• No results found

GHB XTC THC LSD: ZSM : Resulteerde de ZSM-aanpak op popfestival Lowlands 2014 in een inbreuk op het recht op een eerlijk proces?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "GHB XTC THC LSD: ZSM : Resulteerde de ZSM-aanpak op popfestival Lowlands 2014 in een inbreuk op het recht op een eerlijk proces?"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

GHB XTC THC LSD: ZSM

Resulteerde de ZSM-aanpak op popfestival

Lowlands 2014 in een inbreuk op

het recht op een eerlijk proces?

Naam:

Jonne Speelman

Studentnummer: 0434779

(2)

Inhoudsopgave

Lijst van afkortingen p. 4

Inleiding p. 5

1. De Nederlandse wetgeving uiteengezet p. 8

1.1 De traditionele rol van het OM p. 8

1.2 De Wet OM-afdoening en de strafbeschikking p. 9

1.3 ZSM p. 10

1.4 Rechtsbijstand p. 11

1.5 Inlichtingenplicht algemeen en in de casus p. 12

1.6 Dwangmiddelen p. 12

1.7 Harddrugsbeleid p. 14

1.8 Samenvatting p. 15

2. Artikel 6 EVRM: Europese regelgeving en jurisprudentie uiteengezet p. 17 2.1 Artikel 6 EVRM: het recht op een eerlijk proces p. 17

2.2 Het recht op toegang tot de rechter p. 18

2.3 Het recht op een onafhankelijke rechter p. 19

2.4 Het recht op een onpartijdige rechter p. 19

2.5 Onschuldpresumptie p. 20

2.6 Het recht zich te verdedigen en het recht op rechtsbijstand p. 21

2.7 Samenvatting p. 23

3. Kritiek op de ZSM-aanpak en casus Lowlands 2014 p. 24

3.1 Kritiek op ZSM p. 24

(3)

3.3 Grootschalig drugsgebruik; de maatschappelijke context van deze

discussie p. 28

3.4 Samenvatting p. 30

4. Europese regelgeving en jurisprudentie toegepast op de casus p. 31

4.1 Het recht op toegang tot de rechter p. 31

4.2 Het recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechter p. 33

4.3 Onschuldpresumptie p. 33

4.4 Het recht zich te verdedigen en het recht op rechtsbijstand p. 34

4.5 Afsluitende overwegingen p. 34

4.6 Samenvatting p. 35

Conclusie p. 36

(4)

Lijst van afkortingen Art.: Artikel

EHRM: Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens EU: Europese Unie

EVRM: Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens GHB: Gamma-hydroxyboterzuur

LSD: Lysergeenzuurdi-ethylamide OM: Openbaar Ministerie

Opw: Opiumwet

OvJ: Officier van justitie THC: Tetrahydrocannabinol

VOG: Verklaring Omtrent het Gedrag Wet RO: Wet op de Rechterlijke Organisatie WvSv: Wetboek van Strafvordering XTC: Ecstasy

(5)

Inleiding

Het is 15 augustus 2014, en het jaarlijkse popfestival Lowlands staat op het punt te beginnen. Floor K., beginnend journaliste bij RTL, reist af naar het festival. Gewoon, als bezoeker. Om wat ‘extra glans’ te geven aan het uitgebreide nachtprogramma neemt ze een potje GHB mee. Normaal gesproken heeft ze genoeg aan een standaard buisje van 5ml, maar dit is een driedaags festival en ze gaat er vanuit dat haar

vrienden ook wel wat willen. Ze kiest er daarom voor om een met GHB gevuld medicijnpotje mee te nemen. De drugscontrole bij de ingang is echter effectief, en ze wordt meegenomen naar de ‘strafrechtstraat’. Daar wordt vastgesteld dat haar potje gelijkstaat aan 6 gebruikershoeveelheden, gelijk aan 6 xtc-pillen, 30 gram hasj of 3 gram cocaïne. Geschrokken pint ze haar boete. De volgende week leggen haar

collega’s uit dat ze nu een strafblad heeft. Haar geplande werkbezoek aan de VS gaat niet door; haar aanvraag voor een werkvisum is afgewezen. Haar carrière staat nu op losse schroeven.

Ook Willem R., 39 jaar, neemt een voorraadje mee naar Lowlands: een paar pillen en een zakje cocaïne. Hij is wat laks geweest met het verstoppen ervan en komt niet door het controlepunt. Hij overschrijdt met zijn voorraadje de

gebruikershoeveelheid en gaat snel akkoord met zijn strafbeschikking; hij wil zijn vrienden niet te lang laten wachten, ze houden immers al een paar uur een plekje bezet voor zijn tent. Als homoseksuele man met een kinderwens is hij al tijden van plan om voor zijn 40e een kind te adopteren. Doordat hij akkoord ging met de

strafbeschikking zal hij nu waarschijnlijk geen Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) toegewezen krijgen. Deze is vereist om voor het adopteren in aanmerking te komen. Tegen de tijd dat dit incident geen rol meer speelt in het verkrijgen van een VOG is hij 43 jaar; een leeftijd waarop adoptie aan striktere eisen is verbonden en waarvoor bovendien alleen nog kinderen ouder dan twee jaar in aanmerking komen.1

Een strafblad kan verregaande gevolgen hebben, zoveel is duidelijk. Toch werd de straf in bovenstaande gevallen opgelegd zonder tussenkomst van de rechter en zonder dat de betrokkenen rechtsbijstand hebben ontvangen. De bovenstaande gevallen zijn op het festival berecht volgens de ZSM-aanpak; een relatief nieuwe manier van berechting die snelheid binnen de strafrechtsketen hoog in het vaandel heeft staan. Het was niet de eerste keer dat ZSM werd ingezet op een evenement, maar net als veel optredende artiesten, werd ZSM door Lowlands pas echt bekend bij het grote publiek. In de kranten en in de politiek werd in de weken na het festival veel aandacht besteed aan het inzetten van ZSM op Lowlands, en de kritieken waren niet mals.

De critici richtten zich voornamelijk op de afwezigheid van de advocatuur in de voor het festival speciaal ingerichte ‘strafrechtstraat’. Dit was een straat ingericht op het festivalterrein om alle ZSM-geschikte zaken ter plekke af te kunnen doen. Daarvoor waren alle benodigdheden aanwezig: een officier van justitie, een verhoorkamer, Forensische Opsporing, etc. Aan een ter plekke aanwezige raadsman voor de

rechtsbijstand van de verdachte was echter niet gedacht. Er was ook veel kritiek op

1 Bovenstaande casussen zijn gebaseerd op verhalen van vrienden-van-vrienden. De namen zijn

(6)

het gegeven dat veel van de berechte bezoekers zich niet realiseerden dat het accepteren van de strafbeschikking door het pinnen van de geldboete een strafblad ten gevolge had. Critici uit de media en de politiek verweten het Openbaar Ministerie (OM) teveel nadruk gelegd te hebben op het direct afrekenen en niet nadrukkelijk genoeg te wijzen op de mogelijkheid tot (en het belang van) rechtsbijstand. Tevens werd door velen de zorg geuit dat het OM met de ZSM-aanpak teveel kaarten in handen heeft; in veel gevallen komt rechter noch advocaat voor in het gehele proces van opsporing tot strafblad.

Uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) valt af te leiden dat er strikte eisen bestaan betreffende rechtsbijstand aan de verdachte, het onder druk te zetten van een verdachte en betreffende de rol van de rechter bij een eerlijk proces. Hetgeen er gebeurde op Lowlands 2014 bevindt zich, zo blijkt ook uit de forse kritiek op het optreden van het OM, in een grijs gebied wat betreft het voldoen aan deze eisen.

Deze scriptie zal trachten de gebeurtenissen op dit festival uit het grijze gebied te trekken en antwoord te geven op de volgende vraag:

Maakt het Openbaar Ministerie met het afdoen van strafbare feiten in een

‘strafrechtstraat’ zonder aanwezig lid van de advocatuur, zoals zich voordeed op Lowlands 2014, inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijk proces?

