscript). Tilburg: Universiteit van Tilburg.

Verdonck, E., Jaspaert, E., Vervaeke, G., & Bogaerts, S. (2010). Motivatie voor

gedragsinterventies bij jeugdige justitiabelen: meetinstrumenten beoordeeld. Leuven:

Leuvens Instituut voor Criminologie (LINC).

Vogels, A. G. C., Siebelink, B. M., Theunissen, M., de Wolff, M., & Reijneveld, S. A. (2011).

Vergelijking van de KIPVA en de SDQ als signaleringsinstrument voor problemen bij adolescenten in de jeugdgezondheidszorg. Leiden: TNO.

Wartna, B. S. J. (2009). In de oude fout: Over het meten van recidive en het vaststellen van

het succes van strafrechtelijke interventies. Den Haag: WODC.

Wartna, B. S. J., Alberda, D. L., & Verweij, S. (2013). Een meta-analyse van Nederlands recidiveonderzoek naar de effecten van strafrechtelijke interventies. Tijdschrift voor

Criminologie, 55, 3 – 23.

Wartna, B. S. J., Blom, M., & Tollenaar, N. (2011). De WODC-Recidivemonitor. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Wermink, H., Blokland, A., Nieuwbeerta, P., & Tollenaar, N. (2009). Recidive na

werkstraffen en na gevangenisstraffen. Tijdschrift voor Criminologie, 51, 211-227. Wiersma, J., van Schaik, D. J., van Oppen, P., McCullough, J. P. Jr., Schoevers, R. A.,

(27)

Dekker, J. J., et al. (2008). De behandeling van chronisch depressieve patiënten: Een RCT om de effectiviteit van ‘Cognitive Behavioral Analysis System of

Psychotherpay’ (CBASP) voor chronische depressies in vergelijking met gebruikelijke zorg in tweede lijn te bepalen. BMC Psychiatry, 25, 8 -18.

Yperen, T. A. van (2009). Raamwerkafspraken prestatie-indicatoren. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut en Maatschappelijk ondernemersgroep jeugdzorg.

Yperen, T. A. van, Berg, G., Eijgenraam, K., & Graaf, M. de (2006). (Quick)Step: Snelle standaard taxatie ernst problematiek: Handleiding. Utrecht: NIZW.

Yperen, T. A. van, Booy, Y., & Veldt, M. C. van der (2003). Vraaggerichte hulp, motivatie en

(28)

Bijlagen

Tabellen 1 tot en met 3 bevatten resultaten over de onderlinge samenhang tussen de voorspellers in dit onderzoek.

Tabel 1

Parameters van Chi-kwadraat Toets

Geslacht

Variabele N df χ2 Phi

Etniciteit (Autochtoon, Allochtoon 2e generatie, Allochtoon 1e generatie)

1381 2 .687

Reden beëindiging (Volgens plan doorlopen, voortijdig beëindigd start andere zorg, voortijdig beëindigd géén start andere zorg)

1306 2 .686

Noot: * p < 0.05. ** p < 0.01. *** p < 0.001

Tabel 1a

Parameters van Chi-kwadraat Toets

Etniciteit

Variabele N df χ2 Phi

Reden beëindiging (Volgens plan doorlopen, voortijdig beëindigd start andere zorg, voortijdig beëindigd géén start andere zorg)

1299 4 .101

(29)

Tabel 2 (vervolg op de volgende pagina)

Gemiddelde Scores (en standaarddeviaties) op alle Variabelen voor Jongens, Meisjes, de verschillende Etnische Groepen en Redenen van beëindiging van de Hulp

Totaal Geslacht Etniciteit

Informant Variabele (N = 1388) Jongens (N = 746) Meisjes (N = 642) Autochtoon (N =750) Allochtoon 2e gen. (N = 519) Allochtoon 1e gen. (N = 122)

Leeftijd 10.84 (4.69) 10.52 (4.44)** 11.20 (4.94)** 10.85 (4.69)*a 10.49 (4.77)*a 12.25 (4.02)*b

