• No results found

Burn out : natuurlijk management : de invloed van fysieke inspanning op Burn-out klachten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Burn out : natuurlijk management : de invloed van fysieke inspanning op Burn-out klachten"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterthese

Burn out: Natuurlijk management

De invloed van fysieke inspanning op Burn-out klachten.

Naam : Paul Schut Collegekaartnummer : 0302112

Adres : Eendenparkweg 45 Ermelo Telefoonnummer : 0341-431947

E-mail adres : Schut1958@gmail.com

(2)

Abstract

Het doel van dit onderzoek is om een methode die effectief is bij depressieve klachten toe te passen op burn-out klachten. De vraag is of een fysiek hersteltraject effectief is in het verminderen van burn-out klachten. Proefpersonen (n=9; 3 mannen en 6 vrouwen; M leeftijd = 42.33; SD leeftijd = 9.14) volgden een individueel fysiek begeleidingstraject in de natuur, bestaande uit 16 sessies van anderhalf uur verspreid over 4 maanden, aangevuld met cognitieve gedragselementen. Uitputting, competentie, distantie, depressie, angst, stress en lichamelijk en psychisch functioneren werden gemeten met de UBOS -, de DASS 21 - en de SF 36 vragenlijsten. Daarnaast werd gekeken naar een afname van depressieve- angst- en stress klachten en een verbetering van de algemene gezondheid. De resultaten lieten geen afname zien van burn-out -, depressie -, angst en stress klachten en geen verbetering van de algemene gezondheid bij de proefpersonen. Een mogelijke verklaring is het beperkt aantal proefpersonen en de gedifferentieerdheid en ernst van de klachten in de steekproef.

(3)

Inleiding

Onderzoek laat zien dat er geen consistente definitie van burn-out is en dat er tot nu toe geen gestandaardiseerde valide procedure bestaat om burn-out te diagnosticeren (Korczak, Huber & Kister, 2010). Vooralsnog betreft burn-out een brede verzameling van psychische klachten welke gerelateerd zijn aan werkomstandigheden. De diagnose burn-out staat niet vermeld in de erkende psychiatrische classificatie systemen, de DSM IV (APA, 1994), de DSM V ( APA, 2013) en de ICD-10 (WHO, 1992) maar is wel enigszins te herleiden tot erkende psychiatrische classificaties zoals de werkgerelateerde neurasthenie (ICD-10) en de ongedifferentieerde somatoforme stoornis (DSM IV). In de DSM V is deze ongedifferentieerde somatoforme stoornis samengevoegd met de somatisatiesoornis tot somatisch-symptoomstoornis. Maslach en Schaufeli (1993) hebben de verschillende definities van burn-out op een rij gezet en komen tot vijf gemeenschappelijke kenmerken: vermoeidheid, lichamelijke spanningsklachten, gerelateerd aan het werk, niet voortkomend uit andere psychische klachten en het gevoel van verminderde effectiviteit vanuit negatieve opvattingen en gedrag. Op grond van deze vijf gemeenschappelijke kenmerken beschrijven Hoogduin, Schaap, Methorst, Peters van Neyenhof & van de Griendt (2001) een diagnostische classificatie van burn-out; Aanhoudende lichamelijke en/of geestelijke vermoeidheid. Twee of meer bijkomende klachten: spierpijn, rug-, nek- en gewrichtspijn, duizeligheid, spanningshoofdpijn; slaapstoornissen; moeite om te ontspannen; maag- of darmklachten en toegenomen prikkelbaarheid. Twee van de volgende verschijnselen; cynisme, geestelijk afgestompt voelen, incompetentie gevoelens en de klachten zijn gerelateerd aan werkomstandigheden. Eventueel bijkomende klachten in samenhang met de eerste twee criteria zijn onvoldoende langdurig en ernstig dat er ook sprake zou kunnen zijn van een depressieve stoornis, een paniekstoornis of een gegeneraliseerde angststoornis. De typische kenmerken van de angststoornissen dragen bij aan een duidelijk onderscheid met burn-out. Hoogduin et al. (2001) zien eveneens een duidelijk onderscheid met de depressieve stoornis omdat er bij depressie sprake is van een uitgesproken depressieve stemming die besluiteloosheid en passiviteit tot gevolg heeft. Bij burn-out is deze besluiteloosheid en passiviteit een gevolg van de extreme vermoeidheid, het kernsymptoom van burn-out. Bij burn-out is er sprake van minder plezier tijdens een activiteit maar vooral doordat het door vermoeidheid nauwelijks opgebracht kan worden. Bij depressie wordt aan de activiteit zelf geen plezier beleeft. Schaufeli en Enzmann, (1998) zien vermoeidheid als het belangrijkste kenmerk en beschrijven burn-out als een langdurige, negatieve, werkgerelateerde geestesgesteldheid bij normale individuen, die primair wordt gekarakteriseerd door uitputting en vergezeld gaat van spanningsklachten, verminderde persoonlijke effectiviteit, verminderde motivatie, en de ontwikkeling van disfunctionele werk attitudes en -gedragingen. Keijsers, Vossen, Kriens en Boelaars (2011) zien de problematische relatie tot het werk ontstaan als een gevolg van de uitputting. Schaufeli en Dierendonck (2001) komen tot een enigszins afgebakend begrip en stellen dat burn-out gekenmerkt wordt door gevoelens van uitputting, een toegenomen distantie ten opzichte van het werk, en een negatieve perceptie van de eigen competentie ten opzichte van het werk.

(4)

Keijsers, Vossen, Kriens en Boelaars (2011) stellen dat het onderscheid tussen uitputting en distantie aansluit bij de verklaringsmodellen voor burn-out. Hierbij wordt een verschil gemaakt tussen handelingsvermogen en handelingsbereidheid. Verstoring van het handelingsvermogen ontstaat door aanpassingen binnen het stresssysteem als gevolg van langdurige overbelasting met als gevolg vermoeidheid. Verminderde handelingsbereidheid ontstaat doordat inspanningen op het werk systematisch en over een langere periode te weinig beloond worden. Er ontstaat steeds meer tegenzin en daarmee ook afstand om verdere inspanningen te verrichten. Samen genomen, betreft het onvermogen om inspanningen te leveren en zich te motiveren. Schaufeli en Enzmann (1998) benadrukken het verwachtingspatroon wat men heeft van het werk. Het gaat hierbij om de discrepantie tussen hoge idealen en verwachtingen enerzijds en de tegenvallende werkelijkheid anderzijds. Vervolgens ontstaat er een negatieve balans tussen belasting en belastbaarheid. Burn-out wordt daarbij gezien als een intra-psychisch proces van langzame desillusie, waarbij enthousiasme geleidelijk plaats maakt voor frustratie om ten slotte over te gaan in onverschilligheid en apathie. Maslach en Schaufeli (1993) zien burn-out ontstaan door deze overbelasting, welke tot uitputting leidt met als gevolg afstand nemen tot het werk om verdere uitputting te voorkomen en vervolgens gaan twijfelen aan de eigen competentie met betrekking tot het werk.

