• No results found

De relatie tussen emotie differentiatie en emotie herkenning

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen emotie differentiatie en emotie herkenning"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Relatie Tussen Emotie Differentiatie en Emotie Herkenning

Masterthese door Michelle van de Kasteele, 10887814, 16 juni 2015 Afdeling Psychologie, Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

Universiteit van Amsterdam

(2)

Samenvatting

In deze studie is de relatie tussen emotie differentiatie en emotie herkenning onderzocht. Aan de hand van een online onderzoek is data verzameld bij 145 proefpersonen. Uit de resultaten is gebleken dat er geen significant verband was tussen emotie differentiatie en emotie herkenning. Daarnaast hing verbale intelligentie niet significant samen met emotie differentiatie. Op basis van dit onderzoek kan gesteld worden dat het sociaal functioneren van een individu niet beïnvloed wordt door de relatie tussen emotie differentiatie en emotie herkenning. Wel laat het exploratief onderzoek zien dat verder onderzoek nodig is.

(3)

Weten hoe we ons voelen is belangrijk. Het helpt ons bij het inschatten van situaties, het bepalen van de volgende handeling en van de acties die ondernomen moeten worden om ons gevoel, indien nodig, te veranderen (Barrett, Gross, Christensen, & Benvenuto, 2001). In sommige situaties, zoals bij het verlies van een dierbare, weten we vaak heel goed hoe we ons voelen en kunnen we dit duidelijk beschrijven. Echter, in andere situaties hebben we problemen met het benoemen van emoties en kunnen we alleen aangeven of we ons wel of niet plezierig voelen. Een voorbeeld is het beschrijven van een (winter)dip, waarbij men zich onplezierig voelt maar niet de exacte emoties kan benoemen.

Maar naast dat het duidelijk kunnen benoemen van emoties situatie afhankelijk is, is het ook verschillend per individu. Sommige individuen hebben bijvoorbeeld in elke situatie moeite met het benoemen van hun gemoedstoestand, terwijl anderen juist erg specifiek gevoelde emoties kunnen beschrijven in verschillende situaties. De precisie waarmee individuen hun gemoedstoestand kunnen beschrijven, ofwel de mate waarin een individu verschillende emoties bij zichzelf kan onderscheiden, wordt emotie differentiatie of emotie granulariteit genoemd (Barrett et al., 2001). Individuen met een hoge emotie differentiatie beschrijven hun gemoedstoestand met een hoge specificiteit waarbij zij onderscheid maken tussen meerdere, soortgelijke emoties. Men kan bijvoorbeeld onderscheid maken tussen de emoties minachting en walging of de woorden woest, boos en gefrustreerd in verschillende situaties gebruiken. Bij een lage emotie differentiatie hebben individuen juist moeite met het onderscheiden van soortgelijke emoties en hierdoor beschrijven zij hun gemoedstoestand op globalere wijze. Men heeft in dit geval moeite om emoties zoals minachting en walging van elkaar te onderscheiden en gebruikt in meerdere, van elkaar verschillende, situaties het woord woede (Suvak et al., 2011). In extreme gevallen kan een individu zelfs bijna geen

onderscheid maken tussen gevoelde emoties en kan hij of zij alleen beschrijven of de situatie een plezierige of onplezierige gemoedstoestand teweeg brengt. Dit wordt als een stoornis gezien en wordt ‘alexithymie’ genoemd. Alexithymie betekent letterlijk ‘de afwezigheid van woorden voor emoties’ (Sifneos, 1973). Mensen lijden aan deze stoornis als ze moeite hebben met het kunnen identificeren, onderscheiden en beschrijven van emoties (Erbas, Ceulemans, Lee Pe, Koval, & Kuppens, 2014).

Behalve dat het belangrijk is om te kunnen benoemen hoe we onszelf voelen, is het ook belangrijk om in te kunnen schatten hoe een ander zich voelt. Om een beeld te krijgen van de gevoelens van een ander is het belangrijk om gezichtsuitdrukkingen van anderen te kunnen identificeren. Dit proces wordt emotie herkenning genoemd en is fundamenteel voor een

(4)

normale sociale ontwikkeling en sociaal functioneren (Blair & Coles, 2000). Echter, net zoals individuen niet allen even goed zijn in het specifiek benoemen van emoties die ze zelf voelen, is ook niet iedereen even goed in het herkennen van emoties bij anderen. Het ene individu kan emoties beter inschatten aan de hand van de gezichtsexpressies van anderen dan de ander. Verschillende stoornissen zijn bijvoorbeeld gerelateerd aan het herkennen van emoties bij anderen. Zo is gebleken dat individuen die lijden aan schizofrenie problemen hebben met het herkennen van emoties als angst en walging (Kohler et al., 2003). Individuen met Alzheimer problematiek lijken daarentegen moeite te hebben met het herkennen van verdrietige, verraste en verafschuwde gezichtsexpressies (Hargrave, Maddock, & Stone, 2014).

We kunnen dus concluderen dat zowel emotie differentiatie als emotie herkenning belangrijk zijn om goed te kunnen functioneren in het dagelijks leven en in sociale situaties. Maar zijn deze twee fenomenen ook aan elkaar gerelateerd? Is iemand met een hoge emotie differentiatie bijvoorbeeld beter in het herkennen van emoties bij anderen dan iemand met een lage emotie differentiatie? Naar deze relatie is tot op heden geen onderzoek gedaan. Dit onderzoek heeft als doel om de volgende vraag te beantwoorden:

‘Wat is de relatie tussen emotie differentiatie en emotie herkenning?’

In tegenstelling tot emotie herkenning, is er nog weinig bekend over de eigenschappen die kenmerkend zijn voor mensen hoog en laag in emotie differentiatie. Uit eerder onderzoek van Erbas et al. (2014) blijkt wel dat er verbanden zijn tussen emotie differentiatie en emotie intensiteit, depressie, neuroticisme en zelfvertrouwen, maar andere mogelijke factoren zijn nog niet onderzocht. Een factor die van belang lijkt om te onderzoeken is verbale intelligentie. Verbale intelligentie is het vermogen van iemand om een taal te kunnen begrijpen en te

gebruiken. Individuen met een grotere verbale intelligentie hebben vaker een vlotte babbel, pikken nuances in de taal sneller op en zijn over het algemeen alerter in geschreven en gesproken taal (Hunt, Lunneborg, & Lewis, 1975). Een mogelijke relatie tussen emotie differentiatie en verbale intelligentie kan voortkomen uit het feit dat betere verbale

vaardigheden waarschijnlijk leiden tot meer precisie in het benoemen en onderscheiden van emoties. Deze relatie is echter nog niet onderzocht en hier zal naar gekeken worden in dit onderzoek.

