• No results found

Woorden maken de man: over de representatie van gender en etniciteit in Nederlandse literatuur over kickboksen.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Woorden maken de man: over de representatie van gender en etniciteit in Nederlandse literatuur over kickboksen."

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Woorden maken de man:

over de representatie van gender en

etniciteit in Nederlandse literatuur

over kickboksen.

Naam student:

Marel van Bemmel

Studentnummer:

6138616

Begeleider:

Dhr. dr. S. (Stephan) Besser

Tweede lezer:

Dhr. dr. P.A.L. (Paul) Bijl

Faculteit der Geesteswetenschappen

Nederlandse Taal en Cultuur 2013-2014 (MA)

Moderne letterkunde

(2)

Vooraf

Binnen de literaire wetenschap hebben ontwikkelingen zoals het feminisme en het poststructuralisme vanaf de jaren zeventig ervoor gezorgd dat men anders is gaan denken over het bestuderen van (literaire) teksten. Er ontstonden nieuwe inzichten over interpretatie en de inbreng van de lezer c.q. onderzoeker in het interpretatieproces. Zo kwam het idee op dat er geen vaste of objectieve betekenis in een tekst besloten ligt, maar dat verschillende lezers in verschillende (tijds)omstandigheden verschillende betekenissen van dezelfde tekst tot stand zouden brengen. De verhaal- en verteltheorie en haar toepassing, structuuranalyse en interpretatie, raakten daardoor enigszins op de achtergrond (Van Boven en Dorleijn 2003:309). Deze invloeden en ontwikkelingen hebben het belang en de pretenties van de verhaal- en verteltheorie dan wel enigszins gerelativeerd, maar dat wil niet zeggen dat die daarmee hun bestaansrecht hebben verloren. Ook in het kader van nieuwe vragen die deze theorieën oproepen, blijven analyse en interpretatie fundamentele activiteiten waarvoor het bestuderen van narratologie instrumenten kan aanleveren. Binnen dit onderzoek wordt vanuit het kader van die ontwikkelingen gewerkt en wordt gebruik gemaakt van bovenstaande instrumenten.

In dit onderzoek bestudeer ik de representatie van gender en etniciteit in Nederlandse literatuur over kickboksen. Gender is het persoonlijke, symbolische en maatschappelijke systeem waarin betekenis gegeven wordt aan de verschillen tussen mannen en vrouwen. Etniciteit heeft betrekking tot de compositie van gedeelde waarden en normen, gedragingen, ervaringen en herinneringen van een etnische groep. Behalve gender en etniciteit zijn er nog andere relevante categorieën, zoals leeftijd, natie en religie en seksualiteit die samen iemands identiteit vormen en in analyses betrokken kunnen (en soms moeten) worden, maar de studie van gender en etniciteit vormt binnen het kader van dit onderzoek de meest relevante combinatie, waarin meer inzicht noodzakelijk is.

Graag bedank ik bij deze mijn scriptiebegeleider Stephan Besser voor de begeleiding tijdens het schrijfproces. Veel heb ik gehad aan het commentaar en de aanwijzingen die hij mij gaf tijdens onze besprekingen. Veelal bracht hij mij tot nieuwe inzichten voor het bestuderen van teksten en manieren om over de werkelijkheid na te denken.

(3)

Inhoudsopgave

Vooraf 1 Inhoudsopgave 2 Hoofdstuk 1 1. Inleiding 3 Hoofdstuk 2

Intersectionaliteit, genderidentiteit en etniciteit

2.1 Intersectionaliteit 5

2.2 Gender en identiteit 7

2.3 Masculiniteit 10

2.4 Etniciteit 12

2.5 Gender en etniciteit in de kickbokssport 13

Hoofdstuk 3

Analyse

3.1 De kickbokser 19

3.2 Badr Hari: de harde werkelijkheid over Badr Hari 29

Hoofdstuk 4 Analyse 4.1 Bad Boy 37 6. Conclusie 42 7. Bibliografie 44 8. Eindnoten 47

(4)

Hoofdstuk

1

1. Inleiding

Nederlandse kickboksers zijn sinds de oprichting van de Japanse vechtsportorganisatie K-1i

in 1993 zeer succesvol geweest in het behalen van internationale titels. Een van die Nederlandse kickboksers is Ernesto Hoost (1965). Hij is viervoudig wereldkampioen en heeft meerdere records op zijn naam staan. Hoost vocht tijdens zijn professionele kickbokscarrière onder de bijnaam Mister Perfect, een naam die zowel zijn karakter als zijn kwaliteiten binnen en buiten de ring weerspiegelt. Naast zijn perfecte stoot- en traptechnieken staat hij bekend als een behoudend en verlegen persoon. Een kickbokser met een tegenovergestelde reputatie is de Marokkaans-Nederlandse kickbokser Badr Hari (1984). Hij is voormalig K-1 zwaargewichtkampioen en was finalist van de K-1 World Grand Prix Final in 2008 en 2009. Hari wordt gerekend tot de beste kickboksers ter wereld. Tegelijk bestaat er rondom zijn persoon veel controverse: naast zijn charismatische karakter en fenomenale optredens in de ring, staat hij bekend als agressief en meedogenloos. Meermaals ontstond er commotie met betrekking tot onsportief gedrag binnen de vechtsport en diverse geweldsdelicten buiten de ring. Het laatste geweldsdelict deed zich voor in het voorjaar van 2012, waar Hari tijdens het dancefeest Sensation White zakenman Koen Everink zwaar mishandelde in een van de

skyboxen van de Amsterdam Arena.ii

Journalist Jens Olde Kalter (1975) schreef over beide kickboksers een biografie. In mei 2011 werd De Kickbokser gepubliceerd, over het leven en de professionele kickbokscarrière van Ernesto Hoost. In augustus 2013 presenteerde de journalist de biografie

Badr Hari: de harde werkelijkheid over Badr. In die laatste biografie stelt Kalter dat ‘geen

vechter ooit tegelijkertijd zo geliefd en zo gehaat’ was. Kalter schreef met De kickbokser en

Badr Hari: de werkelijkheid achter Badr Hari biografieën waarin hij niet zozeer expliciet op

zoek gaat naar de identiteit van de kickboksers, maar waarin hij een beeld schetst van de wereld waarin zij zich begeven. Vanuit een literair en feministisch perspectief is het interessant om na te gaan hoe daarover geschreven wordt. Het leven van Hari biedt niet alleen stof voor een biografie: in november 2013 presenteerde auteur Abdelkader Benali (1975) de roman Bad Boy. De roman is geïnspireerd op het leven van Badr Hari en geschreven naar aanleiding van de begeestering van de auteur voor de kickbokser.

De manier waarop identiteiten, lichamen en etniciteit binnen de kickbokssport worden gerepresenteerd fascineert mij. In dit onderzoek zal ik de biografieën en roman aan een gedetailleerd tekstkritisch onderzoek onderwerpen. Net als Maaike Meijer in haar onderzoek

(5)

In tekst gevat. Inleiding tot een kritiek van representatie (1996) wil ik ontdekken welke de

tekstuele mechanismen zijn die bepaalde scheidingen maken. Centraal in deze scriptie staat het onderzoek naar manieren om te denken over mannelijkheid en vrouwelijkheid en de relatie tussen een individu en zijn/haar maatschappij waarin hij/zij deelneemt. Ik onderzoek de verschillende dimensies van identiteiten van de twee kickboksers en de manier waarop die worden gerepresenteerd aan de hand van twee belangrijke ordeningsprincipes: gender en etniciteit. Of, zoals Meijer formuleert: ‘twee grammatica’s van verschil’, die bijna elke tekst van binnenuit structureren (1996:4).

De vraag die wordt beantwoord, is hoe de verschillende opposities van mannelijke en vrouwelijke eigenschappen en etniciteit worden gerepresenteerd in de biografieën en de roman over kickboksers. Wordt er gebruik gemaakt van een bepaalde categorisering? Wat zijn de termen van die categorisering? En vooral ook: wat zijn de ambiguïteiten van die categorieën? Door zowel literaire als non-literaire teksten over kickboksen te analyseren, plaats ik het onderzoek in een breder perspectief. Omdat het in een roman gaat over de ontwikkeling van een personage en de beweegredenen voor bepaald handelen, is het interessant om naast de twee biografieën de roman Bad Boy te analyseren. Het gaat hierbij niet om het aanwijzen van racisme of seksisme, maar om een adequate analyse van de aanwezige categorieën van etniciteit en gender en de representatie daarvan. Uitgangspunt van dit onderzoek is, zoals Meijer (1996:2) stelt, dat representatie werkelijkheidsvormend is.

Om er achter te komen hoe gender en etniciteit worden gerepresenteerd, kijk ik naar de vertogen die worden gebruikt. Het perspectief van dit onderzoek is genderstudies, maar meer specifiek ga ik uit van de intersectionele theorie. Want, de verschillende ‘grammatica’s van verschil’ interacteren altijd met elkaar (Meijer 2005:2). Gender is niet te scheiden van andere sociale contexten zoals etniciteit, ras en sociale klasse. Hoewel we gewend en geneigd zijn om bijvoorbeeld sekse- en rassendiscriminatie van elkaar te scheiden, spelen ze in werkelijkheid in samenhang een rol. Concentratie op telkens één set van processen doet geen recht aan de complexiteit van de werkelijkheid. Gender en etniciteit co-construeren elkaar en zijn gelijktijdig werkzaam: gender is altijd al van etnische betekenis voorzien en etniciteit is altijd al gegenderd. Slechts een samengesteld instrumentarium is in staat de complexe vragen, waarvoor wij ons gesteld zien, aan te pakken (Wekker 2002:20).

