Praten over Emoties: Affectieve Communicatiestijlen over
Schaamte en Trots bij Nederlanders
Adinda Hahn
Universiteit van Amsterdam
Bachelorproject Sociale Psychologie
Naam: A.E.R. Hahn
Collegekaartnummer: 10338306
Naam Begeleider: Milena Feldkamp
Datum: 22-05-15
Abstract
In deze studie werd onderzocht of er verschillen bestonden in affectieve
communicatiestijlen over de zelf-evaluatieve emoties trots en schaamte bij
Nederlanders. Door middel van observatie en spraakanalyse werd gekeken naar de
verbale uiting van de affectieve communicatiestijl. Hieruit kwam naar voren dat men
explicieter en directer over trots dan over schaamte praat. Er werd geen positieve
relatie gevonden tussen de mate van individualisme en de affectieve
communicatiestijl. Deze bevindingen suggereren dat bij vervolgonderzoek naar
Inleiding
Het gevoel ergens bij te horen wordt gezien als één van de drie sociale
basisbehoeften. Gebrek aan dit gevoel kan leiden tot een verscheidenheid aan
nadelige gevolgen voor het welzijn. Het vormen van sociale relaties is een belangrijk
onderdeel voor het vervullen van de behoefte om ergens bij te horen. Deze relaties
worden gevormd door sociale interacties met mensen (Baumeister & Leary, 1995).
Bij het succesvol laten verlopen van deze sociale interacties zijn zowel de uiting van
emoties, als de manier van communicatie van belang (Burkitt, 1997; James & Gross,
2003). Echter, in de literatuur is er weinig bekend over de manier waarop mensen
over hun emoties communiceren. Daarom is het interessant hier meer onderzoek naar
te doen. Het begrip ‘affectieve communicatiestijl’ zal gehanteerd worden om te
verwijzen naar de manier waarop men communiceert over zijn of haar emoties.
Voordat we gaan kijken naar deze affectieve communicatiestijl, zal eerst dieper
ingegaan worden op communicatie en de uiting van emoties. Dit is noodzakelijk
omdat het inzichten kan bieden in de verwachtingen omtrent de affectieve
communicatiestijl van mensen.
Communicatie kan worden omschreven als het overbrengen en ontvangen van
een boodschap (Luhmann, 1992). De manier waarop mensen communiceren wordt in
de literatuur ook wel aangeduid met het begrip ‘communicatiestijl’ (Hall, 1976).
Communicatiestijlen hebben betrekking op de manier waarop een individu verbaal en
paraverbaal interacteert met anderen en geven aan in hoeverre men de betekenis
letterlijk moet; nemen, interpreteren, filteren en begrijpen (Norton, 1978). Daarbij
faciliteert de uiting van emoties de communicatie tussen individuen, waardoor de
kans op het ontstaan van sociale relaties groter is (Elias, 1987; aangehaald in Burkitt,
heen een lastig te definiëren begrip te zijn (Wierzbicka, 1992). Volgens het
component process model van Scherer (1984) bestaat een emotie uit het samenspel
van verschillende soorten cognitieve en fysiologische componenten. Emoties worden
geïdentificeerd met een proces waarbij cognitieve appraisals zorgen voor
lichamelijke reacties, gedragingen en subjectieve gevoelens. Cognitieve appraisals
verwijzen naar de evaluaties die een individu heeft van een bepaalde situatie (Scherer,
1999).
Wanneer specifieker ingegaan wordt op communicatiestijlen en de uiting van
emoties, moet gekeken worden naar een belangrijke factor die blijkens de
hedendaagse literatuur een grote invloed uitoefent op beiden. Zowel
communicatiestijlen (Gudykunst et al., 1996) als de uiting van emoties (Matsumoto,
Yoo & Fontaine, 2008) worden beïnvloed door één specifieke culturele waarde.
Culturele waarden zijn de normen en waarden die een individu aangeleerd krijgt door
zijn of haar culturele context. Dit proces verloopt via leren, socialisatie en
identificatie met een bepaalde cultuur (Wallis & Poulton, 2001). De bekendste
culturele waarden uit de literatuur zijn de vijf dimensies van Hofstede: (1)
machtsafstand, (2) onzekerheidsvermijding, (3) collectivisme, (4) lange termijn
oriëntatie, (5) masculiniteit (Hofstede & Bond, 1984). De specifieke culturele waarde
die invloed heeft op zowel communicatiestijlen als de uiting van emoties, is het
verschil in individualisme en collectivisme (I-C). Mensen die hoog scoren op
individualisme worden gedreven door hun eigen behoeften waarin zij de voorkeur
geven aan persoonlijke doelen ten opzichte van groepsdoelen. Mensen die hoog
scoren op collectivisme, zijn daarentegen nauw met elkaar verbonden individuen en
zien zichzelf als onderdeel van een geheel, zij het een familie, een netwerk van
algemeen Westerse culturen individualistisch en Oosterse culturen collectivistisch
(Hofstede & Bond, 1984).
Communicatiestijlen van individualistische en collectivistische culturen
verschillen van elkaar. Gudykunst et al., (1996) beargumenteren aan de hand van het
concept van Hall (1976) dat men in collectivistische culturen gebruik maakt van een
high-context communicatiestijl en in individualistische culturen gebruik maakt van
een low-context communicatiestijl. High context communicatie heeft betrekking op
het gebruik van een impliciete en indirecte manier van praten, waarin de betekenis
vaak tussen de regels doorgelezen moet worden. Individuen met deze
communicatiestijl praten over het algemeen minder. Daarentegen heeft low-context
communicatie betrekking op het gebruik van een expliciete en directe manier van
praten, waarin de betekenis voornamelijk in de verbale boodschap ligt. Deze
individuen praten juist meer (Hall, 1976; aangehaald in Gudykunst et al., 1996).