Vanuit praktisch oogpunt is het belangrijk te onderzoeken wat de relatie is tussen emotie differentiatie en emotie herkenning omdat deze processen elkaar wellicht kunnen verstoren of versterken in het dagelijks leven en hierdoor het sociaal functioneren van een individu kunnen beïnvloeden. Zo kunnen problemen in emotie herkenning samen gaan met

(5)

problemen in het conceptueel onderscheiden van gevoelde emoties. Problemen in emotie herkenning die nu onopgelost blijven, kunnen hierdoor in het vervolg wellicht opgelost worden door verbeteringen in emotie differentiatie vaardigheden te bewerkstelligen. Vanuit theoretisch oogpunt is het van belang dit onderzoek uit te voeren omdat de uitkomsten kunnen bijdragen aan een vollediger beeld van de factoren die mogelijk bijdragen aan een betere emotie herkenning.

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden zullen hieronder eerst toetsbare hypothesen worden opgesteld. Hierbij worden, naast de verwachte relatie tussen emotie differentiatie en emotie herkenning, ook een mogelijke mediator en moderator voorgesteld.

Emotie differentiatie en emotie herkenning

Er is nog weinig bekend over de relatie tussen de emotie differentiatie en emotie herkenning vaardigheden van een individu. Eerder onderzoek laat wel een negatief verband zien tussen alexithymie en emotie herkenning (Lane et al., 1996). Individuen met een hogere alexithymie score hadden in dit onderzoek een lagere emotie herkenning score dan

individuen met een lagere alexithymie score. Ofwel, individuen die meer moeite hadden met het identificeren, onderscheiden en benoemen van hun eigen emoties hadden meer problemen met het herkennen van gezichtsuitdrukkingen van anderen. Aan de hand van dit onderzoek kan gesuggereerd worden dat individuen die minder goed zijn in het onderscheiden van eigen emoties, ofwel laag scoren op emotie differentiatie, ook een verminderde emotie herkenning hebben.

Belangrijk hierbij is wel de vraag of met alexithymie ook daadwerkelijk een vorm van emotie differentiatie wordt gemeten. Uit onderzoek van Erbas et al. (2014) is gebleken dat hier niet zomaar vanuit gegaan kan worden. In dit onderzoek werd namelijk gesteld dat alexithymie en emotie differentiatie twee verschillende constructen zijn. In het bijzonder bleek dat maar één subonderdeel van alexithymie, namelijk het herkennen van eigen emoties en die van anderen, samenhing met emotie differentiatie. Omdat in het onderzoek van Lane et al. (1996) onduidelijk is of het subonderdeel, het herkennen van eigen emoties en die van anderen, verantwoordelijk is voor de gevonden resultaten, kan er niet simpelweg gesteld worden dat emotie differentiatie gerelateerd is aan emotie herkenning.

Op basis van het bovenstaande wordt in dit onderzoek het volgende verwacht:

H1: Individuen met een hogere emotie differentiatie kunnen beter emoties herkennen bij anderen dan individuen met een lagere emotie differentiatie.

(6)

Verbale intelligentie

Als emotie differentiatie een rol speelt bij emotieherkenning, ligt het voor de hand dat verbale intelligentie ook een rol speelt. De taal beter kunnen begrijpen en gebruiken gaat namelijk vaak samen met het kennen van een groter aantal (emotionele) woorden, wat het onderscheiden en herkennen van emoties vergemakkelijkt. Echter, er is nog weinig

onderzoek gedaan naar de invloed van verbale intelligentie op emotie differentiatie en emotie herkenning. Herba en Phillips (2004) stellen bijvoorbeeld dat er, tot op heden, geen studies zijn die de ontwikkeling van de relatie tussen emotie herkenning en verbale intelligentie aantonen in de normale populatie. Wel doen zij een suggestie hoe verbale intelligentie

invloed kan hebben op emotie herkenning. Zij verwachten dat goede verbale vaardigheden de potentie om abstract te kunnen redeneren verbeteren, wat belangrijk kan zijn voor de

conceptualisatie van emoties en gevoelens.

Over de relatie tussen emotionele intelligentie, alexithymie en verbale intelligentie is meer bekend. In een onderzoek van Lumley, Gustavson, Patridge en Labouvie-Vief (2005) is bijvoorbeeld gebleken dat een grotere verbale intelligentie positief correleerde met

emotionele intelligentie en in het bijzonder met de subschaal genaamd ‘het begrijpen van emoties’. Daarnaast bleek dat verbale intelligentie negatief samenhing met alexithymie. Ofwel, bij een grotere verbale intelligentie, nam begrip van emoties toe en verminderde de kans op het niet kunnen onderscheiden, herkennen en benoemen van emoties. Aan de hand van deze resultaten kan gesuggereerd worden dat een grotere verbale intelligentie

samenhangt met betere emotie differentiatie. Echter ook in dit geval geldt dat de begrippen emotionele intelligentie en alexithymie niet geheel overeenkomen met het begrip emotie differentiatie en men voorzichtig moet zijn met het leggen van mogelijke verbanden. Aan de hand van bovenstaande wordt in dit onderzoek het volgende verwacht:

H2: Individuen met een grotere verbale intelligentie kunnen emoties beter differentiëren dan individuen met een kleinere verbale intelligentie.

Geslacht als moderator

Naast bovenstaande verwachtingen is er ook een grote kans dat het geslacht van een individu de relatie tussen emotie differentiatie en emotie herkenning beïnvloedt.

Herhaaldelijk blijkt uit onderzoek dat vrouwen beter zijn in emotionele kwesties dan mannen en dat zij verschillen van mannen in het kunnen onderscheiden en herkennen van emoties. Zo blijkt uit een meta analyse van McClure (2000) dat vrouwen beter zijn in het herkennen van

(7)

emoties dan mannen gedurende de adolescentie en onderzoek van Thayer en Johnsen (2000) toont aan dat mannen meer moeite hebben om verschillende emoties van elkaar te

onderscheiden dan vrouwen. Doordat vrouwen over het algemeen beter zijn in zowel het herkennen van emoties als het onderscheiden van emoties wordt een sterke, positieve relatie verwacht voor vrouwen tussen emotie differentiatie en emotie herkenning. Voor mannen wordt verwacht dat deze relatie zwakker is. Aan de hand hiervan kan de volgende hypothese worden opgesteld:

H3: Geslacht modereert de relatie tussen emotie differentiatie en herkenning, waarbij de relatie sterker is voor vrouwen dan voor mannen.

In Figuur 1 zijn de hypothesen schematisch weergegeven.

Figuur 1. Schematische weergave van de verwachte relatie tussen emotie differentiatie,

emotie herkenning, verbale intelligentie en geslacht.

