• No results found

Airbnb: beleggen of ondernemen?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Airbnb: beleggen of ondernemen?"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Auteur

: Tim van Belkum

Studentnummer : 10344934

Coördinator

: dhr. prof. dr. mr. E.J.W. Heithuis

Begeleider

: dhr. prof. dr. J.L. van de Streek

Datum

: 07-03-2017

Airbnb: beleggen of

ondernemen?

MASTERSCRIPTIE FISCALE ECONOMIE

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

(2)

Verklaring eigen werk Hierbij verklaar ik, Tim van Belkum, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan. Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd. De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(3)

Lijst met afkortingen B2B Business-to-business B2C Business-to-consumer BBP Bruto binnenlands product BOR Bedrijfsopvolgingsregeling BTW Belasting toegevoegde waarde C2C Consumer-to-consumer EMF Ellen MacArthur Foundation EU Europese Unie HR Hoge Raad IB 2001 Wet inkomstenbelasting 2001 NTFR Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht ROW Resultaat overige werkzaamheden SW 1956 Successiewet 1956 TNO Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek V-N Vakstudie Nieuws VPB 1969 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 VVE Vereniging van eigenaren WFR Weekblad Fiscaal Recht

(4)

Inhoudsopgave

VERKLARING EIGEN WERK ... 2 LIJST MET AFKORTINGEN ... 3 1 INLEIDING ... 6 1.1 AANLEIDING ... 6 1.2 CENTRALE VRAAG EN DEELVRAGEN ... 8 1.3 ONDERZOEKSOPZET ... 9 2 AIRBNB EN DE FISCALITEIT ... 10 2.1 WAT IS AIRBNB? ... 10 2.1.1 Airbnb in Nederland ... 10 2.1.2 Concurrentiepositie ... 10 2.2 CIRCULAIRE ECONOMIE ... 11 2.2.1 Voordelen ... 12 2.2.2 Onzekerheden ... 13 2.2.3 Circulaire economie in Nederland ... 14 2.2.4 Rol van Airbnb ... 15 2.3 DEELECONOMIE ... 15 2.3.1 Voordelen ... 16 2.3.2 Uitdagingen ... 16 2.3.3 Vergelijkbare bedrijven ... 17 2.4 FISCALE PROBLEMEN ... 17 2.4.1 Welke box? ... 17 2.4.2 Aftrekbare kosten ... 18 2.4.3 Samenloop met de eigenwoningregeling ... 18 2.4.4 Btw ... 19 2.4.5 Toeristenbelasting ... 19 2.4.6 Controle ... 19 2.5 CONCLUSIE ... 20 3 BELEGGEN OF ONDERNEMEN? ... 21 3.1 BELANG VAN DE KWALIFICATIE ... 21 3.2 ONDERNEMEN ... 21 3.3 BELEGGEN ... 22 3.4 NORMAAL VERMOGENSBEHEER ... 23 3.4.1 Werkzaamheden ... 23 3.4.1.1 Toerekenbare arbeid ... 24 3.4.1.2 Aard en omvang ... 26 3.4.2 Rendement ... 27 3.4.3 Onduidelijke norm ... 28 3.4.3.1 Beleggingsfictie ... 30 3.4.3.2 Omstandighedencatalogus ... 32 3.5 CONCLUSIE ... 33 4 RELEVANTIE VOOR AIRBNB ... 34 4.1 KENMERKEN AIRBNB VERHUUR ... 34 4.2 ONDERNEMINGSBEGRIP ... 34 4.3 NORMAAL VERMOGENSBEHEER ... 35 4.3.1 Werkzaamheden ... 36 4.3.2 Extra diensten ... 37 4.3.3 Rendement ... 38 4.4 ENKELE VOORBEELDEN TER ILLUSTRATIE ... 40 4.4.1 Uitspraken ... 40

(5)

4.4.2 Fictieve situaties ... 44 4.5 BELEIDSMATIGE MOGELIJKHEDEN ... 47 4.6 CONCLUSIE ... 48 5 CONCLUSIE ... 50 5.1 BEANTWOORDING DEELVRAGEN ... 50 5.1.1 Wat is Airbnb en welke fiscale problemen spelen een rol in de circulaire economie? ... 50 5.1.2 Op welke wijze wordt beoordeeld of sprake is van beleggen dan wel ondernemen? ... 50 5.1.3 Welke criteria zijn van belang voor het bepalen van de kwalificatie van een verhuursituatie? ... 50 5.2 BEANTWOORDING CENTRALE VRAAG ... 51 BIBLIOGRAFIE ... 52 LITERATUURLIJST ... 52 Boeken ... 52 Tijdschriften ... 52 Overige publicaties ... 54 Nieuwsberichten ... 56 KAMERSTUKKEN ... 57 JURISPRUDENTIELIJST ... 57 BIJLAGE 1 AIRDNA – AIRBNB DATA AND ANALYTICS NOVEMBER 2016 ... 58 BIJLAGE 2 INSIDE AIRBNB – AMSTERDAM 4 JULI 2016 ... 60

(6)

1 Inleiding

1.1 Aanleiding Het delen van bezittingen tussen consumenten heeft de afgelopen jaren een enorme vlucht genomen. Initiatieven als Peerby, Snappcar en Airbnb zijn in relatief korte tijd zeer populair geworden. Tijdelijk ongebruikte objecten kunnen met behulp van dergelijke platforms toch nut afwerpen, eventueel tegen een vergoeding voor de eigenaar. Bezittingen worden daardoor efficiënter gebruikt. Het is dan ook niet verassend dat deelplatforms in de politiek draagvlak vinden.1 Airbnb is voornamelijk in de grote steden populair. Zeker in Amsterdam is de omvang en groei van Airbnb groot. In twee jaar tijd is het aantal gasten die gebruik hebben gemaakt van een Airbnb accommodatie verveertienvoudigd tot 575.000 gasten in 2015.2 Mede door het succes van Airbnb komt het platform regelmatig in het nieuws.3 Airbnb is voor de verhuurder een bron van extra inkomsten en geeft een positieve impuls aan het toerisme. Echter heeft het succes ook een keerzijde. Het platform wordt niet altijd gebruikt waar het voor bedoeld is of het verhuren middels Airbnb is niet toegestaan4 en kan daardoor zorgen voor overlast. In Amsterdam heeft de gemeente voorwaarden5 gesteld aan vakantieverhuur. In Berlijn zijn tevens maatregelen genomen. Verhuurders kunnen in Berlijn niet meer een gehele woning verhuren, maar slechts één kamer. Overtredingen worden bestraft met boetes tot 100.000 euro. De maatregelen zijn getroffen om betaalbare woningen te beschermen.6 Problemen als gevolg van deelplatformen zijn deels te danken aan de achterstand van de wet- en regelgeving. De wetten en regels zijn niet opgesteld met het oog op het delen van bezittingen tussen consumenten. Op internationaal niveau wordt gekeken of samenwerkingen mogelijk zijn om de problematiek aan te pakken.7 De Europese commissie benadrukt dat een verbod op onder andere Airbnb als laatste redmiddel moet worden 1 Kamerstukken II 2015/16, 33 009, 12 (Brief van de minister van economische zaken), p. 6. 2 Goossens & Koops, Telegraaf.nl 28 mei 2016. 3 O.a.: ‘Senioren spekken portemonnee met Airbnb’, telegraaf.nl 15 september 2016; ‘Toerisme IJsland explodeert, Airbnb aan banden gelegd’, rtlz.nl 30 mei 2016; ‘Zijn toeristensteden Airbnb zat? Vijf vragen’, nos.nl 27 mei 2016; Bensinger & Farrell, wsj.com 22 september 2016; Koenis, rtlz.nl 30 mei 2016; Zwam, Trouw.nl 30 augustus 2016. 4 Zie bijvoorbeeld: Hof Amsterdam 10 september 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2857. De kantonrechter stelde dat de verhuur via Airbnb in strijd was met de - in de splitsingsakte vastgelegde - woonbestemming van het appartement. Het Hof bevestigde de uitspraak van de kantonrechter. En: Rechtbank Amsterdam 14 januari 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2120. De kantonrechter oordeelde echter dat de verhuur via Airbnb in strijd was met een verbod in het splitsingsreglement, ondanks de toestemming van de VVE. Het besluit van de VVE om het gebruik van Airbnb toe te staan werd nietig verklaard. 5 De voorwaarden zijn: maximaal zestig dagen per jaar; de verhuurder moet hoofdbewoner zijn, slechts incidentele verhuur is toegestaan, belasting moet worden betaald, toestemming van een eventuele VVE of verhuurder is vereist, de woning moet brandveilig zijn, maximaal vier personen en de gasten mogen geen overlast veroorzaken. (‘Particuliere vakantieverhuur’, Amsterdam.nl). 6 Berlijn verbiedt verhuur Airbnb-appartementen, ad.nl 1 mei 2016. 7 Remie, nrc.nl 5 oktober 2016.