Om deze vraag in de conclusie te kunnen beantwoorden zal ik een vergelijkend literatuuronderzoek uitvoeren, waarin de feiten van de casus gereconstrueerd worden door middel van verschillende artikelen in online media, kranten en

juridische tijdschriften die (aspecten van) de casus hebben besproken. De relevante Nederlandse wetgeving aangaande de feiten van de casus wordt uitgebreid

behandeld om de juridische achtergrond van de casus te duiden. De feiten van de casus worden tot slot in verband gebracht met jurisprudentie van het EHRM omtrent de relevante aspecten van artikel 6 EVRM. Zo moet het mogelijk worden een helder antwoord op bovenstaande onderzoeksvraag te kunnen formuleren. Allereerst wordt in hoofdstuk 1 de Nederlandse wetgeving omtrent dit onderwerp uiteengezet. In hoofdstuk 2 worden de aspecten van het recht op een eerlijk proces die relevant zijn voor de ZSM-procedure toegelicht. Hierbij wordt voornamelijk de jurisprudentie van het EHRM en art. 6 EVRM behandeld, maar wordt ook uitgelegd hoe Europees recht doorwerkt in het Nederlandse strafrecht. Zo moet duidelijk worden aan welke Europese regels het OM zich moet houden bij het inzetten van ZSM-operaties. In het 3e hoofdstuk wordt de casus nader besproken. Aan de hand van uitspraken

van het OM en de verscheidene artikelen die over de ZSM-operatie zijn gepubliceerd zal ik een zo gedetailleerd beeld schetsen van hetgeen zich voordeed in de

strafrechtstraat van Lowlands 2014. Ook zal ik de pijnpunten van deze aanpak behandelen zoals die door critici werden uitgelicht zowel voorafgaand aan, als naar aanleiding van het optreden van het OM op het festival.

Hierna zal ik in het 4e hoofdstuk de Europese wetgeving en jurisprudentie koppelen

(7)

behandelde aspecten van het EVRM en de jurisprudentie van het EHRM wordt toegepast op de ter discussie staande handelingen van het OM. Hoe verhoudt het concrete handelen van het OM zich tot de Europese regels?

Nu eerst in hoofdstuk 1 de Nederlandse wetgeving rondom dit onderwerp. Wat is precies de ZSM-aanpak en wat is de strafbeschikking die in deze aanpak een grote rol speelt? Welke dwangmiddelen heeft het OM op Lowlands ingezet, en welke bevoegdheden en verplichtingen heeft het OM in deze procedures? Ook wordt stilgestaan bij het huidige harddrugsbeleid; de reden dat de ZSM-aanpak op dergelijke festivals noodzakelijk wordt geacht.

(8)

Hoofdstuk 1. De Nederlandse wetgeving uiteengezet

In de strafrechtstraat op Lowlands werd door het Openbaar Ministerie een

combinatie van oude en nieuwere bevoegdheden ingezet. Om te bepalen of het OM in strijd heeft gehandeld met het recht op een eerlijk proces, dienen eerst alle relevante aspecten van hun handelen te worden geduid. In dit hoofdstuk worden eerst de traditionele bevoegdheden van het OM uiteengezet, en wordt de juridische basis toegelicht van de verschillende rechten en plichten waar een Lowlandsganger mee in aanraking komt vanaf het moment dat hij 'betrapt wordt'. Ook de overkoepelende ZSM-aanpak, de relatief nieuwe werkwijze van het OM waar het optreden op

Lowlands onderdeel van uitmaakte, zal worden uitgelegd tezamen met het juridisch fundament van deze aanpak: de Wet OM-afdoening.

1.1 De traditionele rol van het OM

Het Openbaar Ministerie is, afhankelijk van wie je het vraagt, onderdeel van de rechterlijke en/of uitvoerende macht van onze rechtsstaat. Uit de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) lijkt voort te vloeien dat het OM onderdeel

uitmaakt van de rechterlijke macht,2 maar een grafiek op Rechtspraak.nl, de officiële

site van de Hoge Raad, rechtbanken etc., zet het Openbaar Ministerie vol overtuiging in het kamp van de uitvoerende macht.3 Het lijkt wellicht een arbitrair verschil in

opvatting, maar deze dubbelrol van het OM als uitvoerende en rechterlijke macht is een voorbode van de kritiek op het OM die later in dit onderzoek behandeld zal worden en een teken dat de werkzaamheden van het OM niet zo eenvoudig te duiden zijn.

De rol van het OM wordt in artikel 124 Wet RO als volgt omschreven: '[het OM is] belast met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en met andere bij wet vastgestelde taken.' Het OM is 'de spil van het Nederlandse strafproces', een positie die zij dankt aan haar gezag over de politie, het vervolgingsmonopolie en het opportuniteitsbeginsel.4 Deze drie bevoegdheden zijn de voornaamste middelen

waarmee het OM de taak zoals omschreven in art. 124 Wet RO vervult. Het gezag over de politie5 houdt in dat de officier van justitie leidinggevend is in de opsporing

van strafbare feiten en invloed kan uitoefenen op het beleidsplan van de regionale eenheid. Het vervolgingsmonopolie houdt in dat enkel het OM strafzaken mag aanbrengen bij de strafrechter, en het OM heeft vervolgens op basis van het

opportuniteitsbeginsel de vrijheid te kiezen welke strafzaken zij geschikt acht voor vervolging.6 Onder vervolging valt bijvoorbeeld de keuze om de zaak aan te brengen

bij de meervoudige kamer of de politierechter, en sinds kort ook het afdoen van de zaak door het uitvaardigen van een strafbeschikking.

2 Onder andere art. 1, 124 en 125 Wet RO.

3 De Rechtspraak, De Nederlandse Rechtsstaat, te vinden op: http://www.rechtspraak.nl/recht-in

nederland/hoe-werkt-het-recht/pages/de-nederlandse-rechtsstaat.aspx (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

4 Corstens 2014, p. 109.

5 Art. 12 lid 1 & art. 39 Politiewet 2012 en art. 148 WvSv. 6 Corstens 2014, p. 42-43.

(9)

1.2 De Wet OM-afdoening en de strafbeschikking

Met de invoering van de Wet OM-afdoening in 2008 werd het OM, zo wordt uitgelegd in de Memorie van Toelichting op deze wet, in staat gesteld via een strafbeschikking te bestraffen ‘overeen met een rechterlijke veroordeling’ en zorgde deze wet ervoor ‘de oplegging van geldboetes in een strafbeschikking mogelijk te maken’.7 Zo zou

‘schaarse rechterlijke capaciteit alleen in die gevallen [worden] gebruikt waarin dat, mede gelet op de ernst van het strafbare feit, noodzakelijk is.’8 De rechter wordt dus

ontzien bij delicten die geen 'ingewikkelde afwegingen'9 behoeven. Via deze wet

kreeg het OM zelf de bevoegdheid in handen mensen te vervolgen voor delicten met een strafblad ten gevolge, zonder dat de rechter eraan te pas komt.

De strafbeschikking is bedoeld voor overtredingen en misdrijven waarop een gevangenisstraf staat van niet meer dan zes jaar, en deze stelt de officier van justitie in staat onder andere een geldboete of een taakstraf van ten hoogste honderdtachtig uren op te leggen.10 Ook opsporingsambtenaren en met een publieke taak belaste

lichamen en personen kunnen onder omstandigheden via deze weg sancties opleggen.11 Het opleggen van een gevangenisstraf blijft exclusief terrein van de

rechter, op grond van art. 113 lid 3 van de Grondwet. De nieuwe bevoegdheid van het OM staat beschreven in art. 167 Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSv), waar wordt vermeld dat door het OM kan worden vervolgd 'door het uitvaardigen van een strafbeschikking of anderszins'. Omdat het bestraffen hierdoor niet meer per definitie via de strafrechter gaat, verandert de strafbeschikking de dynamiek van het strafproces. De verdachte moet bij een strafbeschikking actief optreden indien hij wenst dat zijn zaak voor de rechter komt. Binnen 14 dagen nadat het afschrift in persoon aan hem is uitgereikt, dan wel zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de strafbeschikking hem bekend is, kan de verdachte verzet instellen tegen de strafbeschikking.12 De officier van justitie kan in

dat geval ervoor kiezen de strafbeschikking alsnog in te trekken,13 of brengt het

verzet en de processtukken ter kennis van de rechtbank.14 Deze berecht de zaak

vervolgens integraal.15

Belangrijk detail is dat verzet in het geheel niet meer mogelijk is wanneer het verzet niet tijdig wordt ingesteld of wanneer de verdachte zijn strafbeschikking aanvaardt. Hiertussen wordt in wezen geen onderscheid gemaakt. Zowel bij aanvaarding van de strafbeschikking als bij stilzitten van de verdachte tot de verzetstermijn is verlopen, vervalt geheel het recht verzet in te stellen. Het betalen van de opgelegde geldboete wordt gezien als aanvaarding van de strafbeschikking; hiermee wordt afstand gedaan van het recht op verzet.16

7 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 1, en Wet van 21 december 2007, Stb. 2008, nr. 4. 8 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 2.

9 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 23. 10 Art. 257a WvSv.