Methode Deelnemers

Aan dit onderzoek hebben 145 proefpersonen deelgenomen, waarvan 55 mannen en 90 vrouwen. De leeftijd van de proefpersonen lag tussen de 16 en 82 jaar en de gemiddelde leeftijd was M = 30.91, SD = 13.99. De meeste proefpersonen hadden een Nederlandse nationaliteit (95.86%) en voor 122 proefpersonen was Nederlands de moedertaal. De

gemiddelde, ingeschatte beheersing van de Nederlandse taal was M = 94.30%, SD = 8.82 en 51.72% van de proefpersonen gaf aan dat zij de Nederlandse taal volledig beheersten. Van de proefpersonen waarvan Nederlands niet de moedertaal was, lag de mate waarin zij de

Nederlandse taal beheersten tussen de 68% en 100% en de meesten (34.78%) gaven aan dat zij de Nederlandse taal volledig beheersten. Beheersing van de Nederlands taal is gemeten aan de hand van een zelfinschatting op een schaal van 0 tot 100. Zestig proefpersonen

(8)

(41.37%) waren deel- of voltijd student. Het HBO was de meest voorkomende afgeronde opleiding (N = 38) opgevolgd door het MBO (N = 33) en de HAVO (N = 27). De (bij)banen van de proefpersonen waren erg divers maar een groot deel van de proefpersonen was werkzaam in de onderwijssector.

Procedure

Voor dit onderzoek is het personeel werkzaam bij Scholengroep Den Haag Zuid-West benaderd. Daarnaast zijn personen benaderd uit de vriendenkring van de onderzoeker. In totaal hebben 282 proefpersonen een online vragenlijst ingevuld. Hiervan zijn 145 vragenlijsten gebruikt voor de analyse, omdat de overige lijsten onvolledig waren. Vijfenveertig proefpersonen hadden de vragenlijst alleen geopend maar geen akkoord gegeven voor deelname, 11 proefpersonen zijn gestopt bij het invullen van de persoonlijke gegevens en 52 hadden de eerste taak niet of deels gemaakt. Bij de overige vragenlijsten (29) is men na het afronden van de eerste of tweede taak gestopt.

De proefpersonen zijn allen benaderd via een e-mail waarin werd gevraagd of zij vrijwillig wilden deelnemen aan het onderzoek. In de e-mail was een link opgenomen naar het onderzoek. Vervolgens kregen de proefpersonen algemene informatie (Appendix A) te lezen en werd gevraagd of zij akkoord gingen met deelname aan het onderzoek en het

gebruik van de verkregen data. Indien zij akkoord gingen, werd om een aantal demografische kenmerken gevraagd zoals leeftijd, geslacht en nationaliteit. Hierna kregen de proefpersonen random ofwel de emotie herkenning, ofwel de emotie differentiatie taak te zien. Wanneer deze taak was voltooid, werd gevraagd de andere taak te maken. Door het variëren van de volgorde waarin beide taken werden aangeboden werd een mogelijk volgorde effect voorkomen. Na het volbrengen van beide taken werden de proefpersonen gevraagd een verbale intelligentie taak te maken. Aan het einde van alle taken werden de proefpersonen bedankt voor deelname aan het onderzoek en was er de mogelijkheid een e-mailadres achter te laten wanneer meer informatie over de resultaten van het onderzoek gewenst was.

Materiaal

Emotie herkenning. De emotie herkenningstaak is afkomstig van de Universiteit van

Amsterdam. Er zijn 24 emotionele gezichtsexpressies opgenomen waarbij de proefpersonen werd gevraagd welke emotie zichtbaar was in het gezicht. Bij elke vraag had de proefpersoon de keuze tussen de emoties boos, minachting, walging, verdriet, schaamte en angst. Daarnaast was het mogelijk ‘weet het niet’ te kiezen wanneer het onduidelijk was welke emotie getoond

(9)

werd. De betrouwbaarheid van deze taak was tamelijk laag, namelijk α = .56. Uit de

betrouwbaarheidsanalyse bleek echter dat het buiten beschouwing laten van afwijkende items niet zorgde voor een aanzienlijke toename in de betrouwbaarheid van de test. Daarbij was het in deze taak niet de bedoeling dat een specifieke dimensie werd gemeten en om deze redenen zijn geen items weggelaten bij de analyse. Een voorbeeld van een item dat gebruikt is in deze taak is Afbeelding 1 samen met de tekst: ‘Wat voelt deze persoon?’

Emotie differentiatie. Emotie differentiatie is gemeten aan de hand van 20 items

gebaseerd op onderzoek van Erbas et al. (2014). De items bestonden uit afbeeldingen van standaard emotionele stimuli en situaties. De proefpersonen werd gevraagd om voor 20 negatieve emoties aan te geven in hoeverre de afbeeldingen deze emoties opriepen. De betrouwbaarheid van deze taak was α = .82. Een voorbeeld van een item dat is gebruikt in deze taak is Afbeelding 2 samen met de tekst: ‘Probeer uzelf in deze situatie te plaatsen. Wat

zou u voelen?’.

Verbale intelligentie. Om de verbale intelligentie van de proefpersonen te meten is

gebruik gemaakt van een subschaal van de Intelligentie Structuur Test 2000R, genaamd verbale analogieën (Amthauer, Brocke, Liepmann, & Beauducel, 2001). Deze subschaal bestond uit 20 items waarbij de proefpersoon bij elk item aangaf welke twee woorden een onderliggend gemeenschappelijk begrip deelden. Een voorbeeld van een item dat gebruikt is in deze taak is: ‘Welke twee woorden hebben een gemeenschappelijk onderliggend begrip? (a)

Onderdak, (b) Straat, (c) Tuin, (d) Kantoor, (e) Behuizing, (f) Café’. De data van deze taak

konden niet verwerkt worden in dit onderzoek omdat de informatie van de auteur van de taak niet op tijd binnen was. Het hoogst afgeronde opleidingsniveau van de proefpersoon is daarom gebruikt als operationalisatie voor verbale intelligentie. Eerder onderzoek heeft namelijk aangetoond dat verbale intelligentie en opleidingsniveau een sterke samenhang hebben (Barona, Reynolds, & Chastain, 1984).

Afbeelding 1. Voorbeelditem emotie

differentiatie taak.