Behandelingen voor burn-out bestaan overwegend uit cognitieve gedragstherapie, soms aangevuld met organisatie interventies ( Keijsers, Vossen, Kriens, & Boelaars, 2011). Een recente meta-analyse laat zien dat bij 82 procent van de individueel gerichte behandelingen een verbetering van burn-out klachten optrad (Awa, Plaumann & Walter, 2010). De gebruikte bevindingen zijn helaas niet goed te interpreteren omdat er geen duidelijk onderscheid is gemaakt tussen burn-out, werkstress en overspanning. Een gecontroleerde studie naar de effecten van een protocollaire behandeling, op basis van cognitief-gedragstherapeutische principes, van burn-out liet geen vermindering van klachten zien (Blonk, Brenninkmeijer, Lagerveld & Houtman, 2006). In een gecontroleerde studie naar patiënten met de diagnose werkgerelateerde neurasthenie, en behandeld met cognitieve gedragstherapie werden eveneens geen significante verschillen gevonden in de afname van klachten tussen de behandelconditie en controleconditie (Blonk, Emmelkamp, Kamphuis & de Vente, 2008). Resultaten van onderzoek geven geen eenduidig beeld van de effectieve werking van cognitieve gedragstherapie voor burn-out. Een mogelijke oorzaak is wellicht gelegen in het niet exact kunnen vaststellen van burn-out en daarmee de vraag wat er nu precies behandeld wordt en of de behandeling afdoende specifiek is. Schaap, Keijsers, Vossen, Boelaars en Hoogduin (2001) hebben verschillende onderzoeken naar behandelingen van burn-out bekeken en komen tot de conclusie dat de behandeling van burn-out zou kunnen bestaan uit de volgende onderdelen: inzicht in het ontstaan en herkennen en erkennen van de ziekte, klachtenreductie, leren ontspannen, cognitieve interventies ten opzichte van disfunctionele opvattingen en gedrag, re-integratie en terugvalpreventie. Behandelingen gericht op lichamelijke vermoeidheid werden wel als optionele aanvullende module aangeboden maar de effecten daarvan zijn niet onderzocht (Keijsers, Vossen, Kriens, & Boelaars, 2011).

Onderzoek laat zien dat fysieke inspanning een effectief middel is tegen depressie. North, McCullagh en Tran (1990) concluderen in een meta-analytische studie dat zowel korte als langdurige lichamelijke activiteit is geassocieerd met depressie reductie. Ook recentere meta-analytische studies van Stathopolou et al., (2006) en Mead

(5)

et al., (2008) laten een significante afname van depressieve klachten zien bij fysieke training. In een gerandomiseerde gecontroleerde studie naar depressie vinden Barbour et al. (2007) een vergelijkbaar resultaat. Zij stellen dat de mechanismen die leiden tot verbetering door lichamelijke inspanning niet bekend zijn maar dat het aannemelijk is dat naast een fysieke factor ook een aantal psychologische factoren hier een bijdrage aan leveren, zoals een verbetering van de stemming, positief denken, zelfvertrouwen, controle en zelfbeeld. Tijdens het trainen wordt bewust of onbewust gebruik gemaakt van cognitief – en gedragstherapeutische elementen zoals het stellen van een doel, een gevoel een prestatie te hebben geleverd, een verhoogde lichaams- en zelfbewustwording, zelfwaardering en het hebben van een positieve ervaring na eerdere negatieve ervaringen (Bodin & Marinson, 2004). Lichamelijke inspanning zorgt voor een verbetering van positieve stemming en een afname van negatieve stemming (Reed & Buck, 2009). Dat verbetering van stemming een belangrijke bijdrage levert aan de afname van depressieve klachten lijkt zeer aannemelijk. Daarnaast laat onderzoek zien dat lichamelijke inspanning, paradoxaal genoeg, zorgt voor een toename van energie. Thayer (2001) beschrijft hoe een gemiddelde lichamelijke inspanning zorgt voor een energie toename wanneer energie niveaus laag zijn. Hij benadrukt de omstandigheden waaronder de lichamelijke inspanning plaats vindt zoals het creëren van rust, enthousiasme en geëngageerdheid welke een belangrijke bijdragen leveren aan dit effect. Vervolgens ontstaat er een afname van vermoeidheid. Naast deze gerichtheid op depressie is het van belang te noemen dat lichamelijke beweging zorg draagt voor een verbetering van de algemene gezondheid. Bize, Johnson en Plotnikoff (2007) deden onderzoek naar de relatie tussen lichamelijk beweging en algemene gezondheid en vonden een positieve associatie.

Ahola et al., (2005) deden onderzoek naar de relatie tussen depressie en burn-out en komen tot de conclusie dat het gedeeltelijke overlappende fenomenen zijn. De helft van de proefpersonen met een ernstige burn-out hadden ook de diagnose depressie volgens de DSM IV criteria. Het risico op een depressie nam toe naar mate de burn-out klachten ernstiger waren. Onderzoek laat zien dat er een grote mate van overlap gevonden wordt tussen depressie en burn-out en dat een gezamenlijke negatieve affect factor hier mogelijk verantwoordelijk voor is (Szabό, 2012, Lovibond & Lovibond, 1993). Denollet & De Vries, (2006) deden onderzoek naar een affect factor model bij werkende volwassenen waarbij gekeken werd naar stress, depressie en vermoeidheid. Hoge correlaties werden gevonden van depressieve symptomen, burn-out klachten en vermoeidheid met een negatief affect factor. Negatief affect wordt geassocieerd met vermoeidheid, uitputting en depressie. Vermoeidheid en somberheid zijn criteria voor depressie, maar ook voor burn-out en het zijn deze twee factoren waar het begeleidingstraject zich op gaat richten. Op het gebied van depressie en lichamelijke inspanning is niet bekend hoe het werkt (Barbour et al. (2007) en ook in dit onderzoek blijft deze vraag verder buiten beschouwing.