Er is nog relatief weinig onderzoek gedaan naar de representatie van genderidentiteit in de context van de kickbokssport, maar die situatie is aan het veranderen. Steeds meer onderzoekers gaan op internationaal gebied na welke relaties er bestaan tussen sport (in het specifiek boksen), gender en etniciteit (Woodward 2004:6). Het publieke debat blijft vaak

(6)

steken bij de negatieve componenten van het kickboksen, zoals de gevaren en de risico’s die kickboksen met zich meebrengt, de criminaliteit rondom de vechtsport of de grote bedragen die professionele kickboksers kunnen verdienen. Dit onderzoek richt zich op de private en publieke verhalen over de kickboksers met betrekking tot de representatie van identiteit van Badr Hari en Ernesto Hoost. Het uiteindelijke doel is tweedelig. Ik wil een bijdrage leveren aan het bestaande onderzoek over kickboksen, gender, etniciteit en identiteit en de representatie daarvan. Daarnaast beargumenteer ik dat het vruchtbaar is om gender en etniciteit in hun onderlinge samenhang te bestuderen. Het denken vanuit meerdere assen van maatschappelijke en symbolische betekenisgeving stelt ons namelijk in staat meer te zien en te begrijpen dan wanneer wij slechts naar één van deze assen kijken.

Hoofdstuk 2

Intersectionaliteit, genderidentiteit en etniciteit

2.1 Intersectionaliteit

Vrouwenstudies en etnische studies zijn op verschillende plaatsen in de academie gelokaliseerd en hebben ieder een eigen object waarin ze verschil ordenen, construeren, betwisten en/of ontkennen. Er bestaat een feministische traditie van onderzoek naar de historische connecties tussen mannelijke dominantie, wetenschappelijke ideologie en de ontwikkeling van westerse wetenschappen. Daarnaast bestaat er een ander onderzoeksterrein, dat van postkoloniale studies, dat bestudeert op welke manieren opvattingen met betrekking tot ras/etniciteit hun weg in de wetenschap hebben weten te vinden (Wekker 2002:10). Maatschappelijke opvattingen over mannelijkheid en vrouwelijkheid, maar ook ideeën over raciale en/of etnische verschillen, werken echter tegelijkertijd door in de praktijk. Ook Hermans (2002:4) stelt dat binnen de bestaande studierichtingen analytische modellen zijn ontworpen met steeds één dimensie van verschil. Bij vrouwenstudies geeft men betekenis aan sekse, bij migratie en etnische studies werkt men de theorie rond etniciteit uit en homo- en lesbische studies richten zich op seksuele identiteit als studieobject. Lesbische en zwarte vrouwen alsmede migranten- en vluchtelingenvrouwen uitten echter kritiek op deze eenzijdige visies. Zij ondervonden dat niet óf sekse óf etniciteit óf seksuele voorkeur de belangrijkste factor was in hun eigen positionering, maar dat alle ordeningsprincipes tegelijkertijd een rol speelden in hun leven. Zij voelden zich buitengesloten en pleitten voor een nieuw analytisch model waarin meerdere sociale ordeningsprincipes in samenhang

(7)

bekeken worden. De intersectionele theorie biedt zo’n analytisch model waarbij wordt gekeken naar de verschillende kruispunten binnen een maatschappij.

De aanwezigheid van de relatief nieuwe discipline binnen de Nederlandse academie is een indirect gevolg van de massabewegingen die zich vanaf het eind van de jaren vijftig in de Verenigde Staten ontwikkelden. Daar ontstonden, geïnspireerd op de dekolonisatie van voormalige koloniën in Afrika, zwarte nationalistische bewegingen, vrouwenbewegingen, homo- en lesbische bewegingen en antioorlog bewegingen (Wekker 2002:15). Al deze verschillende bewegingen claimden dat er niet zoiets bestaat als ‘de vrouw’ en benadrukten dat ook vrouwen onderling van elkaar verschillen, net als dat er geen universele categorie van ‘de man’ bestaat. De universele categorie die als basis diende van de emancipatoire politiek van feministische studies werd hiermee bediscussieerd. Men werd zich ervan bewust dat ieder van ons zich bevindt op een kruispunt van een groot aantal assen van maatschappelijke betekenisgeving, die met elkaar pas aangeven wie iemand is en hoe iemand zichzelf ervaart. Zo definieert Wekker de ordeningsprincipes gender en etniciteit als volgt:

Gender en etniciteit zijn categorieën, structuren, praktijken en processen, die, gezamenlijk en in vereniging, de werkelijkheid, zoals die aan ons gepresenteerd wordt, op diepgaande manier structureren: ze geven er betekenis aan. De invloedsgebieden van gender en etniciteit kunnen niet gemakkelijk overschat worden; ze zijn werkzaam op persoonlijk, symbolisch en maatschappelijk niveau. Ze hebben betekenis voor hoe mensen zichzelf ervaren, dus voor identiteits- en subjectiviteitsconstructies; ze geven een symbolische lading – positief of negatief – mee aan mensen, zaken en verschijnselen en beïnvloeden zo in hoge mate hoe mensen, zaken en verschijnselen gewaardeerd worden. Ten slotte delen gender en etniciteit de samenleving en ook de organisatie en inhoud van de wetenschap in en ze ‘naturaliseren’ de zo ontstane ordeningen. (2002: 8)

De manier waarop gender en etniciteit worden gerepresenteerd, structureren de manier waarop wij daar betekenis aan geven. Hierbij vat ik representatie op zoals Meijer in haar onderzoek doet: als een uitbeelding, weergave of voorstelling in taal en/of beeld (1996:7).

Gender en etniciteit kunnen op een bepaalde manier worden gerepresenteerd waardoor zij de zo ontstane ordeningen naturaliseren. Dit houdt in dat de betekenis of de symbolische lading die wordt meegegeven aan mensen als ‘natuurlijk’ worden gerepresenteerd. Volgens Sneller en Verbies (2002:7) is op elk van deze assen (gender en etniciteit) één bepaalde visie – die van de machtigen – de norm. Bij de tweedeling van mannen/vrouwen wordt vanuit de Nederlandse norm vaak aan witte mannen en vrouwen gedacht, omdat wit de zogenaamde

(8)

norm zou zijn. Bij de tweedeling zwarten/witten wordt vanuit een patriarchale norm alleen aan zwarte/witte mannen gedacht, omdat mannen de zogenaamde norm zouden zijn. Volgens Meijer is het echter juist de norm die bepaalde afwijkingen daarvan creëert ten opzichte van iemands identiteit. Die zogenaamde ‘afwijkingen’ zouden in plaats van de ‘bovengeschikte’ en ‘universele’ categorie, bijvoorbeeld blanke mannen, op afstand worden gehouden van de ‘bijzondere’ gevallen (1996:116). Ook Shields (2008) benadrukt het belang van het intersectionele denken bij het onderzoek naar gender en de manier hoe identiteit tot stand komt. Zij stelt dat hoewel definities over identiteit sterk kunnen verschillen, sociale identiteiten altijd dienen als organiserende kenmerken van sociale relaties die elkaar wederzijds vormen, versterken en naturaliseren (302). Representatie wordt zo werkelijkheidsvormend. Om de representatie van gender en etniciteit te kunnen analyseren in het tweede deel van dit onderzoek, introduceer ik eerst gender als analytische categorie.

2.2 Gender en identiteit

Vanuit feministisch perspectief wordt gender gezien als een culturele of sociale constructie, ook wel de sociale en culturele verschillen die zijn aangeleerd, overgebracht en geconstrueerd (Sunderland 2004:14). Daarmee onderscheidt gender zich van sekse, dat een biologisch sekseverschil aanduidt. Bij de dichotomie van ‘mannelijk’ versus ‘vrouwelijk’ gaat het om een van de centrale binaire opposities binnen Westerse en andere culturen die gevolgen heeft voor de sociale, economische en politieke dimensies van het leven, de identiteitsvorming van mensen en voor productie, inhoud en receptie van literaire teksten (Rock, Franssen en Essink 2013: 128). Gender wordt niet als ‘natuurlijk’ of ‘wezenlijk’ gezien, maar als een veranderende constructie. Begrippen als mannelijkheid en vrouwelijkheid worden voortdurend van betekenissen voorzien en hebben daarmee een betekenis gevende factor. Traditioneel gezien wordt mannelijkheid verbonden met ‘stabiliteit, controle, actie en productie’, zo stelt Van Alphen (1992:65). Vrouwelijkheid wordt traditioneel verbonden met verlies van controle en receptiviteit. Maar, argumenteert Meijer (2005:8), dit zijn verstarde codes van representatie.

De binaire opposities van mannelijkheid en vrouwelijkheid kunnen zo worden gezien als een fictieve oppositie die moet worden gedeconstrueerd. Volgens genderstudies is het dan ook problematisch om te denken over ideeën van mannelijkheid en vrouwelijkheid als symmetrisch of asymmetrisch. Het is mogelijk voor mannen om hun mannelijkheid zo te construeren als het tegenovergestelde van vrouwelijk, maar die verschillen liggen niet biologisch vast. Daarnaast is gender altijd ingebed in zowel historische als cross culturele

(9)

constructies van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Dit moet ons ervan bewust maken dat wat als mannelijk wordt gezien in de ene cultuur, als vrouwelijk kan worden bevonden in een andere cultuur. Zo wordt in de Westerse maatschappij het in het openbaar affectie tonen van twee mannen gezien als iets vrouwelijks, terwijl dit in meerdere landen in het Midden-Oosten wordt gezien als acceptabel mannelijk gedrag.

Het gendersysteem verdeelt mensen niet alleen op in verschillende categorieën (binaire opposities), maar die verschillende categorieën zijn ook als hiërarchisch in te delen. Mannen worden hierin vaak als dominanter gezien en staan daarmee bovenaan de hiërarchie (Cranny-Fancis et al. 2003:2). Al voor de opkomst van poststructuralistische vertogen rond de jaren zeventig, bestond een kritische houding tegenover deze hiërarchische tegenstelling, zoals bijvoorbeeld in het werk van filosofe en feministe Simone de Beauvoir (1908-1986). Haar werk droeg bij aan het bewustzijn van ‘gender’ als sociale constructie (Rock, Franssen en Essink 2013:128).