Afbeelding 2. Voorbeelditem emotie

(10)

Design

Dit onderzoek was een online onderzoek waarbij de onafhankelijke variabelen niet zijn gemanipuleerd. Daarbij zijn alle variabelen tijdens één meetmoment gemeten. Emotie herkenning was de afhankelijke variabele. Emotie differentiatie, verbale intelligentie en geslacht waren de onafhankelijke variabelen. Geslacht was een nominale variabele met twee categorieën, namelijk man en vrouw. Verbale intelligentie werd geoperationaliseerd aan de hand van het hoogst afgeronde opleidingsniveau van de proefpersoon, een nominale variabele met zeven categorieën (de basisschool, VMBO, HAVO, VWO, MBO, HBO, WO). Zowel emotie differentiatie als emotie herkenning zijn gemeten op interval niveau. De score voor emotie herkenning werd bepaald door het aantal correct herkende gezichtsexpressies bij elkaar op te tellen, met een maximumscore van 20. De emotie differentiatie scores zijn berekend met behulp van intraklasse correlaties. Per proefpersoon is een intraklasse correlatie (ICC) berekend over de 20 emotie differentiatie items. De ICC gaf de samenhang tussen de emoties op de verschillende items weer. Een grotere samenhang betekende dat dezelfde emoties genoemd waren bij de verschillende items en er dus minder gebruik werd gemaakt van emotie differentiatie. Om ervoor te zorgen dat een hogere score een hogere emotie differentiatie betekende is de ICC score afgetrokken van één. Voor deze nieuw verkregen score geldt dat de proefpersoon bij een hogere score beter is in het differentiëren van emoties.

Om de hypothesen te toetsen is aanvankelijk gebruik gemaakt van correlaties om verbanden tussen de verschillende variabelen inzichtelijk te krijgen. Vervolgens is de relatie tussen emotie differentiatie en emotie herkenning onderzocht met behulp van een

enkelvoudige regressie analyse waarbij emotie herkenning de afhankelijke variabele was. De invloed van verbale intelligentie is onderzocht met behulp van een ANOVA.

Resultaten Inleidende analyse

Allereerst is gekeken of relevante demografische kenmerken van de proefpersoon, die niet waren opgenomen in de hypothesen, invloed hadden op het herkennen van emoties. De nationaliteit en de moedertaal van de proefpersoon bleken geen invloed te hebben op het herkennen van emoties, F(6,138) = 0.89, p = .50, η² = .04 en F(1,143) = 0.18, p = .67, ηp² = .00. Ook het volgen van een studie en het opleidingsniveau van de proefpersoon hadden geen invloed, F(1,143) = 0.73, p = .39, ηp² = .01 en F(7,137) = 1.68, p = .12, ηp² = .08. De leeftijd van de proefpersoon en de mate waarin de proefpersoon aangaf de Nederlandse taal te beheersen, bleken wel significant gerelateerd te zijn aan het herkennen van emoties,

(11)

rleeftijd = -.18, p = .04 en rbeheersing Nederlands = .17, p = .04. Het herkennen van emoties nam significant af bij een toenemende leeftijd. Echter, bij een betere beheersing van de Nederlandse taal nam het herkennen van emoties juist toe. Voor deze twee variabelen is gecontroleerd in de latere regressie analyse.

In Tabel 1 zijn de beschrijvende statistieken voor de onderzochte variabelen weergegeven. Uit de tabel blijkt dat de proefpersonen gemiddeld weinig emoties differentieerde. Ook blijkt dat proefpersonen gemiddeld bijna 75% van de

gezichtsuitdrukkingen correct herkenden. Daarnaast blijkt dat de gemiddelde prestatie van de proefpersonen in conditie 2 op beide taken hoger was dan de gemiddelde prestatie van de proefpersonen in conditie 1.

Tabel 1

Gemiddelden en standaard deviaties voor de onderzochte variabelen.

Algemeen Conditie 1 Conditie 2

M SD M SD M SD

Emotie differentiatie .37 0.19 .36 0.17 .37 0.20 Emotie herkenning 14.94 3.49 14.02 3.81 15.50 3.17

Noot. Nalgemeen = 145. Nconditie1 = 55. Nconditie2 = 90.

Hypothese toetsing

Bij het toetsen van de hypothesen is allereerst onderzocht of aan de assumpties voor een lineair model werd voldaan. Uit zowel een scatterplot waarbij de emotie differentiatie scores werden afgezet tegen de emotie herkenning scores als een plot voor

gestandaardiseerde residuen ten opzichte van voorspelde waarden, is gebleken dat er aan de assumptie voor lineariteit is voldaan. Uit de Q-Q plots en histogrammen bleek dat de variabele emotie herkenning bij benadering normaal verdeeld was (zie Figuur 2 en 3 in Appendix B). De verdeling van emotie differentiatie scores was daarentegen licht scheef positief (zie Figuur 4 en 5 in Appendix B). Dit kwam doordat de data één extreme outlier bevatte. Wanneer deze extreme score niet werd meegenomen in de data analyse, werd voor deze variabele ook bij benadering aan de assumptie voor normaal verdelingen voldaan. Er is besloten om deze outlier wel te behouden in de verdere analyses, omdat de outlier de

resultaten niet significant beïnvloedde. Daarbij was er sprake van een grote steekproef, in ieder geval groter dan n = 30, waardoor er vanuit gegaan kan worden dat er bij benadering

(12)

aan de assumptie voor normaal verdelingen is voldaan (Gravetter & Forzano, 2011). Uit de histogram en PP-plot voor gestandaardiseerde residuen bleek dat er sprake was van een normale verdeling van residuen en uit de Durbin-Watson test is gebleken dat aan de assumptie voor onafhankelijkheid is voldaan. Daarnaast bleek uit de plot voor

gestandaardiseerde residuen ten opzichte van voorspelde waarden dat er geen sprake was van multicollineariteit. Tot slot zijn alle variabelen op interval niveau gemeten.

Voor de eerste hypothese is het mogelijke verband tussen emotie differentiatie en emotie herkenning onderzocht. Om een volgorde effect tegen te gaan, werden proefpersonen random ingedeeld in één van de twee condities. De proefpersonen uit de eerste conditie maakten eerst de emotie differentiatie taak. In de tweede conditie kregen de proefpersonen eerst de emotie herkenning taak. In Tabel 1 zijn de gemiddelde prestaties op beide taken weergegeven per conditie. Uit de resultaten is gebleken dat, afhankelijk van de conditie, de prestatie van de proefpersonen op de emotie herkenning taak verschilde, F(1,143) = 6.39, p = .01, ηp² = .04. De proefpersonen presteerden beter op de emotie herkenning taak in conditie 2, ofwel wanneer het de eerste taak was die zij maakten. Belangrijk is wel dat het aantal proefpersonen in de tweede conditie aanzienlijk groter was dan in de eerste conditie (Nconditie2

= 90 vs. Nconditie1 = 55). De emotie differentiatie score werd niet beïnvloed door de conditie

van de proefpersoon, F(1,143) = 0.22, p = .64, ηp² = .00.