Wachttijd 21.10 (92.96) 18.17 (27.78) 24.51 (133.33) 23.85 (123.22) 18.14 (31.56) 17.38 (27.33) Tijdsduur product 262.82 (169.92) 253.79 (162.16)* 273.34 (178.09)* 267.42 (176.21) 254.11 (156.21) 276.05 (186.40) Ouders Cliënttevredenheid 8.31 (1.13) 8.28 (1.14) 8.39 (1.14) 8.28 (1.16) 8.38 (1.13) 8.39 (1.09) Resultaat en Toekomst 20.08 (3.74) 20.13 (3.69) 20.02 (3.92) 19.95 (3.92) 20.23 (3.59) 20.31 (3.77) Verloop 14.44 (2.13) 14.49 (2.20) 14.41 (2.07) 14.51 (2.09) 14.35 (2.27) 14.63 (1.99) Jongere Cliënttevredenheid 8.04 (1.34) 8.10 (1.31) 7.94 (1.45) 8.11 (1.35) 7.82 (1.33) 8.40 (1.58) Resultaat en Toekomst 19.02 (3.47) 19.09 (3.65) 19.13 (3.34) 19.05 (3.37) 18.71 (3.77) 21.50 (2.88) Verloop 13.69 (2.04) 13.79 (2.15) 13.62 (1.98) 13.76 (2.05) 13.38 (2.15) 15.10 (1.45)

Hulpverlener Functioneren Jongere 11.84 (3.86) 11.78 (3.94) 11.82 (3.90) 11.81 (4.03) 11.64 (3.83) 12.41 (3.64)

Hulpverlener Kwaliteit Omgeving 9.10 (3.16) 9.31 (3.23) 8.99 (3.08) 9.01 (3.11) 9.55 (3.18) 8.74 (3.47)

Ouders Problemen Jeugdige:

Emotionele Problemen 4.08 (2.51) 4.23 (2.54)* 3.69 (2.48)* 3.96 (2.50) 3.97 (2.58) 4.54 (2.34) Gedragsproblemen 3.60 (2.20) 3.59 (2.25) 3.62 (2.18) 3.66 (2.26) 3.43 (2.05) 4.00 (2.66) Hyperactiviteit 5.64 (2.77) 5.51 (2.75) 5.72 (2.83) 5.48 (2.84) 5.69 (2.67) 6.14 (2.99) Problemen met leeftijdgenoten 2.94 (2.06) 2.79 (2.20) 2.99 (1.86) 2.94 (2.09) 2.75 (1.95) 3.14 (2.30)

Pro sociaal gedrag 7.23 (2.12) 7.15 (2.21) 7.31 (2.01) 7.27 (2.10) 7.23 (2.14) 6.91 (2.32)

Impactscore 2.83 (2.42) 3.00 (2.52) 2.47 (2.22) 2.76 (2.49) 2.74 (2.33) 3.03 (2.20)

Jeugdige Problemen Jeugdige:

Emotionele problemen 3.38 (2.51) 3.39 (2.52) 3.09 (2.48) 3.27 (2.64) 3.34 (2.31) 3.05 (2.27) Gedragsproblemen 3.10 (1.83) 3.05 (1.91) 3.12 (1.79) 2.99 (1.73) 3.08 (1.84) 3.71 (2.74) Hyperactiviteit 4.97 (2.44) 4.98 (2.41) 4.77 (2.46) 4.70 (2.44) 5.01 (2.30) 5.81 (2.84) Problemen met leeftijdgenoten 2.46 (1.97) 2.24 (1.96) 2.57 (1.94) 2.51 (1.96) 2.15 (1.97) 2.57 (1.72)

Pro sociaal gedrag 7.75 (1.83) 7.80 (1.86) 7.76 (1.86) 7.97 (1.62) 7.62 (1.98) 7.19 (2.71)

Impactscore 1.67 (1.97) 1.74 (2.09)* 1.56 (1.84)* 1.68 (2.11) 1.68 (1.86) 1.53 (1.63)

(30)

Tabel 2 (vervolg)

Gemiddelde Scores (en Standaarddeviaties) op alle Variabelen voor Jongens, Meisjes, de verschillende Etnische Groepen en Redenen van beëindiging van de Hulp

Reden beëindiging

Informant

Volgens plan doorlopen (N = 954)

Voortijdig beëindigd, start andere zorg (N = 220)

Voortijdig beëindigd, géén start andere zorg (N = 132)