Fysieke inspanning als strategie voor het verminderen van depressieve klachten, en de overlap van depressie met burn-out doen vermoeden dat fysieke inspanning een strategie zou kunnen zijn voor het verminderen van burn-out klachten. In de onderzoeksliteratuur zijn geen onderzoeken te vinden waarbij een traject van fysieke inspanning wordt ingezet om een afname van burn-out klachten te bewerkstelligen. Stearns en Moore (1993) deden wel onderzoek naar burn-out en fysieke inspanning bij de Canadese berg politie en vonden een correlatie tussen een toename in tijd besteedt aan sport en een afname van burn-out klachten.

(6)

In dit onderzoek zal onderzocht worden of een traject van fysieke inspanning, waarbij deelnemers in 16 sessies verspreid over 4 maanden, anderhalf uur lichamelijke inspanning verrichten, aangevuld met cognitieve gedragselementen, zorgt voor een afname van burn-out klachten; uitputting, distantie en competentie. Door de invloed van fysieke inspanning op de afname van depressieve klachten en de overeenkomsten met burn-out wordt er een afname van burn-out klachten verwacht. Verder zal worden onderzocht of het traject zorgt voor een afname van depressieve -, angst - en stress klachten. Gezien de grote mate van overlap van depressie en burn-out en een gezamenlijke onderliggende affect factor wordt er ook een afname van depressieve- angst- en stress klachten verwacht. Daarnaast zal worden gekeken of het traject een verbetering van de algemene gezondheid tot stand brengt. Gezien bewegen tal van positieve effecten heeft op lichaam en geest en de gezondheid bevordert wordt er een verbetering van de algemene gezondheid verwacht.

Exploratief zal gekeken worden naar verschillen in verandering tussen mannen en vrouwen, vroege en late interventies en tussen werknemers en werkgevers. Exploratief omdat er geen resultaten zijn uit onderzoeksliteratuur die richting geven aan de genoemde verschillen. De vroege interventie onderscheidt zich van de late interventie door binnen een half jaar na volledige ziekmelding te starten met het begeleiding traject.

Methode

Proefpersonen

Voor dit onderzoek werden 9 proefpersonen willekeurig gekozen uit de groep mensen met burn-out klachten en uitval op het werk die zich individueel aanmeldde voor een burn-out coaching traject. Deelname aan het onderzoek had een vrijwillig karakter. De groep bestond uit 3 mannen en 6 vrouwen in de leeftijd van 27 tot 53 jaar (M=42.33,

SD=9.14) waarvan 6 werknemers en 3 werkgevers. De periode van uitval op het werk

van de proefpersonen varieerden van korter dan een half jaar naar meer dan een jaar.

Materiaal

Burn-out (uitputting, distantie en competentie)

In het onderzoek is gebruik gemaakt van de Utrechtse Burn Out Schaal versie A: UBOS-A: Schaufeli, & Dierendonk, (2000) Nederlandse versie van de Maslach Burnout Inventory van Maslach, Jackson, & Leiter, 1996; Schaufeli, & Enzmann, 1998. De UBOS-A is een zelfrapportage vragenlijst die via 15 items de mate van burn out meet. De vragenlijst bestaat uit drie subschalen; emotionele uitputting, 5 items (bv. Ik voel me mentaal uitgeput door mijn werk) met een scorebereik van 0 tot 30. Mentale distantie, 4 items (bv. Ik twijfel aan het nut van mijn werk) met een scorebereik van 0 tot 24. Competentie, 6 items (bv. Ik heb in deze baan veel waardevolle dingen bereikt) met een scorebereik van 0 tot 36. De uitputting schaal meet extreme psychische vermoeidheid en heeft betrekking op het gevoel helemaal “op” of “leeg” te zijn vanwege de inspanningen die op het werk verricht zijn. De distantie schaal meet de afstandelijke, cynische en

(7)

weinig betrokken houding ten opzichte van het werk wat men verricht. De competentie schaal meet het gevoel dat men het werk goed aan kan, zelf vertrouwen heeft, een positieve bijdrage aan de organisatie levert en waardevolle dingen in het werk bereikt. Hoge scores op de uitputting- en mentale distantie schaal duiden op een hoge mate van emotionele uitputting en mentale distantie en een hoge score op de competentie schaal duidt op een hoge mate van incompetentie. De items worden gescoord op een 7-punts Likert-schaal van 0=nooit tot 6=altijd. De gemiddelde itemscore op de drie subschalen worden vergeleken met de cutoff scores. De cutoff scores zijn; Emotionele uitputting 2.20; Mentale distantie 2.20; Competentie; 2.17. De scores zijn verkregen uit een gemeenschappelijke normgroep van ca 11.000 respondenten waarbij de gehanteerde normen puur statisch van aard zijn: een hoge score betekent dat men behoort tot de hoge scoorders van de normgroep en lage score dat men behoort tot de lage scoorders van de normgroep. Hogere scores gevonden op emotionele uitputting en ofwel mentale distantie ofwel competentieschaal duidt op burn-out. Er is sprake van burn-out wanneer een hoge score op de subschaal uitputting samengaat met ofwel een hoge score op de subschaal distantie ofwel een hoge score op de subschaal competentie.

Schaufeli & Dierendonck (1995a) onderzochten de burn-out vragenlijst bij een groep werknemers in verschillende beroepsgroepen en concluderen dat er sprake is van een drie dimensioneel construct met een factoriële validiteit van boven de .90. Met betrekking tot de convergente validiteit correleert uitputting hoog met bijna alle indicatoren van vermoeidheid zoals onder andere herstelbehoefte en slaapklachten afkomstig uit de VBBA (Van Velthoven, 1996). Distantie en competentie correleren matig met deze vermoeidheid. Met betrekking tot de discriminante validiteit werd gevonden dat de competentie en distantie schalen sterker correleren met de algemene klachten dan met vermoeidheid maar niet van dien aard dat het om een gemeenschappelijk construct gaat. De samenhang van de uitputtingschaal met vermoeidheid is sterk. De interne consistentie van de drie schalen is goed te noemen met een cronbach’s Alpha van 0.81 voor de distantie schaal, 0.75 voor de competentieschaal en 0.88 voor de uitputtingschaal. De test-hertest betrouwbaarheid laat goede stabiliteit coëfficiënten zien over 8 maanden voor de uitputtingschaal.60, distantieschaal.55 en voor de competentieschaal.60.