Uit een eerste analyse naar de relatie tussen emotie differentiatie en emotie

herkenning bleek dat emotie differentiatie en emotie herkenning niet correleerden, r = -.10, p = .23. Ter bevestiging bleek, aan de hand van een enkelvoudige regressie analyse, dat het herkennen van emoties niet significant voorspeld kon worden door de mate waarin de proefpersoon emoties kon differentiëren, β = -0.10, t(143) = -1.19, p = .23. Daarbij kon emotie differentiatie niet een significant deel van de variantie in emotie herkenning scores verklaren, R2 = .01, F(1,143) = 1.43, p = .23. Echter, wanneer de relatie tussen emotie

herkenning en emotie differentiatie werd bekeken per conditie, bleek dat emotie differentiatie significant correleerde met emotie herkenning in conditie 1 (r = -.24, p = .04), maar niet in conditie 2 (r = -.00, p = .97). In conditie 1 nam het herkennen van emoties significant af bij een toenemende emotie differentiatie. In conditie 2 werd geen enkel verband gevonden.

Gebaseerd op bovenstaande resultaten kan gesteld worden dat hypothese 1 niet is ondersteund. Over de gehele data is er geen relatie gevonden tussen emotie differentiatie en emotie herkenning. Daarbij zijn meerdere condities gebruikt om een volgorde effect te voorkomen. Om de hypothese te ondersteunen zou in alle condities een relatie gevonden moeten worden. Dit is nu niet het geval en hypothese 1 is dan ook niet ondersteund.

(13)

Naast bovenstaande werd een positieve relatie verwacht tussen verbale intelligentie en emotie differentiatie. Verbale intelligentie is geoperationaliseerd aan de hand van het hoogst afgeronde opleidingsniveau van de proefpersoon. Uit een vergelijking van de gemiddelde emotie differentiatie scores per opleiding bleken deze redelijk dicht bij elkaar te liggen (zie Tabel 2). Echter bestonden sommige groepen uit een relatief klein aantal proefpersonen. Om deze reden is er een tweedeling gemaakt waarbij proefpersonen met een VWO of WO diploma (N = 38) werden vergeleken met de proefpersonen die een ander opleidingsniveau (N = 103) hebben afgerond. Een ANOVA liet zien dat de emotie differentiatie scores niet significant verschilden tussen deze twee groepen, F(1,139) = 0.25, p = .62, ηp² = .00, en hypothese 2 is niet ondersteund.

Omdat hypothese 1 niet ondersteund werd, was het niet mogelijk om het modererende effect van geslacht op de relatie tussen emotie differentiatie en emotie herkenning te

onderzoeken. Hypothese 3 kan om deze reden ook niet ondersteund worden.

Tabel 2

Gemiddelde emotie differentiatie score en emotie herkenning score per hoogst afgerond opleidingsniveau.

Opleidingsniveau Emotie differentiatie Emotie herkenning

N M SD M SD Basisschool 1 0.24 0.00 13.00 0.00 VMBO 4 0.27 0.14 12.00 4.08 HAVO 27 0.40 0.24 14.00 4.20 VWO 15 0.36 0.17 15.60 2.61 MBO 33 0.33 0.17 14.76 3.65 HBO 38 0.39 0.20 14.87 3.21 WO 23 0.35 0.12 16.65 2.87 Overig 4 0.44 0.21 14.50 2.65 Groep 1 103 0.37 0.20 14.48 3.65 Groep 2 38 0.35 0.14 16.24 2.78

Noot. Groep 1 bestond uit proefpersonen waarvan het basisonderwijs, VMBO, HAVO, MBO of HBO de hoogst afgeronde opleiding was. Groep 2 bestond uit proefpersonen waarvan het VWO of WO het hoogst was.

(14)

Exploratief onderzoek

Bovenstaande resultaten komen dus niet overeen met de verwachtingen. Er is geen significant verband gevonden tussen emotie differentiatie en emotie herkenning. Een mogelijke reden hiervoor is dat de relatie tussen emotie differentiatie en emotie herkenning niet voor iedereen hetzelfde is. De relatie zou bijvoorbeeld kunnen verschillen voor mannen en vrouwen. Daarnaast kan de relatie van emotie herkenning en emotie differentiatie

verschillen wanneer onderscheid wordt gemaakt tussen het herkennen van basisemoties en secundaire emoties. Ook kan het zo zijn dat proefpersonen gezichten van het eigen geslacht beter herkennen dan dat van anderen, wat invloed kan hebben op de relatie met emotie differentiatie. Ondanks dat er geen hypothesen zijn opgesteld over de invloed van deze variabelen op de relatie tussen emotie herkenning en emotie differentiatie, zullen we dit verder exploreren.

Invloed van geslacht. Zoals eerder beschreven, is in voorgaand onderzoek vaak naar

voren gekomen dat vrouwen beter zijn in emotionele kwesties dan mannen (McClure, 2000). In dit onderzoek werd om deze reden verwacht dat de relatie tussen emotie differentiatie en emotie herkenning voor vrouwen sterker zou zijn dan voor mannen. Echter, het was niet mogelijk deze moderatie te onderzoeken omdat er geen relatie werd gevonden. Wel is het mogelijk te onderzoeken of er alleen bij een bepaald geslacht een relatie voorkomt tussen emotie differentiatie en emotie herkenning. Het zou kunnen dat er wel een relatie is voor vrouwen en niet voor mannen omdat vrouwen over het algemeen beter zijn op emotioneel vlak.

Uit een vergelijking van gemiddelden bleek dat de gemiddelde emotie herkenning score en emotie differentiatie score voor mannen en vrouwen niet significant van elkaar verschilden, temotiedifferentiatie(142) = 0.93, p = .36 , en temotieherkenning(142) = -0.17, p = .87 (zie

Tabel 3 voor de gemiddelden). Wel bleek dat de relatie tussen emotie herkenning en emotie differentiatie verschilden voor mannen en vrouwen. Voor mannen gold dat een hogere emotie differentiatie marginaal gepaard ging met het minder goed herkennen van emoties (r = -.26, p = .06). Bij vrouwen was er geen sprake van een samenhang tussen emotie differentiatie en emotie herkenning (r = -.04, p = .69)1. Aan de hand van deze resultaten kan gesuggereerd worden dat er een kans bestaat dat de relatie tussen emotie differentiatie en emotie

herkenning voor mannen en vrouwen verschilt.

1

In deze analyse is besloten om de extreme score op emotie differentiatie van één vrouwelijke proefpersoon buiten beschouwing te laten. De reden hiervoor is dat deze extreme outlier de data beïnvloedde en in het bijzonder de richting van de relatie tussen emotie differentiatie en emotie herkenning.

(15)

Invloed van het soort gezichtsexpressie. Gezichtsexpressies kunnen in vele

opzichten verschillen. Uit eerder onderzoek is gebleken dat er zes universele basis emoties zijn, namelijk angst, boosheid, walging, verdriet, verrassing en blijdschap (Ekman & Friesen, 1971). Deze basis emoties lijken in verschillende culturen hetzelfde geuit te worden.