Recenter onderzoek laat zien dat de invloed van het verschil in I-C op
communicatiestijlen niet alleen direct is, maar ook gemedieerd lijkt te worden door
een andere factor (Gudykunst et al., 1996). Wanneer individuen gesocialiseerd
worden met hun cultuur heeft dit ook invloed op het individuele niveau, zoals de
manier waarop zij hun zelf waarnemen (Markus & Kitayama, 1991). De invloed die
cultuur heeft op het zelf zorgt voor een verschil in self-construals. Self construals
verwijzen naar de percepties die individuen hebben over hun eigen gedachten,
gevoelens en acties. Self-construals zijn onder te verdelen in een independent en
interdependent zelf (Markus & Kitayama, 1991; aangehaald in Singelis & Brown,
1995). Het independent zelf komt doorgaans voor in individualistische culturen. Het
wordt gekenmerkt door jezelf te willen onderscheiden van de groep en uniek te willen
wordt gekenmerkt door verbonden te zijn met de groep, hier goedkeuring van te
krijgen en jouw identiteit te zien als onderdeel van een groep. (Gresham & Gresham,
1982).
Communicatiestijlen zijn van belang bij het aangaan van sociale interacties.
Bij het doen van onderzoek naar communicatiestijlen moet rekening gehouden
worden met verschillen in cultuur en self-construals. Uit onderzoek blijkt echter dat
niet alleen communicatie van belang is voor het aangaan van sociale relaties, maar dat
de uiting van emoties hier ook een rol in speelt (Gross & John, 2003).
Ook de uiting van emoties wordt beïnvloed door het verschil in I-C
(Matsumoto, Yoo, & Fontaine, 2008). In individualistische culturen geeft men de
voorkeur aan persoonlijke gevoelens en emoties en de vrije expressie daarvan. Hierin
wordt het belang van het individu boven de groep teruggezien (Suh, Diener, Oishi &
Triandis, 1998; Matsumoto, Yoo & Fontaine, 2008). Daarentegen koesteren
collectivistische culturen de focus op de groep, contexten en verbondenheid.
Persoonlijke gevoelens zijn minder belangrijk in vergelijking met de gevoelens van
anderen (Kim et al., 1994; aangehaald in Matsumoto, Yoo & Fontaine, 2008). Deze
directe invloed van het verschil in I-C uit zich in verschillen in display rules. Dit zijn
culturele normen die dicteren hoe emoties in specifieke sociale situaties geuit dienen
te worden (Ekman & Friesen, 1969). Hierdoor ontstaat een voorkeur voor bepaalde
emoties boven andere emoties. Emoties die al dan niet gewaardeerd worden vanuit
een culturele context worden in de culturele psychologie, focale emoties genoemd. Ze
worden onderverdeeld in admired en despised emoties (Mesquita & Ellsworth, 2001,
aangehaald in Mesquita & Leu, 2007). Admired emoties worden binnen een bepaald
cultuur gewaardeerd, waardoor ze vaker geuit worden en zorgen voor een staat van
voor een staat van ontevredenheid (Eid & Diener, 2001; Fessler, 2004; Mesquita &
Frijda, 1992).
Recenter onderzoek laat zien dat bij de uiting emoties het verschil in
self-construals ook een mediërende rol speelt. In de review van Markus & Kitayama
(1990) worden een aantal onderzoeken aangehaald waarin is gekeken naar culturele
verschillen in de uiting van emoties. In deze onderzoeken werden positieve effecten
gevonden van cultuur op self-construals en van self-construals op de uiting van
emoties (Frijda, Kuijpers & ter Schure, 1989; Shaver, Schwartz, Kirson & O’connor,
1987; Smith & Ellsworth, 1987; aangehaald in Markus & Kitayama, 1990). Door het
verschil in self-construals ontstaan verschillen in admired en despised emoties
(Kakar, 1978). Ego-focused emoties, zoals trots, stellen het eigen individu voorop.
Mensen in individualistische culturen, dus met een independent zelf, waarderen deze
emoties. Other-focused emoties, zoals schaamte, stellen anderen voorop. Mensen in
collectivistische culturen, dus met een interdependent zelf, waarderen deze emoties
(Kakar, 1978; aangehaald in Markus & Kitayama, 1990).
Nu duidelijk is geworden dat er culturele verschillen zijn in
communicatiestijlen en in de uiting van emoties, is het interessant om te kijken of er
ook verschillen zijn in affectieve communicatiestijlen. Het is relevant om meer
onderzoek te doen naar deze affectieve communicatiestijl. Allereerst blijkt zowel de
uiting van emoties, als de communicatie tussen individuen cruciaal te zijn voor het
welzijn van mensen en het onderhouden van sociale relaties. Daarnaast is in de
huidige literatuur niets bekend over affectieve communicatiestijlen en of men
überhaupt gebruik maakt van een specifieke affectieve communicatiestijl. Als laatste
leden vanuit verschillende culturen zouden deze inzichten ons kunnen helpen bij het
begrijpen van elkaars drijfveren voor het aangaan van sociale relaties.
Er zal in dit onderzoek specifiek worden gekeken naar de affectieve
communicatiestijl over trots en schaamte. Deze emoties doen zich voor in situaties
waarin individuen een persoonlijke karakteristiek of consequentie van hun gedrag
vergelijken met een bepaalde standaard. Persoonlijke prestaties of situaties waarin de
vergelijking gunstig is leiden tot het ervaren en/of uiten van trots; ongunstige
vergelijkingen leiden tot het ervaren en/of uiten van schaamte (Tangney, Burggraf &
Wagner, 1995).
Ten eerste is voor deze emoties gekozen omdat trots een kenmerkende
admired emotie is binnen individualistische culturen en schaamte een kenmerkende despised emotie. Dit zorgt voor de mogelijkheid om twee tegenover elkaar staande
emoties met elkaar te vergelijken. Ten tweede is voor deze emoties gekozen omdat
beiden zelf-evaluatief zijn, oftewel, zij evalueren het zelf. Uit voorgaand onderzoek is
naar voren gekomen dat het zelf een belangrijke mediërende rol speelt in de relatie
tussen cultuur en emotie, en cultuur en communicatie. Het klinkt daarom aannemelijk
om te zeggen dat zelf-evaluatieve emoties, meer dan andere emoties, gedreven
worden door cultuur.
Aan dit onderzoek hebben alleen Nederlandse participanten deelgenomen.
Allereerst omdat het onderzoek in Nederland plaatsvindt. Daarnaast heeft Nederland
een sterke individualistische cultuur (Hofstede & Bond, 1984). Hierdoor kunnen
concrete hypothesen opgesteld worden, omdat er verwacht mag worden dat
Nederlanders de voorkeur geven aan trots en gebruik maken van een low-context
cultuur, emotie of communicatie binnen Nederland. Daarom zou onderzoek in
Nederland een toegevoegde waarde zijn voor de huidige literatuur.