De UBOS is in staat om werknemers met burn-out klachten te onderscheiden van “normalen” en van diegene met psychiatrische klachten (Schaufeli & van Dierendonck , 2001).

Depressie, Angst en Stress

Daarnaast is gebruik gemaakt van de Depressie, Angst en Stress Schaal: DASS-21: Lovibond & Lovibond (1995) in het Nederlands vertaald door de Beurs et al. (2001). De DASS-21 is een zelfrapportage vragenlijst die via 21 items de ernst van psychische klachten over drie domeinen meet. De vragenlijst bestaat uit drie subschalen; Depressie, 7 items (bv. Ik voelde me somber en zwaarmoedig) , Angst, 7 items (Ik was angstig zonder enige reden) en Stress, 7 items ( Ik was erg opgefokt) allen met een scorebereik van 0 tot 21. De depressie schaal meet stemming, zelfvertrouwen en hoop voor de toekomst. De angst schaal meet angst response en lichamelijke arousal. De stress schaal meet aanhoudende arousal en spanning. Hoge scores op de drie DASS-21 subschalen

(8)

depressie, angst en stress duiden op ernstiger klachten. De items worden gescoord in de mate waarin ze de afgelopen week van toepassing waren en worden gescoord op een 4-punts Likert-schaal van 0=Helemaal niet of nooit van toepassing tot 3=Zeer zeker of meestal van toepassing. De Beurs, van Dyck, Marquenie, Lange & Blonk (2001) deden onderzoek naar de psychometrische kwaliteiten van de DASS 21 vragenlijst. Deze kwaliteiten zijn goed met een Cronbach’s Alpha voor de subschalen depressie 0.94, angst 0.91 en stress 0.89 bij de patiënten en voor de subschalen depressie 0.94, angst 0.86 en stress 0.89 bij de studenten. De test-hertest betrouwbaarheid van de subschalen was twijfelachtig met.74 voor de depressie schaal en.75 voor de angstschaal. Een T-test bracht echter geen significante afname of toename aan het licht. De subschalen depressie en angst vertonen een samenhang met de BDI en de BAI vragenlijsten van respectievelijk .68 en .62. De Beurs et al, (2001) stellen dat het geheel van correlaties met andere schalen als ondersteuning beschouwd kan worden voor de convergerende en divergerende validiteit van de subschalen van de DASS 21 vragenlijst. Discriminerende validiteit werd onderzocht door de gediagnosticeerde subgroepen van depressieve en niet-depressieve en angstige en niet-angstige met elkaar te vergelijken. Significante verschillen werden gevonden.

Lichamelijke en Psychische Gezondheid

En ten slotte werd gebruik gemaakt van de Short Form Schaal: SF36: Een oorspronkelijke Engelstalige gezondheidsvragenlijst ontwikkeld door Ware & Sherbourne (1992) en vertaald door Aaronson et al. (1998). Uitgangspunt voor de vragenlijst is de WHO gezondheidsdefinitie waarin gezondheid wordt benaderd vanuit drie dimensies: Fysiek, Psychisch en Sociaal. Het instrument is ontwikkeld om de algemene gezondheid vast te stellen. De vragenlijst bestaat uit de twee domeinen lichamelijk- en psychisch functioneren en heeft 36 items met een scorebereik van 36 tot 133. De vragenlijst maakt gebruik van 3-punts, 5-punts en 6-punts Likert-schalen en van ja/nee stellingen met een score van 1 of 2. Hoge scores op de twee domeinen lichamelijk- en psychisch functioneren duiden op een verbetering van kwaliteit van leven.

Aaronson et al, (1998) deden onderzoek naar de psychometrische kwaliteiten van de SF36. De interne consistentie is goed te noemen met een Cronbach’s Alpha van .70 of hoger voor alle schalen. De gemiddelde Cronbach’s Alpha over alle SF 36 schalen en samples was 0.84. Het onderscheidend vermogen van de SF 36 in het onderzoek naar verschillende subgroepen bevestigde de validiteit van de SF 36 vragenlijst.

De interventie

De interventie bestaat uit 16 sessies van anderhalf uur verspreid over 4 maanden in de natuur bestaande uit een opbouw van de lichamelijke conditie aangevuld met cognitieve gedragselementen. De lichamelijke inspanning, nodig voor de opbouw van de lichamelijke conditie kan variëren van hard lopen, stevig wandelen, nordic walken,

(9)

steppen of andere mogelijkheden waarin het duur element aanwezig is. Ontspanning- en ademhaling oefeningen vormen een belangrijk onderdeel van het traject. De interventie kenmerkt zich door lichaamsbeweging in de natuur gekoppeld aan ontwikkelingsgericht coachen op emotioneel en mentaal gebied. Bewegen, rust en ruimte maken emoties los en bieden ruimte voor een opbouw van mentale weerbaarheid. Het in balans brengen van het gevoel (emotie) en verstand (cognitie).

De interventie werkt vanuit de visie dat fysieke en mentale processen elkaar beïnvloeden en elkaar versterken. Naast het verbeteren van de conditie wordt er gewerkt aan optimaal uiten, spanning ombuigen naar ontspanning en gewenste keuzes maken. De lichamelijke inspanning in de natuur is belangrijk om te observeren, omdat er mogelijk veel overeenkomsten zijn met hoe iemand werkt en leeft. Dit biedt mogelijkheden voor het geven van feedback hoe iemand zijn energie voelt en bewaakt, zijn grenzen bewaakt, stress ervaart en hoe hiermee om te gaan. De coaching richt zich op bewust maken van eigen gedrag en biedt ondersteuning in het zelf bijsturen naar verandering, autonomie en regie. Het traject kenmerkt zich door vier opeenvolgende fases van wennen, herkennen, erkennen en doen. Fases die een leertraject aangeven van kennis maken naar toepassen.

In 16 sessies wordt er:

In fysiek opzicht gewerkt aan: Uithoudingsvermogen, Coördinatie, Lenigheid en Kracht met als resultaat Conditie, Ontspannen Lichaamshouding en Gerichte Buikademhaling. In mentaal opzicht aan: Wennen/Vertrouwen, Herkennen, Erkennen/Accepteren en Doen/Kiezen met als resultaat Inzicht, Overzicht en Keuzes.