11 Corstens 2014, p. 6. 12 Art. 257e lid 1 WvSv. 13 Art. 257e lid 7 WvSv. 14 Art. 257f lid 1 WvSv.

15 Kamerstukken II 2004/05, 29 849, nr. 3, p. 3.

16 Art. 257e WvSv. Uit Kamerstukken II 2004/05, 29849, 3, p. 43 blijkt dat voldoen aan de

(10)

1.3 ZSM

‘De nieuwe werkwijze in de strafrechtsketen voor veelvoorkomende criminaliteit’, ‘een vernieuwende samenwerkingsvorm van het OM, politie en ketenpartners’,17

aldus hooggeplaatste figuren van het Landelijk Programma ZSM over de ZSM-aanpak. ZSM staat voor Zo Snel, Slim, Selectief, Simpel, Samen en

Samenlevingsgericht Mogelijk,18 en kan worden gezien als een werkwijze die

ontwikkeld is rondom de bevoegdheden die het OM verwierf met de Wet OM-afdoening. Ter illustratie van de doelen die het OM voor ogen heeft met deze

werkwijze, hieronder een uiteenzetting van de verschillende 'S'-woorden waar ZSM voor staat.

Snel: een zaak wordt direct afgehandeld binnen ZSM, tenzij de zaak hiervoor te

gecompliceerd wordt geacht. Aan het begin van de zaak vinden er een aantal beoordelingen plaats die moeten bepalen hoe de zaak verder wordt afgehandeld.

Slim: ICT-middelen en medewerkers worden zo efficiënt mogelijk ingezet.

Selectief: de OvJ maakt zo snel mogelijk beslissingen over de aanpak van de zaak en

het eventueel treffen van voorlopige maatregelen. Hierbij wordt gekeken naar de strafrechtelijke basis, en of het wenselijk is de zaak snel of langzamer af te handelen.

Simpel: het dossier wordt zo eenvoudig mogelijk opgesteld, en pas uitgewerkt indien

nodig. Hiermee blijft het dossier overzichtelijk, hetgeen administratieve handelingen bij de politie vermindert.

Samen: onder andere het Openbaar Ministerie, politie, Slachtofferhulp en

reclasseringsorganisaties werken hecht samen en delen onderling alle relevante informatie ter afdoening van een zaak.

Samenlevingsgericht: de opgelegde sancties moeten betekenis hebben voor dader en

slachtoffer, bijvoorbeeld door de schade direct te bepalen en waar mogelijk op de veroorzaker te verhalen. Tevens wordt belang gehecht aan de rechten van

slachtoffers, waaronder het recht op informatie en correcte bejegening.19

Het streven van het OM zoals blijkt uit de verschillende ‘S’-woorden kan worden samengevat als een streven zo snel en efficiënt mogelijk over te gaan van opsporing naar berechting, maar om dit enkel te doen bij geschikte zaken, en met de nodige zorgvuldigheid. De OvJ speelt hierbij een grote rol; deze wordt vooraan in het opsporingsproces geplaatst om zoveel mogelijk invloed op de keten te kunnen uitoefenen.20 Ook kan de officier nu tijdens het vooronderzoek de politie direct

aangeven welke onderzoekshandelingen eventueel nog moeten worden verricht.21

De ZSM-aanpak is vooral geschikt om veelvoorkomende criminaliteit te berechten. Onder veelvoorkomende criminaliteit vallen delicten als inbraak, diefstal,

17 Bac 2014, p. 89. 18 Bac 2014, p. 90.

19 Informatie over 'S'-woorden afkomstig uit Bac 2014, p. 90. 20 Bac 2014, p. 81.

(11)

vandalisme en vernielingen. Ook drugscriminaliteit en het bezit van harddrugs valt onder de noemer ‘veelvoorkomende criminaliteit’ en komt daarmee in aanmerking voor berechting via ZSM. Voor het OM is de aanpak tot nu toe een succes te noemen, zo blijkt uit hun cijfers; in 2013 werden 184.700 zaken behandeld, waarvan 116.500 via ZSM beoordeeld. De ‘eerste beslissing’22 in die zaken is in 77% van de gevallen

binnen een week genomen. In 2013 werden ongeveer 71.000 OM-strafbeschikkingen uitgevaardigd.23 ‘Alleen al vanwege het volume’ wordt ZSM door een hoogleraar

beschreven als ‘een revolutie in het strafrecht die historisch bezien nooit eerder werd vertoond.’24

1.4 Rechtsbijstand

Er is, uitgezonderd een pilot die eind 2014 van start ging,25 nog geen vaste plaats

voor de advocatuur binnen de ZSM-aanpak. Sterker, ZSM is tot stand gekomen zonder de advocatuur te betrekken bij het uitwerken van deze werkwijze.26 De

informatievoorziening aan de verdachte betreffende zijn rechten en plichten is daarom vooralsnog de verantwoordelijkheid van politie, parketsecretaris of officier van justitie.27

Binnen de ZSM-aanpak ligt, naast het procesinitiatief, ook het initiatief om rechtsbijstand te ontvangen bij de verdachte zelf. Deze dient zelf aan te geven bijgestaan te willen worden door een advocaat. Wel worden verdachten, volgens de programmaleider van het Landelijk Programma ZSM, ‘heel goed’ op dit recht

gewezen.28 Van de jaarlijks ca. 120.000 consultatiegerechtigden vraagt echter

momenteel maar een op de drie verdachten om rechtsbijstand voorafgaand aan het verhoor.29 De advocatuur denkt hier het zijne van, maar dit zal net als de overige

kritiekpunten jegens de ZSM-aanpak in hoofdstuk 3 worden behandeld. Een complicerende factor bij de rechtsbeschermende rol van de OvJ is zijn eerder al vermelde actieve rol in het opsporingsproces. De officier dient aangaande het

informeren van verdachte op te treden als 'advocaat', waarbij de verdachte op al zijn opties gewezen wordt en zijn rechten zo helder mogelijk worden uitgelegd.

Daarnaast treedt de officier op in de vertrouwde rol van aanklager, welke baat heeft bij een spoedige afronding van de zaak; een op het oog lastige dubbelrol.

22 De beslissing de zaak door te sturen naar de rechtbank, het berechten via strafbeschikking, afzien

van vervolging etc.

23 Procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, Beschikt en gewogen, Den Haag 2014, p. 56,

te vinden op: http://njb.nl/Uploads/2015/1/Rapport-Beschikt-en-Gewogen.pdf (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

24 Scheltema, T., Zo snel mogelijk een strafblad, 24 april 2012, te vinden op:

http://www.vn.nl/Archief/Justitie/Artikel-Justitie/Zo-snel-mogelijk-een-strafblad.htm (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

25 Pilot gestart in november 2014 voor zaken waarin voorlopige hechtenis mogelijk is. Verdachte kan

via videoverbinding een advocaat raadplegen. Politie, Start pilot ‘ZSM en rechtsbijstand', 27 oktober 2014, te vinden op:

http://www.politie.nl/nieuws/2014/oktober/27/00-start-pilot-%E2%80%98zsm-en-rechtsbijstand%E2%80%99.html (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

26 Van den Brûle 2014, p. 89.

27 Van den Brûle 2014, p. 95, en Leliveld 2012, p. 1953. 28 Van den Brûle 2014, p. 90.

(12)

In de wet is het recht op rechtsbijstand nu nog vrij abstract geregeld30 maar er lopen

enkele wetsvoorstellen om de correcte procedure van onder andere het contact tussen raadsman en verdachte, de mededeling van de rechten aan verdachte en de mededeling van het recht op rechtsbijstand wettelijk vast te leggen.31 In het

volgende hoofdstuk wordt onder 2.6 uitgelegd hoe het EHRM het recht op rechtsbijstand ingevuld wil zien bij haar lidstaten.

1.5 Inlichtingenplicht algemeen en in de casus

Voorlopig is art. 44 WvSv het voornaamste artikel waarin de inlichtingenplicht wordt vermeld. Hierin staat dat de rechter-commissaris bij het eerste verhoor de verdachte dient in te lichten over zijn recht op rechtsbijstand. Zoals vermeld onder paragraaf 1.4 lopen momenteel enkele wetsvoorstellen om de inlichtingenplicht in meer detail vast te leggen in de wet.

Het OM stelde een persbericht op naar aanleiding van de ophef rondom Lowlands 2014 waaruit bleek dat verdachten, wanneer zij in aanmerking kwamen voor directe afdoening van het strafbare feit, na het eerste verhoor in gesprek kwamen met de OvJ. Over dit gesprek stelde het OM het volgende:

"Kiest iemand ervoor het gesprek met de officier van justitie aan te gaan, dan legt deze de procedure uit [...]. De officier is wettelijk niet verplicht tot deze uitleg bij geldboetes onder de 2000 euro.32 Als de officier een geldboete oplegt, dan kan de

verdachte kiezen om deze thuisgestuurd te krijgen, of om gelijk te betalen. Hierbij wordt heel duidelijk uitgelegd dat er geen mogelijkheid meer is om verzet aan te tekenen, wanneer er gelijk wordt betaald."33

Volgens het OM was de uitleg van de OvJ dus een extra maatregel om de rechten van verdachte te beschermen, nu er geen raadsman aanwezig was om deze

informatievoorziening op zich te nemen. 1.6 Dwangmiddelen

Om een compleet beeld te geven van de bevoegdheden die jegens verdachten worden ingezet dienen ook de verschillende dwangmiddelen te worden toegelicht. De voornaamste dwangmiddelen die in de onderhavige casus ten opzichte van de verdachte zijn ingezet zullen daarom hier worden besproken.