Zogenaamde secundaire emoties kunnen daarentegen erg verschillen in de manier waarop deze geuit worden. Voorbeelden van secundaire emoties zijn minachting en schaamte. Doordat de basis emoties universeler zijn, is men het vaak eens over expressies die met deze emoties gepaard gaan. Een verdrietig gezicht is bijvoorbeeld in alle culturen te herkennen aan hangende mondhoeken en ogen. Secundaire emoties hebben minder duidelijke, universele herkenningspunten in het gezicht. In het huidige onderzoek is voor het herkennen van emoties gebruik gemaakt van vier basis emoties (verdriet, walging, boosheid en angst) en twee secundaire emoties (minachting en schaamte). Wellicht dat de proefpersonen in dit onderzoek de basis emoties beter herkenden dan de secundaire emoties doordat er meer overeenstemming is over de kernmerken die met basis gezichtsexpressies gepaard gaan. Ook kan de relatie met emotie differentiatie verschillen wanneer basis emoties en secundaire emoties gescheiden worden.

Uit de resultaten bleek dat emotie differentiatie niet significant correleerde met het herkennen van basis emoties, r = -.12, p = .17, maar ook niet met het herkennen van

secundaire emoties, r = -.04, p = .67 (zie Tabel 4 voor de gemiddelden). Er is dus geen bewijs gevonden voor de gedachte dat de relatie tussen emotie differentiatie en emotie herkenning verschilt wanneer gezichtsexpressies worden opgedeeld in basis emoties en secundaire emoties.

Naast dat gezichtsexpressies in te delen zijn in basis emoties en secundaire emoties, is in eerder onderzoek ook gebleken dat er sprake is van een own-gender bias (Wright &

Sladden, 2003). Deze bias stelt dat men een gezicht van het eigen geslacht beter herkent dan een gezicht van het tegenovergestelde geslacht. Zo bleek bijvoorbeeld dat wanneer

proefpersonen kale hoofden te zien kregen van individuen van hetzelfde geslacht of het tegenovergestelde geslacht, de gezichten van het eigen geslacht sneller herkend werden. Mogelijk heeft deze bias ook invloed op het herkennen van de gezichtsexpressies van het eigen en het andere geslacht, waarbij mannen de gezichtsuitdrukkingen van andere mannen wellicht beter herkennen en vrouwen die van andere vrouwen. Daarbij kan de relatie met emotie differentiatie anders zijn voor mannen en vrouwen en gezichtsexpressies van het eigen of het tegenovergestelde geslacht.

(16)

Twee independent sample t-tests lieten zien dat de proefpersonen de gezichtsexpressies van het eigen geslacht niet significant beter herkenden dan de

gezichtsexpressies van het andere geslacht. Mannen herkenden de gezichtsexpressies van mannen niet beter dan die van vrouwen, t(143) = -0.37, p = .71, en gezichtsexpressies van vrouwen werden door vrouwen niet beter herkend dan van mannen, t(143) = -0.02, p = .99 (zie Tabel 4 voor de gemiddelden). Wel bleek dat de correlatie tussen emotie herkenning en emotie differentiatie verschilde, afhankelijk van het geslacht van de proefpersoon en van de in de afbeeldingen getoonde personen. Voor vrouwen was er, ongeacht het geslacht van de persoon in de afbeelding, geen significante correlatie tussen emotie herkenning en emotie differentiatie (rmannengezicht = .03, p = .79 en rvrouwengezicht = -.01, p = .93). Voor mannen was er

bij de vrouwen gezichten een significante correlatie tussen emotie herkenning en emotie differentiatie (r = -.32, p = .02), bij de mannen gezichten was deze er niet (r = -.14, p = .30). Er bleek dus dat bij mannen, een toename in het differentiëren van emoties samen hing met een afname in het herkennen van gezichtsexpressies van vrouwen.

Deze resultaten ondersteunen gedeeltelijk eerder beschreven resultaten met betrekking tot het geslacht van de proefpersoon, namelijk dat er mogelijk wel een verband is tussen emotie differentiatie en emotie herkenning voor mannen maar niet voor vrouwen. Een toevoeging aan dit idee is dat de relatie tussen emotie differentiatie en emotie herkenning vooral bestaat wanneer mannen gezichtsexpressies zien van vrouwen.

Tabel 3

Gemiddelden en standaard deviaties van mannen en vrouwen op emotie differentiatie en emotie herkenning in gezichten van het eigen en het tegenovergestelde geslacht.

Variabele Man Vrouw

N M SD N M SD

Emotie differentiatie 55 .38 0.19 89 .35 0.16

Emotieherkenning 55 14.85 3.63 89 14.96 3.42

Vrouwengezicht 55 8.13 2.05 90 8.26 1.99

Mannengezicht 55 6.73 2.01 90 6.73 1.99

Noot. De groepsgrootte verschilt bij de vrouwen per variabele. Dit is het gevolg van het buiten beschouwing laten van een extreme outlier die de richting van de resultaten significant beïnvloedde.

(17)

Tabel 4

Gemiddelden en standaard deviaties voor emotie herkenning in gezichten met basis emoties en secundaire emoties. Emotie herkenning M SD Basis emoties 2.45 .62 Secundaire emoties 2.56 .88 Noot. N = 145. Discussie

Het doel van dit onderzoek was om de relatie tussen emotie differentiatie en emotie herkenning te toetsen. In het bijzonder is gekeken in hoeverre er sprake was van een samenhang tussen emotie differentiatie en emotie herkenning en de invloed van verbale intelligentie en het geslacht van de proefpersoon. Daarnaast is op exploratieve wijze onderzocht hoe geslacht en het soort gezichtsexpressie invloed hadden op de relatie tussen emotie differentiatie en emotie herkenning.

Uit de analyses is gebleken dat emotie differentiatie niet significant gerelateerd is aan emotie herkenning. Ook het opleidingsniveau van de proefpersoon en de emotie differentiatie score correleerden niet significant. Doordat er geen sprake was een samenhang tussen de emotie differentiatie score en emotie herkenning score van een proefpersoon was het ook niet mogelijk het modererende effect van geslacht te onderzoeken. Hypothese 1, 2 en 3 zijn dan ook niet ondersteund.