Ook de Amerikaanse filosofe en grondlegger van een van de belangrijkste theorieën over gender, Judith Butler, ziet identiteiten die als mannelijk of vrouwelijk worden gezien los van de anatomische gronden die traditioneel de seksen scheiden. In Gender Trouble:

Feminism and the Subversity of Identity (1990) onderzoekt Butler de ogenschijnlijk

onvermijdelijke tegenstellingen van gelijkheid en verschil die de identiteit van gender en sekse aanduiden. Zij laat zien dat de aangenomen uitgangspunten en oorspronkelijke ideeën over seksualiteit het effect zijn van discoursen en instituties die deze in stand houden. Hoewel de sekses binair lijken te zijn, is er volgens Butler geen reden om aan te nemen dat er twee vormen van gender zijn en dat dit zo zou moeten blijven. Anders gezegd: gender is niet de spiegel van sekse en komt daar niet automatisch uit voort. In Bodies That Matter (1993) argumenteert Butler dat er geen aangeboren of intrinsieke genderidentiteit bestaat. Zo ziet zij heteroseksualiteit als een herhaalde poging de eigen sociaal geconstrueerde ideologieën te imiteren (Waugh 2006:442). Butlers uitgangspunt is dat categorieën niet verwijzen naar essenties, maar datgene in leven roepen wat ze benoemen. Haar theorie toont enkele overeenkomsten met de intersectionele theorie: ook Butler kijkt kritisch aan tegen vormen van feminisme waarin ‘de vrouw’ als universele categorie en als basis van emancipatoire politiek wordt gepropageerd. Het idee dat alle vrouwen over sociale, culturele, historische en andere grenzen heen iets gemeen zouden hebben dat belangrijker is dan de dingen die hen scheiden, vindt zij op grond van haar theorie van performativiteit niet geloofwaardig (Rock, Franssen en Essink 2013: 131). Butler is zich echter wel bewust van de krachten die deze binaire structuren voortdurend stabiel proberen te houden:

(10)

In this sense, gender is not a noun, but neither is it a set of free floating attributes, for we have seen that the substantive effect of gender is performatively produced and compelled by the regulatory practices of gender coherence. Hence, within the inherited discourse of the metaphysics of substance, gender proves to be performative – that is, constituting the identity it is purported to be. In this sense, gender is always a doing, though not a doing by a subject who might be sais to preexist the deed. (Rock, Franssen en Essink 2013:131)

Butler is zich ervan bewust dat gender altijd kruist met ras, sociale klasse, etniciteit en de manieren waarop discursief gevormde identiteiten worden gerepresenteerd (Butler 2008:4). Daarnaast zien zowel Sunderland (2004) als Butler (1990) gender als iets dat mensen kunnen doen, mede door de uiting van taal. Gender is daarmee performatief: de vorming of productie van een subject komt erdoor tot stand (Waugh 2006:442). Door continue herhaling van een bepaalde vorm van mannelijkheid of vrouwelijkheid binnen een cultuur, lijken de gerepresenteerde vormen van mannelijkheid of vrouwelijkheid natuurlijk te zijn. Door middel van analyse van bepaalde representaties van mannelijkheid kan enerzijds de bestaande vorm binnen een cultuur zichtbaar worden gemaakt, maar die representaties construeren anderzijds altijd weer de mannelijkheid binnen een cultuur. De manier waarop gender tot stand kan komen door middel van het omgaan met het lichaam, bepaalde vormen van gedrag of bepaalde kledingkeuze (anders gezegd, de performativiteit van gender) kan niet los van discours worden gezien, maar omdat mijn focus in dit onderzoek op representatie door middel van taal ligt, richt ik mij in wat volgt alleen op de performativiteit van discours.

Discours, stelt Foucault in L’archéologie du savoir (1969) is de in eerste plaats een praktijk, een wijze van omgaan met onderwerpen, concepten, uitspraken en opvattingen (Rock, Franssen en Essink 2013:176). Foucault (1926-1984) ziet discoursen (of: vertogen) als diepgewortelde stromen van informatie die de wereld constitueren. Zo’n discours is op zichzelf niet zichtbaar, maar kan door middel van een analyse van talige tekens wel zichtbaar worden gemaakt. De identificatie van een bepaald discours is altijd een interpretatie van een tekst. Naast dat een discours altijd een interpretatie van een tekst is, is het analyseren van een discours historisch veranderlijk en daarmee tijdelijk. In elke periode en in elke maatschappij bestaat een grote hoeveelheid discoursen. We kunnen die vertogen volgens Foucault ‘individualiseren’, dat betekent hun eigenheid en specificiteit bepalen door vragen te stellen over de mogelijkheidsvoorwaarden en de specifieke manier waarop ze kennis produceren en over kennisobjecten spreken. Een discours kan daarmee worden gezien als een sociaal en

(11)

constitutief proces. Met constitutief wordt een uitspraak bedoeld die ervoor zorgt dat iets er komt of gaat bestaan. Het is volgens Foucault echter niet mogelijk de verschillende vertogen binnen een bepaalde periode of maatschappij als geheel te bekijken: al die vertogen kennen en beschrijven de wereld namelijk op verschillende manieren (Rock, Franssen en Essink

2013:119). Door de steeds herhalende kracht van een discoursiii produceert taal een bepaald

subject. Het genderonderzoek hangt zo samen met de taal gebruikende persoon en onze (gender)ideeën, die tot uiting komen door bepaalde expressies, ideeën en oriëntaties over de wereld door middel van taal. Identiteit, zo stelt Sunderland, kan binnen de poststructuralistische theorie dan ook niet in essentialistische termen worden beschreven als iets dat een persoon ‘is’. Identiteiten zouden veeleer progressief en dynamisch worden gevormd door discursieve praktijken (Sunderland 2004:18).

Gender en genderidentiteiten worden dus mede geproduceerd door taal en discoursen. Taal daarmee is een belangrijk aspect voor de manier waarop wij gender zien en begrijpen omdat taal de werkelijkheid die wij beleven definieert. Hoe wij over gender denken, wordt sterk beïnvloed door wat wij zeggen (of juist niet zeggen) en de woordkeus die we gebruiken. De vraag is hoe zo’n genderidentiteit (vrouwelijk of mannelijk) wordt gerepresenteerd in een geschreven tekst door middel van een bepaald discours: ‘how do particular linguistic practices contribute to the production of people as women and men?’ (Sunderland 2004:23).

2.3 Masculiniteit

De theorie omtrent masculiniteit werd vanaf de jaren ‘80 in verschillende gebieden zoals het onderwijs en de criminologie toegepast, maar bleek ook bruikbaar binnen een brede reeks van disciplines zoals sociologische, sociaal psychologische, psychoanalytische, antropologische, geschiedkundige en culturele studies. Het onderzoek naar masculiniteit heeft het denken over hiërarchieën binnen de sociale orde in grote mate beïnvloed en heeft een link gelegd tussen het groeiende academische veld van studies over populaire ideeën over de verwachtingspatronen van mannen, feministische gedachtegangen over patriarchaat en sociologische modellen van gender (Connel and Messerschmidt 2005:829-830). De studie houdt zich bezig met het bestuderen van een meer complex model voor het begrijpen van masculiniteit en mannelijke overheersing als onderdeel van culturele en sociale praktijken die onderdeel zijn van grotere sociale structuren en processen.

Net als gender is masculiniteit niet eenduidig, maar historisch veranderlijk en afhankelijk van sociale situaties en instituties. Ik streef er in wat volgt dan ook niet naar een

(12)

definitie van masculiniteit te formuleren, maar laat veeleer zien hoe masculiniteit kan worden bestudeerd. Masculiniteit is zowel cultureel als theoretisch gecompliceerd en kan niet op een simpele of samenhangende manier worden vastgepind. Er bestaat dan ook geen vaste vorm van mannelijkheid of masculiniteit, net als dat er geen origine van masculiniteit kan worden aangewezen, omdat masculiniteit op een complexe manier binnen een cultuur functioneert en steeds wordt beïnvloedt door nieuwe vormen daarvan. Daarmee is de betekenis meervoudig en hybride. Wat binnen een bepaalde cultuur als originele vorm van masculiniteit wordt beschouwd, is niet automatisch het originele of pure model, maar een hybride vorm gebaseerd op voorafgaande vormen. Het formuleren van masculiniteit is binnen het door media gedomineerde tijdperk waarin wij leven nog moeilijker dan voorheen, omdat de representaties van verschillende vormen van mannelijkheid tegenwoordig sneller circuleren (Reeser 2010:18).

Wel stelt Reeser (2010:8) dat masculiniteit vaak functioneert als ‘unmarked’, ofwel onopgemerkt. Omdat betekenis tot stand komt door opposities (het woord en concept ‘man’ krijgt betekenis omdat ‘mannen’ geen ‘vrouwen’ zijn), wordt masculiniteit in theorie gezien als het tegenovergestelde van vrouwelijkheid. In de oppositie tussen die twee elementen kan een van die elementen worden gezien als de norm: het is meer frequent aanwezig of wordt minder opgemerkt dan de tegenovergestelde term. Heteroseksualiteit is bijvoorbeeld onopgemerkt omdat deze vorm wordt gezien als de norm, terwijl homoseksualiteit hiervan zou afwijken. Hetzelfde kan worden gezegd over het onderscheid tussen wit-zijn, dat onopgemerkt is omdat dit wordt gezien als de norm, en zwart-zijn, dat daarvan zou afwijken. Zo’n zelfde mechanisme treedt op bij de opposities mannelijkheid en vrouwelijkheid, waarbij mannelijkheid als norm wordt gezien en vrouwelijkheid daarvan afwijkt (Reeser 2010:8).