(7)

gezien.8 De achterstand van de wet- en regelgeving resulteert in de praktijk bijvoorbeeld in een te lage opgave van de toeristenbelasting.9 De belastingdienst heeft in 2015 dan ook een onderzoek ingesteld naar de inkomsten uit de verhuur via Airbnb.10 De fiscale kwesties die spelen bij de nieuwe initiatieven komen ook naar voren in de vakliteratuur11. Een ander fiscaal probleem bij het gebruik van Airbnb is de fiscale kwalificatie van de verhuur.12 Afhankelijk van de omstandigheden kan sprake zijn van een belegging of een onderneming. Het onderscheid is te maken door te beoordelen of de verhuur normaal vermogensbeheer te boven gaat. Het begrip normaal vermogensbeheer is echter niet door de wetgever gedefinieerd. De staatsecretaris kon tijdens de parlementaire behandeling van de wijziging van de successiewet geen concrete definitie geven van normaal

vermogensbeheer. De staatssecretaris verwees naar de rechtsregel13 van de Hoge Raad.14 De

jurisprudentie inzake (meer dan) normaal vermogensbeheer is echter zeer casuïstisch, waardoor de toepassing lastig is en een grijs gebied aanwezig is.15 Het belang van de kwalificatie ligt in de wijze waarop de inkomsten uit de verhuur zijn belast. Daarnaast zijn enkele fiscale faciliteiten afhankelijk van de kwalificatie van de verhuur, de BOR is daar een voorbeeld van. De BOR is een vrijstelling16 in de successiewet die onder voorwaarden van toepassing is bij de overdracht van een belang in een bedrijf. Lange tijd leek een kwalificatie als onderneming vrijwel altijd uitgesloten bij de verhuur van onroerend goed17, waardoor de

BOR niet toegepast kon worden. Echter heeft recente jurisprudentie18 de discussie19 weer

doen oplaaien. De tegenstrijdige jurisprudentie zorgt voor onduidelijkheid in de praktijk. Uit de literatuur komt regelmatig de aanbeveling naar voren om in de wet een definitie op te

nemen en daarmee aan de onzekerheid een einde te maken.20 Een proefprocedure21 waarin

de Hoge Raad recent uitspraak heeft gedaan toont de grote financiële belangen die spelen bij het belang van de kwalificatie, de bv vertegenwoordigde immers een waarde van ten minste honderd miljoen euro. De toepassing van de vrijstelling kan derhalve zorgen voor enorme potentiële belastingbesparingen. Tot nog toe heeft de wetgever echter (nog) geen 8 European Commission, 2016. 9 Schep, V-N 2016/34.0. 10 De Lange & De Vos, fd.nl 12 juni 2015. 11 O.a. Pipping-van der Storm, VP-Bulletin 2015/37; Norden, NTFR 2015/2205. 12 Pipping-van der Storm, VP-Bulletin 2015/37. 13 HR 17 augustus 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC5731. 14 Kamerstukken II 2008/09, 31 930, 11, p. 11. 15 Albert, WFR 2016/184; Berkhout, NTFR 2014/1376; Berkhout & Hoogeveen, WFR 2015/7078, p. 10; Berkhout & Lubbers, WFR 2015/1546. 16 De vrijstelling is aanzienlijk. De overdracht van ondernemingsvermogen tot € 1.060.298 in 2017 is geheel vrijgesteld, het meerdere is voor 83% vrijgesteld van belastingheffing. 17 Hoogeveen, FBN 2014/46, p. 3. 18 O.a. Hof Arnhem-Leeuwarden 5 november 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8439; Hof Arnhem-Leeuwarden 8 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2901; HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:633; Hof Arnhem-Leeuwarden 14 februari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:1072. 19 O.a. HR 18 juni 1986, ECLI:NL:HR:1986:BH5347; HR 17 augustus 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC5731; HR 8 november 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC4143; Dijck, WFR 1967/141; Te Niet, 2007; Freudenthal, NTFR 2002/1241. 20 Berkhout in: Belzer & Kerkhof, WFR 2013/667; Govers - de Louw & Jansen, 2013, WPNR 6980/475. 21 HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:633.

(8)

gehoor gegeven aan de oproep uit de vakliteratuur om aan de onzekerheid een einde te maken.22 1.2 Centrale vraag en deelvragen De vraag die centraal staat in deze scriptie is als volgt: “In hoeverre is het mogelijk te duiden wanneer sprake is van beleggen dan wel ondernemen in een Airbnb verhuur situatie?” De kwalificatie is relevant voor de wijze waarop het inkomen wordt belast, alsmede voor de toepassing van enkele fiscale faciliteiten. De discussie wanneer sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer is - zoals in de aanleiding al aan bod is gekomen - door recente jurisprudentie weer aangezwengeld. Echter is ook de jurisprudentie van voor de invoering van de Wet IB 2001 relevant. De staatsecretaris stelde, na de invoering van de Wet IB 2001, namelijk dat de onder de Wet IB 1964 tot stand gekomen jurisprudentie inzake meer dan normaal vermogensbeheer onverminderd van toepassing is.23 Wat meer dan normaal vermogensbeheer omvangt is gezien de grote relevante tijdspanne door velen beschreven en becommentarieerd, maar de onzekerheid is gebleven. Naast de verhuur van het onroerend goed zelf kunnen eventuele extra diensten tevens leiden tot ondernemerschap. Mogelijk leiden dergelijke diensten tevens tot een wijziging van de kwalificatie van het onroerend goed. De scriptie beoogt te verduidelijken wanneer sprake is van ondernemen dan wel beleggen bij verhuur door middel van Airbnb. Een Airbnb verhuurder zou aan de hand van de scriptie zijn of haar eigen situatie moeten kunnen beoordelen of hij of zij fiscaal al dan niet een ondernemer is. De resultaten uit het onderzoek zijn echter niet enkel relevant voor verhuur middels Airbnb. De jurisprudentie en literatuur die aan bod komen zijn immers relevant voor (vrijwel) alle vraagstukken inzake de kwalificatie verhuurd onroerend goed, alsmede de basis voor overige vormen van vermogensbeheer. Het oplossen van de probleemstelling gaat aan de hand van een drietal deelvragen. In het tweede hoofdstuk staat de eerste deelvraag centraal, deze luidt: Wat is Airbnb en welke fiscale problemen spelen een rol? Allereerst wordt besproken wat Airbnb precies is en komt de omvang en concurrentiepositie aan bod. Vervolgens wordt uiteengezet wat de circulaire economie inhoud en tot slot komen enkele fiscale problemen ten aanzien van Airbnb aan bod. Vervolgens wordt in het derde hoofdstuk gekeken naar de jurisprudentie en de bestaande literatuur inzake normaal vermogensbeheer, om de deelvraag te beantwoorden: Op welke wijze wordt beoordeeld of sprake is van beleggen dan wel ondernemen? De 22 Zie recent: Albert, WFR 2016/184. 23 Besluit Staatssecretaris van Financiën 30 november 2001, CPP2001/3035M, BNB 2002/50.

(9)

jurisprudentie inzake normaal vermogensbeheer wordt uiteengezet. Daarnaast komen ook standpunten uit de vakliteratuur en de politiek aan bod. De laatste deelvraag wordt in hoofdstuk vier behandeld; Welke criteria zijn van belang voor het bepalen van de kwalificatie van een verhuursituatie? Met behulp van voorbeelden wordt duidelijk gemaakt welke aspecten van belang zijn om te beoordelen of sprake is van meer dan normaal actief vermogensbeheer bij verhuur via Airbnb. 1.3 Onderzoeksopzet Deze scriptie is tot stand gekomen door middel van een combinatie van een jurisprudentieonderzoek en een literatuuronderzoek. Het derde hoofdstuk bestaat grotendeels uit een jurisprudentieonderzoek over normaal vermogensbeheer en waar mogelijk aangevuld met relevante feiten en meningen die voortkomen uit het literatuuronderzoek. In hoofdstuk vier worden bevindingen uit de jurisprudentieonderzoek en literatuuronderzoek toegepast op Airbnb, onder ander door het gebruik van enkele voorbeeldverhuursituaties.

(10)

2 Airbnb en de fiscaliteit

2.1 Wat is Airbnb? Airbnb is opgericht in 2008 in de Verenigde Staten en is snel uitgegroeid tot de één van de grootste online marktplaatsen om een woning kortstondig te verhuren. Het bedrijf is actief in meer dan 190 landen en 34.000 steden. Het aanbod reikt van een extra kamertje tot een compleet kasteel. Sinds de oprichting hebben al meer dan 60.000.000 mensen gebruik gemaakt van een Airbnb locatie.24 2.1.1 Airbnb in Nederland Het aantal gasten dat gebruik heeft gemaakt van Airbnb in Amsterdam is tussen 2013 en 2015 verveertienvoudigd tot 575.000 gasten. De gasten maakten gebruik van de accommodaties van 14.200 verhuurders in Amsterdam.25 De omvang is aanzienlijk wanneer in ogenschouw wordt genomen dat het bedrijf pas in 2008 is opgericht en dat pas sinds 2011 een Nederlandse site bestaat. De rek is er volgens de ING-bank zeker nog niet uit. Slechts 1% van de Nederlanders heeft zijn of haar huis namelijk tijdelijk verhuurd met bijvoorbeeld Airbnb. De bank constateert dat er nog een aanzienlijke groei mogelijk is, aangezien 6% van de Nederlanders open staat om hun woning tijdelijk te verhuren en 40% er nog nooit over heeft nagedacht. Airbnb heeft al bijna het dubbele aantal accommodaties ten opzichte van Nederlands grootste hotelketen Van der Valk. De bank schat dat het aantal geboekte nachten de komende drie tot vijf jaar verdriedubbeld tot 12,7 miljoen overnachtingen.26 Ook in de politiek is de groei van platforms als Airbnb opgemerkt. De minister van Economische Zaken Kamp merkt op dat de verhuur platforms tot een aanzienlijke groei van de toeristische particuliere verhuur hebben geleid. Hij ziet de groei als een positieve impuls.27 2.1.2 Concurrentiepositie De opkomst van Airbnb lijkt ten koste te gaan van de hotelbranche, met name in de grote steden en langs de kust.28 De Airbnb verhuurders hoeven niet aan allerlei strenge regels te voldoen, zoals hotels dat wel moeten. Voornamelijk op het gebied van brandveiligheid en verzekeringen zijn de hotels in het nadeel. Hotels dienen te voldoen aan uiteenlopende voorschriften, waar particuliere verhuurders in beginsel niet aan dezelfde voorschriften hoeven te voldoen. Daarnaast is de toeristenbelasting een bron van problemen, hetgeen later in dit hoofdstuk aan bod komt. In de politiek wordt de situatie gevolgd en wanneer de gemeente de middelen mist om de problemen op te lossen, wordt mogelijk ingegrepen volgens de Minister van Economische Zaken.29 24 ‘Over ons’, Airbnb.nl op 22 december 2016. 25 Goossens & Koops, Telegraaf.nl 28 mei 2016. 26 ING Economisch Bureau, Hotels en de deeleconomie 2015, p.5. 27 Kamerstukken II 2015/16, 33 009, 12 (Brief van de minister van economische zaken), p.4. 28 Rabobank, 2015/2016. 29 Kamerstukken II 2015/16, 33 009, 12 (Brief van de minister van economische zaken), p.5.

