• No results found

De invloed van peers op het sociale gedrag van adolescenten gemodereerd Door Extraversie : vanuit de Differential Susceptibility Theorie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van peers op het sociale gedrag van adolescenten gemodereerd Door Extraversie : vanuit de Differential Susceptibility Theorie"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed Van Peers Op Het Sociale Gedrag Van Adolescenten Gemodereerd Door Extraversie

Vanuit De Differential Susceptibility Theorie

Lâsse Krikke 5871662 begeleider: J. Weeland Universiteit Van Amsterdam

(2)

Abstract

Gedrag wordt op allerlei manieren beïnvloed. Deze literatuurstudie kijkt naar welk effect peers hebben op het sociale gedrag van adolescenten en welke invloed de mate van

extraversie hierop heeft. Er zal vanuit de Differential Susceptibility Theorie gekeken worden. Deze theorie zegt dat een omgevingsfactor en een persoonlijkheidsfactor cumulatief zowel een positief als een negatief effect kunnen hebben op een mens. Verwacht wordt dat extraversie een ontvankelijkheidsfactor (Susceptibility) is, die in combinatie met peers een adolescent cumulatief beïnvloed, zowel positief als negatief. De literatuur is nog niet

toereikend genoeg om uitspraken te doen. Wel laat de literatuur een mogelijke richting zien, zo blijken peers vooral een negatief effect op adolescenten te hebben. Echter enkele

onderzoeken tonen ook een positief effect aan. Extraversie zou een moderator kunnen zijn en tevens mogelijk een ontvankelijkheidsfactor. Dit is door gebrek aan onderzoek nog niet met zekerheid vast te stellen. Wel is vast te stellen dat enkele kenmerken van extraversie, zoals impulsiviteit en gericht op sociale interacties ontvankelijkheidsfactoren zijn voor de invloed van peers.

(3)

Inleiding

De adolescentie is een tijd waarin jongeren gaan experimenteren, met als gevolg dat ze zowel pro-sociaal (zoals een ander helpen) als anti sociaal gedrag (zoals kleine criminaliteit en agressie) kunnen vertonen (Van Bilsen, Jonkers, Schuurman & Swager, 1991; Biglan, 2004). Maar hoe ontstaan beide vormen van gedrag? Milfont & Sibley (2012)laten zien dat gedrag door twee factoren beïnvloed wordt, door persoonsfactoren, zoals persoonlijkheid en omgevingsfactoren, zoals school, peers en familie. Bij (jonge) kinderen hebben met name ouders een grote invloed op de gedragsontwikkeling, maar tijdens de adolescentie verschuift dit naar de peers (Gecas & Seff, 1990). Zo blijken peers één van de hoofdvoorspellers te zijn voor delinquent gedrag bij adolescenten (Dishion, Bullock, & Granic, 2002). Deze invloed van peers op het gedrag van adolescenten wordt ook wel het ‘peer effect’ genoemd (Albert & Steinberg, 2011; Albert, Chein, & Steinberg, 2013).

De invloed van peers wordt in de literatuur vooral benaderd als een risicofactor voor de ontwikkeling van anti-sociaal gedrag. Uit verschillende onderzoeken, zoals Steinberg (2008) en Simons-Morton et al. (2011), blijkt dat adolescenten meer risicovol gedrag vertonen in het bijzijn van peers, dan wanneer de adolescent alleen is. Bovenstaande onderzoeken laten alleen zien dat peers een negatief effect hebben op het gedrag van adolescenten, zouden peers niet ook een positief effect kunnen hebben op het gedrag van adolescenten? De literatuur is hierin nog niet toereikend. Er zijn enkele onderzoeken gedaan naar een mogelijk positief effect. Zo laat het onderzoek van Ryan (2001) een positief effect van peers zien op het gedrag van een adolescent. Namelijk wanneer een, binnen het onderwijs, hoog presterende adolescent omgaat met andere hoog presterende peers, dan is het verval in schoolmotivatie minder, dan wanneer dezelfde adolescent was aangesloten bij een laag presterende peergroep. Daarnaast zijn er programma’s die gebruik maken van de positieve invloed van peers, bijvoorbeeld het EQUIP programma (Brugman & Bink, 2009). Dit programma gebruikt cognitieve therapie en

(4)

sociale groepsdruk om het gedrag van adolescenten te veranderen (Brugman & Bink, 2009). Alleen de onderzoeken naar een positieve invloed van peers op het gedrag van adolescenten zijn schaars. De sociale wetenschap kijkt vooral naar het negatieve effect van peers op het gedrag van adolescenten. Terwijl meer kennis van de mogelijke positieve invloed van peers op het sociaal gedrag belangrijk is. Het draagt namelijk bij aan onze kennis over mogelijke beschermingsfactoren tegen anti-sociaal gedrag. Tevens kan het wellicht ook handvatten opleveren voor preventie en interventie van dit gedrag.

Een van de factoren die van invloed zijn op het gedrag zijn persoonlijkheidsfactoren (Milfont & Sibley, 2012). Een persoonlijkheidsfactor die van invloed zou kunnen zijn op het peer effect, is extraversie. Extraversie zou op twee manieren invloed kunnen uit oefenen op het gedrag van adolescenten. Ten eerste op een directe manier: een hoge mate van extraversie is gekoppeld aan meer sociaal gedrag (Gray, 2008). Ten tweede op een indirecte manier: De mate van extraversie beïnvloed de ontvankelijkheid van een adolescent voor

omgevingsfactoren. Hoe hoger de mate van extraversie hoe ontvankelijker de adolescent zal zijn voor invloeden vanuit de omgeving. Lucas en Diener (2001) tonen aan dat de mate van extraversie gekoppeld is aan hoeveel iemand zich richt op de buitenwereld. Bij iemand die zich meer richt op zijn omgeving zou het dus wellicht ook mogelijk kunnen zijn dat diegene dan meer ontvankelijk is voor invloeden vanuit de omgeving. Verder is uit onderzoek van Fairbairn, Sayette, Wright, Levine, Cohn en Creswell (2015) en Jones, Miller en Lynam (2011) gebleken dat extraversie een modererend effect kan hebben tussen omgevingsfactoren en gedrag, zoals bij het ervaren van beloningen en het drinken van alcohol (Fairbairn et al., 2015) en pro-sociaal gedrag en populariteit (Wolters, Knoors, Cillessen & Verhoeven,2014). Er is echter geen onderzoek gedaan naar extraversie als modererende factor voor het peer effect en het sociale gedrag van adolescenten. Deze onderzoeken laten wel zien dat er een

(5)

mogelijkheid is dat extraversie van invloed is op het gedrag van adolescenten en dat de mate van extraversie wellicht de mate van ontvankelijkheid voor omgevingsinvloeden beïnvloed.