Dwangmiddelen zijn door de wet en door omstandigheden gelegitimeerde inbreuken op rechten en vrijheden van burgers, ingezet in het kader van de

strafvordering.34 Bij de inzet van deze bevoegdheden is sprake van het beginsel van

30 Zo geven art. 18 Grondwet en art. 28 WvSv een algemeen recht op rechtsbijstand. 31 Bijvoorbeeld: Ministerie van Veiligheid en Justitie, Conceptwetsvoorstel Rechtsbijstand en

Politieverhoor, 18 april 2011, te vinden op: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/regelingen/2011/04/18/wetsvoorst-rechtsbijstand-en-politieverhoor.html (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

32 Volgens art. 257c lid 2 WvSv is er geen hoorplicht bij de strafbeschikking zolang de geldboete en

schadevergoeding tezamen minder dan €2000,- bedragen.

33 Persbericht Openbaar Ministerie, OM waarborgt rechten verdachten bij evenementen, te vinden op:

https://www.om.nl/actueel/nieuwsberichten/@86132/waarborgt-rechten/ (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

(13)

redelijke en billijke belangenafweging; continu moeten de belangen van de strafrechtspleging tegen de belangen van het betrokken individu worden afgewogen.35

De procedure die een verdachte doorliep in de strafrechtstraat op Lowlands werd door het OM als volgt omschreven. Als er drugs zijn aangetroffen bij een verdachte en deze wordt aangehouden, moet hij mee naar deze straat. Daar wordt de verdachte gefouilleerd en moet hij zich identificeren. De drugs gaan naar Forensische

Opsporing voor onderzoek, en de verdachte wordt verhoord door de verbalisant. Het OM controleert het opgestelde dossier en neemt een beslissing over de afdoening van de zaak; een strafbeschikking in de vorm van een geldboete of een taakstraf, of een dagvaarding. Daarna wordt de persoon vrijgelaten en beslist de organisatie of deze het festivalterrein weer op mag.36

De belangrijkste dwangmiddelen die in deze casus van toepassing kunnen zijn geweest zijn: aanhouden bij heterdaad (+identiteitsvaststelling), onderzoek aan de kleding, verhoor van de verdachte, ophouden voor onderzoek, en beslag.

Aanhouding (bij heterdaad): aanhouden (art. 53 en 54 WvSv) is een

vrijheidsontnemende maatregel ten aanzien van de verdachte, teneinde hem naar een plaats van verhoor te leiden of te doen leiden. In casu zal voornamelijk sprake zijn van aanhouding bij heterdaad zoals in art. 53 WvSv; deze bevoegdheid kan worden toegepast wanneer het strafbare feit ontdekt wordt terwijl het begaan wordt.37 Als wij aannemen dat bezit van harddrugs op een festival voornamelijk

wordt ontdekt tijdens fouillering bij de toegangscontrole of bij controle op het festivalterrein zelf, lijkt het waarschijnlijk dat deze vorm van aanhouding het vaakst is benut.

Identiteitsvaststelling: De identiteit van de aangehouden verdachte wordt door de

opsporingsambtenaar vastgesteld door de persoonsgegevens op te nemen en zijn identiteitsbewijs te onderzoeken. Deze bevoegdheid wordt gegeven op basis van art. 55c lid 1 jo. art. 27a lid 1 WvSv.38

Onderzoek aan de kleding (na aanhouding): op basis van art. 56 lid 1 en art. 56 lid 4

WvSv kan de aangehouden verdachte aan zijn kleding worden onderzocht. In casu gaat het voornamelijk over harddrugsbezit; in dat geval geeft ook art. 9 lid 2 Opiumwet (hierna: Opw) deze bevoegdheid aan de betreffende

opsporingsambtenaren.39

Verhoor van de verdachte & ophouden voor onderzoek: verhoor van de verdachte kan

plaatsvinden na het inzetten van verschillende vrijheidsbenemende dwangmiddelen,

35 Corstens 2014, p. 414.

36 Openbaar Ministerie, Lowlands 2014 backstage, 18 augustus 2014, te vinden op:

https://www.om.nl/onderwerpen/drugs/@86129/lowlands-2014/ (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

37 Art. 128 WvSv. 38 Corstens 2014, p. 427. 39 Blom 2008, p. 149.

(14)

waaronder voorlopige hechtenis en inverzekeringstelling.40 In deze casus zal het

voornamelijk gaan om het dwangmiddel ‘ophouden voor onderzoek’, een relatief beperkte en kortstondige vorm van vrijheidsbeneming welke voldoende tijd geeft voor het ter plaatse afhandelen van een ZSM-zaak. Art. 61 lid 2 WvSv bepaalt dat verdachte onder dit dwangmiddel maximaal zes uur voor onderzoek mag worden opgehouden. Art. 61 WvSv noemt nog enkele voor deze casus irrelevante

uitzonderingen op deze termijn. Tijdens deze termijn werd op Lowlands de verdachte gehoord, werden de harddrugs onderzocht, het dossier opgesteld en tenslotte werd een beslissing gemaakt over de afdoening van de zaak.

Beslag: De algemene bevoegdheid zaken onder dwang weg te nemen vloeit voort uit

art. 94 WvSv. Alle voorwerpen die dienen om de waarheid aan de dag te brengen of waarvan onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen zijn vatbaar voor

inbeslagneming. Ook kunnen in de strafbeschikking aanwijzingen van de OvJ worden opgenomen, waaronder bijvoorbeeld het afstand moeten doen van voorwerpen die in beslag zijn genomen en vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer.41 Naast het

Wetboek van Strafvordering geeft ook de Opiumwet op grond van art. 9 lid 3 aan opsporingsambtenaren de bevoegdheid harddrugs in beslag te nemen.42 Uit art. 13a

Opw blijkt dat de op lijst I en II Opw aanwezige middelen aan het verkeer onttrokken dienen te worden.

1.7 Harddrugsbeleid

Het aanwezig hebben van harddrugs is een strafbaar feit, blijkt uit art. 2 Opw. Volgens art. 10 lid 6 Opw kan zelfs het bezit van een gebruikershoeveelheid (1 pil, 1 dosis, etc.) worden bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de derde categorie.43 Uit verschillende richtlijnen en aanwijzingen van

de Opiumwet blijkt echter dat het zo'n vaart meestal niet loopt; vervolging is bij het aantreffen van een gebruikershoeveelheid geen prioriteit.44 Uit de Aanwijzing

Opiumwet blijkt echter dat het beleid van het OM bij grotere hoeveelheden harddrugs op zak vrijwel altijd tot vervolging leidt. Aan de hand van een

puntensysteem wordt dan de strafmaat bepaald. Bij dit puntensysteem wordt onder meer gelet op de hoeveelheid drugs die je aanwezig hebt, en met welk doeleinde je de middelen in je bezit hebt (handel/invoer-uitvoer/eigen gebruik).

Voor (meerdaagse) festivals en andere grote evenementen wordt uiteraard geen uitzondering gemaakt op bovenstaand beleid. Volgens toenmalig minister Opstelten (Veiligheid & Justitie) is geen sprake van een extra streng drugsbeleid op festivals, maar wordt enkel opgetreden bij constatering van een strafbaar feit, 'zoals dat

40 Corstens 2014, p. 305. 41 Corstens 2014, p. 987. 42 Blom 2008, p. 152. 43 Blom 2008, p. 123-124.

44 Bijvoorbeeld Richtlijn Opiumwet, harddrugs 5.18, te vinden op:

http://wetten.overheid.nl/BWBR0030190/geldigheidsdatum_18-01-2014 (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015), Aanwijzing Opiumwet, te vinden op:

http://wetten.overheid.nl/BWBR0032570/geldigheidsdatum_17-02-2015 (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015), Richtlijn Opiumwet, harddrugs 5.18, te vinden op:

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2011-11749.html (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

(15)

buiten de festivals ook gebeurt'.45 Toch zijn de afgelopen paar jaar veel voorbeelden

te vinden van festivals waar opvallend veel aanhoudingen plaatsvonden in verband met harddrugsbezit. Zo werd op festival Decibel 6000 euro aan strafbeschikkingen uitgedeeld (het 'merendeel' vanwege drugsbezit, 'meestal GHB'),46 op Mysteryland

werden 31 mensen aangehouden vanwege harddrugsbezit,47 en hardcorefestival

Dominator spande de kroon met ruim 70 'aanhoudingen om drugs', waarvan de 'meeste gevallen' harddrugs-gerelateerd waren.48 Niet op alle festivals is het OM zelf

fysiek aanwezig; zo werd op Mysteryland gewerkt volgens de ZSM-werkwijze vanuit het politiebureau te Haarlem.49