Binnen de studie naar masculiniteit werd vanaf de jaren tachtig en negentig het begrip hegemonische masculiniteit geïntroduceerd. Hegemonische masculiniteit refereert naar de cultureel geïdealiseerde vorm van een masculiene identiteit, die masculiniteit associeert met ‘doorzettingsvermogen en competitiviteit’, de ‘ondergeschiktheid van vrouwen’ en de ‘marginalisatie van homoseksuele mannen’ (Connel 1990: 83 en 94). Naast bepaalde verwachtingen en een specifieke identiteit die daarmee gepaard gaat, werd hegemonische mannelijkheid gezien als een patroon van hoe mannen zich gedragen. Het werd onderscheiden van andere vormen van mannelijkheid, voornamelijk de zogenaamde achtergestelde vormen van mannelijkheid zoals homoseksualiteit, en werd in statistische zin niet als normaal verondersteld; slechts een minderheid van de mannen zouden deze vorm van mannelijkheid uitdragen. Hegemonische masculiniteit belichaamt veeleer de meest

(13)

ideologische vorm van mannelijkheid en legitimeert de wereldwijde onderschikking van vrouwen aan mannen (Connel and Messerschmidt 2005:832). Het concept bleek zinvol om diverse beelden van mannen in massamedia te analyseren. Hegemonische masculiniteit werd onder andere ingezet om binnen de context van sport als sociale institutie de werking van masculiniteit te onderzoeken en te analyseren. De representatie van masculiniteit in relatie tot sport en in het specifiek vechtsport is daar onderdeel van.

Georganiseerde sport kan dan worden gezien als een arena waarbinnen mannen hun identiteit, mannelijkheid en lichaam kunnen ontdekken en ontwikkelen. Wellard (2002:235) stelt dat ‘Participation in sport remains an activity dominated by a particular form of masculinity based on competitiveness, aggression and elements of traditional understandings of the sporting male.’ Sport zou volgens deze opvatting een activiteit zijn die wordt gedomineerd door een specifieke vorm van masculiniteit, die is gebaseerd op competitiviteit en agressie. Zo stelt Wellard ook dat sport een belangrijke rol speelt in de constructie van wat wij tegenwoordig onder masculiniteit verstaan: “The link between athleticism as a prescribed activity for men and the cultural understandings of leisure time has made sport a key factor in the construction of contemporary masculinity” (2002:238). Binnen de sociale omgeving van sport zou dus een bepaalde vorm van mannelijkheid worden gerepresenteerd, die in relatie staat met vaststaande ideeën over een mannelijk of een vrouwelijk lichaam. Dit heeft er volgens Wellard (2002:236) onder andere voor gezorgd dat er een onderscheid bestaat tussen zogenaamde mannen- en vrouwensporten, waarbij mannensporten worden gezien als sterk competitief en agressief in vergelijking met de meer speelse en minder competitieve sporten voor vrouwen. De representatie van masculiniteit in de context van sport zou op die manier in termen van competitiviteit en agressiviteit worden geformuleerd. In de analyse ga ik na of deze vorm van mannelijkheid wordt gerepresenteerd.

2.4 Etniciteit

Omdat ik in dit onderzoek kijk naar de samenhang van gender en etniciteit en de manier waarop die worden gerepresenteerd, licht ik ook kort etniciteit als analytische categorie toe en de manier waarop zij door tekst kan worden gecreëerd. Etniciteit gaat over verschillen op basis van nationaliteit, geboorteplek, taal, cultuur, religie en uiterlijk. Net als gender is het een sociale constructie, namelijk een constructie van afkomst als basis voor een gemeenschap of een collectief (Anthias en Yuval Davis, 1992). De notie ras zou uitgaan van een mensheid die kan worden verdeeld in vaste, genetisch bepaalde biologische soorten. Etniciteit verwijst veeleer naar de vereniging van vele eigenschappen die behoren tot de aard van elke etnische

(14)

groep: een samenstelling van gedeelde waarden, overtuigingen, normen, smaken, gedrag, ervaringen, herinneringen en loyaliteiten (Ashcroft, Griffitsh and Tiffin 1998: 80) De kritiek van ‘ras’ als onderscheidene en verdelende categorie ontleent veel aan de feministische kritiek van sekse en is daarom minder bruikbaar.

Meijer stelt zichzelf in In tekst gevat. Inleiding tot een kritiek van representatie de vraag hoe onderscheidingen als wit/zwart met tekstuele middelen kunnen worden opgebouwd, geësthetiseerd en genaturaliseerd zodat ze verschijnen als echt en ‘vanzelfsprekend’ (1996:114). Wat onderzoek naar de representatie van etniciteit volgens haar complex maakt, is dat, zoals is gebleken, etniciteit en gender met elkaar samenhangen. Iemand wordt niet alleen als man of vrouw gezien, maar tegelijkertijd spelen ook de categorieën wit, zwart of immigrant mee, net als verschillen in sociale klasse, seksualiteit en de streek waar je vandaan komt, zo zal ook blijken uit de analyses. Meijer argumenteert in lijn met het onderzoek van Toni Morrisson, die in 1992 onderzoek deed naar de gevolgen van de eeuwenlange aanwezigheid van zwarte mensen voor het blanke Amerikaanse zelfbeeld, dat ‘witheid’ een effect is van de constructie van een zwarte ‘ander’. Zij stelt de vraag naar wat representaties van zwarten, of ‘zwarte figuraties’ over een blanke auteur zeggen. Morrisson ondervond dat de beelden van zwartheid in witte teksten waren beladen met extra betekenissen. Daarmee is ook etniciteit en de representatie daarvan een sociale constructie. Welke rol deze constructies binnen de sociale orde van de kickbokssport hebben, licht ik toe in de volgende paragraaf.

2.5 Gender en etniciteit in de kickbokssport

In wat volgt geef ik een korte introductie van de kickbokssport en de manier waarop gender en etniciteit daarbinnen een rol spelen. Ik baseer mij op drie etnografische studies in drie verschillende boksscholen. Respectievelijk zijn dat de Stoneland Boys Club in Chicago (Wacquant 1995), The Golden Gloves Gym in Sydney (Lafferty and McKay 2004) en Full Contact in San Francisco (Paradis 2012). Alle studies zijn een empirische en theoretische contributie aan de literatuur over gender en het professionele boksen. De auteurs hebben op basis van interviews, observaties, participatie en gesprekken onderzoek gedaan naar gender in de boksgym. De uitkomsten van de studies zijn bruikbaar voor dit onderzoek omdat het boksen als vechtsport op belangrijke punten overeenkomsten deelt met het kickboksen. Voornamelijk wat betreft de representaties van masculiniteit bestaan er parallellen tussen boksen en kickboksen, maar de parallellen hebben ook betrekking tot de intensiviteit van de trainingsschema’s, de risico’s in de ring die zowel boksers als kickboksers oplopen, de opzet

(15)

van de sport zelf en de manier waarop het lichaam wordt ingezet om tot een overwinning te komen.

Het kickboksen is dé vechtsport waarin de fysieke confrontatie het minst is geësthetiseerd (Wacquant 1995:495). Daarmee onderscheidt het kickboksen zich van andere vechtsporten zoals worstelen en judo, die zich voornamelijk richten op de esthetische vorm waarop wordt gevochten en waarbij punten worden behaald door het uitvoeren van verschillende trap- en stoottechnieken. In het kickboksen worden ook punten behaald door middel van trappen en stoten, maar wordt er continue doorgevochten tot de vooropgestelde tijd en het aantal rondes voorbij is, in plaats van dat de wedstrijd wordt stilgelegd wanneer een niet geoorloofde trap of stoot wordt uitgevoerd. De vechtsport onderscheidt zich verder van andere vechtsporten in zowel middelen als doelen. In de kickbokssport gaat het om direct lichamelijk contact met als bedoeling het aanbrengen van fysieke schade. Kickboksers proberen het lichaam van de tegenstander in een wedstrijd zo aan te tasten dat hij/zij niet langer meer in staat is de wedstrijd voor te zetten of de wedstrijd niet meer wil voorzetten. Nog beter is het zo snel mogelijk knock-out slaan van een tegenstander. Deze vorm van competitie maakt van het lichaam tegelijkertijd een wapen als een doelwit (Wacquant 1995:495 en Wellard 2009:16). Het lichaam wordt namelijk gebruikt als middel om een doel te bereiken. De dominante positie van het lichaam is niet alleen van belang in de strijd met een tegenstander, maar ook onderling tussen kickboksers van dezelfde gym tijdens het sparren.

De vechtsport heeft een hoog risico op blessures, mede omdat in de kickbokssport zowel de handen als de benen mogen worden gebruikt en schoppen tegen het hoofd is toegestaan. De mogelijke blessures en lichamelijke achteruitgang zijn niet alleen verbonden aan een kickbokswedstrijd, maar zijn een noodzakelijke uitkomst van de juiste professionele inspanning. Er is geen winnaar te benoemen zolang de tegenstander niet fysiek is uitgeschakeld. Daarmee kan volgens Wacquant (1995) het (kick)boksen worden gezien als een hypermasculiene activiteit: de sport vraagt om een hoge pijngrens, fysieke hardheid en de mogelijkheid tot wegcijferen van pijn en lichamelijke schade (496). Het nemen van de enorme risico’s die gepaard gaan met kickboksen toont een bepaalde vorm van karakter. Zo stelt ook Goffman in Where the action is dat ‘the voluntary taking of serious chances is a means for the maintenance and acquisition of character’(1969:238). Dit is een belangrijk gegeven wanneer wordt gekeken naar de identiteit van een kickbokser, omdat het nemen van zulke risico’s, het doorzettingsvermogen en de kracht die daarvoor nodig is, traditioneel

(16)

worden gezien als mannelijke eigenschappen en dus worden toegeschreven aan een mannelijk lichaam. ‘Echte’ mannen zouden volgens Carrigan, Connell and Lee (1985:603) dan ook moed, een duidelijke innerlijke koers, vormen van agressie, autonomie en meesterschap bezitten, net als dat zij aanzienlijke hoeveelheden toughness in lichaam en geest zouden bezitten. De participatie van vechtsporten of zogenaamde gewelddadige sporten, zeker de sport waar men een hoog risico loopt op blessures en verwonding zoals het kickboksen, zouden de notie van masculiniteit en fysieke dominantie volgens Wellard (2002:239) dan ook versterken en naturaliseren. Naturaliseren betekent hier: bepaalde verbanden tussen lichamen (man, vrouw), gender (mannelijkheid, vrouwelijkheid) en seksuele verlangens (heteroseksueel, homoseksueel) als ‘natuurlijk’ te laten verschijnen en andere als nauwelijks denkbare afwijkingen te beschouwen (Rock, Essink en Franssen 2013:130).