Een model dat een cumulatief effect laat zien tussen omgevingsfactoren en

persoonlijkheidsfactoren is het ‘Dual Risk’ model (Belsky & Pluess, 2009). Dit model richt zich echter alleen op de negatieve cumulatieve effecten, oftewel kwetsbaarheidsfactoren. Bijvoorbeeld extraversie en peers zijn beide van invloed op de mate van delinquentie (Dishion et al., 2002; Pauw, Mervielde, en Van Leeuwen, 2009) en mogelijk versterken ze samen dit effect. Een adolescent, met een hoge mate van extraversie en veel contact met peers, zou dus een verhoogde kans hebben op het vertonen van delinquent gedrag. Echter een cumulatief positief effect wordt in het ‘Dual Risk’ model niet erkend. Terwijl er bij sommige omgevingsfactoren (peers) en persoonlijkheidsfactoren (extraversie) ook positieve effecten worden gevonden (Ryan,2001; Mehl, Gosling & Pennebaker, 2006). Zou het mogelijk zijn dat een positieve persoonlijkheidsfactor en een positieve omgevingsfactor ook een positief

cumulatief effect kunnen hebben? Een theorie die van zowel positieve als negatieve effecten uit gaat, is de ‘Differential Susceptibility Theorie’ van Belsky (1997). Deze theorie gaat ervan uit dat er twee verschillende soorten mensen zijn, de meer robuuste mensen en mensen die meer ontvankelijk zijn voor omgevingsfactoren. De robuuste mensen ervaren weinig invloed vanuit hun omgeving, terwijl de meer ontvankelijke mensen veel invloed ervaren vanuit omgeving. Deze invloed kan zowel positief als negatief zijn, Belsky en Pluess (2009) omschrijven dit als ‘for better and for worse’.

In deze literatuur studie wordt er getracht antwoord te geven op de vraag: Modereert extraversie de invloed van peers op het (anti)sociaal gedrag van adolescenten? Dit zal gedaan worden aan de hand van drie deelvragen: 1. Welke invloed hebben peers op (anti)sociaal gedrag van adolescenten? 2. Welke invloed heeft extraversie op het ‘peer effect’? 3. Is extraversie een ontvankelijkheidsfactor? De verwachting is dat peers van invloed zijn op het

(6)

(anti)sociale gedrag van adolescenten (Steinberg, 2008; Simons-Morton et al., 2011). Doordat de onderzoekswereld vooral gericht is op negatieve invloed, zal deze ook meer naar voren komen. Wat zou kunnen betekenen dat hoe meer (anti) sociaal gedrag peers vertonen, hoe meer (anti) sociaal gedrag adolescenten vertonen. Verder wordt verwacht dat de mate van extraversie van invloed is op hoe sterk een adolescent wordt beïnvloed door het ‘peer effect’. Met andere woorden adolescenten die meer extravert zijn, zullen meer invloed van peers ervaren dan adolescenten die meer introvert zijn. Wat zou betekenen dat extraversie een ontvankelijkheidsfactor zou kunnen zijn. Dit houdt in dat de persoonlijkheidsfactor

extraversie en de omgevingsfactor peers samen zowel een cumulatieve positieve als negatieve invloed kunnen hebben op het sociale gedrag van adolescenten.

Welke invloed hebben peers op het (anti)sociale gedrag van adolescenten?

De invloed van peers op adolescenten is vaak onderzocht (Gardner & Steinberg, 2005; Padilla, Walker & Bean, 2009; Tome, et al., 2008; Chassin, Flora & King, 2004; Simons-Morton, Lerner & Singer, 2005). Zo tonen Padilla et al. (2009) en Tome et al. (2008) aan dat peers van invloed zijn op welke kleding adolescenten dragen, hoe ze praten, of ze geweld accepteren en het vertonen van antisociaal gedrag. Uit onderzoek van Gardner & Steinberg (2005) en Simons-Morton et al. (2011) blijkt tevens dat adolescenten meer risicovol gedrag vertonen in het bijzijn van peers, dan wanneer ze alleen zijn. Deze onderzoeken keken naar de verschillen tussen adolescenten, jonge kinderen en volwassenen. Aansluitend op die twee onderzoeken, blijkt uit het onderzoek van Smith, Cheinn en Steinberg (2015) dat adolescenten meer risico’s nemen, zelfs als ze bewust zijn van de risico’s. Andere gebieden waar peers invloed op uitoefenen zijn: roekeloos rijgedrag, kleine criminaliteit en middelen gebruik, zoals alcohol en drugs (Chassin et al., 2004; Simons-Morton & et al., 2005; Steinberg, 2008). Uit een onderzoek van Dishion en et al. (2002) blijken peers de grootste voorspeller te zijn

(7)

van delinquent gedrag bij adolescenten. Hoe meer delinquent gedrag peers vertonen hoe groter de kans dat de adolescent dit ook gaat vertonen. Weigard, Chein, Alber, Smith en Steinberg (2014) hebben ook onderzoek gedaan naar de invloed van peers. Zij hebben gekeken of er een verschil van invloed is als peers bekende of onbekende zijn van de adolescenten. Uit hun onderzoek kwam naar voren dat voor een adolescent zowel bekende peers als onbekende peers het gedrag van een adolescent beïnvloed. Dit houdt in dat zolang er peers in de omgeving van de adolescent zijn, hij of zij beïnvloed wordt in zijn of haar gedrag.

Wat maakt nou dat peers een dergelijke invloed hebben op het gedrag van

adolescenten? Binnen de literatuur bestaan er verschillende verklaringen. Een verklaring die in de literatuur weinig ondersteuning vindt is dat verschillende hersengebieden, ten tijde van de adolescentie, zich op verschillende momenten ontwikkelen, met als gevolg dat een adolescent niet in staat is om te overzien welke keuze de minste risico’s heeft (Steinberg, 2008; Luna, Padmanabhan en O’Hearn, 2010). Reyna en Farley (2006) laten echter in hun onderzoek zien dat een adolescent over dezelfde kennis, waarden en efficiënte

verwerkingsmechanismen beschikt als een volwassene. Wat betekent dat een adolescent even capabel is om risicovolle situaties goed in te schatten (Reyna & Farley, 2006). Brown (2004) geeft een andere mogelijke verklaring voor het peer effect. In zijn onderzoek stelt Brown (2004) dat adolescenten meer tijd doorbrengen met peers, dan jonge kinderen en volwassenen doen. Het gevolg van meer tijd met peers doorbrengen is dat adolescenten een grotere kans hebben op interactie momenten dan kinderen of volwassenen (Brown, 2004). Doremis-Fitzwater, Varlinskaya en Spear (2010) tonen in hun onderzoek aan dat adolescenten niet alleen meer invloed ervaren door het hebben van meer contact, maar dat adolescenten dit contact met peers ook als meer lonend ervaren. Tevens stellen Brown en Larson (2009) dat adolescenten meer waarden hechten aan de normen en waarden van peers, dan dat

(8)