Leeftijd 10.71 (4.61) 11.04 (4.85) 11.33 (4.92)

Wachttijd 21.77 (109.50) 17.07 (24.31) 17.99 (22.95)

Tijdsduur product 286.12 (168.37)*a 211.55 (239.29)*b 197.16 (190.44)*b

Ouders Cliënttevredenheid 8.34 (1.13) 8.25 (1.07) 8.25 (1.34) Resultaat en Toekomst 20.14 (3.69) 20.08 (3.20) 19.47 (5.19) Verloop 14.51 (2.10) 14.38 (1.75) 14.09 (3.19) Jongere Cliënttevredenheid 8.04 (1.15) 7.64 (1.26) 8.54 (1.05) Resultaat en Toekomst 19.05 (3.82) 18.74 (2.70) 20.08 (2.81) Verloop 13.69 (2.16) 13.43 (2.09) 14.38 (1.61)

Hulpverlener Functioneren Jongere 11.73 (3.90) 11.94 (3.85) 11.28 (4.53)

Hulpverlener Kwaliteit Omgeving 9.07 (3.16) 9.47 (3.49) 9.66 (2.74)

Ouders Problemen Jeugdige:

Emotionele Problemen 3.96 (2.48) 4.49 (2.68) 3.82 (2.41)

Gedragsproblemen 3.73 (2.23) 3.39 (2.35) 3.24 (2.11)

Hyperactiviteit 5.83 (2.67)*a 5.28 (2.99)*ab 4.62 (3.08)*b

Problemen met leeftijdgenoten

2.88 (2.07) 3.04 (2.00) 2.71 (2.06)

Pro sociaal gedrag 7.18 (2.18) 7.19 (2.07) 7.07 (2.21)

Impactscore 2.80 (2.44) 2.75 (2.46) 2.92 (1.99)

Jeugdige Problemen Jeugdige:

Emotionele problemen 3.33 (2.52) 2.92 (2.32) 3.70 (2.77)

Gedragsproblemen 3.20 (1.94) 2.69 (1.89) 3.03 (1.59)

Hyperactiviteit 5.13 (2.59)*a 3.94 (2.10)*b 4.97 (1.77)*ab

Problemen met leeftijdgenoten

2.32 (1.95) 2.69 (2.00) 2.37 (1.97)

Pro sociaal gedrag 7.71 (1.92) 7.71 (1.98) 8.17 (1.62)

Impactscore 1.73 (2.10) 1.54 (1.52) 1.96 (2.14)

(31)

Tabel 3 (vervolg op de volgende pagina)

Samenhang tussen de continue Variabelen (correlaties)

Informant Variabele 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 1 Leeftijd - 2 Wachttijd .00 - 3 Tijdsduur product .12** .02 - 4 Ouders Cliënttevredenheid .00 -.02 .02 - 5 Resultaat en Toekomst -.05 -.07 -.01 .58** - 6 Verloop .07 -.01 .02 .54** .71** - 7 Jongere Cliënttevredenheid .14 -.06 .10 .42** .30** .25** - 8 Resultaat en Toekomst .19* .30 .08 .39** .29** .18** .52** - 9 Verloop .17* -.10 .04 .30** .20** .24** .51** .64**

10 Hulpverlener Functioneren Jongere -.02 .08 .08 -.02 .06 .024 .01 -.16 -.22 -

11 Hulpverlener Kwaliteit Omgeving .06 -.02 .01 -.02 .04 -.14* -.01 .12 -.03 .423** -

Ouders Problemen jeugdige:

12 Emotionele problemen -.04 .00 -.03 -.01 -.08 -.11 -.16 -.13 -.07 .228** .10 - 13 Gedragsproblemen .02 .05 .03 -.10 -.13* -.07 -.01 -.18 -.17 .296** .14* .20** - 14 Hyperactiviteit -.03 .01 .01 -.06 -.09 -.04 -.03 -.13 -.22* .164** .00 .16** .43** - 15 Problemen met leeftijdgenoten .02 .01 -.02 -.07 -.07 -.08 -.12 .04 .01 .168** .10 .30** .25** .18** 16 Prosociaal gedrag -.04 -.03 .02 .12 .081 .03 .11 .05 .10 -.177** -.10 -.15** -.44** -.29** 17 Impactscore -.08 -.03 -.08 -.12 -.13 -.08 -.05 .09 .12 .320** .05 .42** .10** .38**