Zoals in de eerste paragraaf naar voren is gekomen, geven gender en etniciteit betekenis aan hoe mensen zichzelf ervaren, dus voor identiteits- en subjectiviteitsconstructies. Daarnaast delen gender en etniciteit de samenleving in en naturaliseren de zo ontstane ordeningen. Woodward (2004) stelt dat in de bokssport deze ordeningsgebieden van groot belang zijn en dat gender en etniciteit een dominante positie innemen wanneer wij kijken naar de manier waarop mannelijkheid wordt geconstrueerd in de bokssport.

The sport [boxing, MB] is beset by contradictions, between racism and opportunity, discipline and excess, beautiful bodies and those that are fractured and damaged, and between traditional and alternative presentations of masculinity. The negotiation and presentation of raced and gendered identities have a strong presence, especially in terms of the ways in which hegemonic masculinity might be enacted. (Woodward 2004:5)

De binaire opposities mannelijkheid/vrouwelijkheid die volgens feministische studies moeten worden gedeconstrueerd, zouden ondanks de opkomst van nieuwe theorieën betreffende de ontwikkeling van identiteit op basis van de verschillende ordeningsprincipes binnen een maatschappij, in de bokssport nog steeds bestaan. Het traditionele en anatomische onderscheid tussen mannen en vrouwen wordt volgens haar nog steeds gehanteerd en zou een dominante positie innemen in de representatie van de bokscultuur.

Woodward (2004) onderzocht in haar etnografische studie of mannelijkheid in de bokscultuur mogelijkerwijs wordt geproduceerd dan wel wordt ‘opgevoerd’ door boksers. Zij stelt dat bij het deelnemen aan een sport als boksen de neiging voor mannen zichzelf te

(17)

presenteren als ‘hard’ en een ‘echte man’ toeneemt. Dit past binnen de traditie van een specifieke vorm van fysieke en dominante mannelijkheid zoals in de vorige paragraaf werd veronderstelt door Wellard. Daarnaast argumenteren Wacquant (1995:496) en ook Woodward (2004:250) dat de boksring- en gym de ultieme plek is van hegemonische mannelijkheid. Hegemonische masculiniteit refereert ook in dit geval naar de cultureel geïdealiseerde vorm van een masculiene identiteit, die masculiniteit associeert met ‘doorzettingsvermogen en competitiviteit’, de ‘ondergeschiktheid van vrouwen’ en de ‘marginalisatie van homoseksuele mannen’ (Connel 1990: 83 en 94).

The construction of boxing is one that depends heavily on binary oppositions, especially one between women and men. This view supports essentialist claims to exclusivity and focuses on what Judith Butler (1993) calls anatomical sex. Whilst theories of identity, especially the theorizing of gender identities, become ever more concerned with intersectionality (Butler, 1990) and the interrelationships between different dimensions of identity (Woodward, 2002), boxing is ever more constructed around resistance to the rhetoric of transgression and interconnections and remains entrenched in a binary logic. (Woodward 2004:9)

De kickboksgym kan verder worden gezien als een sociale orde die sterk patriarchaal is ingedeeld. Kickboksers worden op basis van gewichtsklasse ingedeeld in hiërarchische systemen die zowel doorwerken in de wedstrijden als binnen de oefenruimte waar door de kickboksers wordt getraind. Wanneer verder wordt gekeken naar hoe genderrelaties en genderidentiteit worden geconstrueerd binnen de kickbokscultuur, is de veldtheorie van de Franse socioloog Pierre Bourdieu (1930 - 2002) daarvoor een bruikbare theorie. Bourdieu conceptualiseert de maatschappij of de sociale omgeving waarbinnen actoren handelen als een geheel van overlappende, relatief autonome velden. Elk veld heeft zijn eigen regels, percepties, interacties en posities en bestaat uit een geheel van relaties met een eigen specifieke structuur. Naast het veld onderscheidt Bourdieu de habitus, die eigen is aan specifieke situaties en groepen. Habitus verwijst naar een systeem van disposities: de door socialisatie bereikte schema’s die onze waarneming en ons gedrag zo sturen dat ze als

‘spontaan’ en ‘vanzelfsprekend’ worden ervaren (Bork, van, G.J. et al 2012). Gender is

volgens Bourdieu een essentieel onderdeel van de habitus van een persoon en komt voort uit het zich eigen maken van waarden, normen, instellingen en gedragswijzen die binnen een sociale organisatie worden bepaald en gedefinieerd. Zo worden mannelijkheid en vrouwelijkheid door aangeleerde schema’s anders gedefinieerd. Het verschil tussen

(18)

mannelijkheid en vrouwelijkheid wordt volgens Bourdieu versterkt door een set van symbolische tegenstellingen als man/vrouw, binnen/buiten, sterk/zwak, actief/passief (Paradis 2012:18). Masculiniteit bestaat volgens de socioloog in de ‘permanent tension and contention, sometimes verging on the absurd, imposed on every man by the duty to assert his manliness in all circumstances’ (Bourdieu 2001:50). De mannelijkheid moet worden gevalideerd en gelegitimeerd door middel van herkenning van andere mannen en de man zou een continue druk voelen om mannelijkheid te benadrukken.

Kickboksen kan worden opgevat als zo’n sociale orde waarbinnen expliciete en impliciete regels en conventies gelden en waarbij een bepaalde vorm van masculiniteit of het lichaam de positie binnen dat veld kan bepalen. Daarnaast worden specifieke manieren van gedrag gezien als normaal of natuurlijk. De ideeën van Bourdieu stroken met wat Paradis (2012) opmerkt over de bokssport. Volgens Paradis (2012:85) vraagt de heersende sociale orde in vechtsporten om een bepaalde kijk op masculiniteit die een legitieme bokser definieert als onbevreesd, sterk en moedig: een zogenaamde ‘alfaman’. Die definitie zou als natuurlijk worden gezien. Volgens Lafferty en McKay (2004) is het cruciaal boksen te zien als typische masculiene cultuur om de vechtsport te begrijpen en als afgebakend veld te zien. De ideeën die bestaan over hegemonische masculiniteit zoals boven omschreven, gelden daarbij als normaal of natuurlijk gedrag binnen de kickbokscultuur.

Kickboksen kan zo worden gezien als een microkosmos of universum waarbij de allerkleinste fout in de ring noodlottig kan zijn voor een individu. Met het risico dat wordt genomen tijdens de verschillende wedstrijden in de carrière van een professionele kickbokser, is ‘kickboksen’ niet zomaar een betaalde baan; het vechten is een vorm van fysiek werk waarbij de kickbokser zelf grote controle kan uitoefenen en de kickbokser zich als het ware volledig identificeert met die occupatie. Zo stelt ook Wacquant (1995:507) dat: “Fighting is not simply something that they do. Because it demands and effects are far-reaching restructuring of the self as well as an integral colonization of one’s life world, boxing is what

they are”.iv Waar het in dit citaat over boksen gaat, gaat dit ook op voor het kickboksen,

omdat de vechtsporten op belangrijke punten (zoals bovengenoemd) overeenkomsten lijken te hebben.

Hier zien we de werking van de performativiteit van gender naar voren komen. Zoals Butler opmerkt, werkt het ‘doen’ van gender als stylized act: kleding, gedrag, manier van spreken en de stilering van het lichaam dragen allemaal bij aan de vorming van genderidentiteit. Ook het lichaam speelt daarbij een belangrijke rol. Zo schrijft Butler: “One is not simply a body, but, in some very key sense, one does one’s body and, indeed, one does

(19)

one’s body differently from one’s contemporaries and from one’s embodied predecessors and successors as well.” (Rock, Franssen en Essink 2013:130). Ook Oats merkt in On Boxing (1987:5) op dat ‘Like a dancer, a boxer ‘is’ his body, and is totally identified with it.’ Dit wordt nog eens extra versterkt door de verdeling van kickboksers in verschillende gewichtsklassen, waarbij de zwaargewichten hiërarchisch bovenaan staan. De kickbokser is als het ware zijn lichaam en ontleent op die manier zijn identiteit aan dat lichaam.

Als laatste licht ik voor de volledigheid kort de positie van en kijk op vrouwen in het kickboksen toe. Zowel Lafferty en McKay (2004) als Paradis (2012) hebben gekeken naar de positie van vrouwen in de boksgym en ring. Net als Wacquant (1995), merken Lafferty and McKay (2004) op dat de boksgym een hypermasculiene ruimte is waar vrouwen worden getolereerd zolang zij incidenteel aanwezig zijn. Zij laten er geen twijfel over bestaan dat vrouwen vaak op een kleinerende manier worden benaderd in de ultramasculiene wereld van het boksen. Connel (1995) argumenteert dat deze uitsluiting niet los valt te zien van het anatomische onderscheid tussen man/vrouw en het lichaam dat daarbij hoort. De uitsluiting zou voorkomen uit een bepaalde bevestiging die mannen krijgen op basis van hun lichaam en sportprestaties.