Er wordt klaarblijkelijk stevig opgetreden tegen het bezit van harddrugs. Dit citaat uit 2010 van 'drugsonderzoeker' Ton Nabben50 illustreert dat de aanpak van

harddrugsbezit in recente jaren weer een hogere prioriteit heeft verkregen dan ten tijde van dit citaat:

"Zero Tolerance is een aantal jaar het mantra geweest van de politie. Tussen 2006 – 2009 hebben ze een aantal grotere feesten gepakt. [...] Zo’n intensieve aanpak is nooit lang vol te houden, want daarvoor is de markt veel te groot. Bovendien vingen ze niet zoveel en zagen het uiteindelijk als een oneindige missie. Politiek en politie praten weliswaar nog steeds over ZT, maar dan in een passieve vorm. Men

onderneemt niet zo heel zichtbaar actie meer."51

Gezien de rigoureuze wijze waarop het bezit van harddrugs wordt vervolgd sinds de invoering van de ZSM-aanpak is het niet ondenkbaar dat deze hernieuwde prioriteit is toe te dichten aan de efficiëntie van de ZSM-werkwijze. Er is momenteel in ieder geval geen sprake meer van een 'passief' harddrugsbeleid of van een gebrek aan zichtbare actie.

1.8 Samenvatting

De Wet OM-afdoening heeft het Openbaar Ministerie een krachtige nieuwe

bevoegdheid geschonken. Door de introductie van de strafbeschikking kan het OM

45 Antwoorden minister I.W. Opstelten op Kamervragen over drugsbeleid op festivals, kenmerk

2014Z14550, 16 oktober 2014, te vinden op: http://www.rijksoverheid.nl/ (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

46 Openbaar Ministerie, OM was op festival Decibel: 60 strafzaken afgedaan, 17 augustus 2014, te

vinden op: https://www.om.nl/actueel/nieuwsberichten/@86128/festival-decibel-60/ (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

47 Openbaar Ministerie, Snelle afdoening van Mysteryland-zaken, 29 augustus 2012, te vinden op:

https://www.om.nl/vaste-onderdelen/zoeken/@30803/snelle-afdoening/ (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

48 ANP, 70 aanhoudingen om drugs bij festival Dominator, 21 juli 2013, te vinden op:

http://www.volkskrant.nl/binnenland/70-aanhoudingen-om-drugs-bij-festival-dominator~a3479283/ (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

49 Gemeenteraad Haarlemmermeer beantwoordt vragen van D66 over de rechtsbescherming van

drugsbezitters bij drugscontroles op festivals, kenmerk 2014.0041921, 2 september 2014, te vinden op: http://www.haarlemmermeer.nl/bis/dsresource?objectid=54832 (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

50 Aan de UvA verbonden onderzoeker die promoveerde met proefschrift (Nabben 2010) over

drugsgebruik in Amsterdam door de jaren heen.

51 Couvreur, E., Proefschrift Dr. Ton Nabben: “Zero tolerance beleid heeft gefaald”, 20 juli 2010, te

vinden op: http://3voor12.vpro.nl/lokaal/amsterdam/archief/2010/juli/proefschrift-dr-ton-nabben-zero-tolerance-beleid-heeft-gefaald.html (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

(16)

strafzaken afdoen op een wijze die ervoor alleen voorbehouden was aan de rechter. Het OM heeft deze bevoegdheid centraal gesteld in het ontwikkelen van een nieuwe werkwijze: de ZSM-aanpak. Gezien het groot aantal behandelde zaken via ZSM is deze aanpak een succes voor het OM, maar het ontbreken van de advocatuur bij deze aanpak legt de nadruk op de lastige dubbelrol die de officier van justitie moet spelen. De aanpak werpt in ieder geval zijn vruchten af met de aanpak van harddrugsbezit; op veel festivals wordt gebruik gemaakt van de ZSM-werkwijze om het aanwezig hebben van (hard)drugs te beboeten. Nu de Nederlandse wetgeving rondom de ZSM-aanpak uiteen is gezet, wordt in het volgende hoofdstuk het recht op een eerlijk proces zoals vastgelegd in art. 6 EVRM onder de loep genomen. Zodoende kan later in dit onderzoek beoordeeld worden of het handelen van het OM in hun

(17)

Hoofdstuk 2. Artikel 6 EVRM: Europese regelgeving en

jurisprudentie uiteengezet

Voor mijn onderzoeksvraag is artikel 6 EVRM het toetsingskader; aan de hand van de verschillende interpretaties van dit artikel door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) zal worden vastgesteld of er in de Lowlands-casus sprake was van een schending van het recht op een eerlijk proces. De jurisprudentie van het EHRM aangaande dit artikel behandelt een groot aantal aspecten van het strafproces die niet direct relevant zijn voor deze casus, zoals het zwijgrecht en het recht getuigen te doen ondervragen. Zodoende wordt het komende hoofdstuk geen compleet overzicht van alle aspecten van artikel 6 EVRM. Ten eerste wordt het recht op een eerlijk proces in het algemeen behandeld, waarna de aspecten van dit recht die relevant zijn voor deze casus nader worden toegelicht.

2.1 Artikel 6 EVRM: het recht op een eerlijk proces

Nederland is een van de verdragsstaten van het EVRM, en zodoende gebonden om de verplichtingen van dit verdrag na te komen. Artikel 6 EVRM verschaft procedurele waarborgen die de verdachte dienen te beschermen tegen een willekeurig

optredende overheid.52 Deze waarborgen gelden zowel voor strafzaken als voor

rechtszaken waarin burgerlijke rechten en verplichtingen in het geding zijn.53

Wanneer het EHRM een zaak behandelt, interpreteert het Europees Hof autonoom of er sprake is van een 'criminal charge'. Het EHRM kijkt derhalve niet naar het

desbetreffende nationale recht om te bepalen of de onderhavige zaak onder de reikwijdte van artikel 6 EVRM valt. Deze autonome interpretatie dient te voorkomen dat lidstaten van het verdrag hun verplichtingen ontduiken door procedures in andere rechtsgebieden onder te brengen. Als het Europees Hof meent dat de

onderhavige zaak de aard heeft van een strafrechtelijke procedure, is artikel 6 EVRM van toepassing.54 Hiervoor gelden drie criteria: gelet wordt op hoe het delict binnen

de nationale regelgeving kan worden gekwalificeerd, de aard van het delict, en aard en zwaarte van de sanctie die op het delict staat. Indien een zaak binnen het

nationale recht al als strafrechtelijk wordt gekwalificeerd, blijft de toetsing

achterwege.55 Uit het Lauko-arrest blijkt dat de genoemde criteria niet alleen apart

worden getoetst, maar dat een zaak ook op basis van een cumulatie van deze criteria als strafrechtelijk van aard kan worden aangemerkt.56

De kracht van artikel 6 EVRM is maar deels aan de verdragstekst zelf toe te dichten. Een groot deel van de waarborgen die het artikel biedt komt voort uit de

jurisprudentie van het EHRM. De eindarresten van het Europees Hof betreffen namelijk niet alleen de partijen betrokken in het geding, maar verkrijgen gezag in alle verdragsstaten. Artikel 6 EVRM kan op twee manieren doorwerken in de Nederlandse strafrechtsorde. Ten eerste via artikelen 93 en 94 van de Grondwet. Deze stellen de Nederlandse rechter in staat te toetsen aan verbindende bepalingen van verdragen als het EVRM. Hieronder valt niet alleen de verdragstekst van artikel

52 De Vocht 2015, p. 1. 53 Gerards 2013, p. 1. 54 De Vocht 2015, p. 2.

55 EHRM 8 juni 1976, ECHR, A 22, 1979-80 (Engel e.a./Nederland). 56 EHRM 2 september 1998, 4/1998/907/1119 (Lauko/Slowakije), § 57.