In emotioneel opzicht aan: Uiten, Delen, Loslaten en Ontspannen met als resultaat Blij, Vrij en Zijn.

De 4 levels van het burn-out coaching traject

Level 1: Wennen

De eerste vier sessies zijn bedoeld om aan het programma, de coach en de omgeving te wennen. Deze geven een stevige basis om verder te komen in het herstel. De sessies vinden altijd in de natuur plaats. De coach loopt naast de cliënt waardoor oogcontact kan worden vermeden en al wandelend kan hij of zij op een laagdrempelige manier spanning en emoties uitten. Van hieruit ontstaan gerichte ontspanningsoefeningen zoals buikademhaling en oefeningen om een goede lichaamshouding te krijgen.

Level 2: Herkennen

Gevoel en verstand kunnen elkaar in de weg zitten en zelfs blokkeren. Dit patroon van kortsluiting tussen emotie en verstand wordt in deze fase blootgelegd en met coachingstechnieken verder ontleed. Voelen van druk, emoties die hiermee gepaard gaan en beweging van het gespannen lichaam - het is dé combinatie om valkuilen te herkennen en een ziektebeeld te accepteren. Schuldgevoel, negatieve gedachten en angst worden zo niet meer als bedreigend ervaren en geven vaak letterlijk meer adem en ruimte.

(10)

Level 3: Erkennen

Tijdens level 3 wordt de eigen kracht ontdekt en erkend door middel van conditionele oefeningen en coaching op emotioneel en mentaal gebied. De arbeid-rustverhouding op fysieke vlak geeft een goede weerspiegeling van de mentale inspannings- en ontspanningsbalans. De ‘moeten’- gedachten worden ‘willen’- gedachten zodat de cliënt met alle zintuigen kan genieten en er keuze vrijheid ontstaat. De fysieke en mentale conditie is goed en lichaam en geest worden weer optimaal gecombineerd. Het zelfvertrouwen wordt groter en de cliënt krijgt meer overzicht. Het creatieve proces is gestart.

Level 4: Doen

Tijdens level 4 wordt de vertaalslag gemaakt naar wat de cliënt werkelijk wenst. Door te bewegen met een goede, ontspannen lichaamshouding en een gerichte buikademhaling, straalt hij of zij kracht uit wat zijn weerslag heeft op de mentale gesteldheid. Het opbouwproces is doorlopen, de cliënt kent zichzelf goed en voelt wat hij of zij wel en niet wil. Positieve gedachten overheersen. Schiet de cliënt weer in een oud patroon dan kan dit een plaats gegeven worden zonder de eigen kracht te verliezen. De chaos is weg, er is overzicht, de kortsluiting is veranderd in een emotie-verstandbalans met een verhoogd energiepeil. Een inspiratiebron met heel veel nieuwe kansen.

Procedure

Alle 9 proefpersonen zijn onderworpen aan een voormeting door het invullen van de UBOS, DASS -21 en SF 36 vragenlijsten. De afname heeft individueel plaatsgevonden en duurde 20 minuten. Na het volgen van het individuele traject werden de proefpersonen gevraagd om nogmaals de vragenlijsten in te vullen. Het onderzoek werd geleid door één proefleider en voorafgaand aan het invullen van de vragenlijsten werd het doel van het onderzoek schriftelijk uitgelegd (informed consent). Na het onderzoek vind er een schriftelijke verstuurde debriefing plaats waarin de proefpersonen informatie krijgen over het verloop en de resultaten van het onderzoek.

Resultaten

Van de 9 proefpersonen, 3 mannen en 6 vrouwen is er 1 proefpersoon die de UBOS vragenlijst onvolledig heeft ingevuld. De data van deze vragenlijst is niet meegenomen in de verdere analyses. De proefpersonen zijn in de leeftijd van 27 tot 53 jaar en hebben allen een verschillend beroep. Van de 9 proefpersonen waren er 3 korter dan een half jaar op het werk uitgevallen, 4 een half jaar tot een jaar en 2 langer dan een jaar. Er deden 6 werknemers aan het onderzoek mee en 3 werkgevers.

Er werd onderzocht hoeveel proefpersonen voorafgaand en na het traject in een klinisch verhoogd gebied op de schalen uitputting, distantie en competentie van de UBOS vielen en daarmee aan de criteria voor burn-out voldeden. Hiertoe werden de scores van de proefpersonen op de schalen uitputting, distantie en competentie vergeleken met cut-off scores. De resultaten zijn weergegeven in tabel 1.

(11)

Tabel 1

Beschrijvende statistieken van burn-out symptomen in aantallen proefpersonen op de voor- en nameting ingedeeld in hoog en laag in vergelijking met cut-off scores, Uitputting 2.20, Distantie 2.20 en Competentie 2.17.

____________________________________________________________________

Uitputting Distantie Competentie ____________________________________________________________________ V N V N V N ____________________________________________________________________ Laag 1 2 1 5 4 4 ____________________________________________________________________ Hoog 8 7 8 3 4 4 ____________________________________________________________________ V=voormeting, N=nameting

De resultaten laten zien dat 8 proefpersonen op de voormeting een score boven de cut-off score van 2.20 op uitputting hadden en daarmee aan de criteria van burn-out voldeden. Op de nameting zijn er 7 proefpersonen die een score boven de cut-off score van 2.20 op uitputting hadden en daarmee aan de criteria van burn-out voldeden.

Explorerend werd gekeken naar de specifieke invloed van sekse, status en uitval op het werk op uitputting, competentie, distantie, depressie, angst, stress en lichamelijk en psychisch.

De gemiddelden en standaarddeviaties van sekse werden met elkaar vergeleken op de verschilscores van uitputting, competentie, distantie, depressie, angst, stress en lichamelijk en psychisch. De resultaten zijn weergegeven in de tabel 2.

Tabel 2

Beschrijvende statistieken van Symptomen van deelnemers (n=8) in gemiddelden en standaarddeviaties van verschilscores op de voor- en nameting tussen mannen en vrouwen. _____________________________________________________________________ Man Vrouw _____________________________________________________________________ Symptomen M SD M SD _____________________________________________________________________ Uitputting - 10.67 6.11 -5.00 13.87 Competentie -8.67 13.80 2.00 11.25 Distantie -4.67 6.11 -4.60 4.62 Depressie -2.67 2.08 -6.20 6.61 Angst -6.67 4.16 -7.80 7.66 Stress -7.33 1.15 -6.40 9.29 Lichamelijk 4.67 4.04 4.00 9.30 Psychisch 17.00 5.29 11.20 11.95 _____________________________________________________________________ M=gemiddelde, SD = standaarddeviatie.