Dit onderzoek heeft tot doel een beeld te krijgen van de verbale uiting van
trots en schaamte bij Nederlanders. In studies betreffende algemene
communicatiestijlen wordt meestal gebruik gemaakt van zelf-rapportages. De vraag is
of een dergelijke subjectieve meting, door middel van introspectie, daadwerkelijk iets
kan zeggen over de manier waarop men communiceert. Daarom zal dit onderzoek
zich richten op een objectievere maat. Aan de hand van observatie en spraakanalyse
wordt gekeken naar de ‘verbale’ affectieve communicatiestijl. Bij deze spraakanalyse
zal gebruik worden gemaakt van een codeboek, om zo op een gestructureerde manier
te beoordelen hoe men over zijn of haar emoties praat. Op basis van het component
process model van Scherer (1984), is gekozen voor de volgende vier soorten
affectieve informatie types: (1) specifieke emotiebeschrijvingen, (2) vage
emotiebeschrijvingen, (3) appraisals, (4) emotie-gerelateerde acties. Er is met opzet
voor deze volgorde gekozen, omdat aangenomen wordt dat van één naar vier een
continuüm is van meest specifiek naar minst specifiek.
Onze hypothese stelt dat Nederlanders explicieter en directer zullen
communiceren over trots dan over schaamte, omdat trots een admired emotie is en
schaamte een despised emotie binnen individualistische culturen. Deze hypothese is
niet geheel in lijn met Hall’s concept van high- en low-context communicatiestijlen.
Wij denken namelijk dat de affectieve communicatiestijl niet alleen afhankelijk is van
cultuur, maar ook van het type emotie. Op basis van onze hypothese verwachten we
dat deelnemers bij trots meer specifieke emotiebeschrijvingen zullen gebruiken en bij
schaamte meer van de overige drie affectieve informatie types (vage
we dat men meer emoties deelt bij trots dan bij schaamte. Als laatste verwachten we
dat er een positieve relatie is tussen de mate van individualisme en de affectieve
communicatiestijl. Hoe individualistischer de culturele context van een deelnemer,
hoe explicieter en directer iemand zal communiceren over zijn of haar admired
emoties en hoe minder expliciet en direct over zijn of haar despised emoties.
Methode
Deelnemers
In totaal namen 46 mensen deel aan het onderzoek. Zij werden gerekruteerd
vanuit de databank van het onderzoekslab van de Universiteit van Amsterdam
waardoor het merendeel van de deelnemers student was. Nederlands als moedertaal
was een vereiste. Er deden 34 vrouwen en 12 mannen mee aan het onderzoek. De
leeftijd van de deelnemers varieerden van 18 tot 62 jaar (M = 24.07, SD = 8.47). Voor
deelname aan het onderzoek ontvingen deelnemers een vergoeding van 10 euro of 1
proefpersoonpunt.
Materialen
Voor het oproepen van de emoties trots en schaamte werd gebruik gemaakt
van vignetten (zie Appendix A). Dit zijn situatiebeschrijvingen waarin deelnemers de
opdracht krijgen zich zo goed mogelijk in te leven in de beschreven situaties. Er werd
gebruik gemaakt van trots beschrijvingen en schaamte beschrijvingen. De vignetten
werden gecounterbalanced aangeboden aan de deelnemers om te voorkomen dat men
niet bij dezelfde, tevens laatste, emotie moe zou zijn geworden.
Een videocamera werd gebruikt om emotie beschrijvingen van de deelnemers
emoties communiceerden. Hier kregen deelnemers drie minuten de tijd voor. Deze
tijdsindicatie werd bijgehouden door het omzetten van een zandloper die naast de
computer stond.
Een codeboek werd gebruikt voor een gestructureerde beoordeling van de
mate van directe en expliciete verbale communicatie van deelnemers (zie Appendix
B). Hierin werd gebruik gemaakt van vier soorten affectieve informatie types:
specifieke emotie beschrijvingen, vage emotie beschrijvingen, appraisals en
emotie-gerelateerde acties. Hoe meer specifieke emotie beschrijvingen, hoe directer en
explicieter de communicatie. Hoe meer vage emotie beschrijvingen, appraisals en
emotie-gerelateerde acties, hoe minder direct en minder expliciet de communicatie.
Een online interface (Qualtrics) werd gebruikt om de volgende vragenlijsten
via het internet aan te bieden: de LHSQ en de CVSCALE, hieronder beschreven.
Hoge of lage communicatiestijl werd beoordeeld door de Low- and
High-Context Communication Styles Questionnaire (LHSQ; Gudykunst et al., 1996). Dit is
een zelfrapportage instrument met 80-items op een schaal van 1 (sterk mee oneens) tot
7 (sterk mee eens). Het instrument onderscheidt acht factoren: (1) scherpzinnigheid
van andermans wensen/verlangens, (2) indirecte communicatie, (3) interpersoonlijke
gevoeligheid in de communicatie, (4) dramatische communicatie, (5) gebruik van
gevoelens als richtlijn voor gedrag, (6) openheid in conversaties, (7) heldere
communicatie en (8) positieve perceptie van conversatiestiltes. In dit onderzoek werd
gekeken naar de mate van indirecte communicatie. Het bereik van de totaalscore op
de mate van indirecte communicatie is van 0 tot 49, hoe hoger de score, hoe hoger de
mate van indirecte communicatie. Een voorbeeld van een item uit de LHSQ is: ‘Ik
De culturele waarden werden beoordeeld door de Cultural Values Scale
(CVSCALE; Yoo, Donthu, Lenartowicz, 2011). Dit is een zelfrapportage instrument
met 28-items op een schaal van 1 (van uiterst belang) tot 7 (van zeer klein belang).
Het instrument onderscheidt vijf dimensies: (1) machtsafstand, (2)
onzekerheidsvermijding, (3) collectivisme, (4) lange termijn oriëntatie, (5)
masculiniteit. In dit onderzoek werd gekeken naar de mate van collectivisme. Het
bereik van de totaalscore op de mate van collectivisme is van 0 tot 39, hoe hoger de
score, hoe hoger de mate van collectivisme. Een voorbeeld van een item uit de
CVSCALE is: ‘Het succes van de groep is belangrijker dan individueel succes’.