(11)

Enkele hotels gaan niet de strijd aan met Airbnb en soortgelijke platforms. Zij gaan juist samenwerkingsverbanden aan. Verscheidene hotelketens zetten zelf een platform op dat gelijkenissen vertoont met Airbnb. Fletcher Hotels maakt echter gebruik van Airbnb zelf. De hotelketen verhuurt appartementen en vakantiehuizen via Airbnb.30 2.2 Circulaire economie De circulaire economie draait om het verminderen en uiteindelijk elimineren van afvalstromen. Een economische kringloop zonder afvalstoffen moet gerealiseerd worden door een efficiënter gebruik van grondstoffen.31 De huidige lineaire economie is grotendeels gebaseerd op het slechts tijdelijke gebruik van een grondstof. Een lineaire economie brengt door het inefficiënte gebruik van grondstoffen veel afval met zich mee. Braungart & McDonough stellen dat het cradle-to-grave (wieg naar het graf) principe de productie in een lineaire economie domineert. Producten en grondstoffen worden eenmalig gebruikt en vervolgens weggegooid.32 Het huidige lineaire economische model is volgens meerdere partijen - gezien de gevolgen voor het milieu - niet houdbaar.33 Afvalstromen moeten dus beperkt worden, daarvoor zijn meerdere mogelijkheden. Recycling is daar een voorbeeld van en wordt al op vele vlakken toegepast. Initiatieven als recycling zijn volgens Braungart & McDonough echter niet voldoende. In plaats van de cradle-to-grave cyclus moeten grondstoffen en producten reïncarneren, zodat een cradle-to-cradle cyclus ontstaat.34 De omslag naar een circulaire economie is volgens Stegeman echter omvangrijker, ondanks de gelijke achterliggende principes. Bij de herinrichting van de economie naar een circulair systeem wordt gekeken naar nieuwe (sector overschrijdende) samenwerkingsverbanden en nieuwe businessmodellen. Het is wenselijk dat dergelijke samenwerkingsverbanden door de overheid worden gestimuleerd.35 De fiscaliteit kan daarin ook een rol spelen, mits alle gevolgen van een verandering in ogenschouw worden genomen.36 Uit verschillende onderzoeken blijkt dat vijf businessmodellen kunnen worden onderscheiden als de drijvende kracht achter de circulaire economie.37 De modellen zijn: o circulaire inputmodellen (recyclebare grondstoffen en hernieuwbare energie); o afvalwaardemodellen (bruikbare grondstoffen uit afval op bijproducten halen); o levensduurmodellen (verlengen van de levensduur van producten door reparatie, upgrading, herfabricage en doorverkopen van oude producten); o platformmodellen zoals Airbnb (toename van het gebruik van het product door gedeeld gebruik/bezit); 30 Bouma Volkskrant.nl 7 september 2016. 31 Stegeman, 2015, p. 1. 32 Braungart & McDonough, 2002, p. 27-28. 33 Accenture, 2014, p. 3; Hieminga, 2015, p. 10; Stegeman, 2015, p. 2. 34 Braungart & McDonough, 2002, p. 61-63; p. 102-103. 35 Accenture, 2014, p. 20; Bastein, e.a., 2013, p. ix-x; Stegeman, 2015, p. 30. 36 Ellen MacArthur Foundation, 2015, p. 14; Sociaal-Economische Raad, 2016; p. 29. 37 Accenture, 2014, p. 12-15; Stegeman, 2015.

(12)

o product-als-dienstmodellen (het product blijft in bezit van het bedrijf, bijvoorbeeld door middel van leasing. Met de implementatie van de één of meerdere van de modellen kan een bedrijf een groter voordeel behalen. Tegelijkertijd hoeft de consument minder te betalen. De EMF onderschrijft ook het belang van nieuwe businessmodellen voor een goed functionerende circulaire economie.38 De toepassing van de businessmodellen is veelal enkel mogelijk door het gebruik van nieuwe innovatieve technologieën.39 2.2.1 Voordelen De circulaire economie heeft voordelen voor de economie, bedrijven en de consument. De voordelen van voor de economie lopen uiteen van kostenbesparingen tot positieve milieueffecten. De EMF stelt dat een overgang naar een circulaire economie in de EU-lidstaten grondstofbesparingen kan opleveren van €286 miljard per jaar in een overgangsstadium tot wel €474 miljard per jaar in een vergevorderd stadium. De cijfers zijn volgens de auteur conservatief. De cijfers geven slechts de besparingen weer voor de acht sectoren waar de grootste potentie is voor circulaire businessmodellen. De acht sectoren maken de helft van het bbp van de EU op. Daarnaast zijn de technologische vooruitgang en de grotere efficiëntie als gevolg daarvan, niet meegenomen in het overgangsstadium. De geschatte besparingen bestaan enkel uit de afgenomen kosten van grondstoffen en het afgenomen energieverbruik. Overige productiekosten nemen ook af, echter is de omvang daarvan lastig te schatten.40 De totale voordelen van een transitie naar een circulaire economie kunnen zelfs oplopen tot € 1,8 biljoen in 2030.41 Ook de arbeidsmarkt kan positief beïnvloed worden door een circulaire economie.42 De SER meent ook dat een circulaire economie kansen biedt op de arbeidsmarkt voor laag- en hoogopgeleiden. Echter is geen goed overzicht te vormen van alle gevolgen voor de arbeidsmarkt.43 Een andere studie stelt dat een 1% efficiëntietoename kan leiden tot een stijging van het bbp van de EU van € 12 tot 23 miljard en 100.000 tot 200.000 banen.44 Niet alleen economisch gezien heeft een circulaire economie voordelen, maar zeker ook het klimaat heeft bate bij een circulaire economie. De productie is in een circulaire economie grotendeels gebaseerd op hergebruik van energie en materialen. De economie is daardoor minder afhankelijk van fossiele brandstoffen en heeft een positief effect op klimaatverandering.45 Daarnaast worden producten in een circulaire economie efficiënter 38 Ellen MacArthur Foundation, 2012, p. 59. 39 Accenture, 2014, p. 16. 40 Ellen MacArthur Foundation, 2012, p. 63-66. 41 Ellen MacArthur Foundation, the McKinsey Center for Business and Environment and the SUN (Stiftungsfonds für Umweltökonomie und Nachhaltigkeit), 2015, p. 14. 42 Ellen MacArthur Foundation, 2012, p. 68. 43 Sociaal-Economische Raad, 2016, p. 79. 44 Meyer, 2011, p.12. 45 Ellen MacArthur Foundation, 2012, p. 68.

(13)

gebruikt en wordt de omloopsnelheid van het product beperkt.46 Het positieve effect op het milieu is wellicht de belangrijkste drijfveer om de huidige lineaire economie om te zetten naar een circulaire economie. Bedrijven kunnen, door gebruik te maken van de nieuwe mogelijkheden die een circulaire economie biedt, eveneens voordeel halen uit een circulaire economie. De bedrijven kunnen hun voordeel halen door het toepassen van een van de circulaire businessmodellen. De kansen kunnen worden benut door nieuwe bedrijven zoals Airbnb, maar ook bestaande bedrijven kunnen voordeel halen uit de circulaire economie. Apple verkoopt bijvoorbeeld gereviseerde iPhones en Philips maakt producten die uit te breiden zijn. De nieuwe initiatieven kunnen leiden tot extra banen. Echter nemen de nieuwe bedrijfsmodellen deels of geheel de plaats in van bestaande bedrijven, waardoor de impact minder groot is dan op het eerste gezicht lijkt.47 Indien bedrijven niet (voldoende) inspelen op de ontwikkelingen, lopen zij het gevaar dat de inkomsten teruglopen en de kosten stijgen.48 De consument plukt ook de vruchten van een circulaire economie. Ten eerste geniet de consument de voordelen van producten die minder snel verouderen, waardoor ook de kosten van het bezit afnemen. Daarnaast heeft de consument meer keuze, aangezien de producenten meer klantgerichte kunnen produceren. Ten slotte plukt de consument de vruchten van de milieuvoordelen die de circulaire economie met zich meebrengt.49 2.2.2 Onzekerheden Beleidsmakers zien een omslag naar een circulaire economie - gezien de voorgenoemde voordelen - graag voltrekken. Er zijn echter kanttekeningen. Zo zijn voorspellingen ten aanzien van de circulaire economie zeer onzeker. De problemen beginnen al bij de definitie van de circulaire economie. Er bestaat niet een algemene definitie. De een gebruikt een bredere definitie van de circulaire economie dan de ander, met als logisch gevolg ook andere uitkomsten.50 Het berekenen van de voordelen gaat gepaard met vele aannames. Zo moeten gevolgen van gewijzigde productieniveaus, hergebruik en de verminderde afvalstromen worden meegenomen. De genoemde factoren zijn echter niet enkel uit te drukken in monetaire vooruitgang. Er moet derhalve worden gekeken naar zowel de economische waarde als de maatschappelijke waarde. De maatschappelijke waarde is vrijwel nooit gelijk aan de economische waarde.51 Daarnaast zijn de gevolgen van de efficiëntiewinsten onduidelijk. De efficiëntiewinst is het geld dat de consument uitspaart door een efficiënter gebruik van zijn of haar bezittingen.52 Wellicht geeft een consument het voordeel meteen uit en stimuleert daarmee direct de economie. Het is echter ook goed denkbaar dat een ander 46 Ellen MacArthur Foundation, e.a., 2015, p. 25. 47 Stegeman, 2015, p. 6. 48 Accenture, 2014, p. 3. 49 Ellen MacArthur Foundation, 2012, p. 76. 50 Accenture, 2014, p. 6. 51 Stegeman, 2015, p. 16. 52 Stegeman, 2015, p. 1.