The institutional organization of sport embeds definite social relations: competition and hierarchy among men, exclusion or domination of women. These social relations of gender are both realized and symbolized in the bodily performances. Thus men’s greater sporting prowess has become symbolic proof of superiority and right to rule. (Connel 1990:54)

Daarnaast benadrukt Wellard (2009:17) dat ‘the feminine serves to establish what is not expected in sporting performances.’ Het vrouwelijke, of, dat wat aan vrouw-zijn wordt toegeschreven, past niet binnen het patroon van wat men zou verwachten bij vechtsport en de link die wordt gelegd met het competitieve karakter daarvan. Ook Hargreaves (1997) merkt dit op. Zo merkt zij in haar studie naar de geschiedenis van de representatie van vrouwelijke boksers op dat de associatie met bloed en verwondingen (‘kneuzingen, snijwonden en hersenschudding’), die intrinsiek verbonden zijn aan de agressie, het geweld en gevaar van het boksen, als natuurlijk worden gezien voor mannen en absoluut in strijd met de essentie van vrouwelijkheid:

Blood, bruises, cuts and concussion, which accompany boxing’s intrinsic aggression, violence and danger, are popularly considered to be legitimate and even ‘natural’ for

(20)

men (Messner, 1992:67), but absolutely at odds with the essence of femininity. Boxing, as Wacquant (1995:90) argues, is deeply gendered, embodying and exemplifying ‘a definite form of masculinity: plebeian, heterosexual and heroic’. (Hargreaves 1997:35)

Het uiten van emoties wordt gezien als een eigenschap die wordt toegeschreven aan het vrouw-zijn en daarmee als niet-mannelijk. Daarom let ik in de analyse op de aanwezigheid van zogenaamde ‘vrouwelijke’ eigenschappen zoals bescheiden gedrag, zorgzaamheid en emotionaliteit bij de omschrijving van de kickboksers en de verklaring die wordt gegeven voor een bepaald handelen of gedrag dat daaraan wordt gekoppeld. Boksen, zoals Wacquant betoogt, belichaamt en spreidt 'een bepaalde vorm van mannelijkheid’ tentoon die ‘heteroseksueel en heldhaftig' zou zijn. Het is daarnaast te verwachten dat voornamelijk agressiviteit een veel voorkomende troop is in de representatie van het kickboksen, zo stelt Wacquant (1995:495): “If there is a single set of recurrent images and narrative strategies - it is no doubt that of violence: the unmediated, unbridled fistic onslaught of man upon man is unquestionably the most graphic picture spontaneously associated with prizefighting.” Volgens Wacquant (1995:506) zien vechtsporters de sport zelf als een kunst waar niet alleen agressie, maar ook zelfdiscipline, instinct, strategie, emotie en rationaliteit van groot belang zijn in de ring.

In wat volgt zet ik vraagtekens bij de veronderstelling van een vaststaand idee over masculiniteit, zoals geformuleerd door Wacquant (1995), Paradis (2012) en Lafferty en McKay (2004) en verken de complexiteit en de variaties van mannelijke identiteit en etniciteit. Bepaalde representaties en beelden kunnen als vanzelfsprekend worden voorgesteld, maar uit de analyses zal blijken dat deze representaties niet zo eenduidig zijn zoals de bovengenoemde auteurs veronderstellen. Aan de hand van hoofdstuk 3 en 4 laat ik zien dat betekenissen die in onze cultuur aan sekseverschillen of aan verschillen in ras, huidskleur, natie of sociale klasse worden toegekend, onderdeel van de productie van taal zijn.

Hoofdstuk

3

Analyse

3.1 De representatie van gender en etniciteit in De Kickbokser

De vraag die in dit onderzoek wordt gesteld is of er in de teksten gebruik wordt gemaakt van een bepaalde categorisering wat betreft gender en etniciteit, welke termen dat zijn en vooral

(21)

ook: wat de ambiguïteiten van die categorieën zijn. Hoewel een biografie geen literaire tekst is, biedt tekstanalyse een bruikbaar instrument om de representatie van gender en etniciteit te analyseren. Ze kan namelijk worden ingezet om te laten zien hoe de macht van de tekst werkt en brengt in beeld hoe teksten subject- en objectposities scheppen en hoe deze posities uiteen worden gezet langs de lijnen van sekse en kleur (Meijer 1996:90). De lezer is hierin afhankelijk van de verteller. We kunnen slechts weten en zien wat de vertelinstantie ons laat weten en zien (Meijer 1996:12). Omdat de distributie van focalisatie tevens bepaalt wie de macht heeft in het verhaal is het vaststellen van de focalisatie onmisbaar in de analyse van de wijze waarop een tekst sekse en etniciteit representeert (Meijer 1996:12). Verder wil ik graag nog benadrukken dat waar de meeste tekstkritiek gender en etniciteit als aparte analytische categorieën bestudeert, ik in wat volgt kijk naar de samenhang daarvan. Worden er verklaringen gegeven voor het gedrag en worden bepaalde verbanden tussen lichamen (man, vrouw), gender (mannelijkheid, vrouwelijkheid) en etniciteit als ‘natuurlijk’ gerepresenteerd, waarbij afwijkingen daarvan als nauwelijks denkbaar worden beschouwd?

De biografie De kickbokser werd in 2011 gepubliceerd bij uitgeverij Prometheus en is geschreven door journalist Jens Olde Kalter. Hij schreef onder meer voor Quote, De Pers, De

Telegraaf en Nieuwe Revu. De journalist is zelf ook fervent kickbokser en verbaasde zich

erover dat hoewel er in Japan zo’n drieëndertig miljoen Japanners voor de televisie zitten tijdens de uitzendingen van het K-1-toernooi, de topsporters in Nederland maar nauwelijks erkenning lijken te krijgen. In 2011 besloot hij daarom een biografie te schrijven over Ernesto Hoost. In De kickbokser is Kalter de vertelinstantie, of: focalisator, maar worden ook visies van anderen weergegeven door middel van quotes. De tientallen gesprekken die de journalist hield met kennissen, kenners, collega’s en ooggetuigen zijn door de biografie heen verweven en geven allen een visie op de identiteit van Hoost.

De kickbokser vertelt het verhaal van Ernesto Frits Hoost, die in 1965 is geboren in

Heemskerk. Hij groeit op in Hoorn en start op zijn vijftiende met kickboksen. Hoost traint zes jaar bij de sportschool Sokudo en stroomt in korte tijd door naar de A-klasse. Vanaf 1988 belandt zijn carrière in stroomversnelling: hij behaalt titels in het Savate-systeemv en het Thaiboksenvi en vecht in Nederland, België, Frankrijk, Zwitserland, Japan, Canada, Australië, Hongkong en USA (New York en Las Vegas). Na acht jaar lang op professioneel niveau te hebben gekickbokst, zegt hij zijn baan als sportlaar voor alternatief gestrafte jongeren op om zich volledig te kunnen focussen op het kickboksen. Het werk is niet langer meer te combineren met het vele reizen en de strakke trainingsschema’s die bij het leven van een

(22)

professionele kickbokser horen. In 1993 staat Hoost voor het eerst in de ring van de K-1 Grand Prix in Japan. Vanaf dat moment wordt hij ook wel Mister Perfect genoemd, een bijnaam die een morele lading lijkt te hebben. Op 2 december 2006 neemt hij voor de laatste maal deel aan de K-1, waar hij in de halve finale op punten verliest.vii

In de representatie van Hoosts identiteit door Kalter komen vooral het doorzettingsvermogen en de vechtersmentaliteit die hij zou bezitten sterk naar voren. Wanneer wordt gerefereerd aan zijn kwaliteiten, worden deze eigenschappen genoemd en veelal ook geprezen. Zo haalt Kalter een anekdote aan over een van Hoosts eerste sparsessies. Ton Vriend, de toenmalige trainer van Hoost, merkt dan op dat Hoost nog wel wat mager is op het moment dat hij voor het eerst de ring in stapt, maar, zo stelt Kalter: “Wat Vriend dan nog niet kent is Ernesto’s vermogen om te focussen en om af te zien. Onontbeerlijke

eigenschappen om aan te top te komen en te blijven. Zeker in het kickboksen.”viii ‘Afzien’

wordt hier een onontbeerlijke en dus een onmisbare eigenschap genoemd voor het kickboksen. Ook stelt Kalter dat “Ernesto’s grootste wapen de combinatie van timing en

agressie was.”ix Verder wordt trainer Vriend geciteerd met de uitspraak dat de meeste

topsporters zich ‘helemaal kunnen geven om de top te bereiken’. Hij stelt dat zolang het trainen goed gaat, de meeste topsporters tot het gaatje aan, maar dat dat vaak is totdat er een blessure op hun pad komt. Vriend stelt dat wanneer een topsporter een blessure oploopt, de ware aard van een sporter naar boven komt: “Sommigen [kickboksers, MB] hangen jankend en desperaat over een trainingsapparaat heen. Hoost niet, die wilde maar één ding: terug die

berg op.”x Hoost wordt hier gerepresenteerd als iemand die altijd doorzet, ook al heeft hij

blessures opgelopen. Zoals in hoofdstuk twee is gebleken, kunnen de eigenschappen onverzettelijkheid en doorzettingsvermogen in verband worden gebracht met ideeën die bestaan over masculiniteit. Uit het theoretisch kader is verder naar voren gekomen dat representatie van een specifieke vorm van masculiniteit binnen de sociale institutie sport kan worden gezien als natuurlijke vorm van gedrag, die naast competitiviteit ook in verband wordt gebracht met agressie.