Jongere Problemen jeugdige:

18 Emotionele problemen -.07 -.06 .00 -.03 -.07 -.08 .02 -.04 .00 .145* .08 .49** .05 .10 19 Gedragsproblemen .010 -.02 -.03 .05 -.14 .01 .03 .10 -.09 .172* .10 .19** .40** .32** 20 Hyperactiviteit -.14* -.05 .01 .02 -.10 .06 -.12 -.10 -.21* .178* -.03 .19** .20** .58** 21 Problemen met leeftijdgenoten -.11 -.03 .00 .03 -.02 -.01 .07 .16 .08 .124 .04 .21** .00 .16** 22 Prosociaal gedrag .075 .08 .05 .11 .06 -.04 .00 .04 .24* -.153* .04 -.04 -.13* -.20** 23 Impactscore -.19** -.08 -.04 .02 -.04 .05 .01 -.02 .12 .009 .01 .30** .10 .18**

Noot: De SDQ (variabele 12 – 23) wordt door ouders ingevuld voor kinderen vanaf vier jaar, en door jeugdigen vanaf acht jaar. * p < 0.05. ** p < 0.01. *** p < 0.001

(32)

Tabel 3 (vervolg)

Samenhang tussen de continue Variabelen (Correlaties)

Informant Variabele 15 16 17 18 19 20 21 22 1 Leeftijd 2 Wachttijd 3 Tijdsduur product 4 Ouders Cliënttevredenheid 5 Resultaat en Toekomst 6 Verloop 7 Jongere Cliënttevredenheid 8 Resultaat en Toekomst 9 Cliënttevredenheid

10 Hulpverlener Functioneren Jongere

11 Hulpverlener Kwaliteit Omgeving

Ouders Problemen jeugdige:

12 Emotionele problemen 13 Gedragsproblemen 14 Hyperactiviteit 15 Problemen met leeftijdgenoten -

16 Pro sociaal gedrag -.28** -

17 Impactscore .35** -.30** -

Jongere Problemen jeugdige:

18 Emotionele problemen .27** -.04 .26** - 19 Gedragsproblemen .13* -.20** .16* .37** - 20 Hyperactiviteit .07 -.13* .18** .27** .45** - 21 Problemen met leeftijdgenoten .39** -.04 .20** .44** .23** .12* -

22 Pro sociaal gedrag -.07 .19** -.02 -.07 -.37** -.28** -.17** -

23 Impactscore .20** -.14* .40** .48** .25** .14* .29** -.02 -

Noot: De SDQ wordt door ouders ingevuld voor kinderen vanaf vier jaar, en door jeugdigen vanaf acht jaar. * p < .05. ** p < .01. *** p < .001

(33)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Middelen die bij een aantal deelnemers wél werken, maar bij een aantal deelnemers niet goed werken zijn linten (werken volgens sommigen beter bij zangvogels), vlaggen (worden soms

pleistocene streken: voor 1950 bij Breda, Ootmarsum en Venlo pleistocene zandgronden en ja, maar onbekend welke soorten Z-Limburg Waddeneilanden Terschelling, Zeeland

Omdat er niet voor alle onderliggende delicten de mogelijkheid was om aan te geven of men in de kinderjaren voor de leeftijd van 12 jaar slachtoffer geweest is, laten we deze

even lekker buiten zijn, uitwaaien goeie folder gekregen natuur, de mentaliteit van de echte bewoners van schouwen super strand/ veilig zwemmen voor de kinderen mooi land/ veel

The first FOCAC meeting in 2000 agreed on a three year action plan to boost Sino-African trade and investments; cancelling African countries debts to China; increasing

Graansilo's, Amsterdam RABO Vastgoed Utrecht, Y-Grain, Buurt Ontwikkelings Maatschappij. De Bleekerij, Boekelo Ter

Observation time 2 sec, average of 60 sec, laser power 60 mW, sample pressure 1 Bar, sample flow 50 mL/min, sample natural gas low calorific, measured on ULS spectrometer with

Results show that the accessibility with competition factor influences the optimal policy implementation level and also generates different results in terms of social