(12)

De verschillen in gemiddelden werden geanalyseerd met behulp van een Manova

Toets. Resultaten laten zien dat er geen significant verschil is tussen mannen en vrouwen op uitputting, competentie, distantie, depressie, angst, stress, lichamelijk en psychisch Wilks’ Lambda = .22, F(6,1)= .61, p= .752.

De gemiddelden en standaarddeviaties van uitval op het werk werden met elkaar vergeleken op de verschilscores van uitputting, competentie, distantie, depressie, angst, stress en lichamelijk en psychisch. De resultaten zijn weergegeven in de tabel 3.

Tabel 3

Beschrijvende statistieken van symptomen van deelnemers (n=8) in gemiddelden en standaarddeviaties van verschilscores op de voor- en nameting van uitval op het werk.

_____________________________________________________________________ < ½ jaar ½ tot 1 jaar > 1 jaar _____________________________________________________________________ Symptomen M SD M SD M SD _____________________________________________________________________ Uitputting -12.33 8.50 -3.67 14.98 -4.50 13.44 Competentie -3.67 10.50 -5.33 16.50 5.50 13.44 Distantie -2.67 4.16 -4.33 6.66 -8.00 1.41 Depressie -3.33 1.53 -8.00 7.55 -2.50 6.36 Angst -7.67 2.52 -5.67 5.51 -9.50 13.44 Stress -8.00 2.00 -5.67 8.74 -6.50 13.44 Lichamelijk 5.67 2.31 6.00 12.17 -.50 3.54 Psychisch 14.33 4.16 16.00 5.57 8.00 22.63 _____________________________________________________________________ M=gemiddelde, SD = standaarddeviatie.

De verschillen in gemiddelden werden geanalyseerd met behulp van een Manova

Toets. Resultaten laten zien dat er geen significant verschil is tussen uitval korter dan een half jaar, een half jaar tot een jaar en langer dan een jaar op uitputting, competentie, distantie, depressie, angst, stress, lichamelijk en psychisch Wilks’ Lambda = .18,

F(10,2)= .27, p= .936.

De gemiddelden en standaarddeviaties van status werden met elkaar vergeleken op de verschilscores van uitputting, competentie, distantie, depressie, angst, stress en lichamelijk en psychisch. De resultaten zijn weergegeven in tabel 4.

(13)

Tabel 4

Beschrijvende statistieken van symptomen van deelnemers (n=8)in gemiddelden en standaarddeviaties van verschilscores op de voor- en nameting tussen werknemer en werkgever. _____________________________________________________________________ Werknemer Werkgever _____________________________________________________________________ Symptomen M SD M SD _____________________________________________________________________ Uitputting -5.17 12.73 -13.00 1.41 Competentie -2.83 11.51 .50 20.51 Distantie -3.67 5.16 -7.50 2.12 Depressie -4.50 6.35 -6.00 1.41 Angst -5.00 4.38 -14.50 6.36 Stress -5.00 6.99 -12.00 5.66 Lichamelijk 4.17 8.57 4.50 3.54 Psychisch 10.67 10.01 21.50 3.54 _____________________________________________________________________ M=gemiddelde, SD = standaarddeviatie.

De verschillen in gemiddelden werden geanalyseerd met behulp van een Manova

Toets. Resultaten laten zien dat er geen significant verschil is tussen werknemer en werkgever op uitputting, competentie, distantie, depressie, angst, stress, lichamelijk en psychisch Wilks’ Lambda = .027, F(6,1)= 6.04, p= .302.

In het onderzoek werd gekeken of een begeleidingstraject met een hoofdbestanddeel van fysieke inspanning in de natuur aangevuld met cognitieve gedragselementen zorgt voor een significante afname van burn-out klachten, depressie, angst en stress en een verbetering van gezondheid gerelateerde kwaliteit van leven. De gemiddelden en standaarddeviaties op uitputting, competentie, distantie, depressie, angst, stress, lichamelijk en psychisch op de voormeting werden vergeleken met de gemiddelden en standaarddeviaties op de nameting. Resultaten zijn weergegeven in tabel 5.

(14)

Tabel 5

Beschrijvende statistieken van burn-out symptomen, depressie, angst, stress en gezondheid van deelnemers (n=8) op voor- en nameting.

_______________________________________________________________ Voormeting Nameting

______________________________________________________

Symptomen M SD M SD _______________________________________________________________ Uitputting 22.63 8.86 15.50 6.39 Competentie 14.38 8.42 12.38 7.61 Distantie 14.75 3.49 10.13 6.33 Depressie 10.00 6.32 5.13 4.70 Angst 9.88 6.27 2.50 1.77 Stress 13.75 6.27 7.00 3.55 Lichamelijk 50.38 9.30 54.63 8.50 Psychisch 34.13 9.93 47.50 10.49

______________________________________________________

M=gemiddelde, SD = standaarddeviatie.

De verschillen in gemiddelden werden geanalyseerd met behulp van een Manova Repeated Measures Toets. Resultaten laten zien dat er geen significant verschil is tussen de voormeting en de nameting op uitputting, competentie, distantie, depressie, angst, stress, lichamelijk en psychisch Wilks’ Lambda = .16, F(1,7)= 0.76, p= .712. De resultaten zijn niet volgens verwachting. Gezien de kleine steekproef werd niet verwacht dat de data voldeed aan de aannames om een Manova Repeated Measures Toets te gebruiken. Maar dat er voor gekozen is om te doen alsof dit wel het geval is.

(15)

Discussie

Het doel van het onderzoek is om na te gaan of een traject van fysieke inspanning en cognitieve gedragselementen zorgt voor een afname van burn-out klachten, depressie-, angst- en stressklachten en een verbetering van gezondheid tot stand brengt.

In dit onderzoek blijkt dat een traject van fysieke inspanning en cognitieve gedragselementen niet zorgt voor een afname van burn-out klachten, depressie -, angst- en stressklachten en geen zorg draagt voor een verbetering van gezondheid.