De troop ‘agressie’ is ook aanwezig in De kickbokser, maar heeft meer betrekking op de manier waarop de vechtsport wordt omschreven, dan op de manier waarop Hoosts identiteit wordt geconstrueerd en gerepresenteerd. Nergens wordt Hoost als persoon zijnde als agressief omschreven, maar die agressiviteit heeft wel betrekking op de manier waarop Hoost wordt gerepresenteerd op het moment dat hij in de ring staat. Zo wordt Hoost naar het verschil gevraagd tussen het sparren in een trainingssessie en het vechten van een officiële wedstrijd. Hij stelt dan het volgende: “In de ring heb je de intentie om iemand knock-out te

(23)

slaan. Alles wat je doet staat in het teken van afbraak, je wil iemand dus zo veel mogelijk pijn

doen, hard raken, hem uitschakelen.”xi Hoost wordt hier aangehaald met de uitspraak dat hij

‘iemand zo veel mogelijk pijn wil doen’. Ook wordt Hoost aangehaald met het volgende citaat, waarin hij toelicht dat hij de pijn die hij tijdens het sparren voelt, ‘best lekker vindt’.

We [Hoost en zijn sparringpartners, MB] deden wie het hardst kon trappen. We oefenden low-kicks met het kussen ertussen, maar we probeerden elkaar vooral pijn te doen. Ik vond dat best lekker moet ik toegeven. Niet omdat die ander dan een week niet kon lopen en ik daar op kickte of zo, maar het gaf je een gevoel van superioriteit. Dat je de beste en de sterkste was.xii

Pijn, zo stelt Hoost, geeft het gevoel van superioriteit: het gevoel de beste en de sterkste te zijn. Zoals is gebleken, kan volgens Wacquant (1995:496) het kickboksen als een hypermasculiene activiteit worden gezien omdat de sport vraagt om een hoge pijngrens, fysieke hardheid en de mogelijkheid tot wegcijferen van pijn en lichamelijke schade. In het geval van de bovenstaande citaten wordt dit door middel van de uitspraken van Hoost bevestigt en wordt Hoost gerepresenteerd als een kickbokser die in staat is tot het wegcijferen van pijn en daarmee mannelijk zou zijn.

Tegelijk wordt Hoost gerepresenteerd als bescheiden, bedeesd, rustig en correct. Zo omschrijft Rob Kaman, een Nederlandse kickbokser waar Hoost tijdens zijn carrière een aantal keren tegen vecht, Hoost als volgt: “In onze eerste wedstrijd was Ernesto een broekie. Maar wel een taaie. Ik dacht dat hij van de straat kwam, maar hij bleek een rustige, correcte

jongen die goed kon kickboksen.”xiii Ook de Surinaams-Nederlandse kickbokser Ivan

Hippolyte beschrijft Hoost op eenzelfde manier: “Ik verwachtte een mannetje,’ zegt Hippolyte, ‘maar er kwam een bescheiden, haast bedeesde jongen binnenlopen.” Dat bescheiden en behouden karakter wordt ook door Danny van Soelen, een bekende reclameondernemer met wie Hoost samen dancefeesten organiseert, bevestigd. Van Soelen lijkt in de biografie een verband te leggen tussen het behoudende karakter van Hoost en zijn jeugd. Hij wijt het behouden karakter van de kickbokser aan het feit dat Hoost vroeger thuis ‘ieder dubbeltje’ moest omkeren.

Ik [Van Soelen, MB] wilde weer groot, Ernesto wilde het [organiseren een tweede dancefeest, MB] kleinschaliger aanpakken. Zijn behoudende karakter kwam bovendrijven. Hij wilde op safe spelen. Dat heeft hij van zijn vader. Ik begreep dat wel want ze hebben vroeger thuis ieder dubbeltje moeten omkeren. Als je goed keek, zag je

(24)

het ook in de ring. Eerst vlogen de mawashi’sxiv om je oren. Nu was de low-kick zijn ding. Dat was veiliger.xv

Dit is interessant omdat Hoosts karakter wordt verklaard aan de hand van het feit dat Hoost het vroeger thuis niet breed had, dus aan de sociale klasse waarin hij zich bevindt. Ook is het interessant dit in het licht van identiteitsvorming te bekijken met betrekking op het koloniale verleden. In Post-colonial Immigrants and the Identity Formations in the Netherlands (2012) wordt de identiteitsvorming van eerste- tweede en derde generatie immigranten in Nederland op verschillende manieren in kaart gebracht. Jones onderzoekt de dynamiek van het postkoloniale burgerschap in Nederland en toont een aantal complexe manieren waarop Nederlandse politici hebben getracht in het reine te komen met de postkoloniale erfenis van het Nederlandse imperium. Zo stelt Jones (2012:44) dat er in de naoorlogse politiek rond de jaren zeventig en tachtig een aantal vertogen bestonden waarmee Nederlandse politici opnieuw betekenis wilden geven aan de Nederlandse nationaliteit. Die discoursen illustreren dat nationaliteit voor burgers uit de voormalige koloniën een zogenaamde voorwaardelijke status had. Dit gaat volgens Jones vooral op in het geval van Suriname, waar de onafhankelijkheid grotendeels werd ingegeven door de wens van de Nederlandse staat om de vrije migratie te beëindigen en de grenzen van de Nederlandse natiestaat duidelijker te trekken. Volgens Jones speelt Ethnic othering een belangrijke rol in deze vertogen en daarmee in de identiteitsvorming van deze nieuwe groep Nederlandse burgers. Zo sloten politici Nederlandse burgers uit de overzeese gebieden uit van een door hen ‘ingebeelde Nederlandse gemeenschap’ door hun identiteit te portretteren 'ongeschikt' voor de Nederlandse samenleving. Zelfs nadat zij zich Nederland hadden gevestigd, gold dat de symbolische inclusie in het land - als 'echte' en de bevoegde leden van de Nederlandse samenleving - verre van vanzelfsprekend was. Burgers uit de voormalige koloniën en hun nakomelingen lijken volgens Jones echter tegenwoordig meer geaccepteerd minder geproblematiseerd. Wat Jones hiermee aantoont is dat de werkelijke sociale en symbolische positie van mensen in een samenleving niet afhankelijk is van hun juridische status, maar ook te maken heeft met de steeds wisselende betekenissen die worden gegeven aan formele burgers binnen een staat. Dit laat zien dat de manier waarop iets of iemand wordt gerepresenteerd, een machtig middel is om bijvoorbeeld een verschil aan te tonen tussen insiders en outsiders (2012:45).

Hoost wordt als een outsider gerepresenteerd wanneer het in de biografie zijn jeugd betreft. Hoost heeft het volgens Kalter tijdens zijn basisschooltijd dan ook zwaar gehad in het

(25)

‘witte Hoorn’. Zo valt te lezen dat Hoost vroeger door zijn ‘afrocoupe’ op de atletiekbaan nooit veilig was: zelfs de trainer lachte mee als hij voor ‘pleeborstel’ werd versleten. Als Hoost bij voetbal op de bank zat, dachten zijn ouders soms dat er naast voetbaltechnische overwegingen ook andere motieven een rol speelden. Vanaf jongs af aan is Hoost ingeprent dat hij als ‘zwarte jongen’ een ‘extra stap’ moet doen: “Wees trots op wie je bent,” zei men thuis, “maar weet dat je als zwarte jongen altijd een stapje extra moet zetten in een witte maatschappij,”xvi werd Hoost al op jonge leeftijd verteld, zo is te lezen. Die tegenstelling tussen het ‘witte Hoorn’ en ‘zwarte jongen’ is een terugkerende structuur in de biografie.

In de biografie wordt gesteld dat Hoost het liefst een individuele sport beoefent. “In het begin combineert Ernesto kickboksen nog met voetbal, maar hij geniet zo van zijn nieuwe sport, niet alleen vanwege het testosterongehalte en het spektakel. Het individuele aspect spreekt

hem aan.”xvii Hier wordt ten eerste gerefereerd aan de sport met een ‘hoog

testosterongehalte’, waarbij meteen een beeld van mannelijkheid wordt opgeroepen. Verder wordt gesteld dat het kickboksen Hoost aanspreekt vanwege het individuele aspect.

Coltrane and Massineo (2000) onderzochten de manier waarop mannen in advertenties worden gerepresenteerd aan de hand van vijf variabelen. Als eerste ging het in de representatie van mannen om het tonen van leiderschap door middel van autoritair en dominant gedrag. Ten tweede om het ontvangen van respect door middel van hoge status, eer en trots. Ten derde werd de man als onafhankelijk, autonoom, zelfverzekerd en individualistisch afgebeeld. Ten vierde als agressief, competitief en bezitterig. De laatste karakteristieken waren berekend, niet-emotioneel en rationeel (373). Deze representaties betreffen stereotype beelden van mannen. Ik ben mij ervan bewust dat het in dit onderzoek gaat om afbeeldingen in advertenties, maar deze karakteristieken illustreren wel de manier waarop mannelijkheid wordt vormgegeven door de manier waarop zij worden gerepresenteerd en op die manier de werkelijkheid kan beïnvloeden en creëren. De manier waarop Hoosts identiteit als kickbokser wordt gerepresenteerd valt binnen deze stereotype beelden. Dat stereotype beeld mannen wordt ook geuit in relatie tot de kickbokssport, zo zien we in het volgende citaat, waarin Kalter beschrijft hoe misdaadjournalist John Van den Heuvel zich voelt wanneer hij voor het eerst kickboksgala een kickboksgala bezoekt:

Veel bestuurders – een vooral hun vrouwen – glimmen nog meer dan de wieldoppen van hun auto’s. (…) Het is niet zijn eerste kickboksgala, maar toch is hij opgewonden,

(26)

zoals mannen nu eenmaal opgewonden raken wanneer ze naar hun vechtende soortgenoten kijken.xviii

Hier veronderstelt Kalter dat mannen nou eenmaal opgewonden raken als zij naar vechtende mannen (‘soortgenoten’) kijken. Daarmee komt een stereotype beeld van ‘de man’ naar voren, die ervan zou houden naar vechtsport te kijken.

In de biografie wordt door Kalter gerefereerd aan de open cultuur die in de kickbokswereld bestaat. Volgens de journalist is de maatschappij in de school van Vriend zijn tijd vooruit. De sportschool is “Een mozaïek van Surinamers, Indische jongens, Hollanders en zelfs een eerste Turk: hier is de integratie direct geslaagd, zoals dat in de gemiddelde kickboksgym nog altijd het geval is.” Hoost zegt daarover: “Ik voelde me voor het eerste niet anders, niet bekeken.