Een laatste verklaring voor het ‘Peer effect’ is dat het beloningssysteem van de adolescent mogelijk door peers wordt getriggerd (Albert & Steinberg, 2011; O’Brien, Albert, Chein & Steinberg, 2011; Weigard et al., 2014). Albert en Steinberg (2011), Weigard et al. (2014) en O’Brien et al. (2011)tonen aan dat peers ervoor zorgen dat adolescenten meer waarde hechten aan directe beloningen. Daarnaast tonen Chein, Albert, O’Brien, Uckert en Steinberg (2011) in hun onderzoek aan dat adolescenten niet alleen meer risico gedrag vertonen in het bijzijn van peers, maar dat tijdens dit risico gedrag de hersengebieden

geassocieerd met het beloningssysteem van de adolescent ook meer activiteit laat zien. Peers lijken dus niet alleen het risicovolle gedrag van de adolescent te stimuleren, maar ook het ervaren van beloningen. En volgens Blackmore (2008) en Spear (2009) hechten adolescenten veel waarde aan beloningen. Doordat adolescenten veel waarde hechten aan beloningen, lijkt het logisch dat adolescenten meer gedrag laten zien dat die beloning veroorzaakt. Logue, Chein, Gould, Holiday en Steinberg (2014) ondersteunen dit effect van peers op het

beloningsysteem van adolescenten. Doordat zij dit onderzoek bij muizen hebben gedaan en vonden dat ook muizen meer gericht zijn op de beloning in het bijzijn van andere muizen, denken zij dat het effect dat peers hebben op het beloningssysteem van adolescenten, een evolutionair effect is dat bij verschillende diersoorten in stand is gebleven (Logue et al., 2014). Het lijkt er dus op dat er hier sprake is van een systeem wat al lang werkzaam is en aanwezig is bij verschillende diersoorten.

Er is genoeg bewijs te vinden dat peers van invloed zijn op het gedrag van

adolescenten. Echter laat veel bewijs voor dit ‘peer effect’ een negatieve effect zien, zoals dat peers zorgen voor meer delinquent gedrag en middelen misbruik bij adolescenten (Steinberg, 2008). Hoe zit het met een mogelijk positief effect van peers op adolescenten? In de literatuur is daar op dit moment nog erg weinig aandacht voor. Terwijl het kennen van positieve

(9)

protectieve factoren voor criminaliteit, middelen misbruik en risicovol gedrag. Op dit moment zijn er enkele onderzoeken, die kijken naar een mogelijk positief effect van peers op het gedrag van adolescenten. Zo blijkt uit onderzoek van Camacho, Tomé, Matos, Gamito en Diniz (2010) dat peer groepen bepaalde waarde en normen hebben en als een adolescent bij deze peergroep wil horen, past hij of zij de waarde en normen daar naar aan. Wanneer een peergroep dus positieve waarde en normen heeft, zoals je gebruikt geen geweld, je helpt anderen, dan neemt de adolescent deze waarden en normen over. Met als gevolg dat de adolescent meer positief gedrag gaat vertonen(Camacho, et al., 2010). Oudere onderzoeken zoals Newcomb en Bawell (1996) en Coie, Dodge en Coppotelli (1982) laten ook positieve effecten van peers zien. Zo tonen Newcomb en Bagwell (1996) aan dat positieve peer relaties ervoor zorgen dat de adolescent betere sociale vaardigheden en conflict

oplossingsvaardigheden heeft. Coie et al. (1982) tonen, door middel van een mulitple regressie analyse onder 550 kinderen (8 tot 10 jaar) en adolescenten (13-14 jaar), aan dat positieve peer relaties ervoor zorgen dat kinderen betere samenwerkingsvaardigheden hebben en minder storend gedrag vertonen in de klas. Meer recente onderzoeken lijken ook een positief peer effect op het gedrag van adolescenten te vinden. Uit het onderzoek van Crosnoe, Cavanagh en Elder (2003) komt naar voren dat peers de mogelijkheid hebben om een

positieve ondersteunende omgeving te creëren, waar binnen adolescenten op academisch gebied profijt van kunnen hebben. Roseth, Johnson & Johnson (2008) sluiten zich hierbij aan. In hun onderzoek tonen ze aan dat peers een positief effect hebben op de academische

prestaties van adolescenten. Naast het positieve effect op de academische vaardigheden van adolescenten, blijken peers ook een positief effect te kunnen hebben op fysieke activiteiten (Voorhees en Murray, 2005). Echter tonen deze onderzoeken niet aan dat peers ook een positief effect op het sociale gedrag van adolescenten kunnen hebben. Wel laten ze een richting zien, namelijk als peers een positief effect op academische en fysieke activiteiten

(10)

kunnen hebben, dan is het wellicht ook mogelijk dat peers een positief effect hebben op het sociale gedrag van adolescenten.

Een interventie programma wat al gebruik maakt van het idee dat peers ook op sociaal gedrag een positieve invloed kunnen uitoefenen is EQUIP. Dit programma maakt gebruik van cognitieve gedragstherapie en sociale druk om het gedrag en de denkwijze van adolescenten zo te veranderen dat dit weer passend is binnen de huidige maatschappij (Brugman & Bink, 2009). Sociale druk houdt bij dit interventie programma in dat niet een individu

verantwoordelijk wordt gemaakt, maar de groep. Wanneer er iets gebeurt, wordt de hele groep hierop aangesproken. Met hopelijk als gevolg dat de groep elkaar controleert op gedrag en waar nodig ook elkaar aanspreekt op dit gedrag (Brugman & Bink, 2009). twee belangrijke kritische noten bij dit programma zijn dat dit interventie programma wordt gebruikt om negatief gedrag te veranderen in positief gedrag. het is dus de vraag of dit als een positief peer effect gezien kan worden. Maar negatief gedrag dat door middel van peers wordt omgevormd in positief gedrag laat wel zien dat peers een mogelijke positieve invloed kunnen hebben op het gedrag van adolescenten. De tweede kritische noot is dat in Amerika de resultaten van dit programma veelbelovend waren, maar uit het onderzoek van Van Heijst (2012) blijken de resultaten in Nederland tegen te vallen.

Dat peers van invloed zijn op het gedrag van de adolescent is duidelijk. De literatuur laat hierin vooral een negatief effect zien. Echter de onderzoeken en interventies die zich richten op het positieve peer effect tonen aan dat het mogelijk kan zijn dat peers een positieve invloed hebben op het sociale gedrag van adolescenten.

(11)

Welke invloed heeft extraversie op het ‘Peer effect’?

In de vorige deelvraag is er naar de omgevingsfactor peers gekeken en de invloed die deze factor heeft op het gedrag van peers. Echter zoals Milfont en Sibley (2012) al aan toonden wordt gedrag ook beïnvloed door persoonlijkheidsfactoren. Een