(14)

persoon de winst op een spaarrekening zet. De efficiëntiewinst heeft dan een veel kleiner positief effect op de economie. De omslag naar een circulaire economie is complex, daardoor zijn ook aanzienlijke transactiekosten gebonden met de transitie en is samenwerking op regionaal, nationaal en mondiaal niveau vereist.53 2.2.3 Circulaire economie in Nederland Volgens TNO is de Nederlandse bevolking bereid om bij te dragen aan de omslag naar een circulaire economie. Er is echter een duidelijke rol voor de regering weg gelegd om stimulansen te geven, onder andere door middel van fiscale wetgeving.54 De SER meent dat de belastingen op het moment één van de vele belemmeringen vormt voor de omslag naar een circulaire economie. De hoge belasting op arbeid maakt arbeidsintensieve circulaire activiteiten – zoals reparatie en revisie – (te) duur.55 Het vaststellen van de mate van circulariteit van de Nederlandse economie gaat aan de hand van de circulariteit van de productie en de milieueffecten. Op het gebied van productie ontstaat een gemengd beeld, al is de richting goed. Nederland loopt op sommige gebieden duidelijk voor op de ander lidstaten van de EU, waar Nederland op andere aspecten aanzienlijk minder scoort. Zo loopt Nederland bijvoorbeeld duidelijk achter op het gebied van hernieuwbare energie, maar is het een voorloper als het gaat om recycling.56 Op het gebied van milieu is het beeld gelijk. Nederland beweegt in de goede richting, maar er is nog een lange weg te gaan.57 Zeker als het gaat om de consumptie is verbetering mogelijk, gezien de hoge mate van consumptie van producten uit landen waar nog veel milieuvervuiling aanwezig is.58 Wel vertoont de Nederlandse economie een hogere mate van circulariteit dan de economie van de gemiddelde EU-lidstaat.59 Een verdere verschuiving naar een circulaire economie kan in Nederland aanzienlijke economische voordelen opleveren. TNO schat dat het voordeel € 7,3 miljard per jaar is met behulp van 54.000 extra banen.60 Het genoemde voordeel wordt pas verwacht na 2020, maar al binnen drie jaar zouden de voordelen oplopen tot meer dan € 3 miljard.61 De voordelen zijn lager dan de voordelen die door het EMF zijn geschat. Het verschil is te verklaren door de terughoudendheid bij de berekeningen van TNO, maar ook omdat Nederland op enkele aspecten al voorloopt op andere EU-lidstaten, waardoor minder ruimte voor verbetering is.62 53 Ellen MacArthur Foundation, e.a., 2015, p. 15. 54 Bastein, e.a., 2013, p. ix-x. 55 Sociaal-Economische Raad, 2016, p. 27. 56 Bastein, e.a., 2013, p. 53-54; Stegeman, 2015, p. 18-19. 57 Stegeman, 2015, p. 20. 58 Stegeman, 2015, p. 29. 59 Bastein, e.a., 2013, p. 5. 60 Bastein, e.a., 2013, p. 51. 61 Ellen MacArthur Foundation, 2012, p. 9-10. 62 Bastein, e.a., 2013, p. 53-54.

(15)

2.2.4 Rol van Airbnb Een omslag naar een circulaire economie lijkt, ondanks de onzekerheden, gewenst gezien de voordelen en de noodzaak voor milieuveranderingen. De omslag moet worden gemaakt door een efficiënter gebruik van grondstoffen. De vastgoedsector is één van de sectoren waar de grootste stap richting circulariteit kan worden gemaakt.63 Veelal is sprake van onderbezetting. In Engeland is sprake van onderbezetting bij 36% van de woningen en in koopwoningen zelfs 51%.64 De EMF ziet daarin een rol weggelegd voor bedrijven als Airbnb om circulaire businessmodellen toe te passen en daardoor beschikbaar te maken voor de consument.65 Airbnb maakt het mogelijk woningen efficiënter te gebruiken. Een overnachting vindt dan immers plaats in een bestaande woning en niet in een speciaal voor toeristen gebouwd hotel, waarvoor extra grondstoffen zijn gebruikt. Het is dan uiteraard wel vereist dat de woning dan de eigen woning van de verhuurder is en de verhuurder niet zelf ergens anders een woonruimte huurt die hij of zij anders niet had gehuurd. 2.3 Deeleconomie Waar de klassieke economie is gebaseerd op bezit, draait de deeleconomie om het gebruiken en delen van bezittingen. Het delen van een object splitst de consumptie van het goed of de service op in verschillende delen.66 De deeleconomie wordt gedefinieerd als het tijdelijk delen van onbenutte bezittingen tussen consumenten, veelal tegen betaling.67 Een betaling is echter in de ogen van het Economisch Bureau van de ING juist vereist.68 Het delen van eigendommen is niet nieuw, het delen op grote schaal tussen consumenten onderling is echter wel een recente ontwikkeling.69 In de politiek wordt de groei van de deeleconomie als positief bestempeld en initiatieven in de deeleconomie worden dan ook zoveel mogelijk ondersteund.70 Het delen van bezittingen draagt door efficiënter gebruik bij aan een omslag naar een circulaire economie. De verwachting is dat de deeleconomie in de komende jaren een aanzienlijke groei gaat doormaken. PWC verwacht dat de inkomsten van de vijf grootste sectoren binnen de deeleconomie tussen 2015 en 2025 stijgen van 15 miljard dollar in 2015, naar 335 miljard dollar in 2025.71 De groei van de deeleconomie in Nederland is door het economisch bureau van de ING-bank onderzocht. In 2014 participeerde 570.000 Nederlanders in de deeleconomie, in 2015 waren dat al 940.000 Nederlanders. De ING stelt dat het mogelijk is dat de deeleconomie tot wel vijf keer zo groot kan worden in de komende jaren. Echter plaatst het bureau daar wel een kanttekening bij. De deeleconomie is opgekomen in 63 Ellen MacArthur Foundation, 2015, p. 15. 64 Department for Communities and Local Government, 2016, p. 24. 65 Ellen MacArthur Foundation, 2014, p. 48. 66 Alt & Puschmann, BISE (58) 2016, afl. 1, p. 95. 67 Frenken, 2016, p. 4. 68 ING Economisch Bureau, Half miljoen huishoudens 2015, p. 16. 69 Alt & Puschmann, BISE (58) 2016, afl. 1, p. 93. 70 Kamerstukken II 2015/16, 33 009, 12 (Brief van de minister van economische zaken), p. 6. 71 PWC, 2015, p. 14.

(16)

economisch mindere tijden. Het is mogelijk dat wanneer de economie weer aantrekt, het verlangen naar bezit weer toeneemt.72 2.3.1 Voordelen De deeleconomie biedt niet alleen economische voordelen, maar ook op het gebied van het milieu.73 Het grote voordeel van het delen van producten is dat de producten efficiënter worden gebruikt en een lagere productie is vereist. De verspilling neemt door het efficiëntere gebruik af en daarmee wordt het milieu ontlast. Voordelen zijn er zowel voor de gebruiker als aanbieders en platformen. Een gebruiker hoeft elk product wat hij of zij nodig heeft niet zelf te kopen. De gebruiker kan daardoor beschikken over een beter product, omdat er (bijna) geen sprake is van een budgetbeperking.74 Daarnaast is er geen of een kleine uitgave vereist om te kunnen beschikken over het gewenste product.75 De deeleconomie biedt aan aanbieders en tussenpersonen nieuwe kansen. De deelplatforms hebben de toeristische verhuur door particulieren een impuls gegeven.76 De opkomst van de deeleconomie heeft veel nieuwe bedrijven een kans geboden. De voornaamste rol van die bedrijven is het bijeenbrengen van de vraag en het aanbod. Echter is het ook mogelijk dat een bedrijf extra services kan bieden in de vorm van verzekeringen of het faciliteren van de betaling. De deeleconomie biedt ook bestaande bedrijven nieuwe kansen, bijvoorbeeld Ikea en Wal-Mart hebben daarop ingespeeld. Ikea en Wal-Mart bieden hun klanten de mogelijkheid om hun tweedehands producten via de sites van respectievelijk Ikea en Wal-Mart te verkopen, wat kan bijdragen aan een positief imago.77 De deeleconomie kan met de nieuwe kansen zorgen voor nieuwe vormen van werkgelegenheid.78 2.3.2 Uitdagingen De opkomst van de deeleconomie geeft regelmatig juridische problemen. De problemen ontstaan omdat wetgeving veelal niet is opgesteld met het oog op de deeleconomie en geven daardoor niet altijd de gewenste uitkomst.79 Omdat de deeleconomie zich zo snel heeft ontwikkeld is het de vraag of het loont om de wetgeving nu aan te passen gezien de voorspelde groei die de deeleconomie naar verwachting nog gaat doormaken.80 Het is immers door de snelle ontwikkeling mogelijk dat wetgeving bij invoering al achterhaald is. 72 ING Economisch Bureau, Half miljoen huishoudens 2015, p. 8. 73 Alt & Puschmann, BISE (58) 2016, afl. 1, p. 95. 74 Accenture, 2014, p. 4; Alt & Puschmann, BISE (58) 2016, afl. 1, p. 95. 75 Alt & Puschmann, BISE (58) 2016, afl. 1, p. 95; ING Economisch Bureau, Half miljoen huishoudens 2015, p. 10; Jefferson-Jones, (42) 2015 Hastings constitutional law quarterly, 2015, afl. 3, p. 558. 76 Kamerstukken II 2015/16, 33 009, 12 (Brief van de minister van economische zaken), p. 4. 77 Alt & Puschmann, BISE (58) 2016, afl. 1, pp. 95-96; ING Economisch Bureau, Half miljoen huishoudens 2015, p. 10; Stegeman, 2015, p. 9. 78 Sociaal-Economische Raad, 2016, p. 93. 79 Ellen MacArthur Foundation, 2014, p. 48; Jefferson-Jones, Hastings constitutional law quarterly, (42) 2015, afl. 3, p. 560; Werner, ESB 2015/4721, p. 658. 80 Werner, ESB 2015/4721, p. 659.