Procedure
Voorafgaand aan het onderzoek kregen alle deelnemers een informed consent
formulier dat door hen en de proefleider ondertekend diende te worden. Als
baseline-meting moesten de deelnemers in de oefensessie vertellen wat ze die ochtend gedaan
hadden om te kijken naar iemand zijn algemene communicatiestijl, los van emoties.
Hier was de proefleider bij zodat deelnemers de vrijheid hadden eventuele vragen te
kunnen stellen. Daarbij werden de deelnemers door de proefleider gerustgesteld door
te benadrukken dat er geen goede of foute manier van vertellen was, aangezien het
ging om persoonlijke communicatiestijlen. Na het lezen van elke vignette moesten zij
tegen een denkbeeldige kennis in een camera over deze specifieke situatie vertellen.
Dit werd gedaan zodat op film teruggezien kon worden hoe expliciet de deelnemers
een emotie benoemen, om zo te kijken hoe expliciet de communicatiestijl was. De
opnames van het onderzoek vonden telkens plaats in hetzelfde-lokaal van de
Universiteit van Amsterdam om te zorgen dat omgeving niet van invloed kon zijn op
het onderzoek. De vier proefleiders gaven de deelnemers gestandaardiseerde
eind van het onderzoek kregen de deelnemers wederom de instructie om de
proefleider te halen, waarna zij hun beloning van ofwel 10 euro, dan wel 1
proefpersoonpunt ontvingen. De deelnemers werden nadrukkelijk bedankt voor
deelname aan het onderzoek.
Resultaten
Drie deelnemers werden buiten beschouwing gelaten bij de analyse wegens
technische omstandigheden. Daarnaast hadden drie deelnemers de controlevraag
ingevuld. De controlevraag was bedoeld om te kijken of deelnemers goed oplettend
waren tijdens het onderzoek. Er stond nadrukkelijk in de vraag deze niet te
beantwoorden. Deze deelnemers gaven echter direct na het onderzoek aan deze vraag
te hebben ingevuld. Zij vertoonden geen uitschieters in de data, waardoor de gegevens
van deze drie deelnemers wel meegenomen zijn in verdere dataverwerking. Als
laatste gaven twee deelnemers aan Nederlands niet als moedertaal te hebben, maar de
Nederlandse taal wel volledig te beheersen. Ook zij vertoonden geen uitschieters in de
data dus zijn daarom ook meegenomen in verdere dataverwerking. Alle overige
deelnemers gedroegen zich volgens de instructies, wat zorgde voor een totaal van 43
deelnemers (vrouw, N = 33; man, N = 10) die in leeftijd varieerden van 18 tot 62 jaar
(M = 24.21, SD = 8.71)
Er werd een aantal manipulatiechecks uitgevoerd om het gevonden effect te
kunnen toeschrijven aan de manipulatie en niet aan andere factoren. Allereerst werd
gekeken naar of de manipulaties van de emoties trots en schaamte waren gelukt.
Hiervoor werden de frequenties van de emotievragen gecheckt. Een voorbeeld
hiervan was: ‘geef aan in welke mate u de emotie trots heeft ervaren’. Zo kon worden
hadden ervaren. Hieruit bleek dat 42 van de 43 deelnemers de emotie trots hadden
ervaren bij de trots vignette. Naast trots ervoeren 40 van de 43 deelnemers ook
blijdschap. Verder werden geen negatieve emoties ervaren waardoor de manipulatie
als geslaagd kon worden gezien. Daarnaast bleek dat 42 van de 43 deelnemers
schaamte hadden ervaren bij de schaamte vignette. Naast schaamte, ervoeren 28 van
de 43 deelnemers ook bezorgdheid en verdriet. Hierdoor werd de manipulatie als
geslaagd gezien.
Daarna werd bepaald of de opdracht om een gesprek te simuleren uitvoerbaar
was. Hiervoor kon gekeken worden naar de mate waarin deelnemers de
onderzoeksetting als prettig en gemakkelijk hadden ervaren. In ons onderzoek werden
vier algemene vragen gesteld ter controle: (1) ‘Kon u zich goed voorstellen dat u met
iemand aan het praten was?’, 39 van de 43 deelnemers konden zich dit voorstellen.
(2) Vond u het moeilijk om voor de camera over deze situatie te vertellen?’, 39 van de
43 deelnemers vonden dit niet moeilijk. (3) ‘Hoezeer kon u uzelf zijn voor de
camera?’, 41 van de 43 deelnemers konden zichzelf zijn. (4) ‘In hoeverre vond u het
storend dat u uw gesprekspartner niet kon zien of horen?’, 40 van de 43 deelnemers
gaven aan dit niet storend te vinden. Hierdoor werd de simulatie van het gesprek als
uitvoerbaar gezien.
Eerst werd naar de algemene affectieve communicatiestijl van deelnemers
gekeken, los van de emotiecategorie. Dit werd als relevant gezien omdat
communicatiestijl in dit onderzoek werd geoperationaliseerd door middel van
observatie en spraakanalyse in plaats van zelf-rapportage. Hierbij werd gekeken naar
de gemiddelden en standaarddeviaties van: (1) de totale hoeveelheid informatie die
werd gedeeld (aantal woorden), (2) hoe lang zij aan het praten waren (aantal
affectieve informatie types. De gemiddelden en standaarddeviaties zijn weergegeven
in tabel 1.
Tabel 1
Algemene Affectieve Communicatiestijl van Nederlanders
Variabelen Trots Schaamte
Totale hoeveelheid informatie 431.44 333.10 Lengte Praatsnelheid Totaal affectieve Informatie types 219.14 4.91 14.74 74.25 0.82 5.46
Om te kijken naar het verschil in affectieve communicatiestijlen tussen trots
en schaamte werden drie gepaarde t-toetsen uitgevoerd. De eerste t-toets liet zien dat
er geen significant verschil was in het aantal woorden dat men gebruikte bij de trots
en schaamte beschrijvingen, t(42) = -1,404, p = 0.17. De tweede t-toets liet zien dat er
geen significant verschil was in hoe lang men praatte bij beide emotiebeschrijvingen,
t(42) = -1,022, p = 0.31. De derde t-toets liet zien dat er geen significant verschil was
in de praatsnelheid, t(44) = -0.308, p = 0.76.