persoonlijkheidsfactor die het gedrag zou kunnen beïnvloeden is extraversie. Uit onderzoek van Doremis-Fitzwater et al. (2010) blijkt dat de mate van extraversie van invloed is op hoeveel iemand gericht is op zijn of haar omgeving. Iemand die zich meer op zijn omgeving richt ondervindt hier wellicht ook meer invloed van. De mate van extraversie kan dus van invloed zijn op hoe sterk iemand door omgevingsfactoren wordt beïnvloed. Het onderzoek van Gray (2008) ondersteund deze aanname. Extraversie blijkt namelijk van invloed te zijn op de sociale interactie tussen mensen (Gray, 2008). Daarbij blijkt uit het onderzoek van Lucas en Diener (2001) dat mensen, die meer extravert zijn, meer op zoek zijn naar sociale interacties dan mensen die meer introvert zijn. En blijken deze extraverte mensen meer voldoening te halen uit de sociale interacties (Lucas & Diener, 2001). De gerichtheid op de buitenwereld, vooral het sociale aspect van extraversie komt ook in het onderzoek van Fishman en Bellugi (2011) naar voren. Zij vonden dat de mate van extraversie van invloed is op hoeveel iemand reageert op sociale stimuli, met hoe hoger de mate van extraversie, hoe meer iemand reageert op sociale stimuli. McLean en Pasupathi (2006) en Mehl et al. (2006) tonen verder aan dat de mate van extraversie ook van invloed is op sociale vaardigheden en spraakzaamheid. Zij verstaan onder spraakzaamheid dat de mate van extraversie van invloed is op hoeveel iemand praat en hoe goed de kwaliteit van praten van diegene is. Hoe hoger de extraversie, hoe beter de spraakzaamheid (McLean & Pasupathi, 2006; Mehl et al., 2006). Stautz en Cooper (2014) vonden op hun beurt dat mensen die extravert zijn constant verlangen naar sociale beloningsstimuli. Oftewel de mate van extraversie verhoogt de behoefte om op een sociale manier beloond te worden. Dit sluit aan bij het idee dat het

(12)

beloningssysteem van adolescenten wordt getriggerd door de aanwezigheid van peers (Albert & Steinberg, 2011; O’Brien et al., 2011; Weigard & et al., 2014). De mate van extraversie in combinatie met peers zou dus mogelijk de behoefte aan (sociale) beloningen kunnen

versterken bij adolescenten.

De gerichtheid op de omgeving, door de mate van extraversie, zou erop kunnen duiden dat extraversie als moderator kan figureren. Echter in de huidige literatuur is extraversie nog weinig onderzocht als moderator tussen persoonlijkheid en omgeving. De artikelen die er zijn tonen wisselende resultaten. Zo tonen Fairbairn et al. (2015) aan dat de mate van extraversie modereert voor hoe hoog het beloningsgevoel is van mensen die alcohol met peers drinken. Hoe hoger de mate van extraversie hoe meer beloningsgevoel iemand ervaart. Wolters en et al. (2014) laten daarnaast zien dat een hoge mate van extraversie van invloed is op de invloed van pro sociaal gedrag op populariteit. De kanttekening die hierbij geplaatst moet worden is dat dit effect alleen bij een hoge mate van extraversie werd gevonden, andersom was dit effect niet aanwezig. Verder tonen ze aan dat de mate van extraversie ook van invloed is op

antisociaal gedrag en populariteit. Echter werd er weinig verschil tussen een hoge en een lage mate van extraversie gevonden (Wolters & et al., 2014). Yu, Branje, Keijsers, Koot, Meeus (2014) tonen aan dat extraversie een modererende rol kan hebben, echter tonen zij aan dat het effect andersom is dan de hypothese in deze literatuurstudie. Zij vonden namelijk dat mensen met een hoge mate van extraversie meer invloed hebben op hun peers en dat juist mensen met een lage mate van extraversie meer invloed van peers ervaren (Yu, Branje, Keijsers, Koot & Meeus, 2014). Aan de andere kant tonen Slagt, Dubas, Dekovic, Haselager en van Aken (2015) aan dat extraversie geen moderator is voor delinquent gedrag bij adolescenten die omgaan met delinquente peers. En tonen de Leeuw, Scholte, Sargent, Vermulst en Engels (2010) in hun onderzoek aan dat extraversie geen modererende rol heeft tussen het

(13)

direct het rookgedrag van de adolescent te beïnvloeden. Of extraversie een moderator is voor de invloed van peers op het sociale gedrag van adolescenten is nog niet direct te bewijzen. Wel blijkt dat extraversie van invloed is op sociale gedragingen en situaties, zoals bij het drinken van alcohol met peers en de mate van populariteit. De kans dat extraversie ook modereert voor sociaal gedrag en peers zou dus mogelijk kunnen zijn.

Uit onderzoeken die naar het directe effect van extraversie hebben gekeken, blijkt ook dat de mate van extraversie van invloed is op hoeveel invloed de omgeving heeft op iemand, zowel positief als negatief. Zo tonen Prinzie, van der Sluis, de Haan en Dekovic (2010) en de Pauw en et al. (2009) aan dat de mate van extraversie positief samenhangt met externaliserend probleem gedrag. Hoe hoger de mate van extraversie, hoe hoger de kans dat een persoon externaliserend probleemgedrag vertoont, zoals agressie. Dit werd ook gevonden door Watson, Stasik, Ellickson en Stanton (2015). Daarnaast tonen zij aan dat de mate van

extraversie negatief samenhangt met depressie en angststoornissen. Wat dus betekent dat hoe hoger de mate van extraversie, hoe minder kans op een depressie of een angststoornis

(Watson, Stasik, Ellickson & Stanton, 2015). Een ander positief effect van extraversie is dat deze de peer acceptatie in de vroege adolescentie voorspelt (Van der Werf, Kuyper & Offringa, 2006; Jensen-Campbell et al., 2002). Dit houdt in dat hoe hoger de mate van

extraversie hoe meer diegene wordt geaccepteerd door peers, met als gevolg dat diegene meer sociale contacten heeft en makkelijker in de omgang is. Het is mogelijk dat dit voor meer invloed van peers zorgt, want hoe makkelijker je in de omgang bent hoe meer iemand zich aanpast aan de mensen om zich heen (Stautz & Cooper, 2014). Doordat ook veel onderzoeken over extraversie wijzen naar directe effecten op het gedrag of de omgeving en het mogelijk is dat extraversie modereert tussen peer invloed en sociaal gedrag (Watson, Stasik, Ellickson & Stanton, 2015; Van der Werf, Kuyper & Offringa, 2006; Jensen-Campbell et al., 2002; Yu, Branje, Keijsers, Koot, Meeus, 2014; Fairbairn et al., 2015). Zou er gezegd kunnen worden

(14)

dat extraversie ook een modererende rol kan aannemen met betrekking tot het peer effect en het sociale gedrag van adolescenten. Wat betekent dat een hogere mate van extraversie zorgt voor een grotere invloed van peers.

Is er sprake van een ontvankelijkheidsfactor?