Ondanks dat er in dit onderzoek geen bewijs is gevonden voor de verwachte relatie tussen emotie differentiatie en emotie herkenning, waren een aantal uitkomsten opmerkelijk. Opvallend was bijvoorbeeld dat de conditie waarin de proefpersoon ingedeeld was, invloed had op zijn of haar prestatie en de relatie tussen emotie herkenning en emotie differentiatie. Proefpersonen presteerden beter op de emotie herkenning taak wanneer dit de eerste taak was die zij maakten, terwijl het moment waarop de emotie differentiatie taak werd gemaakt geen invloed had op de prestatie van de proefpersoon. Daarnaast werd een significante relatie tussen emotie differentiatie en emotie herkenning gevonden in conditie 1, waarbij eerst de emotie differentiatie taak gemaakt werd, maar niet in conditie 2. Deze resultaten laten zien dat een taak waarin men moet aangeven welke emoties ervaren worden, leidt tot slechtere prestaties bij een opvolgende taak waarin emoties herkend moeten worden, maar niet

(18)

zou het kunnen komen doordat andere denkpatronen worden geactiveerd die prestatie op de opvolgende taak kunnen hinderen of verbeteren. Dit verschil in volgorde kan invloed hebben gehad op het feit dat in conditie 1 wel een significante relatie is gevonden tussen emotie herkenning en emotie differentiatie en niet in conditie 2. Daarnaast geldt dat het aantal

proefpersonen, in de conditie waar een significante relatie werd gevonden, aanzienlijk kleiner was. Ook dit kan een verklaring zijn voor de gevonden relatie. In vervolgonderzoek zou verder onderzocht kunnen worden of er een relatie is tussen emotie differentiatie en emotie herkenning, ongeacht de volgorde van de taken.

Daarnaast was het opvallend dat de gemiddelde emotie differentiatie score relatief laag was, terwijl de gemiddelde emotie herkenning score relatief hoog was (ongeveer 75%). Dit betekent dat de proefpersonen gemiddeld gezien weinig emoties van elkaar

onderscheidden in de verschillende situaties, terwijl zij redelijk goed de emoties van anderen konden herkennen. Dit is opmerkelijk omdat in dit onderzoek een groot aantal volwassenen zijn onderzocht met zeer diverse demografische kenmerken. Ondanks deze verschillen scoorden veel proefpersonen toch relatief laag op emotie differentiatie. Het gevolg hiervan zou kunnen zijn dat de lage gemiddelde emotie differentiatie score ervoor zorgde dat er geen relatie werd gevonden met de emotie herkenning scores. Wanneer de gemiddelde emotie differentiatie score hoger was uitgevallen, was er wellicht wel een verband met emotie herkenning geweest.

Ook zijn er een aantal beperkingen aan het onderzoek die mogelijk kunnen verklaren waarom de verwachte resultaten niet zijn gevonden. Ten eerste bleek uit de feedback van de proefpersonen dat een aantal afbeeldingen in de emotie differentiatie taak ruimte gaven voor interpretatie. Herhaaldelijk is aangegeven dat het onduidelijk was in welk persoon van de afbeelding de proefpersoon zich moest verplaatsen. Het gevolg hiervan is dat men bij de beantwoording van de vraag wellicht andere personen in gedachten heeft gehad. Dit is kwalijk omdat soms positieve emoties aan deze personen werden toegeschreven, terwijl deze niet waren opgenomen in de keuzes. Het was dan ook moeilijker voor de proefpersonen zich vervolgens in de negatieve emoties te verplaatsen en deze te kiezen. Door deze interpretatie verschillen zou het kunnen dat de resultaten een vertekend beeld geven. In vervolgonderzoek kan dit eventueel voorkomen worden door in de vraag te benoemen in wie de proefpersoon zich moet verplaatsen.

Een andere, mogelijke beperking van het onderzoek was dat proefpersonen aangaven dat de lijst met emoties waaruit zij konden kiezen onvolledig was. Voorbeelden van emoties die volgens de proefpersonen wel relevant waren maar niet waren opgenomen in de taken

(19)

zijn verbazing en spot. Wellicht dat de proefpersoon meer gedifferentieerd had tussen emoties wanneer deze emoties wel onderdeel waren geweest van de keuzemogelijkheden. In vervolgonderzoek zou dit voorkomen kunnen worden door meer emoties toe te voegen of, door middel van een open antwoordmogelijkheid, de proefpersoon zijn eigen interpretatie te laten geven.

En ander nadeel zou kunnen zijn dat veel proefpersonen vroegtijdig zijn gestopt met het onderzoek. Herhaaldelijk is aangegeven dat de proefpersonen de vragenlijst te lang vonden of de taken te moeilijk en, in combinatie met een lage motivatie, heeft dit ervoor gezorgd dat de proefpersonen vroegtijdig zijn gestopt. Wellicht waren de resultaten anders uitgevallen als alle proefpersonen de vragenlijst volledig hadden afgerond. In

vervolgonderzoek kan dit eventueel voorkomen kunnen worden door de vragenlijsten af te laten nemen in het bijzijn van een experimentleider in plaats van via het internet.

Vanwege bovenstaande kanttekeningen bij het onderzoek kan er weinig uitsluitsel gegeven worden over de relatie tussen emotie differentiatie en emotie herkenning. Wel blijkt uit de resultaten van het exploratief onderzoek dat het belangrijk blijft om onderzoek te doen naar deze relatie. Zo was er voor mannen een marginaal negatief verband tussen emotie differentiatie en emotie herkenning. Wanneer specifiek naar de relatie tussen emotie herkenning in vrouwengezichten en emotie differentiatie werd gekeken, bleek deze relatie voor mannen significant te zijn. Het zou kunnen dat in vervolgonderzoek, met aanpassingen aan de methode en een andere steekproef, onder meer omstandigheden verbanden worden gevonden. Opvallend is wel dat deze verbanden waarschijnlijk de tegenovergestelde richting zullen hebben dan de richting die in dit onderzoek werd verwacht. De significante correlaties in het exploratief onderzoek en de hypothese toetsing waren namelijk negatief. Dit betekent dat bij een hogere emotie differentiatie score, de emotie herkenning score afnam. Dit is precies het tegenovergestelde van hetgeen dat werd verwacht in de hypothesen en in vervolgonderzoek zal gekeken moeten worden waarom de richting van het verband afweek van de verwachting.

Tevens geldt dat in dit onderzoek alleen gekeken is naar een relatie tussen emotie differentiatie en emotie herkenning voor negatieve emoties. Het is nog onduidelijk of voor positieve emoties hetzelfde resultaat gevonden zal worden. Uit eerder onderzoek is gebleken dat het differentiëren van negatieve emoties meer gerelateerd is aan psychologisch welzijn terwijl het onderscheiden van positieve emoties meer samenhangt met emotie variabiliteit en emotie intensiteit (e.g. Demiralp et al., 2012, zoals beschreven in Erbas, 2014). Hieruit blijkt dat positieve en negatieve emotie differentiatie samenhangen met verschillende concepten.

(20)

Wellicht dat emotie differentiatie dus ook anders samenhangt met emotie herkenning voor positieve emoties dan negatieve emoties. Hier kan in vervolgonderzoek naar gekeken worden.

Theoretisch gezien levert dit onderzoek een bijdrage omdat het inzicht geeft in de factoren die gerelateerd zijn aan emotie herkenning. Vanuit praktisch oogpunt kan

geconcludeerd worden dat dit onderzoek niet heeft bevestigd dat het sociaal functioneren van een individu beïnvloed wordt door de samenhang tussen emotie herkenning en emotie

differentiatie. Ondanks dat de resultaten in dit onderzoek doen vermoeden dat er geen verband is tussen emotie differentiatie en emotie herkenning, laat het exploratief onderzoek zien dat verder onderzoek wel nodig is.