Om het effect van emotiecategorie en affectief informatie type nader te
onderzoeken werd een Repeated Measures ANOVA uitgevoerd met twee within
subjects factoren. De within subjects factor emotiecategorie werd onderverdeeld in
twee niveaus: schaamte en trots. De within subjects factor affectieve informatie type
werd onderverdeeld in vier niveaus: specifieke emotiebeschrijvingen, vage
emotiebeschrijvingen, emotie-gerelateerde acties en appraisals.
De assumptie van sfericiteit (Mauchly’s test) werd geschonden voor
en voor de interactie tussen emotiecategorie en affectief informatie, χ2 = 0.74, p<.001. Om hier voor te corrigeren werd daarom bij verdere interpretatie van de data gekeken
naar de Greenhouse-Geisser schattingen van sfericiteit.
Ten eerste werd een significant hoofdeffect van de factor emotie categorie
gevonden, F (1, 42) = 8.82, p<.001, ηp²= 0.17. De grootte van het geobserveerde effect is redelijk hoog voor in de sociale wetenschappen, aangezien de effect size 17%
is. Het gevonden hoofdeffect laat zien dat het afhangt van de emotie categorie (trots
of schaamte) hoeveel men deelt over zijn of haar emoties. Uit de gemiddelden blijkt
dat deelnemers gemiddeld meer over emoties praten bij trots (M = 2.02, SD = 0.13),
dan bij schaamte (M = 1.59, SD = 0.13). Dit was in lijn met de verwachting dat men
meer emoties zou delen bij trots dan bij schaamte.
Ten tweede werd ook een significant hoofdeffect gevonden van de factor
affectief informatie type, F (2.09, 87.67) = 413.56, p<.001, ηp²= 0.72. De grootte van het geobserveerde effect is extreem hoog voor in de sociale wetenschappen,
aangezien de effect size 72% is. Het gevonden hoofdeffect laat zien dat er verschillen
zijn in de frequenties van de vier verschillende affectieve informatie types:
specifieke-, vage emotiebeschrijvingenspecifieke-, appraisals en emotie-gerelateerde acties. In figuur 1
Figuur 1
De Gemiddelden en Standaarddeviaties van Affectief Informatie Type
Om deze verschillen nader te onderzoeken werden er contrasten uitgevoerd
waarbij de scores op de vier affectieve informatie types vergeleken werden. Uit de
contrasten bleek dat appraisals (M = 4.43, SD = 0.28) meer werden gebruikt dan (1)
specifieke emotiebeschrijvingen (M = 1.52, SD = 0.17), (2) vage
emotiebeschrijvingen (M = 1.06, SD = 0.16) en (3) emotie-gerelateerde acties (M =
0.22, SD = 0.07). Daarbij bleek uit de contrasten dat zowel specifieke als vage
emotiebeschrijvingen significant meer gebruikt werden dan emotie-gerelateerde
acties. Er werd geen significant verschil gevonden tussen het gebruik van specifieke
gemaakt van appraisals en het minst van emotie-gerelateerde acties, wanneer
emotiecategorie niet meegenomen wordt.
Als laatste werd een significant interactie-effect gevonden tussen emotie
categorie en affectief informatie type, F(2.21, 92.82) = 10.16, p<.001, ηp²= .20 = 20%. De grootte van het geobserveerde effect is redelijk hoog voor in de sociale
wetenschappen, aangezien de effect size 20% is. Het gevonden interactie-effect laat
zien dat het afhangt van de emotie categorie (trots of schaamte) welk affectief
informatie type meer of minder gebruikt wordt. In tabel 2 worden deze verschillen in
gemiddelden en standaarddeviaties tussen trots en schaamte weergegeven.
Tabel 2
Gemiddelden van Emotiecategorie op Affectief Informatie Type Emotiecategorie
Affectief informatie
type Trots Schaamte
Specifieke emotiebeschrijving 2.49 (2.13) 0.56 (0.83) Vage emotiebeschrijving Appraisal Emotie-gerelateerde actie 0.98 (1.32) 4.60 (2.41) 0.02 (0.15) 1.14 (1.19) 4.26 (2.36) 0.42 (0.91)
*Standaarddeviaties staan tussenhaakjes weergegeven achter de gemiddelde scores
Om het interactie effect nader te onderzoeken werd een simple main effects
analyse uitgevoerd. Hierbij werd het verschil tussen trots en schaamte per affectief
informatie type getoetst op significantie. Het bleek dat specifieke
emotiebeschrijvingen meer werden gebruikt bij trots (M = 2.49, SD = .33) dan bij
schaamte (M = 0.56, SD = 0.13), p<.001. Daarentegen worden emotie gerelateerde
= 0.02), p = 0.01. Er werd geen verschil gevonden in het aantal vage
emotiebeschrijvingen tussen trots (M = 0.98, SD = 0.20) en schaamte (M = 1.14, SD
= 0.18), p = 0.44. Er werd ook geen verschil gevonden in het aantal appraisals tussen
trots (M = 4.61, SD = 0.37) en schaamte (M = 4.26, SD = 0.36), p = 0.46. Figuur 2 is
een weergave van de verschillen tussen trots en schaamte op de vier affectieve
informatie types.
Figuur 2
Het Verschil tussen Trots en Schaamte per Affectief Informatie Type
Dit betekent dat de specifieke emotiebeschrijving, het meest expliciete
affectieve informatie type, het meest gedeeld wordt bij trots. Daarentegen wordt de
emotie-gerelateerde actie, het minst expliciete affectieve informatie type, het meest
gedeeld bij schaamte. Dit was in lijn met de verwachtingen dat men expliciet over
emotiebeschrijvingen, en minder expliciet over schaamte zou praten, door middel van
het gebruik van meer emotie-gerelateerde acties. Er werden geen verschillen
gevonden tussen vage emotiebeschrijvingen en appraisals bij trots en schaamte.
Tenslotte is het gemiddelde berekend van de mate van collectivisme en
algemene indirecte communicatiestijl. De gemiddelden en standaarddeviaties zijn
weergegeven in tabel 3.