De literatuur toont vooral een negatief effect op het gedrag van adolescenten door peers en extraversie (Simons- Morton et al., 2011; Steinberg, 2008; Korotkov, 2008; Prinzie et al., 2010). Echter bij zowel peers als extraversie tonen enkele onderzoeken aan dat er ook een positief effect kan zijn (Camacho et al., 2010; McLean & Pasupathi, 2006; Mehl et al., 2006). Hiervan uitgaand zou dat betekenen dat het Dual Risk model wellicht niet toereikend genoeg is. Dit model zegt namelijk dat er een cumulatief negatief effect is tussen een

persoonlijkheidsfactor en een omgevingsfactor (Belsky & Pluess, 2009). Doordat zowel peers als de mate van extraversie adolescenten ertoe zetten om sensaties of risico’s te zoeken (Smith, Chein & Steinberg, 2015; Stautz & Cooper, 2014), zouden ze elkaar kunnen

versterken, wat resulteert in een sterkere drang om deze sensaties of risico’s te zoeken. Echter dit model houdt geen rekening met een mogelijk cumulatief positief effect. De theorie

Differential Susceptibility Theorie (DST) van Belksy (1997) houdt hier wel rekening mee. Deze theorie gaat ervan uit dat er twee soorten mensen zijn, de robuuste en ontvankelijke mensen (Belsky & Pluess, 2009). De robuuste mensen zullen weinig invloed ervaren vanuit de omgeving. Zij zullen zich ongeacht hun omgeving altijd het zelfde ontwikkelen (Belsky & Pluess, 2009). Terwijl de ontvankelijke mensen veel invloed ervaren vanuit de omgeving, deze invloed kan zowel positief als negatief zijn. Zo kan een negatieve omgeving ervoor zorgen dat een meer ontvankelijk persoon extra benadeeld wordt in zijn ontwikkeling, terwijl een positieve omgeving ervoor zorgt dat een meer ontvankelijk persoon extra voordeel hiervan heeft (Belsky & Pluess, 2009).

(15)

De vraag is of de mate van extraversie een dergelijke ontvankelijkheidsfactor kan zijn? Oftewel zorgt een hoge mate van extraversie ervoor dat iemand meer ontvankelijk is voor zowel negatieve als positieve invloeden van peers? Op dit moment ontbreekt de literatuur wat betreft dit onderwerp. Wel blijken er onderzoeken die aan tonen dat extraversie mogelijk een ontvankelijkheidsfactor zou kunnen zijn voor het effect van peers op het sociale gedrag van adolescenten. Miller (2010) en Meldrum, Miller en Flexon (2013) tonen beiden aan dat er factoren zijn die de ontvankelijkheid voor de invloed van peers kunnen vergroten. Zo toont Miller (2010) aan dat geslacht een ontvankelijkheidsfactor is voor de invloed van peers. Jongens bleken namelijk meer invloed te ervaren van peers dan meisjes (Miller, 2010). En Meldrum et al. (2013) vonden in hun onderzoek dat de mate van self-control ook een ontvankelijkheidsfactor kan zijn. Namelijk hoe lager de mate van self-control hoe ontvankelijker iemand is voor de invloed van peers (Meldrum et al., 2013). Er zijn dus persoonskenmerken, zoals geslacht en self control, die de mate van invloed van peers kunnen beïnvloeden. Echter, wat betreft extraversie, is er op dit moment maar één onderzoek die iets zegt over een mogelijk effect. Stautz en Cooper (2014) hebben, door middel van een

vragenlijst, bij 269 scholieren gekeken naar het effect van enkele persoonskenmerken en de ontvankelijkheid voor peer invloeden. Uit hun onderzoek bleek dat bepaalde kenmerken van extraversie invloed uitoefenen op het peer effect, zoals impulsiviteit. Uit hun onderzoek bleek dat hoe hoger de mate van impulsiviteit, hoe meer invloed peers hebben op het gedrag van de adolescent. Daarnaast tonen enkele onderzoeken deze ontvankelijkheid ook indirect aan. Zo blijkt uit het onderzoek van Kiesner, Cadinu, Poulin en Bucci (2002) dat de ontvankelijkheid voor peer invloeden wordt beïnvloed door de hoeveelheid waarden die iemand aan een groep hecht. Lucas en Diener (2001) tonen aan dat de mate van extraversie van invloed is op hoeveel iemand zich richt op sociale situaties. Brown en Larson (2009) sluiten hierop aan, zij tonen namelijk aan dat adolescenten meer waarden hechten aan de waarde en normen van

(16)

peers dan volwassenen of kinderen. Een adolescent ,met een hoge mate van extraversie, is dus meer gericht op sociale situaties en hecht meer waarden aan de waarden en normen van peers dan volwassenen of kinderen. Onderzoeken van Trucco, Colder, Bowker en Wieczorek (2010) en Cillissen en Mayeux (2004) ondersteunen dit. Uit het onderzoek van Cillissen en Mayeux (2004) bleek dat de mate waarin adolescenten sociale status van belang vinden, dit van invloed is op het peer effect. Doordat de mate van extraversie van invloed is op veel sociale interacties of gedragingen (Gray, 2007; Lucas & Diener, 2001; Stautz & Cooper, 2014; Fishman & Bellugi, 2011), zal sociale status ook meer van belang zijn. Met als gevolg dat adolescenten met een hoge mate van extraversie meer invloed ervaren van peers.

Daarnaast tonen Trucco et al (2010) aan dat de mate waarin de doelen van een adolescent gericht zijn op sociale groepen ook van invloed zijn op het peer effect. Een hoge mate van extraversie zorgt ervoor dat iemand zich meer richt op sociale interacties (Lucas & Diener, 2001; Fishman & Bellugi, 2011) en zal dus zijn doelen meer richten op sociale groepen. Het is dus, aan de hand van de indirecte bewijzen en het onderzoek van Stautz en Cooper (2014), mogelijk dat de mate van extraversie een ontvankelijkheidsfactor is voor de invloed van peers op het sociale gedrag van adolescenten.

Conclusie en discussie

Deze literatuurstudie heeft gekeken naar de invloed van peers op het sociale gedrag van adolescenten, naar de invloed van extraversie op dit mogelijke effect en of extraversie een ontvankelijkheidsfactor kan zijn. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat peers van invloed zijn op allerlei gebieden rondom adolescenten, zoals kledingkeuze, de normen en waarden van een adolescent en delinquent gedrag (Simons-Morton et al., 2005; Padilla, & et al., 2009). Echter, op dit moment is er nog geen direct bewijs voor de positieve invloed van peers op het sociale gedrag van adolescenten. Wel laten enkele onderzoeken zien dat peers van invloed

(17)

zijn op kenmerken van sociaal gedrag, zoals sociale vaardigheden (Newcomb & Bagwell, 1996) en anti sociaal gedrag (Tome, Matos &Diniz, 2008). Doordat peers invloed hebben op veel aspecten van het leven van een adolescent, het peer effect, zou het mogelijk kunnen zijn dat peers ook invloed op het sociale gedrag hebben. Omdat de literatuur vooral een negatief effect aantoont zou er gezegd kunnen worden dat peers vooral een negatieve invloed hebben op het sociale gedrag van adolescenten. Echter is het niet mogelijk om een positief effect uit te sluiten. Er is namelijk nog te weinig onderzoek gedaan naar de positieve effecten van peers. De onderzoeken die wel een positief peer effect laten zien (Camacho et al., 2010; Voorhees & Murray, 2005) geven een mogelijke richting dat peers ook positief van invloed kunnen zijn op het sociale gedrag van adolescenten.