(18)

6 EVRM, maar ook de interpretaties van dit artikel in jurisprudentie van het EHRM kunnen door de rechter gebruikt worden in zijn toetsing. Ten tweede kan een uitspraak van het EHRM in een concrete zaak tegen Nederland een directe verplichting voor de Staat in het leven roepen om de schending ongedaan te maken.57

Het EHRM moet niet worden gezien als derde rechtsmiddel na hoger beroep en cassatie. Het kan dan ook niet tot vernietiging van een nationale uitspraak overgaan en zal niet opnieuw de feiten van de casus vaststellen. Het heeft enkel de taak te toetsen of de strafprocedure in kwestie voldoet aan de eisen van het EVRM. Het EHRM kijkt bij het toetsen van een recht niet naar het desbetreffende nationale recht, maar naar de invulling die het best past binnen het kader van het verdrag. Ook wordt aan de rechten een uitleg gegeven die ervoor zorgt dat het doel van het

verdrag zo effectief mogelijk kan worden bereikt. Dit noemt het EHRM een uitleg naar ‘object and purpose’ van het verdrag.58 De belangrijkste eigenschap van de

toetsing van artikel 6 door het EHRM is dat zij beoordelen of de procedure als geheel als eerlijk kan worden aangemerkt. Zodoende zou het EHRM een schending in een strafprocedure als acceptabel kunnen beschouwen als een eventuele schending in een latere fase van de procedure is gecompenseerd. Dit is uiteraard afhankelijk van de ernst (en frequentie) van de schending(en) en de mate van compensatie.59

De rechten en vrijheden die worden beschermd door het EVRM kunnen worden opgedeeld in absolute rechten en relatieve rechten. Absolute rechten worden

gekenmerkt door het gegeven dat er geen mogelijkheid bestaat deze te onderwerpen aan beperkingen of belangenafweging. Binnen de absolute rechten wordt

onderscheid gemaakt tussen notstandsfeste en niet-notstandsfeste verdragsrechten; de notstandsfeste rechten mogen zelfs niet tijdens een oorlog of noodtoestand buiten werking worden gesteld. De rechten ontleend aan artikel 6 EVRM vallen grotendeels onder de absolute niet-notstandsfeste rechten; het recht op een eerlijk proces als geheel mag enkel tijdens oorlog of noodtoestand buiten werking worden gesteld.60

Van de rechten die voortvloeien uit de tekst van art. 6 EVRM en de jurisprudentie van het EHRM zijn de volgende relevant voor deze casus: het recht op toegang tot de rechter, het recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechter, de

onschuldpresumptie, het recht zich te verdedigen en het recht op rechtsbijstand. In bovenstaande volgorde zal ik de rechten in kwestie nader toelichten.

2.2 Het recht op toegang tot de rechter

In het Golder-arrest bepaalde het EHRM dat het recht op toegang tot de rechter onderdeel uitmaakt van art. 6 EVRM.61 Anders dan de meeste rechten van artikel 6

EVRM is dit recht niet absoluut.62 Zo is het onder dit recht mogelijk om een instantie

anders dan een rechter te laten oordelen over lichtere vergrijpen. Deze instantie

57 Leeuw 2013, p. 114. 58 De Vocht 2015, p. 1. 59 Gerards 2013, p. 1. 60 Gerards 2011, p. 92-93.

61 EHRM 21 februari 1975, A 18 (Golder/VK), § 35.

(19)

moet onder controle staan van een rechter die aan de eisen van artikel 6 EVRM voldoet en bevoegd is tot volledige toetsing.63 Zolang dus de mogelijkheid bestaat

om alsnog beroep te kunnen doen op een rechter die bevoegd is tot volledige

toetsing, is administratieve afdoening van strafzaken toegestaan onder het EVRM.64

Ook kan de verdachte zelf afstand doen van zijn recht op toegang tot de rechter, zoals het geval is bij het accepteren van een strafbeschikking. Verdachte mag enkel afstand doen van dit recht als het geen vrijheidsbenemende sanctie betreft. Ook mag de verdachte hierbij niet onder ‘ontoelaatbare druk’ worden gezet om afstand te doen van zijn recht.65 Vereist is dat de verdachte begrijpt waar hij afstand van doet;

het moet een ‘knowing, voluntary and intelligent act’ zijn, ‘done with sufficient awareness of the relevant circumstances’.66 Een ander arrest specificeert nader: het

moet blijken dat ‘he could reasonably have foreseen what the consequences of his conduct would be’.67 Men spreekt bij het bovenstaande over het principe van

‘informed consent’.

2.3 Het recht op een onafhankelijke rechter

De onafhankelijkheid van een rechter dient zowel ten opzichte van partijen als ten opzichte van de uitvoerende macht te gelden.68 Ook dienen er garanties te zijn die de

rechter buiten de invloedssfeer houden van de uitvoerende macht, betreffende zaken als benoeming en ontslag, toewijzing van zaken en salariëring.69 Het EHRM

kan het recht al geschonden achten indien de schijn van afhankelijkheid is gewekt.70

Het Europees Hof neemt in de uiteindelijke overweging mee of het nationale recht procedures bevat die de onafhankelijkheid waarborgen.71

2.4 Het recht op een onpartijdige rechter

De onafhankelijkheid (2.3) en de onpartijdigheid van de rechter worden door het EHRM zowel subjectief als objectief getoetst. Bij de subjectieve toetsing wordt gekeken naar de persoonlijke omstandigheden, gedrag en uitlatingen van de rechter.72 Wanneer deze de schijn wekken van partijdigheid, kan sprake zijn van

schending van dit recht.

Het EHRM is over het algemeen terughoudend in het accepteren van klachten die zich richten op subjectieve partijdigheid,73 maar honoreerde in 2002 nog een klacht

over een rechter die zich tegenover de pers verbaasd had uitgelaten dat de

verdachte nog volhield onschuldig te zijn. Ook openbare verklaringen aangaande de kwaliteit of aanpak van de gevoerde verdediging doen afbreuk aan de rechterlijke onpartijdigheid.74

63 Harteveld 2004, p. 88.

64 EHRM 21 februari 1984, NJ 1984/937 (Öztürk/Duitsland), § 56. 65 EHRM 27 februari 1980, NJ 1980/561 (Deweer/België), § 49 e.v.

66 A: EHRM 24 april 2012, 1413/05 (Damir Sibgatullin/Rusland), § 48. B: Van Kampen 2013/4, p. 293. 67 EHRM 15 november 2012, 12167/05 (Yerikhina/Oekraïne), § 65.

68 EHRM 16 juli 1971, A 13 (Ringeisen/Oostenrijk), § 95. 69 Gerards 2013, p. 3.

70 EHRM 22 oktober 1984, A 84 (Sramek/Oostenrijk), § 42. 71 EHRM 15 oktober 2009, 17056/06 (Micallef/Malta).

72 EHRM 24 mei 1989, NJ 1990/627 (Hauschildt/Denemarken), § 46. 73 Gerards 2013, p. 3.

(20)

Bij de objectieve toetsing beoordeelt het EHRM de structuur, samenstelling en positie van de rechterlijke instantie.75 Deze dienen te allen tijde zodanig ingericht te

zijn dat er geen twijfels worden opgeroepen omtrent de onpartijdigheid. Vaststelling van daadwerkelijke partijdigheid bij de desbetreffende rechter(s) is niet eens nodig: de schijn van partijdigheid is voldoende voor de constatering van een schending. In 1982 constateerde het EHRM bijvoorbeeld dat er sprake was van een schending, omdat de rechter in kwestie zich als officier van justitie bezig had gehouden met dezelfde zaak toen hij nog niet benoemd was.76 Ook wanneer een rechter in een

hoger rechtscollege een zaak voor zich krijgt waarbij hij als rechter in eerste instantie al was betrokken, is de schijn van partijdigheid al gewekt en is er sprake van een schending.77 Zodoende is onderzoek naar daadwerkelijke partijdigheid

overbodig; het EHRM let op het uitsluiten van alle twijfel omtrent onafhankelijkheid en partijdigheid van de rechters.

2.5 Onschuldpresumptie

‘Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan’, luidt de tekst van artikel 6 lid 2 EVRM. In de loop der jaren heeft het EHRM hier in haar jurisprudentie een aantal toegestane uitzonderingen en niet te overschrijden grenzen aan toegevoegd. In het Falk-arrest stelt het EHRM in algemene taal dat het aan verdragsstaten is om een balans te vinden tussen het belang van vervolging en de rechten van de verdachte.78

Het recht op onschuldpresumptie is zodoende niet absoluut.79

Uit de wettekst vloeit voort dat de onschuldpresumptie dient te waarborgen dat aan onschuldigen geen strafleed wordt toegevoegd.80 Zo mag de verdachte geen straf

worden opgelegd voordat hij in staat is gesteld zijn verdedigingsrechten uit te oefenen.81 Een straf mag dus pas ten uitvoer gelegd worden op het moment dat de

verdachte aanspraak heeft kunnen maken op een ‘normale’ procedure die voldoet aan de eisen van art. 6 EVRM.82 Zodra de verdachte hier aanspraak op heeft kunnen

maken is het volgens het EHRM toegestaan om af te zien van een rechterlijke procedure, indien de verdachte hiermee instemt en het niet gaat om een vrijheidsbenemende sanctie. Deze mogelijkheid, relevant voor bijvoorbeeld transactie en strafbeschikking, is reeds besproken onder 2.2.