Op de mat viel alles weg. Zweet heeft geen kleur.”xix De kickbokscultuur wordt zo door

Kalter gerepresenteerd als een samenleving waarin huidskleur niet zou bestaan. Ook is te lezen dat “Hoost na een paar maanden alleen nog maar wil trainen met zijn trainer Ton Vriend. Dat komt niet alleen doordat hij de sport zo cool vindt en merkt dat hij er goed in is. Hij voelt zich ook welkom. Dat was als eerste zwarte jongen in het stijf witte Hoorn wel eens

anders geweest.”xx En “De structuur [in de kickboksgym] is hiërarchisch, er gelden strenge

regels. De pikorde binnen de groep stoelt op prestaties in de ring en gymanciënniteit. Kleur, leeftijd en maatschappelijke status zijn onbelangrijk”xxi Hier wordt letterlijk gesteld dat kleur, leeftijd en maatschappelijke status onbelangrijk zijn. Maar, huidskleur bestaat wel degelijk en categoriseert vechters binnen de sociale hiërarchie van de kickbokscultuur. Zo wordt de uitspraak van de Nederlandse profkickbokser André Mannaart aangehaald dat Hoost ‘de mannelijkste neger’ is die hij kent. Volgens Mannaart kunnen sommige Surinaamse vechters goed kickboksen, maar kunnen zij zich ook aanstellen, zo zien we in het volgende citaat:

Samen met Hippo [Surinaams-Nederlandse kickbokser Ivan Hippolyte, MB] is Hoost de mannelijkste neger die ik ken. Daar bedoel ik mee dat sommige Surinaamse vechters geweldig kunnen kickboksen en er een show van kunnen maken. Maar als er een scheentje op een scheentje botst of er een low-kickje te veel wordt genomen dan willen ze nog wel eens zielig gaan kijken. Vergeet dat maar bij Ernesto en Hippo. Integendeel. Die schakelen dan juist een tandje bij.xxii

Mannaart trekt hier parallellen tussen de twee Surinaamse kickboksers Ernesto Hoost en Ivan Hippolyte. Beide mannen zijn Surinaams en beide mannen zouden, in tegenstelling tot

(27)

sommige Surinaamse vechters, wel doorzettingsvermogen bezitten. Hoosts identiteit als kickbokser wordt zo geconstrueerd door mannelijke waarden zoals competitiviteit en agressiviteit. Tegelijkertijd wordt door Mannaart gesuggereerd dat Surinamers over het algemeen kleinzerig kunnen zijn. Etniciteit speelt daarmee een belangrijke rol in de identiteitsvorming van de kickbokser. In zijn jeugd wordt Hosot meerdere malen geconfronteerd met het feit dat hij een zwarte jongen is in het ‘witte Hoorn’. Kalter haalt een citaat aan waarin Hoost door zijn klasgenootjes op het schoolplein van de basisschool wordt gepest:

Hij [Hoost] zou het geluid van de riemen die op het schoolplein tegen de grond sloegen niet vergeten. ‘Toby, Toby… What’s your name,’ imiteerden de kinderen de slavendrijver uit de serie Roots. Als Kunta Kinte in de serie zegt dat hij zo heet, wordt hij net zo lang met de zweep geslagen totdat hij uiteindelijk zijn slavennaam Toby uitspreekt. En dat is wat zijn medeleerlingen naar Ernesto schreeuwen, terwijl hun riemen de zwepen moeten voorstellen.xxiii

Hoost wordt hier uitgescholden voor Toby, een personage uit de Amerikaanse serie Roots, een serie die zich afspeelt in de late achttiende eeuw. De serie is gebaseerd op het boek

Roots: The Saga of an American Family (1976) van de Amerikaanse schrijver en journalist

Alex Haley. In het Nederlands werd het boek uitgegeven onder de naam Roots: Wij zwarten. Toby is de slavennaam van Kunta Kinte, die in handen komt van slavenvangers en wordt verscheept van Afrika naar Amerika. Het aanhalen van dit citaat is een vorm van intertekstualiteit, waarbij verwezen wordt naar de slavenhandel.

In de biografie De Kickbokser komen, net als in de biografie Badr Hari: de harde

werkelijkheid achter Badr Hari zal blijken, vrouwen niet tot nauwelijks aan het woord.

Focalisatie gebeurt alleen door mannen. Daarmee hebben mannen een object-positie en vrouwen een subjectpositie in beide biografieën. Eenmaal wordt Doreen, de vrouw van Hoost, naar haar mening gevraagd. Dat is enkel wanneer het gaat over het bedrog van Hoost met een andere vrouw tijdens een van zijn reizen naar Japan. Daarbij worden vrouwen gezien als fysiek minder, zo valt te lezen wanneer in de biografie door Kalter wordt geschreven over de professionele bokser Lucia Rijker. In Rijkers zoektocht naar een gelijkwaardige, vrouwelijke tegenstander vertrekt ze enkele weken naar Amerika voor een carrière in het profboksen. In het kickboksen zijn namelijk geen vrouwen meer die haar tegenstand kunnen bieden. Rijker is volgens Kalter “zo dominant dat zelfs veel mannelijke collega’s bij Vos

(28)

Gym moeite met haar hebben op de training.”xxiv Rijker laat vallen dat ze wel eens tegen een man wil vechten. Dat wordt als volgt omschreven:

Beng beng beng! Zweetdruppels spatten van Mousid Akamranes [mannelijke tegenstander van Rijker] hoofd als hij de vuistcombinatie met zijn schedel opvangt. Aan de rondingen en paardenstaart te zien is de afzender van het geweld een vrouw. Maar ze beukt als een kerel. (…) Met een mooi, jongensachtig gezicht, een wijd shirt en snelle kapbewegingen valt ze totaal niet uit de toon.xxv

Lucia ‘beukt als een kerel’, terwijl aan haar ‘rondingen en paardenstaart te zien is dat zij een vrouw is’. Door de vergelijking met een kerel te maken, wordt gesuggereerd dat Lucia dan wel een vrouw is, maar doordat zij zo hard kan slaan op een man zou lijken. Toch wordt Rijker voor het eerst in haar leven knock-out geslagen. Haar trainer zegt daarover: “Lucia had een ander tegenstander moeten hebben want deze jongen was gewoon te sterk en te zwaar. Los van het fysieke verschil is zo’n jongen extra gemotiveerd. Hij kijkt wel uit om van een vrouw te verliezen. Dan had ie de rest van zijn leven iets uit te leggen.”xxvi Hier wordt gesteld dat een man niet van een vrouw wil verliezen, omdat, zo wordt geïmpliceerd, vrouwen ‘minder’ zouden zijn dan mannen, in elk geval qua fysiek.

Bescheiden gedrag, dienstbaarheid en zorgzaamheid zijn eigenschappen die niet tot nauwelijks in verband worden gebracht met Hoost. Zijn identiteit wordt zelden in relatie gebracht met emotionaliteit. Wanneer dit wel gebeurt, wordt daarbij vermeld dat Hoost geen emotionele man is; het laten zien van emoties wordt zo als het ware een uitzonderlijk moment dat de lezer mag meemaken. Zo is op een van de eerste pagina’s van de biografie te lezen hoe Hoost wordt overmand door emoties wanneer hij terug naar de kleedkamers loopt na zijn allerlaatste gevecht. Hoost wordt dan aangehaald met de woorden “Echt een huiler ben ik nooit geweest. Maar de tranen rollen over mijn wangen. (…) Als ik de ring uitloop, huil ik

nog steeds. (…) In een achtbaan van emotie loop ik naar de uitgang.” xxvii

xxviii

Door ‘echt een huiler ben ik nooit geweest’, verklaart Hoost expliciet dat huilen niet bij zijn persoonlijkheid hoort. Emotionaliteit wordt voornamelijk in verband gebracht met verdriet hebben om een vrouw. Nadat zijn vrouw Doreen achter het bedrog van Hoost met de Japanse vrouw komt, stelt Kalter “Hij [Hoost, MB] schrikt, meer dan zij. Mister Perfect, de man die zijn emoties

nooit de vrije loop laat, huilt onafgebroken.” En “Ik [Hoost] lig zelden ergens van

wakker, behalve wanneer ik verdriet heb om een vrouw.” xxix Mister Perfect, ofwel Ernesto

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ondanks het feit dat er in de situatie van figuur 9 flink wat water uit de personenauto is gelopen, kantelt de takelwagen terwijl deze in de situatie van figuur 8 nog stevig..

Hugh Daniel Badcock: The choice of a new town engineer for Pretoria was made between two candidates in 1902. The municipal council favoured George Bastable

Waar de etnische endogamie bij de Mafa en de Mundang voor vrouwen /.owel als mannen geldt, geldt ze bij de Fulbe alleen voor vrouwen. Ondanks het feit dal de Fulbe, met een beroep op

Er zijn wel heel veel zekerheden in het geding: niet alleen kent het bureau de toekomst en die van ziekenhuizen in het bijzonder, het is er kennelijk diep van overtuigd dat er ook

We presented the parameterized Two Counters game and showed that this provides an exponential lower bound for the recursive algorithm, for (all variations of) priority promotion,

Bewijs dat de oppervlakte van een paraboolsegment (oppervlakte begrensd door de parabool en een rechte loodrecht op de as van een parabool) gelijk is aan 4 3 van de oppervlakte

Voor bij de berekening van de lengte van de halve ellips de substitutie x = sin t uit en toon aan dat beide integralen dan gelijk zijn (je kan van deze integralen geen

Het nieuwsbericht Grote fouten ontdekt in wiskundige software (NRC Handelsblad, 14 novem- ber) meldt dat er softwarefou- ten in Mathematica zitten, een programma dat vooral