Verder blijkt uit de literatuur dat de mate van extraversie van invloed is op hoeveel iemand zich richt op de buitenwereld (Lucas & Diener, 2001) en hoeveel iemand zich richt op sociale stimuli (Fishman & Bellugi, 2011). Andere onderzoeken tonen aan dat extraversie op gebieden als roken (de Leeuw, et al., 2010) en populariteit (Wolters, et al., 2014) ook kan figureren als moderator. Een hoge mate van extraversie zorgt er dus voor dat iemand zich meer richt op sociale interacties, stimuli en de buitenwereld (Lucas & Diener, 2001; Fishman & Bellugi, 2011). Daar bijkomend kijken de onderzoeken naar extraversie als moderator ook vaak naar peers. Wellicht is het dus mogelijk dat extraversie ook een moderator is tussen sociaal gedrag van adolescenten en de invloed van peers. Met hoe hoger de mate van

extraversie, hoe meer invloed peers hebben op het gedrag van adolescenten. Echter om deze uitspraak goed te kunnen onderbouwen is het nodig dat hier meer onderzoek naar wordt gedaan.

Als laatste is er gekeken of extraversie ook een ontvankelijkheidsfactor voor de

invloed van peers op het sociale gedrag van adolescenten zou kunnen zijn. Dit houdt in dat de mate van extraversie gekoppeld is aan hoeveel positieve of negatieve invloed een adolescent

(18)

ervaart van peers, zoals uitgelegd door de Differential Susceptibility Theorie van Belsky (1997). Uit de literatuur blijkt dat het mogelijk is dat extraversie een ontvankelijkheidsfactor is (Miller, 2010; Meldrum et al., 2013; Kiesner, et al., 2002; Stautz & Cooper, 2014).

Wel kent deze literatuur studie duidelijk enkele beperkingen. Zo is de literatuur tot nu toe zeer gering, dit maakt dat dit de grootste beperking van deze literatuurstudie is. Namelijk, er is nog weinig onderzoek gedaan naar het positieve peer effect en extraversie is als

moderator tussen peers en sociaal gedrag nog niet tot nauwelijks onderzocht. Het gevolg hiervan is dat er geen directe bewijzen zijn die de hoofdvraag kunnen ondersteunen. Wel laat de huidige literatuur zien dat het mogelijk kan zijn dat dit positieve peer effect en extraversie als ontvankelijkheidsfactor kunnen bestaan.

Hunter en zijn collega’s (2009) tonen daarnaast een andere beperking aan, namelijk dat bepaalde gedragingen van adolescenten ook bepaalde peers aantrekken. Hierop

aansluitend tonen Curran, Stice en Chassin (1997) aan dat adolescenten met

gedragsproblemen peers met gedragsproblemen aantrekken. In deze studie is er vanuit gegaan dat peers van invloed zijn op adolescenten en niet dat adolescenten van invloed zijn op hun keuze van peers. Hierop aansluitend worden adolescenten in dit onderzoek neergezet als mensen die door middel van sociale druk vanuit peers worden beïnvloed in hun gedrag en waarden en normen. Echter toont Lo’pez-Pe’rez (2008) aan dat de invloed van peers ook kan voortkomen uit een verlangen van de adolescent om te voldoen aan de gedragsregels en normen en waarden van een peergroep. Dat adolescenten zich aanpassen aan een peergroep zou dus ook vanuit een intrinsieke motivatie kunnen komen (Lo’pez-Pe’rez, 2008).

In het begin van deze literatuur studie is er gesproken over dat gedrag voortkomt uit een combinatie van omgevingsfactoren en persoonlijkheidsfactoren. Een omgevingsfactor waar in dit onderzoek niet naar is gekeken is familie. Uit het onderzoek van Garnier en Stein (2002) komt namelijk naar voren dat distale factoren (bv Sociaal-Economische-Status en een

(19)

adolescent richting een bepaalde peergroep kan sturen. Zo kan een negatieve thuissituatie ervoor zorgen dat een adolescent met een bepaalde peergroep omgaat en daardoor wellicht negatief beïnvloed worden. Verder tonen Kim, Conger, Lorenz en Elder (2001), wat betreft de factor familie, aan dat de relatie die een adolescent heeft met zijn familie ook van belang is. Zo lijkt een affectieve en steunende familie een grotere kans op positieve peer effecten te geven (Kim, et al., 2001).

Deze literatuur studie kan op dit moment nog geen harde bewijzen geven met

betrekking tot de invloed van peers op het sociale gedrag van adolescenten, gemodereerd door de mate van extraversie. Meer onderzoek hiernaar zou een duidelijker beeld kunnen geven van de invloed van peers op het gedrag van adolescenten, zowel positief als negatief. Door het in kaart brengen van alle factoren en hun effecten is het mogelijk om adolescenten hierin meer te begeleiden en zou het positieve effect van peers beter benut kunnen worden. Dit zou kunnen betekenen dat adolescenten minder delinquent en meer pro sociaal gedrag gaan vertonen. Een belangrijke boodschap wat we uit deze literatuurstudie kunnen halen is dat de invloed van peers op het gedrag van adolescenten niet onderschat moet worden. En de mate van extraversie een groter effect zou kunnen hebben op de invloed van peers, dan tot nu toe in de literatuur wordt aangetoond.

(20)

Literatuur

Albert, D., & Steinberg, L. (2011). Judgment and decision making in adolescence. Journal of Research on Adolescence, 21(1), 211-224. doi: 10.1111/j.1532-7795.2010.00724.x Albert, D., Chein, J., & Steinberg, L. (2013). The teenage brain peer influences on adolescent

decision making. Current Directions in Psychological Science, 22(2), 114-120. doi: 10.1177/0963721412471347

Belsky, J. (1997). Theory testing, effect‐size evaluation, and differential susceptibility to

rearing influence: the case of mothering and attachment. Child Development, 68(4), 598-600. doi: 10.1111/j.1467-8624.1997.tb04221.x

Belsky, J., & Pluess, M. (2009). Beyond diathesis stress: differential susceptibility to environmental influences. Psychological bulletin, 135(6), 885.

http://dx.doi.org/10.1037/a0017376

Biglan, A. (Ed.). (2004). Helping adolescents at risk: Prevention of multiple problem behaviors. Guilford Press. doi: 10.1177/1359104506067887 Blakemore, S.J. (2008). The social brain in adolescence. Nature Reviews

Neuroscience, 9 (4), 267–277. doi:10.1038/nrn2353

Brown, B. B. (2004). Adolescents’ relationships with peers. Handbook of adolescent psychology, 2, 363-394. doi: 10.1002/9780471726746.ch12 Brown, B. B., & Larson, J. (2009). Peer relationships in adolescence.