(17)

Het ‘first mover advantage’ is bij de platformen als Airbnb en Uber zeer duidelijk aanwezig. Wanneer een platform meer gebruikers krijgt, neemt het nut van het platform voor de gebruikers toe. Het toetreden tot dezelfde markt is daardoor zeer lastig - tenzij het nieuwe platform zeer innovatief is - kan het niet concurreren met de bestaande platform. Het gevolg is dat er een natuurlijk monopolie ontstaat. Zolang de additionele baten van de gebruikers de hogere prijs niet ontstijgt is het monopolie geen probleem.81 2.3.3 Vergelijkbare bedrijven Airbnb is een van de vele bedrijven die deel uitmaakt van de deeleconomie. De bedrijven verschillen onderling op allerlei manieren, bijvoorbeeld in de werkzaamheden die zij uitvoeren, maar bijvoorbeeld ook in de doelgroep en sector waarin het bedrijf zich begeeft. Enkele sectoren waarin sprake is van de deeleconomie zijn: reizen, transport en muziek en videostreaming. Airbnb is een voorbeeld van platforms waar woonruimte wordt gedeeld. Maar ook het delen van auto’s – en zelfs boten - is populair. Bedrijven als Snappcar bieden de mogelijkheid om een auto te delen die tijdelijk niet wordt gebruikt door de eigenaar. Uber wordt vaak genoemd als een bedrijf waarbij een auto wordt gedeeld, echter is daar geen sprake van delen. De bestuurder is eigenlijk een taxichauffeur zonder de vereiste papieren. Van delen bij Uber is alleen sprake als de bestuurder (een deel van) dezelfde reis als de passagier zou volgen. Soms wordt ook het verhuren of leasen van objecten door een bedrijf aan de consument ten onrechte onder de deeleconomie geschaard. Een goed wordt daarmee omgezet naar een dienst. Het kan weliswaar door mogelijk efficiënter gebruik wel bijdragen aan een succesvolle circulaire economie.82 Wat de voorgaande bedrijven met elkaar gemeen hebben is dat er een vergoeding wordt betaald voor het gebruik van het goed of de service. Er zijn echter ook ‘echte’ deelplatforms waar geen vergoeding wordt gevraagd voor het gebruik van een product. Afhankelijk van de gehanteerde definitie van de deeleconomie is het dus de vraag of deze bedrijven onder de deeleconomie worden geschaard. Via Peerby of Neighborgoods kunnen allerlei zaken gratis worden geleend van iemand uit de buurt en bij Couchsurfing is het mogelijk te overnachten in 200.000 steden. 2.4 Fiscale problemen 2.4.1 Welke box? De belastingheffing op de inkomsten uit het exploiteren van onroerend goed kan in de inkomstenbelasting zowel in box 1, box 2 als in box 3 vallen. In box 1 is de heffing mogelijk indien sprake is van een onderneming, ROW of de verhuur van (een deel) van de eigenwoning. Het inkomen wordt in box 2 belast als sprake is van inkomen uit aanmerkelijk belang, dan dient het onroerend goed te worden geëxploiteerd door een rechtspersoon 81 Werner, ESB 2015/4721, p. 957-659. 82 Accenture, 2014, p. 14; Stegeman, 2015, p. 11-12.

(18)

waarin de belastingplichtige aandeelhouder is. Box 3 is van toepassing wanneer sprake is van beleggen. Het onderscheid tussen inkomen uit ondernemen en ROW zit in de duurzaamheid, indien de factor duurzaamheid niet aanwezig is, worden de inkomsten belast als ROW.83 Beiden vallen in box 1 en zijn derhalve tegen een progressief tarief belast tot maximaal 52%. Het verschil zit in de ondernemersfaciliteiten die bij ROW niet van toepassing zijn, uit hoofde van art. 3.95 lid 2 IB 2001. Het tarief in box 2 bedraagt 25%, maar daarvoor is bij de rechtspersoon al 20 of 25% VPB ingehouden. Tot en met 2016 is het inkomen uit beleggen in box 3 belast middels een heffing van 30% over een forfaitair rendement van 4%. Vanaf 2017 wordt het belastingtarief, afhankelijk van de grondslag, een samenstelling van 1,63% en 5,5%.84 Het tarief maal de grondslag levert dan de belastinglast op. 2.4.2 Aftrekbare kosten Kosten die gemaakt zijn om inkomen te verkrijgen zijn in beginsel aftrekbaar. Wanneer een separaat pand wordt geëxploiteerd is vaak duidelijk welke kosten met dat pand zijn verbonden en dus aftrekbaar zijn. Het is bij Airbnb echter goed mogelijk dat de eigen woning wordt verhuurd of een deel daarvan. Welke kosten zijn dan aftrekbaar? Kosten die specifiek voor de Airbnb verhuur worden gemaakt staan niet ter discussie, bijvoorbeeld kosten voor externe schoonmaakservices. Vele kosten zijn echter niet zo duidelijk toe te rekenen. Bijvoorbeeld kosten voor de verzekering, servicekosten, gas-water-licht en nog vele anderen zijn essentieel voor de verhuur van de woning, maar net zo goed voor het bewonen door de verhuurder. Airbnb geeft zelf aan dat de toerekening vaak ingewikkeld is en stelt voor om een belastingadviseur raad te plegen85. 2.4.3 Samenloop met de eigenwoningregeling Uit hoofde van artikel 3.113 van de wet inkomstenbelasting 2001, dient zeventig procent van het inkomen uit de tijdelijke verhuur van de eigen woning te worden opgeteld bij de inkomsten uit de eigen woning in box 1. Een deel van de inkomsten van een tijdelijke verhuur van de eigen woning via Airbnb zijn dus (progressief) belast als inkomen uit de eigen woning. De hypotheekrente kan daardoor in beginsel geheel in aftrek worden gebracht. In art. 3.114 is een vrijstelling opgenomen voor de inkomsten verkregen uit de anders dan kortstondige terbeschikkingstelling van een ruimte binnen de eigen woning. De vrijstelling geldt wanneer niet meer dan €4.954,- wordt verkregen uit de verhuur van het deel van de eigen woning. De toepassing van de vrijstelling lijkt op het eerste gezicht derhalve mogelijk, al lijkt het onwaarschijnlijk dat een ruimte via Airbnb voor lange tijd wordt verhuurd. Daarnaast zorgt het tweede lid voor een praktisch onoverkomelijk probleem. De huurder moet volgens het tweede lid namelijk zijn ingeschreven in de basisregistratie personen. In de basisregistratie personen zijn uit hoofde van de Wet Basisregistratie Personen de gegevens 83 Hoogeveen, FBN 2014/46, p. 4. 84 Grondslag 0-75.000, tarief 0,67*1,63% + 0,33*5,5%; grondslag 75.000-975.001, tarief 0,21*1,63% + 0,69*5,5%; grondslag >975.000, tarief 5,5%. 85 ‘Welke kosten zijn aftrekbaar van mijn Airbnb-inkomen?’, Airbnb.nl op 22 december 2016.

(19)

opgenomen van de inwoner van Nederland en personen die een band hebben met de Nederlandse overheid. De groep met huurders waarmee eventueel aanspraak zou kunnen worden gemaakt op de vrijstelling dienen derhalve vrijwel zeker een inwoner van Nederland te zijn. 2.4.4 Btw Binnen de btw spelen twee kwesties die bij verhuur door middel van Airbnb niet altijd duidelijk zijn. Ten eerste dient de verhuurder in beginsel btw af te dragen op het moment dat hij of zij voor de btw-ondernemer is. Uit recente jurisprudentie rijst de vraag of bij participatie in de deeleconomie ook sprake is van ondernemerschap. Uit de jurisprudentie komen niet eenduidige criteria voort.86 Daarnaast is het de vraag in hoeverre de btw aftrekbaar is. De problematiek is hierbij gelijk aan hiervoor besproken aftrekbaarheid van de kosten bij de resultaatbepaling. Op een deel van de uitgaven is de btw duidelijk aftrekbaar, maar bij vele uitgaven is een gemengd oogmerk aanwezig. 2.4.5 Toeristenbelasting Toeristenbelasting is een gemeentelijke belasting. Elke gemeente kan zelf beslissen of toeristenbelasting wordt geheven en het toe te passen tarief. De belasting wordt bij wijze van aanslag opgelegd bij de exploitant van het verblijf, de exploitant kan er vervolgens voor kiezen de belasting door te berekenen aan de huurder.87 Echter blijkt in de praktijk dat de controle lastig is. In Amsterdam is daarvoor een oplossing gekomen door een afspraak tussen Airbnb en de gemeente Amsterdam. In Amsterdam houdt Airbnb automatisch 5% toeristenbelasting in. De gemeente moet daarbij wel vertrouwen op de correctheid van de inhouding door Airbnb, aangezien zij zelf geen inzage heeft in de gegevens van de verhuurders. De gemeente verwacht aan de overeenkomst enkele miljoenen over te houden.88 Het bedrag aan toeristenbelasting verschilt ook per gemeente. Zo rekent de gemeente Maastricht een vast bedrag per persoon per nacht89, terwijl de gemeente Amsterdam 5% van de logiesvergoeding rekent90. 2.4.6 Controle Lang niet iedere Airbnb verhuurder geeft de genoten inkomsten op bij de belastingdienst en/of gemeente. Om zeker te weten dat een iedereen aan zijn of haar belastingverplichtingen voldoet is controle vereist. Het nadeel van grondige controles is dat het zeer tijdrovend is en het derhalve budget en mankracht vereist. Niet alleen in Nederland is de controle op de inkomsten een probleem. In de Verenigde Staten wordt met behulp van door Airbnb verstrekte gegevens de belasting op het inkomen ingehouden, maar 86 Merkx, V-N 2016/29.0. 87 ‘Wat is toeristenbelasting en wanneer moet ik dit betalen?’, Rijksoverheid.nl op 22 december 2016. 88 De Lange & De Vos, fd.nl 12 juni 2015. 89 ‘Hoe hoog is de toeristenbelasting?’, Gemeentemaastricht.nl op 22 december 2016. 90 ‘Toeristenbelasting’, Amsterdam.nl op 22 december 2016.