Ook heeft het recht betrekking op publiekelijke uitspraken van juridische autoriteiten die schuld van de verdachte suggereren,83 een punt waarop de

onschuldpresumptie lijkt te overlappen met het recht op een onpartijdige rechter. Zo is het gerechtelijke instanties bijvoorbeeld niet toegestaan om twijfels te uiten over de schuld na een finale vrijspraak.84

75 Gerards 2013, p. 3.

76 EHRM 1 oktober 1982, A 84 (Piersack/België).

77 EHRM 27 februari 2007, 65559/01 (Nestak/Slovakije). 78 EHRM 19 oktober 2004, NJ 2004, 51 (Falk/Nederland). 79 De Vocht 2015, p. 12.

80 De Vocht 2015, p. 12.

81 EHRM 25 maart 1983, A 62 (Minelli/Zwitserland), § 37. 82 De Vocht 2015, p. 13.

83 EHRM 10 februari 1995, A 308 (Allenet de Ribemont/Frankrijk). 84 EHRM 11 februari 2003, RJD 2003-II (O./Noorwegen).

(21)

Ook in het Barbera-arrest uit 1988 is enige overlap met de onpartijdigheid van de rechter te vinden.85 In dit arrest werden een aantal aanvullende regels aangaande de

onschuldpresumptie geformuleerd: dat de rechter niet bevooroordeeld mag zijn; deze moet vrijspreken indien hij twijfelt aan de schuld van verdachte; het principe dat de bewijslast bij het OM ligt, en dat het OM de taak heeft verdachte te informeren over de vervolging zodat de verdachte zijn verdediging kan voorbereiden.86 De

bevooroordeeldheid van de rechter wordt door het EHRM getoetst aan de hand van het recht op een onpartijdige rechter.

2.6 Het recht zich te verdedigen en het recht op rechtsbijstand

Het recht op rechtsbijstand, vastgelegd in artikel 6 lid 3 EVRM, heeft van de

besproken rechten het afgelopen decennium de meeste ontwikkeling doorgemaakt. Dit recht verschaft een verdachte het recht zichzelf te verdedigen, het recht zelf een advocaat te kiezen of, mocht dit nodig zijn in het belang van een behoorlijke

rechtspleging, bijstand van een kosteloos toegevoegde advocaat te verkrijgen. Er is vooral veel te doen geweest over de reikwijdte van dit artikel. De afgelopen decennia heeft het EHRM telkens een specifieker en krachtiger antwoord gegeven op de vraag ‘vanaf welk moment en tot wanneer geldt het recht op rechtsbijstand?’ Een belangrijke verduidelijking kwam in 1993, toen het EHRM duidelijk stelde dat het recht op juridische bijstand ook van toepassing is in het vooronderzoek, voor zover dit van belang is voor de eerlijkheid van de gehele procedure.87 Eind vorig

decennium nam het Europees Hof een nog krachtiger stelling in, in een reeks

arresten beginnende met Salduz/Turkije. In dit arrest werd het belangrijkste bewijs tegen deze minderjarige verdachte verkregen tijdens de eerste politieverhoren, terwijl verdachte voor en tijdens deze verhoren niet met een advocaat had kunnen spreken.88 Hierop stelde het EHRM in deze en een reeks volgende arresten dat een

verdachte in beginsel aanspraak moet kunnen maken op rechtsbijstand vanaf het moment van de arrestatie, en dat verdachte voorafgaand aan het eerste

politieverhoor een advocaat moet kunnen consulteren.89

De termen die het EHRM bezigde in deze arresten zorgden in de daaropvolgende jaren voor controverse. Onduidelijk was of het Europees Hof doelde op

aanwezigheid van de raadsman tijdens het verhoor, of alleen voorafgaand aan het verhoor. In Nederland koos de Hoge Raad naar aanleiding van deze arresten voor een terughoudende interpretatie. In een arrest uit 2009 besloot de Hoge Raad dat rechtsbijstand tijdens het verhoor alleen nodig was voor minderjarige verdachten (zoals Salduz destijds ook was), en dat voor volwassenen enkel een consultatie voorafgaand aan het verhoor volstond.90

85 EHRM 6 december 1988, A 146 (Barberà e.a./Spanje). 86 De Vocht 2015, p. 14.

87 EHRM 24 november 1993, 13972/88, NJ 1994, 459 m.nt. Knigge (Imbroscia/Zwitserland). 88 EHRM 27 november 2008, NJ 2009, 214, NbSr 2009, 1 (Salduz/Turkije).

89 Zie o.a. EHRM 11 december 2008, NJ 2009, 215, m.nt. Reijntjes, NbSr 2009, 2 (Panovits/Cyprus),

EHRM 24 september 2009, NJ 2010, 91, m.nt. Reijntjes (Pishchalnikov/Rusland) en EHRM 13 oktober 2009, NJ 2010, 92, m.nt. Schalken (Dayanan/Turkije).

(22)

De reeks arresten van het EHRM leidde binnen Nederland tot discussie. Het Openbaar Ministerie implementeerde deze arresten in 2010 met de ‘Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor’.91 Hierin werd gesproken over ‘Salduz-rechten’, maar

het OM bleef voornamelijk bij de beperkte uitleg van deze rechten zoals deze een jaar eerder door de Hoge Raad waren geïnterpreteerd. Dat wil zeggen: enkel recht op rechtsbijstand tijdens het verhoor voor minderjarigen, en voor volwassenen recht op consultatie voorafgaand aan het verhoor, mits de raadsman binnen twee uur ter plekke is. Menig jurist meende echter dat de Hoge Raad ‘ruimhartiger’ rechten had moeten toekennen aan de verdediging naar aanleiding van de Salduz-arresten.92 Dit

standpunt werd kracht bijgezet door het gegeven dat Nederland en Ierland eind 2013 de enige EU-lidstaten waren waar het recht op rechtsbijstand tijdens het politieverhoor niet was gerealiseerd.93

Met een richtlijn van de Europese Unie en een arrest van het EHRM in oktober 2013 werd een einde gemaakt aan de onduidelijkheid en discussie. In de richtlijn werd in klare taal gesteld dat ‘verdachten of beklaagden het recht hebben dat hun advocaat bij het verhoor aanwezig is en daaraan daadwerkelijk kan deelnemen’.94 Met

daadwerkelijk deelnemen wordt bedoeld: ‘onder meer vragen stellen,

verduidelijking vragen en verklaringen afleggen, die dienen te worden geregistreerd overeenkomstig het nationale recht’.95 In het Navone-arrest onderstreepte het

EHRM het bovenstaande nog eens, en voegde eraan toe dat het niet toestaan van rechtsbijstand tijdens politieverhoren een automatische schending betekent van artikel 6 EVRM.96 Eind 2014 benadrukte het EHRM nogmaals het belang van

effectieve bijstand tijdens het politieverhoor; de aanwezige raadsman moet de mogelijkheid hebben actief te participeren en interveniëren tijdens het verhoor.97

Advocaat-generaal Spronken adviseerde de Hoge Raad een maand na publicatie van de richtlijn en het Navone-arrest haar eerdere interpretatie van de jurisprudentie van het EHRM te herzien.98 Kort daarna kwam het kabinet al met het eerste

wetsvoorstel om het recht op rechtsbijstand tijdens het politieverhoor in de

nationale wetgeving vast te leggen.99 In februari 2015 is het wetsvoorstel (in tweeën

91 Stcrt. 2010, 4003.

92 Onder andere Van der Meij 2009/1, p. 87, en Römelingh, W., Uitspraak Hoge Raad over advocaat bij

politieverhoor schiet tekort, 3 juli 2009, te vinden op:

http://vorige.nrc.nl/opinie/article2290268.ece/Uitspraak_Hoge_Raad_over_advocaat_bij_politieverh oor_schiet_tekort (laatst geraadpleegd 2 juni 2015), en Vis, J.T.E. & Reydt, van, E., ‘Salduz’ bij

niet-aangehouden verdachten: de Hoge Raad schiet tekort', 29 oktober 2014, te vinden op:

http://www.bijzonderstrafrecht.nl/wp-content/uploads/2014/10/Salduz.pdf (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

93 Nederlands Juristenblad, Advies AG: verdachte heeft recht op advocaat tijdens politieverhoor, 10

december 2013, te vinden op: http://njb.nl/nieuws/advies-ag-verdachte-heeft-recht-op-advocaat.11013.lynkx (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

94 Richtlijn 2013/48/EU (PbEU 2013, L294), artikel 3, lid b. 95 Richtlijn 2013/48/EU (PbEU 2013, L294), overweging 25. 96 EHRM 24 oktober 2013, 62880/11 (Navone/Monaco). 97 EHRM 18 november 2014, 15065/07 (Aras/Turkije).