Handbook of adolescent psychology. doi: 10.1002/9780470479193.adlpsy002004 Brugman, D. & Bink, M.D. (2009). Effects of the EQUIP peer intervention

program on self-serving cognitive distortions and recidivism among delinquent male adolescents. Psychology, Crime & Law. doi: 10.1080/10683160903257934

(21)

Camacho, I., Tomé, G., Matos, M., et al. (2010). A escola e os adolescentes: Qual a influência da família e dos amigos? Revista de Psicologia da Criança e do Adolescente, 1, 101-116. http://hdl.handle.net/11067/90

Chassin, L., Flora, D. B., & King, K. M. (2004). Trajectories of alcohol and drug

use and dependence from adolescence to adulthood: the effects of familial alcoholism and personality. Journal of Abnormal Psychology, 113(4), 483.

http://dx.doi.org/10.1037/0021-843X.113.4.483

Chein, J., Albert, D., O’Brien, L., Uckert, K., & Steinberg, L. (2011). Peers

increase adolescent risk taking by enhancing activity in the brain’s reward circuitry. Developmental Science, 14(2), F1-F10. doi: 10.1111/j.1467-7687.2010.01035.x Cillessen, A. H., & Mayeux, L. (2004). From censure to reinforcement:

Developmental changes in the association between aggression and social status. Child Development, 75(1), 147-163. doi: 10.1111/j.1467-8624.2004.00660.x

Coie, J. D., Dodge, K. A., & Coppotelli, H. (1982). Dimensions and types of

social status: A cross-age perspective. Developmental Psychology, 18(4), 557. http://dx.doi.org/10.1037/0012-1649.18.4.557

Crosnoe, R., Cavanagh, S., & Elder, G. H. (2003). Adolescent friendships as academic resources: The intersection of friendship, race, and school disadvantage. Sociological Perspectives, 46(3), 331-352. doi: 10.1525/sop.2003.46.3.331

Curran, P. J., Stice, E., & Chassin, L. (1997). The relation between adolescent alcohol use and peer alcohol use: A longitudinal random coefficients model. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 65, 130 –140. http://dx.doi.org/10.1037/0022-006X.65.1.130

(22)

Dishion, T. J., Bullock, B., & Granic, I. (2002). Pragmatism in modeling peer influence: Dynamics, outcomes, and change processes. Development and Psychopathology, 14(04), 969-981.

doi: http://dx.doi.org/10.1017/S0954579402004169

Doremus-Fitzwater, T. L., Varlinskaya, E. I., & Spear, L. P. (2010). Motivational systems in adolescence: possible implications for age differences in substance abuse and other risk-taking behaviors. Brain and Cognition, 72(1), 114-123.

doi:10.1016/j.bandc.2009.08.008

Ennett, S. T., & Bauman, K. E. (1994). The contribution of influence and slection to adolescent peer group homogeneity: The case of adolescent cigarette smoking. Journal of Personality and Social Psychology, 67, 653– 663.

http://dx.doi.org/10.1037/0022-3514.67.4.653

Fairbairn, C. E., Sayette, M. A., Wright, A. G., Levine, J. M., Cohn, J. F., & Creswell, K. G. (2015). Extraversion and the Rewarding Effects of Alcohol in a Social Context. Journal of Abnorm Psychol, 124(3), 660-673. http://dx.doi.org/10.1037/abn0000024 Fishman, I., Ng, R., & Bellugi, U. (2011). Do extraverts process social stimuli differently

from introverts?. Cognitive Neuroscience, 2(2), 67-73. Doi: 10.1080/17588928.2010.527434

Garnier, H. E., & Stein, J. A. (2002). An 18-year model of family and peer effects on

adolescent drug use and delinquency. Journal of Youth and Adolescence, 31(1), 45-56. doi: 10.1023/A:1014085016511

Gardner, M., & Steinberg, L. (2005). Peer influence on risk taking, risk preference, and risky decision making in adolescence and adulthood: an experimental study. Developmental Psychology, 41(4), 625. http://dx.doi.org/10.1037/0012-1649.41.4.625

(23)

Gecas, V. & Seff, M. A. (1990). Families and adolescents: A review of the 1980s. Journal of Marriage and Family, 52(4), 941. http://aims.fao.org/serials/c_922f99e9

Gray, W. N., Janicke, D. M., Ingerski, L. M., & Silverstein, J. H. (2008). The impact of peer victimization, parent distress and child depression on barrier formation and physical activity in overweight youth. Journal of Developmental Behavioral & Pediatrics, 29, 26–33. doi: 10.1097/DBP.0b013e31815dda74

van Heijst, E. J. M. C. (2012). Het effect van het EQUIP programma op de afname van antisociaal gedrag, met programma integriteit als moderatorvariabele. Utrecht University Repository. http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/249172

Hunter, S., Apweiler, R., Attwood, T. K., Bairoch, A., Bateman, A., Binns, D., ... & Finn, R. D. (2009). InterPro: the integrative protein signature database. Nucleic Acids

Research, 37(suppl 1), D211-D215. doi: 10.1093/nar/gkn785

Jones, S. E., Miller, J. D., & Lynam, D. R. (2011). Personality, antisocial behavior, and aggression: A meta-analytic review. Journal of Criminal Justice, 39(4), 329-337. doi:10.1016/j.jcrimjus.2011.03.004

Kiesner, J., Cadinu, M., Poulin, F., & Bucci, M. (2002). Group identification in early adolescence: Its relation with peer adjustment and its moderator effect on peer influence. Child Development, 196-208. doi: 10.1111/1467-8624.00400 Kim, K. J., Conger, R. D., Lorenz, F. O. & Elder, G. H. Jr. (2001). Parent-adolescent

reciprocity in negative affect and its relation to early adult social development.

Development Psychology, 37, 775-790. http://dx.doi.org/10.1037/0012-1649.37.6.775 Korotkov, D. (2008). Does personality moderate the relationship between

stress and health behavior? Expanding the nomological network of the five-factor model. Journal of Research in Personality, 42(6), 1418-1426.

(24)

de Leeuw, R. N., Scholte, R. H., Sargent, J. D., Vermulst, A. A., & Engels, R. C. (2010). Do interactions between personality and social-environmental factors explain smoking development in adolescence?. Journal of Family Psychology, 24(1), 68.

http://dx.doi.org/10.1037/a0018182

Logue, S., Chein, J., Gould, T., Holliday, E., & Steinberg, L. (2014). Adolescent mice, unlike adults, consume more alcohol in the presence of peers than alone. Developmental Science, 17(1), 79-85. doi: 10.1111/desc.12101

Lo ́pez-Pe ́rez, R. (2008). “Aversion to Norm-Breaking: A Model.” Games and Economic Behavior, 64, 237–267. doi: 10.1016/j.geb.2007.10.009

Lucas, R. E., & Diener, E. (2001). Understanding extraverts' enjoyment of social situations: the importance of pleasantness. Journal of Personality and Social Psychology, 81(2), 343. http://dx.doi.org/10.1037/0022-3514.81.2.343

Luna, B., Padmanabhan, A., & O’Hearn, K. (2010). What has fMRI told us about the development of cognitive control through adolescence?. Brain and Cognition, 72(1), 101-113. doi:10.1016/j.bandc.2009.08.005

McLean, K. C., & Pasupathi, M. (2006). Collaborative narration of the past and extraversion. Journal of Research in Personality, 40(6), 1219-1231. doi:10.1016/j.jrp.2005.11.006 Mehl, M. R., Gosling, S. D., & Pennebaker, J. W. (2006). Personality in its natural habitat:

manifestations and implicit folk theories of personality in daily life. Journal of Personality and Social Psychology, 90(5), 862. http://dx.doi.org/10.1037/0022-3514.90.5.862

Meldrum, R. C., Miller, H. V., & Flexon, J. L. (2013). Susceptibility to Peer Influence, Self‐

Control, and Delinquency. Sociological Inquiry, 83(1), 106-129. doi: 10.1111/j.1475-682x.2012.00434.x