Tabel 3
Gemiddelden en Standaarddeviaties van Collectivisme en Indirecte Algemene Communicatiestijl
Gemiddelde Standaarddeviatie
Collectivisme 23.26 7.22
Indirecte algemene communicatiestijl 34.00 7.27
De gemiddelde score op de mate van collectivisme ligt dichter bij
collectivisme, dan bij individualisme. Dit was niet alleen niet in lijn met onze
verwachtingen, deze bevinding is ook niet in lijn met eerder gedaan onderzoek waarin
Nederland individualistisch bleek. Door middel van correlatie analyses werd gekeken
naar de relatie tussen het aantal affectieve informatie types, de mate van collectivisme
en de mate van indirecte communicatiestijl. De relatie tussen het aantal affectieve
informatie types en de mate van collectivisme was niet significant, r = -0.09, p = 0.57.
Dit was niet in lijn met de verwachtingen, aangezien werd verwacht dat er een
positieve relatie zou zijn tussen het aantal affectieve informatie types en de mate van
individualisme, oftewel een negatieve relatie tussen het aantal affectieve informatie
types en de mate van collectivisme. De relatie tussen het aantal affectieve informatie
types en de mate van indirecte communicatiestijl was ook niet significant, r = 0.21, p
dat er een positieve relatie zou zijn tussen het aantal affectieve informatie types en de
mate van individualisme. Als laatste was de relatie tussen de mate van collectivisme
en de mate van indirecte communicatiestijl wel significant, r = 0.39, p = 0.01, wat
aansluit bij eerder onderzoek.
Discussie
In deze studie werd gekeken naar het verschil in affectieve
communicatiestijlen tussen de emoties trots en schaamte van Nederlanders door
middel van observatie en spraakanalyse. In overeenstemming met de verwachtingen
bleken Nederlanders explicieter over trots dan over schaamte te praten omdat zij meer
specifieke emotiebeschrijvingen gebruikten in hun trotsbeschrijving dan in hun
schaamtebeschrijving. Daarnaast bleken Nederlanders minder expliciet over schaamte
dan over trots te praten omdat zij meer emotie-gerelateerde acties gebruikten in hun
schaamtebeschrijving dan in hun trotsbeschrijving. Als laatste werd er geen positieve
relatie gevonden tussen de affectieve communicatiestijl en individualisme. Dit was
niet in overeenstemming met onze verwachtingen.
De bevinding dat Nederlanders explicieter communiceren over trots dan
schaamte is in lijn met onze hypothese dat men meer gebruik maakt van een
low-context communicatiestijl wanneer men praat over een admired emotie als trots. De
bevinding dat Nederlanders minder expliciet communiceren over schaamte dan trots
is tevens in lijn met onze hypothese dat men meer gebruik maakt van een
high-context communicatiestijl wanneer men praat over een despised emotie als schaamte.
Voor deze discussie is het nu interessant dieper in te gaan op dit verschil in focale
Uit eerder onderzoek blijkt dat men andere voorkeuren heeft voor de manier
waarop self-esteem wordt verkregen en behouden. Self-esteem reflecteert de algehele
subjectieve emotionele evaluatie van een individu zijn eigenwaarde (Smith, Seger &
Mackie, 2007). Mensen uit individualistische culturen verkiezen een positieve
zelf-evaluatie boven een negatieve zelf-zelf-evaluatie, ook wel self-enhancement genoemd
(Sedidikes et al., 2008). Wanneer men over trots praat zorgt dit voor een positieve
zelf-evaluatie (Tesser, 1988). Het blijkt dat mensen graag proberen te beïnvloeden
welke emoties ze hebben, wanneer ze dezen hebben en hoe ze emoties ervaren en
uitten. Dit proces wordt in de literatuur aangeduid met emotieregulatie (Gross, 1998).
Een eventuele verklaring voor ons gevonden effect zou kunnen zijn dat de
explicietere communicatiestijl over trots een vorm is van emotieregulatie. Het
expliciet benoemen van trots zorgt voor het benadrukken van een positieve
zelf-evaluatie en daarmee het verkrijgen van esteem. Door het verkrijgen van
self-esteem krijgt men een goed gevoel.
De emotie schaamte zorgt voor een negatieve zelf-evaluatie (Tesser, 1988).
We weten dat schaamte vanuit individualistische culturen een despised emotie is. Dit
zou het gevolg kunnen zijn van het willen vermijden van een negatieve zelf-evaluatie.
Daarom zou het minder expliciet praten over schaamte ook een emotieregulerende
strategie kunnen zijn. Door schaamte minder expliciet te benoemen wordt het
vervelende gevoel van negatief geëvalueerd te worden minder ervaren.
Tegen onze verwachtingen in vonden we geen positieve relatie tussen
individualisme en affectieve communicatiestijl. Onze hypothese was gebaseerd op het
idee dat binnen een individualistische cultuur een low-context communicatiestijl
wordt gehanteerd (Hall, 1976). Daarbij stelden onze hypothese dat, op basis van het
onderzoek kwam naar voren dat onze deelnemers gemiddeld een stuk lager scoorden
op individualisme dan eerder onderzoek laat zien. Dit zou de reden kunnen zijn voor
het niet vinden van een positieve relatie tussen individualisme en affectieve
communicatiestijlen.