(20)

bijkomende belastingen zoals de toeristenbelasting worden daar niet met behulp van Airbnb ingehouden.91 In Amsterdam wordt de toeristenbelasting door Airbnb ingehouden, zoals hiervoor al ter sprake is gekomen. In de overige steden is het nog niet zover en ook voor de rijksbelastingen bestaat een dergelijke samenwerking niet. Airbnb heeft geen bezwaren tegen een samenwerking met de Nederlandse fiscus, maar zal niet vrijwillig gegevens van haar individuele cliënten verstrekken.92 De controle vanuit de belastingdienst wordt op het moment uitgevoerd door het recent opgerichte Internet Service Centre, dat activiteiten op het internet in de gaten houdt en kijkt of voldaan wordt aan de fiscale verplichtingen.93 2.5 Conclusie In de dit hoofdstuk staat centraal wat Airbnb is, haar rol in de circulaire economie en de fiscale problemen omtrent de verhuur via Airbnb. Allereerst is gebleken dat het deelplatform voor woonruimte sinds de oprichting in 2008 een enorme groei heeft doorgemaakt. In Nederland is het deelplatform populair, met name in de grote steden en zeker in Amsterdam. Airbnb is op het moment een geduchte concurrent voor de hotelbranche. De populariteit van Airbnb en vergelijkbare deelplatforms kan een bijdrage leveren aan een omzetting van de huidige lineaire economie naar een circulaire economie. De deeleconomie waar Airbnb onderdeel van is, helpt mee aan de verwezenlijking van de omslag. Een circulaire economie heeft door een efficiënter gebruik van grondstoffen aanzienlijke voordelen. Een circulaire economie beoogt afvalstromen te minimaliseren door hergebruik in alle fasen van de economische kringloop. Het minimaliseren van de afvalstromen is vereist met het oog op de huidige milieuvervuiling, maar ook gezien het gebruik van uitputbare bronnen. De huidige lineaire economie is op lange termijn niet houdbaar en is een omslag naar een circulaire economie vereist, ondanks de onzekerheden die de circulaire economie met zich meebrengt. De opkomst van deelplatformen als Airbnb is een vrij recente ontwikkeling, waardoor bestaande wet- en regelgeving soms niet goed aansluit op de ontstane situaties. Ook op fiscaal gebied is sprake van dergelijke problematiek. Voornamelijk de controle op de opgegeven inkomsten en de toeristenbelasting zorgen voor problemen. De inkomsten uit de verhuur worden door een deel van de verhuurders niet opgegeven en de toeristenbelasting wordt niet afgedragen. De btw en de inkomstenbelasting geven ook enkele onduidelijkheden, voornamelijk in hoeverre btw en kosten aftrekbaar zijn en of de verhuur kwalificeert als onderneming. 91 Tuttle, 2013, time.com. 92 De Lange & De Vos, fd.nl 12 juni 2015. 93 NTFR 2015/2610, vraag 161.

(21)

3 Beleggen of ondernemen?

3.1 Belang van de kwalificatie De kwalificatie van een activiteit is fiscaal op meerdere vlakken van belang. Het kan bepalen of inkomen is belast, hoe het is belast en of fiscale faciliteiten van toepassing zijn. In het slot van het voorgaande hoofdstuk is al één van de aspecten aan bod gekomen waarbij de kwalificatie van de activiteiten van belang is, namelijk in welke box de inkomsten worden belast. In box 1 vallen de inkomsten indien de activiteiten als een onderneming worden aangemerkt, of indien duurzaamheid ontbreekt, als ROW. Het inkomen is dan progressief belast tot een maximum van 52%. Bij inkomen uit ondernemen is, in tegenstelling tot bij ROW, aanspraak te maken op ondernemersfaciliteiten die de belastinglast kunnen drukken. Inkomen valt in box 2 indien sprake is van inkomen uit een aanmerkelijk belang. De inkomsten zijn dan tegen 25% belast. Het inkomen kan ook nog in box 3 vallen. Daarvoor dient sprake te zijn van inkomen uit sparen en beleggen. Er is dan – tot en met 2016 - sprake van een heffing van 30% over een forfaitair rendement van 4% en dus een feitelijke heffing van 1,2% over de grondslag. Vanaf 2017 wordt het belastingtarief, afhankelijk van de grondslag, een samenstelling van 1,63% en 5,5%.94 Het tarief maal de grondslag levert dan de belastinglast op. De kwalificatie is ook van belang in de VPB. De eis van een materiële onderneming is namelijk terug te vinden in de belastingplicht voor een stichting of vereniging. Slechts indien sprake is van een materiële onderneming bestaat de belastingplicht in de VPB voor verenigingen en stichtingen. Daarnaast zijn de doorschuiffaciliteiten in de inkomstenbelasting en de BOR afhankelijk van de kwalificatie. Voor de toegang tot de faciliteiten is het uitoefenen van een materiële onderneming vereist. Indien toegang wordt verkregen zijn aanzienlijke belastingbesparingen mogelijk, de belastingclaim kan dan immers worden doorgeschoven. Ook voor de btw is de kwalificatie van belang, zoals al kort in besproken in het voorgaande hoofdstuk. Voor de btw geldt echter een ruimer ondernemersbegrip, hetgeen afwijkt van het ondernemersbegrip dat in deze scriptie van belang is. 3.2 Ondernemen Een ondernemer is uit hoofde van art. 3.4 IB 2001 gedefinieerd als: “de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming.” Een definitie van een onderneming is echter niet in de wet opgenomen. Het begrip is vormgegeven door de jurisprudentie en de literatuur. Een onderneming is een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, waarmee middels een deelname aan het economische verkeer wordt beoogd 94 Grondslag 0-75.000, tarief 0,67*1,63% + 0,33*5,5%; grondslag 75.000-975.001, tarief 0,21*1,63% + 0,69*5,5%; grondslag >975.000, tarief 5,5%.

(22)

winst te behalen.95 Uit jurisprudentie blijkt overigens dat de intentie van de belastingplichtige niet van groot belang is. In een zaak van de Hoge Raad96 had de belanghebbende als hobby het verzamelen van mammoetbotten. De verzameling nam dermate grote vormen aan dat er een skelet kon worden samengesteld, welke vervolgens werd verkocht aan een museum. Het Hof oordeelde dat van een onderneming sprake was, ondanks dat de belanghebbende daartoe nooit de intentie had. Uit de parlementaire behandeling blijkt dat is overwogen een definitie op te nemen van een onderneming, maar van de opname is afgezien. Enkel een nadere invulling van de hiervoor genoemde definitie heeft - blijkens uit de memorie van toelichting - toegevoegde waarde, maar beoordeling per situatie heeft de voorkeur, zodat de economische werkelijkheid de kwalificatie bepaalt.97 Indien de activiteiten worden uitgeoefend door een rechtspersoon, wordt geacht dat het gehele vermogen ondernemingsvermogen is, uit hoofde van art. 2 lid 5 VPB 1969. De kwalificatie uit de VPB 1969 is echter niet relevant voor de doorschuiffaciliteiten in de IB en SW 1956. Om te kwalificeren voor de doorschuiffaciliteiten is het vereist dat een materiële onderneming wordt gedreven in de zin van art. 3.2 IB 2001 en is de kwalificatieproblematiek dus onverminderd van toepassing. 3.3 Beleggen Activiteiten worden als een belegging gezien wanneer de activiteiten normaal vermogensbeheer niet te boven gaan. Onroerend goed kwalificeert als een belegging wanneer het onroerend goed geen functie heeft in de uitoefening van een materiële onderneming.98 Net als bij de definitie van een onderneming, is een definitie van beleggen niet opgenomen in de wet. Van Dijck stelt dat een belegger uitsluitend een vermogensbestanddeel ter beschikking stelt aan derden en daarvoor een vergoeding ontvangt. Het onderscheid tussen een belegger en een ondernemer ligt enkel in de meerwaarde die de ondernemer beoogt door het uitvoeren van arbeid. Exploitatie van onroerend goed kan volgens Van Dijck op zichzelf nooit leiden tot een kwalificatie als ondernemer.99 Berkhout & Hoogeveen menen dat de definitie die Van Dijck hanteert niet (meer) standhoudt in de huidige tijd. Een belegger moet zich tegenwoordig actief opstellen voor het behalen van een acceptabel rendement bij vastgoedexploitatie.100 Volgens de Hoge Raad dient een bezitting te worden aangemerkt als belegging, indien het bezit enkel gericht is op het verkrijgen van de waardestijging en het rendement dat bij normaal vermogensbeheer verwacht kan worden.101 95 Heithuis, Kavelaars & Schuver, 2015, p. 80; Hoogeveen, FBN 2014/46, p. 4. 96 HR 27 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4101. 97 Kamerstukken II 1998/99, 26 727, 3, p. 93. 98 Kamerstukken II 1999/00, 27 209, 3 (MvT), p. 12. 99 Van Dijck, WFR 1967/141. 100 Adriaansens & Rozendal, WFR 2014/1215; Berkhout & Hoogeveen WFR 2015/7078, p. 10. 101 HR 8 november 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC4143.

(23)