(25)

Milfont, T. L., & Sibley, C. G. (2012). The big five personality traits and environmental engagement: Associations at the individual and societal level. Journal of

Environmental Psychology, 32(2), 187-195. doi:10.1016/j.jenvp.2011.12.006

Miller, H. V. (2010). If your friends jumped off of a bridge, would you do it too? Delinquent peers and susceptibility to peer influence. Justice Quarterly, 27(4), 473-491.

doi:10.1080/07418820903218974

Newcomb, A.F., and Bagwell, C. L. (1996). Children’s mental significance of children’s friendship relations. In W.M. Bukowski, A. F. Newcomb, and W. W. Hartup (Eds), The Company They Keep: Friendship During Childhood and Adolescence (pp 289-321). New York: Cambridge University Press. ISBN: 9780521627252

O’Brien, L., Albert, D., Chein, J., & Steinberg, L. (2011). Adolescents prefer more immediate rewards when in the presence of their peers. Journal of Research on Adolescence, 21, 747–753. doi: 10.1111/j.1532-7795.2011.00738.x

De Pauw, S. S., Mervielde, I., & Van Leeuwen, K. G. (2009). How are traits related to problem behavior in preschoolers? Similarities and contrasts between temperament and personality. Journal of Abnormal Child Psychology, 37(3), 309-325. doi: 10.1007/s10802-008-9290-0

Padilla-Walker, L. M., & Bean, R. A. (2009). Negative and positive peer influence: Relations to positive and negative behaviors for African American, European American, and Hispanic adolescents. Journal of Adolescence, 32(2), 323-337.

(26)

Prinzie, P., Van Der Sluis, C. M., De Haan, A. D., & Deković, M. (2010). The

mediational role of parenting on the longitudinal relation between child personality and externalizing behavior. Journal of personality, 78(4), 1301-1323.

doi: 10.1111/j.1467-6494.2010.00651.x

Ryan, A. M. (2001). The peer group as a context for the development of young

adolescent motivation and achievement. Child Development, 72(4), 1135-1150. doi: 10.1111/1467-8624.00338

Reyna, V. F., & Farley, F. (2006). Risk and rationality in adolescent decision

making implications for theory, practice, and public policy. Psychological Science in the Public Interest, 7(1), 1-44. doi: 10.1111/j.1529-1006.2006.00026.x

Roseth, C. J., Johnson, D. W., & Johnson, R. T. (2008). Promoting early adolescents' achievement and peer relationships: the effects of cooperative, competitive, and individualistic goal structures. Psychological Bulletin, 134(2), 223.

http://dx.doi.org/10.1037/0033-2909.134.2.223

Slagt, M., Dubas, J. S., Deković, M., Haselager, G. J., & Aken, M. A. (2015). Longitudinal Associations Between Delinquent Behaviour of Friends and Delinquent Behaviour of Adolescents: Moderation by Adolescent Personality Traits. European Journal of Personality, 29(4), 468-477. doi: 10.1002/per.2001

Simons-Morton, B., Lerner, N., & Singer, J. (2005). The observed effects of teenage passengers on the risky driving behavior of teenage drivers. Accident Analysis & Prevention, 37(6), 973-982. doi:10.1016/j.aap.2005.04.014

Simons-Morton, B. G., Ouimet, M. C., Zhang, Z., Klauer, S. E., Lee, S. E., Wang, J., ... & Dingus, T. A. (2011). The effect of passengers and risk-taking friends on risky driving and crashes/near crashes among novice teenagers. Journal of Adolescent Health, 49(6), 587-593. doi:10.1016/j.jadohealth.2011.02.009

(27)

Spear, L. (2009). The behavioral neuroscience of adolescence. New York: Norton. ISBN 978- 0-393-70542-3

Stautz, K., & Cooper, A. (2014). Brief report: Personality correlates of

susceptibility to peer influence in adolescence. Journal of adolescence, 37(4), 401-405. doi:10.1016/j.adolescence.2014.03.006

Steinberg, L. (2008). A social neuroscience perspective on adolescent risk-taking. Developmental Review, 28(1), 78-106. doi:10.1016/j.dr.2007.08.002

Tomé, G., Matos, M., & Diniz, A. (2008). Consumo de substâncias e isolamento social durante a adolescência. Consumo de substâncias: Estilo de vida, 95-126.

http://hdl.handle.net/11067/90

Trucco, E. M., Colder, C. R., Bowker, J. C., & Wieczorek, W. F. (2010). Interpersonal goals and susceptibility to peer influence: Risk factors for intentions to initiate substance use during early adolescence. The Journal of Early Adolescence. doi:

10.1177/0272431610366252

van Bilsen, H. P. J. G., Jonkers, J., Schuurman, C. M., & Swager, H. D. (1991). Geïntegreerde behandeling van sociale-vaardigheidstekorten bij kinderen uit het speciaal onderwijs [Integrated treatment of social skill deficits in children from special education]. Kind en Adolescent, 12(2), 78-86. http://dx.doi.org/10.4135/9781446269428

Voorhees, C. C., Murray, D., Welk, G., Birnbaum, A., Ribisl, K. M., Johnson, C. C., ... & Jobe, J. B. (2005). The role of peer social network factors and physical activity in adolescent girls. American Journal of Health Behavior, 29(2), 183.

http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC2507875/pdf/nihms52967.pdf

Weigard, A., Chein, J., Albert, D., Smith, A., & Steinberg, L. (2014). Effects of anonymous peer observation on adolescents' preference for immediate rewards. Developmental Science, 17(1), 71-78. doi: 10.1111/desc.12099

(28)

Wolters, N., Knoors, H., Cillessen, A. H., & Verhoeven, L. (2014). Social Adjustment of Deaf Early Adolescents at the Start of Secondary School The Divergent Role of Withdrawn Behavior in Peer Status. Exceptional Children, 80(4), 438-453. doi:10.1177/0014402914527242

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De rioleringssystemen worden per compartiment (regionaal oppervlaktewater, stedelijk op- pervlaktewater, bodem en atmosfeer) gerangschikt op basis van geloosde emissies. Bij elk

Figure 5.6: Plot of the Sensor Node Idle State Supply Current as Measured by the Sensor Node and the Tektronix DMM4050 Precision Digital Multimeter for 10 Nodes Descriptive

1 In augustus 2016 heeft het Zorginstituut Nederland partijen in de GGZ medegedeeld een traject Zinnige Zorg GGZ te starten.. Het doel van dit traject, dat het Zorginstituut in

Hierbij wordt zowel gekeken of er een directe relatie is tussen teamextraversie en teameffectiviteit, als dat er een indirecte relatie is tussen extraversie en teameffectiviteit die

De tweede manier staat in artikel 1:199 sub b BW: een man wordt juridisch vader van het kind als zijn huwelijk met de vrouw die het kind heeft gebaard binnen 306 dagen voor de

Keywords: typefaces, visual brand elements, brand knowledge, brand personality, customer based brand equity, brand building criteria, marketing communications, design, marketing...

These schemes employ the matrix exponential function and can be implemented by special block Krylov subspace techniques [3,4]. Numerical examples demonstrating the efficiency of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of