De volgende alternatieve verklaringen kunnen aangedragen worden voor de
opmerkelijk lage score op individualisme bij de deelnemers in dit onderzoek. Ten
eerste wordt in ons onderzoek gebruik gemaakt van drie keer zoveel vrouwen als
mannen. Vrouwen zijn gemiddeld genomen collectivistischer dan mannen (Dion &
Dion, 1993). Dit kan gezorgd hebben voor een vertekening in de data. Er is nu eerder
een beeld geschetst van de affectieve communicatiestijl van vrouwen dan de
affectieve communicatiestijl van mensen. Ten tweede is het merendeel van onze
deelnemers student. Er is geen literatuur bekend waarin gesteld wordt dat studenten
bijvoorbeeld collectivistischer zijn dan anderen. Echter, het kan wel aannemelijk
gemaakt worden dat het verschil tussen de door Hofstede onderzochte steekproef
(IBM-medewerkers) en de hier onderzochte steekproef (studenten) verantwoordelijk
is voor de lage individualisme score. Uit de analyse bleek dat studenten bij
werk-gerelateerde vragen gemiddeld meer geneigd waren het midden van de schaal te
kiezen. Dit wordt ook wel regressie naar het gemiddelde genoemd en treedt vaak op
wanneer individuen niet een overtuigende mening betreft dat onderwerp hebben
(Shephard, 2003). Deze bevinding laat zien dat er een mogelijkheid bestaat dat
studenten een minder sterke mening hebben over de items in de vragenlijst dan
IBM-medewerkers die in het bedrijfsleven zitten. Dit zou een verklaring kunnen bieden
voor het feit dat wij een lagere score vinden van onze deelnemers op individualisme
Nederlanders lijken meerdere affectieve communicatiestijlen te hebben. Een
expliciete en meer low-context communicatiestijl over trots en een minder expliciete
en meer high-context communicatiestijl over schaamte. De vraag is of het gevonden
verschil komt doordat trots en schaamte zelf-evaluatieve emoties zijn. Daarvoor zou
in vervolgonderzoek bijvoorbeeld gekeken kunnen worden naar de mediërende rol
van self-construals in affectieve communicatiestijlen. Daarentegen kan het gevonden
verschil ook gedreven worden door de voorkeur voor bepaalde emoties boven andere
emoties, oftewel verschillen in focale emoties. Dan zouden we verwachten dat men
altijd expliciet communiceert over zijn admired emoties en minder expliciet over zijn
despised emoties. Daarom zou voor vervolgonderzoek gekeken kunnen worden naar
andere emoties zoals woede, angst, verdriet en blijdschap.
Het zou in de toekomst relevant zijn meer onderzoek te doen naar affectieve
communicatiestijlen. Met de gevonden effecten kunnen nog niet hele sterke
conclusies worden getrokken omdat het slechts één onderzoek is. Er kunnen sterkere
uitspraken gedaan worden door dit onderzoek te repliceren en te kijken of dezelfde
bevindingen teruggevonden worden. Daarbij is het belangrijk dat bij het doen van
onderzoek naar culturele verschillen in communicatiestijlen rekening wordt gehouden
Literatuurlijst
Aaker, J. L., & Williams, P. (1998). Empathy versus pride: The influence of emotional appeals across cultures. Journal of consumer research, 25(3), 241-261.
Baumeister, R. F., & Leary, M. R. (1995). The need to belong: desire for
interpersonal attachments as a fundamental human motivation. Psychological bulletin, 117(3), 497.
Burkitt, I. (1997). Social relationships and emotions. Sociology, 31(1), 37-55. Dion, K. K., & Dion, K. L. (1993). Individualistic and collectivistic perspectives on
gender and the cultural context of love and intimacy. Journal of Social Issues,
49(3), 53-69.
Eid, M., & Diener, E. (2001). Norms for experiencing emotions in different cultures: inter-and intranational differences. Journal of personality and social
psychology, 81(5), 869.
Gross, J. J. (1998). The emerging field of emotion regulation: an integrative review.
Review of general psychology, 2(3), 271.
Gross, J. J., & John, O. P. (2003). Individual differences in two emotion regulation processes: implications for affect, relationships, and well-being. Journal of personality and social psychology, 85(2), 348.
Gudykunst, W. B., Matsumoto, Y., TING‐TOOMEY, S. T. E. L. L. A., Nishida, T.,
Kim, K., & Heyman, S. (1996). The influence of cultural individualism‐
collectivism, self construals, and individual values on communication styles across cultures. Human communication research, 22(4), 510-543.
Hofstede, G., & Bond, M. H. (1984). Hofstede's culture dimensions an independent validation using rokeach's value survey. Journal of cross-cultural
psychology, 15(4), 417-433.
Keltner, D., & Gross, J. J. (1999). Functional accounts of emotions. Cognition &
Emotion, 13(5), 467-480.
Kim, U. E., Triandis, H. C., Kâğitçibaşi, Ç. E., Choi, S. C. E., & Yoon, G. E. (1994).
Individualism and collectivism: Theory, method, and applications. Sage
Publications, Inc.
Kitayama, S., & Markus, H. (1990). Culture and emotion: The role of other-focused emotions. In 98th Annual Convention of the American Psychological
Association, Boston.
Luhmann, N. (1992). What is communication?. Communication theory, 2(3), 251-259.
Matsumoto, D., Yoo, S. H., & Fontaine, J. (2008). Mapping expressive differences around the world the relationship between emotional display rules and individualism versus collectivism. Journal of cross-cultural psychology,
39(1), 55-74.
Mesquita, B., & Leu, J. (2007). The cultural psychology of emotions. status: published.
Markus, H. R., & Kitayama, S. (1991). Culture and the self: Implications for cognition, emotion, and motivation. Psychological review, 98(2), 224. Niedenthal, P. M., Krauth-Gruber, S., & Ric, F. (2006). Psychology of emotion:
Interpersonal, experiential, and cognitive approaches. Psychology Press.
Norton, R. W. (1978). Foundation of a communicator style construct. Human
Scherer, K. R. (1999). Appraisal theory. Handbook of cognition and emotion, 637-663.
Scherer, K. R. (1984). On the nature and function of emotion: A component process approach. Approaches to emotion, 2293, 317.
Shephard, R. J. (2003). Regression to the Mean. Sports medicine, 33(8), 575-584. Smith, E. R., Seger, C. R., & Mackie, D. M. (2007). Can emotions be truly group
level? Evidence regarding four conceptual criteria. Journal of personality and
social psychology, 93(3), 431.
Suh, E., Diener, E., Oishi, S., & Triandis, H. C. (1998). The shifting basis of life satisfaction judgments across cultures: Emotions versus norms. Journal of
personality and social psychology, 74(2), 482.
Tesser, A. (1988). Toward a self-evaluation maintenance model of social behavior.
Advances in experimental social psychology, 21, 181-227.
Triandis, H. C. (1995). Individualism & collectivism. Westview Press.
Wallis, K. C., & Poulton, J. L. (2001). Internalization: The origins and construction
Appendix A – vignetten
Situatiebeschrijving: trots
1. Neem aub de tijd en stelt u zich zo goed mogelijk voor dat u de onderstaande
situatie meemaakt.