3.4 Normaal vermogensbeheer Om een onderneming te drijven voor de fiscale wetgeving dient niet enkel te worden voldaan aan het hiervoor besproken ondernemingsbegrip. Er dient tevens sprake te zijn van meer dan normaal vermogensbeheer. De wetgever heeft geen definitie van normaal vermogensbeheer opgenomen in de wet. De invulling is derhalve aan de gerechtelijke instanties overgelaten. Van Vuuren stelt dat het begrip vermogensbeheer in de fiscaliteit al sinds de invoering van de Wet op vermogensbelasting in 1892 onderwerp van discussie is.102 Zeker de faciliteiten aangaande de bedrijfsopvolging leiden gezien de veelal grote financiële belangen vaak tot een gang naar de gerechtelijke instanties.103 De belastingdruk bij de overdracht van een bv met een vastgoedportefeuille van honderd miljoen euro is 40% zonder de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten, maar slechts 3,4% bij toepassing van de faciliteiten.104 Het verrast Meussen dan ook niet dat belastingplichtigen de grenzen van het ondernemingsbegrip verkennen, de mogelijke financiële voordelen zijn immers enorm (doorschuif), zonder dat er een groot nadeel aan hangt (alsnog afrekenen). Hij meent dat de wens van de belastingplichtige in het verleden - gezien de gunstigere behandeling in de inkomstenbelasting - veelal een kwalificatie van niet meer dan normaalvermogensbeheer was. De omvangrijke doorschuiffaciliteiten hebben de wens echter veranderd.105 Of sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer moet naar omstandigheden worden beoordeeld.106 De uitleg van normaal vermogensbeheer lijkt dynamisch en is zeer casuïstisch.107 Hoogeveen constateert dat de uitkomsten in de afgelopen jaren zijn verschoven van negatief voor de belanghebbende – dus geen sprake van een materiële onderneming – tot positief voor de belanghebbende.108 Van Vuuren maakt uit de bestaande jurisprudentie op dat drie hoofdelementen de kwalificatie bepalen, namelijk: aard en omvang van de activiteiten, het beoogde rendement en risico, alsmede de samenstelling en omvang van het vermogen. Hij benadrukt hierbij dat het om het geheel van de elementen gaat en een enkel element niet doorslaggevend kan zijn.109 De factoren worden in de volgende paragrafen uitgebreid besproken. 3.4.1 Werkzaamheden Beschouwingen aangaande normaal vermogensbeheer beginnen veelal bij het arrest van de Hoge Raad110 uit 1994. De belanghebbende verhuurde een totaal van 18 kamers in zijn eigen woning en van een ander pand. Hij verrichtte zelf de onderhoudswerkzaamheden ten 102 Vuuren, Forfaitair 2011/211, par. 1. 103 O.a. Adriaansens & Rozendal, WFR 2014/1215; Rozendal, WFR 2016/127, par. 1. 104 Berkhout & Hoogeveen WFR 2015/7078, p. 5. 105 Meussen, NTFR 2016/1593. 106 Kamerstukken II 2008/09, 31 930, 3 (MvT), p. 43. 107 Berkhout & Hoogeveen WFR 2015/7078, p. 14. 108 Hoogeveen, FBN 2014/46, p.3. 109 Vuuren, Forfaitair 2011/211, par. 2. 110 HR 17 augustus 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC5731.

(24)

behoeve van de verhuurde kamers en de schoonmaak van de gedeelde ruimtes. Daarnaast inde de belanghebbende de huur en voerde de X de administratie. X voerde tevens administratieve werkzaamheden uit voor derden en X stelde incidenteel gereedschap ter beschikking aan derden tegen een vergoeding. Het geschilpunt was of de werkzaamheden kwalificeerde als onderneming of normaal vermogensbeheer. Het Hof oordeelde dat sprake was van normaal vermogensbeheer. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had onderzocht of de aard en omvang van de persoonlijk uitgevoerde arbeid normaal vermogensbeheer te boven ging. Daarbij stelde de Hoge Raad dat in ieder geval geen sprake is van normaal vermogensbeheer indien: “Het rendabel maken van de onroerende zaken mede geschiedt door middel van arbeid welke de eigenaar van de onroerende zaken verricht en deze arbeid naar haar aard en omvang onmiskenbaar ten doel het behalen van voordelen uit de onroerende zaken, welke het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaan.” De Hoge Raad gaf eerder een gelijkwaardige uitleg van de norm.111 Hij stelde toen dat sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer indien de arbeid: “geacht kan worden ten doel te hebben het behalen van voordelen uit onroerende goederen, welke het aan de belegger in zodanige goederen normaliter opkomende rendement te boven gaan”. Uit beide citaten is op te maken dat de Hoge Raad belang hecht aan de aard en omvang van de arbeid, alsmede het doel van de arbeid, namelijk het beogen van extra rendement, zoals ook verschillende auteurs opmerken112. Tevens lijkt de Hoge Raad van mening dat de arbeid persoonlijk door de eigenaar moet worden verricht. Voor het oordeel of sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer moet dus de aard en omvang van de arbeid worden vergeleken met de gedragingen van een particuliere belegger. Van Dijck stelt dat onder arbeid moet worden verstaan alle handelingen waarmee het goed in waarde toeneemt.113 Het bepalen van de aard en omvang van de arbeid die een particuliere belegger zou verrichten is volgens Rozendal echter lastig. Het draait immers om een fictieve situatie.114 Het lijkt logisch dat bij normaal vermogensbeheer sprake kan zijn van enige vorm van arbeid, immers het uitvoeren van een aan- of verkooptransactie kwalificeert al als arbeid. 3.4.1.1 Toerekenbare arbeid Arbeid die samenhangt met de activiteiten kan door de eigenaar zelf worden verricht, maar het is uiteraard ook mogelijk dat de arbeid wordt verricht door werknemers of derden. Uit het in de vorige paragraaf aangehaalde citaat lijkt de Hoge Raad van mening dat eigenaar de 111 HR 7 oktober 1981, ECLI:NL:HR:1981:AW9757. 112 Albert, WFR 2016/184, par.4; Rozendal, WFR 2016/127, par.3.1; Vuuren, Forfaitair 2011/211, par. 3. 113 Van Dijck, WFR 1967/141. 114 Rozendal, WFR 2016/127, par. 3.2.

(25)

werkzaamheden zelf dient te verrichten. Rechtbank Zeeland heeft recent uitspraak gedaan in een zaak115 waarbij alle werkzaamheden rondom de verhuurde panden werd uitbesteed aan een vastgoedservicekantoor. De Rechtbank oordeelde dat geen sprake was van meer dan normaal vermogensbeheer, ondanks dat de werkzaamheden van het vastgoedservicekantoor toerekenbaar waren aan de bv. De Rechtbank stelde dat met de werkzaamheden de bezittingen slechts in stand werden gehouden, met de arbeid werd geen extra rendement beoogd. Rozendal is het blijkens zijn commentaar bij de uitspraak eens met de uitkomst van de zaak. Hij is het echter niet eens met de toerekening van de arbeid aan de bv. Het uitbesteden van de werkzaamheden neemt namelijk kosten met zich mee, waardoor het nettorendement niet toeneemt. In hoger beroep bevestigde het Hof de uitspraak.116 Rozendal benadrukt in een later verschenen artikel117 het belang van het onderscheid tussen ‘externe inhuur’ en ‘uitbesteden’. Onder externe inhuur neemt de investeerder de beslissingen om een externe partij in te huren voor werkzaamheden. De werkzaamheden zijn dan voor rekening en risico van de investeerder en derhalve aan de investeerder toe te rekenen. Aangezien de werkzaamheden van werknemers voor rekening en risico van de onderneming komen, lijkt het toerekenen van de werkzaamheden niet meer dan logisch. Hoogeveen benadrukt dan ook werknemers de vereiste werkzaamheden kunnen uitvoeren gezien een arrest van de Hoge Raad118. Bij uitbesteden is volgens Rozendal bijvoorbeeld een property manager ingehuurd die alle beleidsbeslissingen neemt. De werkzaamheden komen dan voor rekening en risico van de property manager en zijn dus niet toe te rekenen aan de investeerder. De property manager is dan verantwoordelijk voor de exploitatie van het vastgoed.119 Uit een zaak uit 2009 blijkt dat het Hof120 tevens waarde hecht aan de werkzaamheden van ingeschakelde derden. De belanghebbende had voor het tot stand komen van de splitsing van de appartementsrechten gebruik gemaakt van de diensten van een notaris en een makelaar. Ook voor het beheer en de verkoop van de appartementen werden de diensten van de makelaar ingeschakeld. Het Hof oordeelde dat het voordeel dat behaald is op de verkoop van de appartementen voorzienbaar was gezien de ingeschakelde kennis van derden. De kennis van de makelaar en de notaris is volgens het Hof toe te rekenen aan de belastingplichtige. De Hoge Raad stelt dat het Hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting121 indien het oordeel van het Hof was gebaseerd de arbeid verricht door de notaris inzake de splitsing van de appartementsrechten. Als het Hof wel van een juiste rechtsopvatting is uitgegaan, heeft zij onvoldoende gemotiveerd welke werkzaamheden normaal vermogensbeheer te boven gingen. Daarnaast heeft het Hof niet vastgesteld over welke kennis de notaris en makelaar beschikte en hoe de kennis heeft 115 Rechtbank Zeeland-West-Brabant 6 november 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:7977. 116 Hof 's-Hertogenbosch 26 maart 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1157. 117 Rozendal, WFR 2016/127, par. 3.3. 118 HR 1 september 1976, nr. 17 924, V-N 1976, p. 860-864. 119 Rozendal, WFR 2016/127, par. 3.3. 120 HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:PHR:2009:BI0481. 121 HR 15 juli 1987, ECLI:NL:HR:1987:AW7622.

(26)

bijgedragen aan het voordeel.122 De argumentatie van de Hoge Raad ligt in lijn van de conclusie van A-G Niessen. Freudenthal merkt op dat uit het arrest volgt dat arbeid uitgevoerd door derden aan dezelfde voorwaarden onderhevig is als de arbeid van de belastingplichtige. Met andere woorden de arbeid van derden moet extra rendement veroorzaken.123 Hoogeveen is dezelfde mening toegedaan.124 3.4.1.2 Aard en omvang Van Dijck benadrukt het belang van de beoordeling van de kwantiteit en de kwaliteit van de arbeid. De kwantiteit is in zijn ogen niet van belang, het draait om de aard en het karakter van de arbeid. Enkel het doen van aan- en verkooptransacties, hoe frequent ook, valt onder volgens de auteur normaal vermogensbeheer.125 Van Vuuren is het niet eens met Van Dijck en hecht belang aan de combinatie van de kwaliteit én kwantiteit van de arbeid. Hij stelt dat: “Arbeid die in kwantitatieve zin weinig voorstelt, moet in kwalitatieve zin hoogwaardig zijn om van ‘arbeid’ te spreken die tot meer dan normaal vermogensbeheer leidt.” Hij merkt hierbij op dat een gemakkelijk te behalen voordeel door een iedere belegger wordt benut.126 Hof Den Haag lijkt dezelfde mening toegedaan als Van Vuuren. In een uitspraak uit 2013 stelt het Hof127 expliciet dat gezien de kwaliteit én kwantiteit van de verrichte arbeid – samen met de omvang van het vermogen - sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer. Het Hof merkte op dat de arbeid tot een hoger rendement leidde, gezien de persoonlijke betrokkenheid met de huurders. Overigens komt het belang van de relatieve omvang van de arbeid tot het vermogen ook in andere uitspraken naar voren.128 Het lijkt mij correct dat zowel de kwaliteit als de kwantiteit van de arbeid moet worden beoordeeld. Werkzaamheden die kwalitatief niet hoogwaardig zijn, kunnen immers zeker (beoogde) waarde toevoegen. Inzake de kwaliteit van de arbeid oordeelde de Hoge Raad129 in een arrest dat het aanvragen van een bestemmingswijziging altijd als een werkzaamheid kwalificeert die niet bij normaal vermogensbeheer wordt uitgevoerd. Van Vuuren stelt dat de Hoge Raad in de onderhavige zaak het beoogde rendement en risico zwaarder woog dan de factor arbeid en dat daardoor de werkzaamheid kwalificeerde als normaalvermogensbeheer te boven gaan.130 Freudenthal stelt dat bepaalde werkzaamheden nooit per definitie tot een bepaalde kwalificatie kunnen leiden. Het grote aantal factoren en omstandigheden die het rendement beïnvloeden maken een dergelijke stigmatisering onmogelijk.131 Het automatisch 122 HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:PHR:2009:BI0481, r.o. 3.6.2. 123 HR 09 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0481, BNB 2010/117 m.nt. R.M Freudenthal. 124 Hoogeveen, FBN 2014/46, p. 5-6. 125 Van Dijck, WFR 1967/141. 126 Vuuren, Forfaitair 2011/211, par. 6. 127 Hof Den Haag 20 december 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:5083, r.o 7.5. 128 O.a. HR 1 september 1976, nr. 17 924, V-N 1976, p. 860-864; Hof Arnhem-Leeuwarden 8 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:2901; Hof Den Haag 20 december 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:5083. 129 HR 3 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE2260. 130 Vuuren, Forfaitair 2011/211, par. 5.3. 131 Freudenthal, NTFR 2002/1241.