Het geringe aantal proefpersonen (n=9) is een belangrijke reden dat er geen effect werd gevonden van het traject op burn-out klachten, depressie -, angst- en stressklachten en een verbetering van de gezondheid. Om een effect van 0.4 met een power van .8 te kunnen traceren waren er 41 proefpersonen voor het onderzoek nodig. De steekproefgrootte (n=9) had een power van .56 om een eventueel aanwezig effect van 0.4 te kunnen traceren. Dit betekent dat de power niet groot genoeg was en er een kans bestond van 0.44 om een werkelijk aanwezig effect te missen in het onderzoek.

De selectie van proefpersonen was in hoge mate afhankelijk van de organisatie waar het onderzoek werd gedaan en stond voortdurend onder invloed van een als maar verminderde bereidheid om mee te werken. De proefleider had geen toegang tot het bestand van potentiële proefpersonen maar was afhankelijk van de toelevering door de organisatie of coaches. Hierdoor is het uiteindelijke aantal proefpersonen beperkt gebleven wat zijn invloed heeft op de resultaten.

Volgens de criteria van de DASS vragenlijst blijken er in de steekproef bij 7 proefpersonen sprake te zijn van buitengewoon ernstige depressie en/of angstklachten en/of stressklachten. De criteria bepalen de mate waarin de klachten voor komen en niet de categoriale of klinische diagnose. De criteria kunnen gebruikt worden om de ernst van de ervaren symptomen te herkennen en het risico voor het ontstaan van ernstiger problemen te onderkennen. De informatie bied een indicatie en daarmee een vermoeden dat er in de steekproef van proefpersonen sprake was van ernstigere psychiatrische problematiek die niet is vastgesteld. De DASS vragenlijst is geschikt om een depressie/angststoornis uit te sluiten maar ongeschikt om deze aandoeningen vast te stellen. De ernst van de problematiek en zijn gevarieerdheid kan een mogelijke factor zijn in het al of niet herstellen van burn-out. Met andere woorden als er sprake is van een klinisch ernstige depressie zal deze eerst behandeld moeten worden met bijvoorbeeld farmacotherapie. Een fysiek herstel traject zal dan niet helpen en wellicht contra productief werken.

Verder kijkend naar de steekproef valt op dat 8 van de 9 proefpersonen voorafgaand aan het traject voldeden aan de criteria voor burn-out. Twee daarvan zijn volgens de criteria na het traject hersteld van burn-out. De proefpersoon die voorafgaand aan het traject niet voldeed aan de criteria voor burn-out, voldeed hier nadien wel aan. De beide proefpersonen die volgens deze criteria herstelden van burn-out waren zonder angst- en depressieve klachten.

Vervolgonderzoek zal zich moeten richten op het verkrijgen van een grotere steekproef, waarbij het creëren van een controle groep gewenst is. Een controle groep geeft de mogelijkheid om het eventuele effect aan de interventie toe te schrijven.

Daarnaast is het belangrijk om een eventuele klinische diagnose op het gebied van ernstige depressie of angststoornis uit te sluiten om daarmee een optimale therapie keuze mogelijk maken.

(16)

Literatuurlijst

Aaronson, N.K., Muller, M., Cohen, P, D., Essienk-Bot, M, L., Fekkes, M., Sanderman, R., Sprangers, M, A., te Velde, A. & Verrips, E. (1998). Translation, validation and norming of the Dutch language version of the SF-36 Health Survey in community and chronic disease populations. Journal of clinical epidemiology. 51:1055-1068.

Ahola, K., Honkonen, T., Isometsä, E., Kalimo, R., Nykyi, E., Aromaa, A., & Lönnqvist, J. (2005). The relationship between job-related burnout and depressive disorders-results from the Finnish Health 2000 study. Journal of affective disorders 88 (1) 55-62.

American Psychiatric Association (1994). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders 4th ed. Washington, DC.

American Psychiatric Association (2013). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders 5th ed. Washington, DC.

Awa, W. L., Plaumann, M., & Walter, U. (2010). Burnout prevention: A review of intervention programs. Patient Education and Counseling 78, 184-190.

Beurs, E. de, Dyck, R. van, Marquenie, L, A., Lange, A., & Blonk, R, W, B. (2001). De DASS: Een vragenlijst voor het meten van depressie, angst en stress. Gedragstherapie

34: 35-53.

Bize, R., Johnson, J.A., & Plotnikoff, R, C. (2007). Physical activity level and health- related Quality of life in the general adult population; A systematic review. Preventive

Medicine 45: 401-415.

Blonk, R. W. B., Brenninkmeijer, V., Lagerveld, S. E., & Houtman, I. L. D. ( 2006). Return to work: A comparison of two cognitive behavioural interventions in case of work- related psychological complaints among the self-employed. Work & Stress,

20(2), 129-144.

Blumenthal, J. A., Babyak, M. A., Doraiswamy, P. M., Watkins, L., Hoffman, B. M., Barbour, K. A., Herman, S., Graighead, W. E., Brosse, A. L., Waugh, R., Hinderliter, A., & Sherwood, W. (2007). Exercise and Pharmacotherapy in the Treatment of Major Depressive Disorder. Psychosomatic Medicine 69, 587-596.

Bodin, T., & Marinson, E. W. ( 2004). Mood and Self-efficacy During Acute Exercise in Clinical Depression. A Randomized, Controlled Study. Journal of sport & Exercise

(17)

Broman-Fulks, J. J., berman, M. E., Rabian, B. A., & Webster, M. J. (2004). Effects of aerobic exercise on anxiety sensitivity. Behaviour Research and Therapy, 42 (2) 125-136.

Denollet, J. (1993b). The sensitivity of outcome asessment in cardiac rehabilitation.

Journal Consulting and Clinical Psychology 61, 686-695.

Denollet, J., & Vries, J. de. (2006). Positive and negative affect within the realm of depression, stress and fatique: The two-factor distress model of the Global Mood Scale (GMS). Journal of affective Disorders 91, 171-180.

Hoogduin, C. A. L., Schaap, C. P. D. R., Methorst, G. J., Peters van Neyenhof, C. R., & Griendt, J. M. T. M., van de (2001). Burnout: Klinisch beeld en diagnostiek in

Behandelingsstrategieën bij burn-out, 2e herziene druk, Hoogduin, C. A. L., Schaap, C.