(21)

Literatuurlijst

Amthauer, R., Brocke, B., Liepmann, D., & Beauducel, A. (2001). Intelligenz-struktur-test

2000 R. Göttingen, Duitsland: Hogrefe.

Barona, A., Reynolds, C. R., & Chastain, R. (1984). A demographically based index of premorbid intelligence for the WAIS-R. Journal of Consulting and Clinical Psychology,

52(5), 885-887.

Barrett, L. F., Gross, J., Christensen, T. C., & Benvenuto, M. (2001). Knowing what you're feeling and knowing what to do about it: Mapping the relation between emotion differentiation and emotion regulation. Cognition & Emotion, 15(6), 713-724.

Blair, R. J. R., & Coles, M. (2000). Expression recognition and behavioural problems in early adolescence. Cognitive Development, 15(4), 421-434.

Ekman, P., & Friesen, W. V. (1971). Constants across cultures in the face and emotion.

Journal of Personality and Social Psychology, 17(2), 124-129.

Erbas, Y., Ceulemans, E., Lee Pe, M., Koval, P., & Kuppens, P. (2014). Negative emotion differentiation: Its personality and well-being correlates and a comparison of different assessment methods. Cognition and Emotion, 28(7), 1196-1213.

Gravetter, F., & Forzano, L. (2011). Research methods for the behavioral sciences (4th ed.). Belmont, CA: Wadsworth, Cengage Learning.

Hargrave, R., Maddock, R. J., & Stone, V. (2014). Impaired recognition of facial expressions of emotion in alzheimer's disease. The Journal of Neuropsychiatry and Clinical

(22)

Herba, C., & Phillips, M. (2004). Annotation: Development of facial expression recognition from childhood to adolescence: Behavioural and neurological perspectives. Journal of

Child Psychology and Psychiatry, 45(7), 1185-1198.

Hunt, E., Lunneborg, C., & Lewis, J. (1975). What does it mean to be high verbal? Cognitive

Psychology, 7(2), 194-227.

Kohler, C. G., Turner, T. H., Bilker, W. B., Brensinger, C. M., Siegel, S. J., Kanes, S. J., Gur, R. E., Gur, R. C. (2003). Facial emotion recognition in schizophrenia: Intensity effects and error pattern. American Journal of Psychiatry, 160(10), 1768-1774.

Lane, R. D., Lee, S., Reidel, R., Weldon, V., Kaszniak, A., & Schwartz, G. E. (1996). Impaired verbal and nonverbal emotion recognition in alexithymia. Psychosomatic

Medicine, 58(3), 203-210.

Lumley, M. A., Gustavson, B. J., Partridge, R. T., & Labouvie-Vief, G. (2005). Assessing alexithymia and related emotional ability constructs using multiple methods:

Interrelationships among measures. Emotion, 5(3), 329-342.

McClure, E. B. (2000). A meta-analytic review of sex differences in facial expression processing and their development in infants, children, and adolescents. Psychological

Bulletin, 126(3), 424-453.

Sifneos, P. E. (1973). The prevalence of ‘alexithymic’ characteristics in psychosomatic patients. Psychotherapy and Psychosomatics, 22(2-6), 255-262.

Suvak, M. K., Litz, B. T., Sloan, D. M., Zanarini, M. C., Barrett, L. F., & Hofmann, S. G. (2011). Emotional granularity and borderline personality disorder. Journal of Abnormal

(23)

Thayer, J., & Johnsen, B. H. (2000). Sex differences in judgement of facial affect: A

multivariate analysis of recognition errors. Scandinavian Journal of Psychology, 41(3), 243-246.

Wright, D. B., & Sladden, B. (2003). An own gender bias and the importance of hair in face recognition. Acta Psychologica, 114(1), 101-114.

(24)

Appendix A

Welkom bij dit onderzoek!

Dit onderzoek bestaat uit een vragenlijst met meerdere opdrachten. U krijgt bijvoorbeeld plaatjes van situaties en gezichten te zien waarbij een aantal vragen worden gesteld. Ook wordt u gevraagd een aantal verbale analogieën op te lossen. Het doel van dit onderzoek is om meer inzicht te krijgen in hoe mensen emoties in gezichten herkennen.

Alle onderzoeksgegevens blijven volstrekt vertrouwelijk en worden anoniem verwerkt. De onderzoeksgegevens worden niet ter beschikking gesteld aan derden zonder uw toestemming. Alleen de onderzoeker kan uw gegevens verkrijgen en zal dit niet zomaar uit handen geven. Het onderzoek duurt ongeveer een half uur. U kunt uw medewerking ten allen tijde stoppen zonder opgave van redenen.

Mocht u vragen hebben over dit onderzoek, vooraf of achteraf, dan kunt u zich wenden tot de verantwoordelijk onderzoeker, M. van de Kasteele (telefoon: 06 – 10 96 11 12; e-mail: michelle.vandekasteele@student.uva.nl).

Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek van de afdeling Psychologie van de Universiteit van Amsterdam, Dr. M. Rotteveel (telefoon: 020 5256713; e-mail: m.rotteveel@uva.nl).

“Ik heb bovenstaande informatie gelezen en begrepen en geef toestemming voor deelname aan het onderzoek en gebruik van de daarmee verkregen gegevens.”

(25)

Appendix B

Figuur 2. Histogram van de emotie herkenning scores. Figuur 3. Q-Q plot van de emotie herkenning scores.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er is echter weinig literatuur over de relatie tussen de spraakkenmerken en de levendigheid van autobiografische herinneringen van ouderen, waardoor de gevonden

In het huidige onderzoek werden daarvoor verschillende variabelen van gesproken taal vastgesteld, namelijk valentie, specificiteit, levendigheid, impliciete emotie-expressie

Uit Studie 1 is gebleken dat er geen significant verband bestaat tussen positive appraisal en eustress, maar kwam naar voren dat deze relatie gemedieerd word

Op basis daarvan wordt verwacht dat positieve emoties zekerheid tijdens de interactie en motivatie tot hergebruik van een telecommunicatie robot bij ouderen verhogen, maar

Since there is no indication in either case-law or public guidelines on the actual use of this investigation method, the only reference we have is a statement by the

We provide empirical evidence for how the work context of career starters enables them to fulfill their needs for purpose, values, self-efficacy, and self-worth.. Second, our

choices is more pronounced for individuals who are health conscious when exposed to healthy choice related primes in a hedonistic setting and H3b: The effect

The aim of the present study is to identify condition- transcending determinants of success of self- management interventions in two parallel individual patient data meta-analyses