‘’Vanmiddag kwam uw baas naar u toe om u te bedanken voor het uitstekende werk dat u geleverd heeft voor een project. Het was een belangrijk project, zowel voor het bedrijf als voor u en u hebt hard gewerkt om het project tot een succes te maken. Uw baas is erg tevreden met u en noemt u een bekwame en waardevolle medewerker.’’
2. De Nederlandse kennis van uw ouders belt en vraagt u hoe het gaat.
3. Draai nu de zandloper om, kijk naar de camera en groet de kennis van uw ouders
uit Amersfoort (noem hem of haar bij naam). Vertel hem of haar in 3 minuten over de
gebeurtenis hierboven beschreven. U bent vrij om de situatie op uw eigen manier te
vertellen, u mag details toevoegen of weglaten. Er is geen goede of foute manier over
de situatie te vertellen. Begin de videoboodschap door naar de camera te kijken en
hem of haar te groeten en bij naam te noemen.
4. Als u klaar bent met het opnemen van de videoboodschap, kunt u op het pijltje
Situatiebeschrijving: schaamte
1. Neem aub de tijd en stelt u zich zo goed mogelijk voor dat u de onderstaande
situatie meemaakt.
‘’U was vanmiddag aanwezig bij een lezing die gegeven werd door een bekende en geprezen onderzoeker. Tijdens zijn lezing stelde de onderzoeker een vraag en u beantwoordde de vraag met enthousiasme. Het antwoord bleek echter verkeerd te zijn en de onderzoeker keerde zich snel af. Het publiek keek u aan en een aantal mensen begonnen te lachen.’’
2. De Nederlandse kennis van uw ouders belt en vraagt u hoe het gaat.
3. Draai nu de zandloper om, kijk naar de camera en groet de kennis van uw ouders
uit Amersfoort (noem hem of haar bij naam). Vertel hem of haar in 3 minuten over de
gebeurtenis hierboven beschreven. U bent vrij om de situatie op uw eigen manier te
vertellen, u mag details toevoegen of weglaten. Er is geen goede of foute manier over
de situatie te vertellen. Begin de videoboodschap door naar de camera te kijken en
hem of haar te groeten en bij naam te noemen.
4. Als u klaar bent met het opnemen van de videoboodschap, kunt u op het pijltje
Appendix B - codeboek
CODEBOEK
Tekst analyse
ble Specification Example
nt of general information sed
How much does subject tell? (affective & non-affective info)
• Count words
54
How long does subject talk?
• Note minutes & seconds
2.50
nt of verbal affective mation
ion category & overall)
Number of appraisals, emotion-related actions, emotion
words (vague), emotion words (specific)
Amount of emotional disclosure (appraisals,
emotion-related actions, vague emotion words, specific emotion words) in proportion to total information disclosed
citness of verbally
ssed affective information
ion category & overall)
Emotion-related actions (implicit):
Actions and emotional responses indirectly referring to affective states, eg
• physiological reaction, • motor expression, • action tendencies
• I started to tremble; I felt hot • She was grinning; I clenched my • I wanted to run away
Appraisal: evaluation of significance of event. Types of
appraisals (stimulus evaluation checks) according to Scherer are:
1. Novelty/Expectation:
Did you expect this situation to occur?
2. Intrinsic Pleasantness:
Did you find the event itself pleasant or unpleasant?
3. Goal-conduciveness:
How important was the event for your goals, needs, or desires at the time it happened? Did it help or hinder you to follow your plans or achieve your aims?
4.
5. Coping potential – Agent & Control/Power/Adjustment:
• Who do you think was responsible for the event in the first place ? (self, close persons, other persons, impersonal agency).
• How did you evaluate your ability to act on or to
1. Ik was volledig verrast/ dit had verwacht/ ik zag het wel aankom gebeurde iets heel aparts, raars,
vreemds/ Super gaaf wat er geb Heel tof
2. Ik kreeg vandaag goed nieuws/ Vandaag was een slechte dag/ I hoorde net iets fijns
3. Dit kwam me mooi uit/ Hierdoo ik meer kans mijn baan te houd 4. Het was mijn eigen schuld/ Ik k
geen kant op/ Het maakte me ni Ik wist niet wat ik moest doen
cope with the event and its consequences when you were confronted with this situation? (eg. having or needing less power to deal with an event to being able to positively influence an event, powerless, escape possible, pretend nothing happened, no action necessary, could positively influence event and change consequences. )
6. Compatibility with external standards – Norms & Fairness
• If the event was caused by your own or someone else’ behaviour, would this behavior itself be judged as improper or immoral by your
acquaintances?
• Would you say that the situation or event that caused your emotion was unjust or unfair ?
7. Compatibility with internal standards -Self-ideal:
How did this event affect your feelings about yourself, such as your self-esteem or your self-confidence?
5. Zoiets doe je toch niet/ Hij had zo’n vraag moeten stellen/ Ik vo niet fair wat er gebeurde/ Het w welverdiend
6. Ik voelde me erg gewaardeerd/ voelde me belachelijk gemaakt
Vague emotion descriptions:
• Words directly referring to affective state but only in terms of valence
• Ik voelde me heel prettig / Het w geen prettig gevoel/ Wat een ga gevoel/ Ik voelde me best gek Specific emotion descriptions:
• Words directly referring to affective states Can be different types of words (verbs of emotion, adverbs, adjectives of emotion, nominalization) Eg.
• to love/to hate, to frighten/to reassure, to interest/to bore • Sadly, the government has decided to abandon financing • I am happy/sad, worried/confident, angry/pleased,
keen/uninterested
His fear was obvious to all, I was overcome with joy
• Ik was blij toen ik dit hoorde/ Ik me heel verdrietig/ Wat genant! was erg enthousiast/ Ik was ban
nization
ion category & overall)
At which time point is affective info mentioned for the 1st time?
1.12
r of emotion Who is experiencing an emotion, making the appraisal and/or having the emotional response that is triggered by the event?
1 =Self as owner of emotion
2= 3rd person as owner
3 = Group (including self) as owner of emotion 4 = shared emotion or attempt to shared emotion with receiver
1 = I felt great
2 = one would surely feel excited/ in cases as such most people
would feel happy/ My boss was please was excited about his compliment
3 = We were all very excited 4= I am sure you would feel the same/ How would you feel? h rate
ion category & overall)
How fast does subject talk?