P. D. R., & Kladler, A. J. (red.). Houten/Diegem: Bohn Stafleu van Loghum.

ICD-10 (1992). International classification of diseases. Geneve: World Health Organisation.

Keijsers, G., Vossen, C., Kriens, S., & Boelaars, V. (2011, Protocollaire behandeling

van patiënten met burn-out, in Protocollaire behandelingen voor volwassenen met psychische klachten, G.P.J. Keijsers, A. van Minnen & C.A.L. Hoogduin (red.) p/a Uitgeverij Boom, Amsterdam.

Korczak, D., Huber, B., & Kister, C. (2010). Differential diagnostic of the burnout syndrome. GMS Health Technology Assessment, 6: Doc 09.

Lange, A., Ven, J. P. van de, Schrieken, B., & Smit, M. (2003). Interapy-Burnout; Preventie en behandeling van burnout via het internet. Directieve Therapie, 23(2), 121-145.

Long, B. C., & Stavel, R. van. (1995). Effects of exercise Training on Anxiety: A Meta-Analysis. Journal of applied sport psychology 7, 167-189.

Lovibond, P. F., & Lovibond, S. H. (1995). The structure of negative emotional states comparison of the depression anxiety stress scales (DASS) with the beck depression and anxiety inventories. Behaviour Research Therapy, 33 (3) 335-343.

Maslach, C., & Schaufeli, W. B. (1993). Historical and conceptual development of burnout. In: Professional Burnout Recent developments in Theory and Research. Schaufeli, W. B., Maslach, C., Marek, T. (eds.). Washington, DC: Taylor & Francis, pp 1-16.

McDonald, D. G., & Hodgdon, J. A. (1991). Psychological Effect of Aerobic Fitness Training. Research and Theory. New York: Springer.

(18)

Mead, G. E., Rimer, J., Dwan, K., Lawlor, D, A., Greig, C. A., McMurdo, M., & Morley, W. (2008). Exercise for depression (Review). John Wiley & Sons, Ltd.

Middeldorp, C. M., Cath, D. C., & Boomsma, D. I. (2006). A twin-family study of the association between employment, burnout and anxious depression. Journal of affective

disorders 90 (2-3) 163-169.

Nieuwenhuijsen, K., Boer, A.G.E.M. de, Verbeek J.H.A.M., Blonk, R., Dijk, F.J.H. van. (2003)The Depression Anxiety Stress Scales (DASS): detecting anxiety disorder and depression in employees absent from work because of mental health problems.

Occupational & Environmental Medicine, 60 (supplement):77–82.

North, T. C., McCullaghen, P., & Tran, Z. V. (1990). Effect of exercise on depression. Exercise and sport Sciences Reviews,18, 379-415.

Reed, J., & Buck, S. ( 2009). The effect of regular aerobic exercise on positive-activated affect: A meta-analysis. Psychology of Sport & Exercise, 10, 581-594.

Schaufeli, W., & Dierendonck, D. van. (1995a). Utrechtse Burnout Schaal (UBOS) Voorlopige handleiding. Sectie Psychologie van Arbeid, Gezondheid en Organisatie, Universiteit Utrecht.

Schaufeli, W., & Dierendonck, D. van. (2001). Utrechtse Burnout Schaal (UBOS) Psychodiagnostisch gereedschap. De psycholoog, wetenschap januari 2001.

Schaufeli, W. B., & Enzmann, D. (1998). The Burnout Companion to Study and

Practice. A Critical Analysis, London: Taylor & Francis.

Stathopolou, G., Power, M. B., Berry, A. C., Smits, J. A. J., & Otto, M.W. (2006). Exercise Interventions for Mental Health: A Quantitative and Qualitative Review.

Clinical Psychology: Science and Practice 13(2) 179-193.

Straten van, A., Cuijpers, P., Smits, N. (2008). Effectiveness of a Web-Based Self-Help Intervention for Symptoms of Depresssion, Anxiety, and Stress: Randomized controlled Trial. Journal of Medical Internet Research, 10(1):e7.

Szabó, M. (2010). The short version of the Depression Anxiety Stress Scales (Dass-21): Factor structure in a Young adolescent sample. Journal of Adolescence 33, 1-8.

Thayer, R, E. (2001). Calm energy: How people regulate mood with food and exercise;

Oxford University Press.

Trivedi, M. H., Greer, T. L., Grannemann, B. D., Chambliss, H. O., & Jordan, A. N. (2006). Exercise as an augmentation Strategy for Treatment of Major Depression.

(19)

Vente, W. de, Kamphuis, J. H., Emmelkamp, P. M. G., & Blonk, R. W. B. (2008). Individual and Group cognitive-Behavioral Treatment for Work-Related Stress Complaints and Sickness Absence: A Randomized Controlled trial. Journal of

Occupational Health Psychology, 13(3) 214-231.

Velthoven van, M. (1996). Psychosociale arbeidsbelasting en werkstress. Academisch

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Het andere pakket bestaat uit tien gesprekken als je klachten richting chronische stress gaan, overspanning of burn out.. De vragenlijsten maken ook deel uit van het

Indien een werkgever geen arbobeleid voert over hoe invulling wordt gegeven aan het recht van de werknemer om onbereikbaar te zijn buiten werktijd of niet in de RI&amp;E vastlegt

Doordat we veel zelf doen in de praktijk, zoals spiralen zetten of ECG’s, en om- dat we de hele dag open zijn, kunnen wij een groot deel van de gemiste inkomsten door de

Overspanning en burn-out zijn het gevolg van overbelasting door stresserende omstandigheden of gebeurtenissen waardoor iemand niet meer in staat is stress te hanteren, met als

Omdat deze definitie de basis vormt van de meestge- bruikte vragenlijst – de Maslach Burn-out Inventory (mbi), in Nederland bekend als Utrechtse Burn-out Schaal (ubos) – heeft

Uit de analyses met het JD-R model komt naar voren dat het voor bedrijven vooral loont om in energiebronnen te investeren, omdat daarmee meerdere vlie- gen in één klap worden

Op deze web- site wordt er een onderscheid gemaakt tussen de verschillende actoren: de hulpvrager (de persoon met een depressie of burn-out), de begeleider of coach en de

• Vroeger waren jongeren het meest vitaal 1 • nu zijn jongeren uitgeput / hebben jongeren steeds vaker een burn-out 1 • een volledig goed antwoord, niet langer dan 20 woorden 1.