(27)

kwalificeren van bepaalde werkzaamheden komt ook voor in art. 3.91 lid 1 IB 2001. In het artikel is een drietal voorbeelden opgenomen waarbij in elk geval sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer. Van Vuuren ziet de voorbeelden als codificatie van eerdere jurisprudentie, waarbij in de ogen van de wetgever – bij dergelijke activiteiten – in elk geval sprake is van arbeid gericht op het behalen van additioneel rendement. De auteur merkt op – blijkens uit de toelichting van het artikel en bevestiging van de Hoge Raad – dat het uitponden van onroerend goed toch niet automatisch tot een kwalificatie van meer dan normaal actief vermogensbeheer leidt.132 3.4.2 Rendement In de voorgaande paragrafen is al naar voren gekomen dat de uitgevoerde arbeid en het daarmee beoogde rendement van doorslaggevend belang zijn bij de toepassing van de norm normaal vermogensbeheer. Verscheidene auteurs benadrukken het belang van het verband.133 De absolute hoogte van het rendement is niet van belang, net als het uiteindelijk behaalde rendement. Bij het beoordelen van het beoogde rendement moet worden gekeken naar het nettorendement.134 Eventuele kosten om het rendement de behalen – zoals arbeidskosten – moeten in mindering worden gebracht op de verwachte inkomsten. Het is van belang dat de situatie wordt vergeleken met particuliere belegger die zich in dezelfde situatie bevindt. Het vergelijken in vastgoed situaties wordt daarbij – net als bij de beoordeling van de factor arbeid – lastig. Immers moet er beoordeeld worden welk rendement een particuliere belegger zou behalen met de specifieke vastgoedportefeuille.135 Het rendement op een andere onroerende zaak is niet relevant, immers is elke onroerende zaak anders en daarmee het rendement.136 Niessen stelt dat arbeid bij normaal vermogensbeheer wordt verondersteld het rendement niet te veroorzaken en de belegger toevallig geluk heeft.137 Het lijkt mij te kort door de bocht om te stellen dat arbeid bij een belegger niet bijdraagt aan het rendement. Het is zeker mogelijk dat een belegger puur geluk heeft, naar mijns inziens kan de arbeid – hoe gering ook – van een belegger met kennis en kunde zeker bijdragen aan het rendement, zonder daarbij normaal vermogensbeheer te boven te gaan. Additioneel rendement kan worden dus worden beoogd door het uitvoeren van arbeid. Het is echter ook mogelijk meer risico te nemen en daarmee een hoger rendement te beogen.138 Het risico is te beïnvloeden door de wijze van financiering. In een casus139 132 Vuuren, Forfaitair 2011/211, par. 2. 133 O.a. Adriaansens & Rozendal, WFR 2014/1215, par. 3.3.4; HR 25 februari 2011, ECLI:NL:PHR:2011:BN9739, (concl. A-G R. E. C. M. Niessen, r.o. 3.3); Freudenthal, NTFR 2002/1241; Rozendal, WFR 2016/127, par. 3.1; Van Dijck, WFR 1967/141; Vuuren, Forfaitair 2011/211, par. 3. 134 HR 17 augustus 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC5731, BNB 1994/319, m.nt. J.E.A.M van Dijck; HR 09-10-2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0481, BNB 2010/117, m.nt. R. M. Freudenthal. 135 Rozendal, WFR 2016/127, par. 3.2. 136 Adriaansens & Rozendal, WFR 2014/1215, par. 3.3.4. 137 Niessen, WFR 1997/3, par. 7. 138 Vuuren, Forfaitair 2011/211, par. 4. 139 Rechtbank Den Haag 3 juni 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:16718.

(28)

overweegt de Rechtbank Den Haag dat de wijze van financiering in de casus niet bij normaal vermogensbeheer past, gezien het hogere risico.140 De belanghebbende had de activiteiten voor 87,5% gefinancierd met vreemd vermogen. Een dergelijk risico had een particuliere belegger volgens de Rechtbank niet genomen. Rozendal merkt tevens op dat de wijze van financiering van belang kan zijn. De belanghebbende beoogd immers door het toepassen van een grotere hefboom een hoger rendement te behalen.141 Uit de recente proefprocedure142 blijkt dat het Hof stelt dat de ROZ/IPD Nederlandse Vastgoedindex 2009 niet mag worden gebruikt bij de beoordeling van het rendement. De stelling van het Hof is niet onbegrijpelijk gezien de vereiste vergelijking met de exploitatie van de specifieke vermogensbestanddelen door een particuliere belegger. Het (gemiddelde) rendement op andere vermogensbestanddelen is dus niet relevant. Het Hof merkte overigens nog een tweetal elementen op aangaande het rendement. Zij herhaalde dat gekeken dient te worden naar nettorendement en dat zowel het directe als het indirecte rendement relevant is. De huuropbrengsten maken het directe rendement op, waar een eventuele waardestijging zorgt voor het indirecte rendement. De inspecteur opperde dat een indirecte waardestijging niet dient te worden meegenomen, aangezien deze niet te voorzien is. 3.4.3 Onduidelijke norm Ondanks dat de maatstaaf al meer dan veertig jaar bestaat, voldoet de norm normaal vermogensbeheer niet aan de eis van duidelijkheid en nauwkeurigheid volgens diverse auteurs.143 Albert illustreert de vage maatstaaf aan de hand van een recente uitspraak van Hof Den Haag144. De Rechtbank oordeelde dat sprake was van een onderneming gezien de uitgevoerde werkzaamheden, alsmede de grote mate van vreemd vermogen waarmee de vennootschap gefinancierd is. Het Hof stelde echter in hoger beroep vast dat niet sprake is van een onderneming, op basis van dezelfde feiten en omstandigheden. Drie elementen lagen ten grondslag aan de beslissing. De ontwikkelingsactiviteiten waren te klein van omvang en hebben te ver in het verleden plaatsgevonden. De personeelskosten waren relatief laag, waardoor de aard en omvang van de werkzaamheden niet meer kunnen zijn geweest dan bij normaal vermogensbeheer. Daarnaast hebben de belanghebbende onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vennootschap een hoger rendement beoogde te halen dan gebruikelijk bij normaal vermogensbeheer.145 Te Niet meent dat de onduidelijkheid rechtsonzekerheid met zich meebrengt. Veelal ontbreekt het aan een duidelijke onderbouwing van de uitspraak.146 De lakende onderbouwing is wellicht debet aan de situatie dat de feitenrechters zich zoveel mogelijk 140 Meussen, NTFR 2016/1593. 141 Rozendal, WFR 2016/127, par. 3.2. 142 HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:633. 143 Albert, WFR 2016/184, par. 5; Berkhout, NTFR 2014/1376; Berkhout & Hoogeveen, WFR 2015/7078, par. 4.3; Berkhout & Lubbers, WFR 2015/1546, par. 3. 144 Hof Den Haag 1 juli 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2167. 145 Albert, WFR 2016/184, par. 6. 146 Te Niet, 2007.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Want wat Christus zelf zegt (Joh. 4:24), namelijk dat God een Geest is, dat zou niet passend tot de Vader alleen beperkt kunnen worden, alsof het Woord zelf niet van een geestelijke

En andersom, welke kansen zou NOREA hebben gepakt wanneer het ook met een verhuizing op eigen benen zou zijn gaan staan, zich losrukkend van de perikelen die accoun- tancy eigen is

Het examenreglement regelt in ieder geval voor het vak maatschappijleer en – indien gewenst – in overige gevallen dat de kandidaat gebruik kan maken van een herexamen- regeling

Doel is inzicht te krijgen in de aard, omvang en betekenis van sociaal ondernemerschap in de stad en in de knelpunten die sociale ondernemers daarbij ervaren om te bezien of er een

mede geschiedt door middel van arbeid welke de eigenaar van de onroerende zaken verricht en deze arbeid naar haar aard en omvang onmiskenbaar ten doel heeft het behalen van

Deze heeft vooral negatieve gevolgen voor zowel de vraag naar als het aanbod van laagbetaalde arbeid.. De overheid heeft hier- mee rekening gehouden door bijdrageverminde- ringen toe

At the end of second year of primary school, children in various classes of number sense growth differed in mathematical proficiency, and 75% of the children with

Een zware voorhangprocedure zou in dit geval de vorm kunnen krijgen van een voorziening waarbij de Tweede en/of de Eerste Kamer de mogelijkheid krijgt of krijgen om “niet in