98 Nederlands Juristenblad, Advies AG: verdachte heeft recht op advocaat tijdens politieverhoor, 10

december 2013, te vinden op: http://njb.nl/nieuws/advies-ag-verdachte-heeft-recht-op-advocaat.11013.lynkx (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

99 Ministerie van Veiligheid en Justitie, Wetsvoorstel implementatie richtlijn: recht op toegang

raadsman, 13 februari 2014, te vinden op: http://www.rijksoverheid.nl/ (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

(23)

gesplitst) ingediend bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel geeft de raadsman het recht aanwezig te zijn bij het politieverhoor, en tijdens het verhoor vragen te stellen, opmerkingen te maken en een time-out te vragen.100

In Nederland levert een schending van de Salduz-rechten in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in art. 359a Sv. Van het recht op rechtsbijstand

voorafgaand aan het eerste verhoor kan enkel afgeweken worden indien er sprake is van een dwingende reden het recht te beperken, of wanneer de verdachte

ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht. Wanneer dit recht niet wordt nageleefd en deze twee uitzonderingen niet van toepassing zijn, is er sprake van een dergelijk vormverzuim. Hierna volgt in de regel uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen.101

Een rechtsgevolg als niet-ontvankelijkheid van het OM is bij een dergelijke schending in beginsel niet aan de orde.102 Dit wordt enkel overwogen wanneer

sprake is van een uitzonderlijke, grove schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte tijdens het

opsporingsproces.103 Het negeren van de Salduz-rechten is in de praktijk vaak

voldoende gecompenseerd door het handelen als uitgelegd in de vorige alinea. 2.7 Samenvatting

Artikel 6 EVRM biedt veel concrete waarborgen voor een verdachte, waaronder een groot aantal rechten die relevant lijken te zijn voor de Lowlands-casus. Het EHRM heeft als taak te toetsen of een bepaalde procedure voldoet aan de eisen van het verdrag, en beoordeelt derhalve niet de feiten van de casus en kan nationale

uitspraken niet vernietigen. Ook toetst het EHRM de procedure in zijn geheel, dus de constatering van een schending van een van de bestanddelen leidt als zodanig niet per definitie tot de conclusie dat het recht op een eerlijk proces als geheel is geschonden. Desalniettemin is het EVRM en de jurisprudentie van het EHRM een krachtig middel voor de verdachte en zijn verdediging, en een middel wat in veel concrete gevallen voor een flinke verandering heeft gezorgd in de nationale wetgeving van de verdragsstaten. In het volgende hoofdstuk wordt de Lowlands-casus uiteengezet, waarna in hoofdstuk 4 de Lowlands-casus gekoppeld zal worden aan de in dit hoofdstuk besproken Europese jurisprudentie.

100 Ministerie van Veiligheid en Justitie, Nieuwe wetgeving raadsman bij politieverhoor naar Tweede

Kamer, 23 februari 2015, te vinden op: http://www.rijksoverheid.nl/ (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

101 Schoep 2013 en HR 22 mei 2012, LJN BW5640. 102 Gerards 2013, p. 5.

(24)

Hoofdstuk 3. Kritiek op de ZSM-aanpak en casus Lowlands 2014

Er was een storm van kritiek op het Openbaar Ministerie naar aanleiding van de strafrechtstraat op Lowlands 2014. De timing daarvan lijkt op het eerste gezicht vreemd; het OM had via de ZSM-aanpak destijds al meer dan 100.000 zaken beoordeeld. Maar de media kreeg door de schaal waarop het OM op Lowlands opereerde pas echt lucht van de ZSM-aanpak. Een controversiële nieuwe procedure in het strafrecht, gecombineerd met het feit dat Lowlands een mainstream festival is, bezocht door ‘de gemiddelde Nederlander’. Een opiniestuk in het Parool, geschreven door twee strafrechtadvocaten, deed het balletje pas echt rollen en legde de vinger op de zere plaats: als er zo’n uitgebreide strafrechtstraat was ingericht, ‘waarom was er [dan] niet ook een portakabin ingericht als permanente spreekkamer voor

advocaten’?104 De berechte mensen waren geen zware criminelen, maar zoals het

OM zelf schrijft in het persbericht: ‘studenten of mensen met een goede baan […] die zeggen bijna nooit iets te gebruiken en alleen voor deze speciale gelegenheid iets bij zich te hebben’.105 De ‘gewone burger’ die berecht wordt tijdens een dure,

grootschalige OM-operatie; de interesse van de media is begrijpelijk. Eerder was de ZSM-procedure wel vertegenwoordigd op festivals, maar betrof het voornamelijk dancefestivals; evenementen met een ‘drugsreputatie’ waar gebruik van harddrugs en bestraffing hiervan eerder verwacht is, dan dat het ophef zal veroorzaken. Toch was er in juridische kringen vanaf het begin al controverse rondom de Wet OM-afdoening en de ZSM-aanpak. In dit hoofdstuk worden de voornaamste punten van kritiek op de ZSM-aanpak uiteengezet, evenals de punten van kritiek die zich specifiek richtten op de gang van zaken op Lowlands 2014. Zo wordt een duidelijk beeld geschetst van het juridische probleemstuk in deze casus. Tevens wordt de maatschappelijke context van de casus geduid, om de ophef hieromtrent verder te verduidelijken.

3.1 Kritiek op ZSM

Al ver voor de media-aandacht voor ZSM na Lowlands 2014 waren kritische

geluiden te horen over de ZSM-werkwijze. Sinds de invoering van de ZSM-aanpak in 2011 wordt voornamelijk vanuit de advocatuur kritiek erover geuit. Het merendeel van deze kritiek is terug te voeren op onvrede over de rechtsbijstand van de

verdachte. Vanuit deze onvrede wordt een breed scala aan gevolgen aangehaald die volgens de criticasters achterwege zouden blijven bij (of achterwege zijn gebleven dankzij) een behoorlijke ondersteuning door een raadsman.

Allereerst wordt betoogd dat het OM te zwaar bestraft. De strafbeschikkingen die het OM opstelt zouden qua strafmaat overeenkomstig een strafeis in de rechtszaal zijn; een hogere strafeis in de wetenschap dat de rechter deze mogelijk nog zal afzwakken in haar uiteindelijke vonnis. Het gebruiken van dezelfde richtlijnen als in de

rechtszaal (leidend tot lagere straffen door tussenkomst van de rechter) en

104 Het Parool, Een advocaat is nodig bij drugscontroles op festivals, 25 augustus 2014, te vinden op:

http://www.parool.nl/parool/nl/30700/OPINIE/article/detail/3724544/2014/08/25/Een-advocaat-is-nodig-bij-drugscontroles-op-festivals.dhtml (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

105 Openbaar Ministerie, Lowlands 2014 backstage, 18 augustus 2014, te vinden op:

https://www.om.nl/onderwerpen/drugs/@86129/lowlands-2014/ (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

(25)

bestraffing binnen ZSM kan dan rechtsongelijkheid ten gevolge hebben.106 Ook de

korte tijd tussen delict en afdoening zou kunnen leiden tot zwaardere straffen; met het delict nog vers in het geheugen, kunnen emoties en gebrek aan tijd voor

bezinning een neiging tot zwaardere bestraffing creëren.107 Een officier van justitie

geeft toe: ‘Als OM lopen wij wel iets meer voorop als het gaat om strenger straffen bij bepaalde zaken, zoals geweld tegen overheidsdienaren.’108 Een strafrechter beaamt:

‘Ik stel straffen in verzetszaken vaak naar beneden bij. Met name bij kleinere zaken heb ik het niet over een boeteverschil van 50 euro, maar over hoge boetes die flink omlaag gaan of resulteren in een voorwaardelijke straf.’109 In hetzelfde artikel stelt

een strafrechtadvocaat dat ca. 10 procent van verzetszaken resulteert in vrijspraak, en dat hij nog nooit heeft meegemaakt dat de rechter de straf van het OM aanhield of verzwaarde.

Het is een punt van kritiek dat volgens de critici versterkt wordt door het gebrek aan controle op het handelen van het OM. Nu het OM belast is met het informeren van verdachten, het opstellen van het dossier en de strafbeschikking en met de

uiteindelijke bestraffing, zou controle op al die verschillende handelingen cruciaal zijn geworden. De ZSM-aanpak zou tevens hebben geleid tot een verkleinde afstand tussen OvJ en politie, waardoor belangenverstrengeling op de loer ligt.110 Zo kan de

OvJ bij het uitvaardigen van de strafbeschikking te maken krijgen met

vormverzuimen. Maar ‘brengt [de officier van justitie] de vormverzuimen die onder zijn leiding zijn gemaakt naar voren’?111 Hoewel de magistratelijkheid van de

officieren van justitie over het algemeen wordt vertrouwd, blijft controle op het handelen van het OM noodzakelijk. Want ‘vertrouwen is leuk, maar controle is beter’.112

De gevolgen van bestraffing via de strafbeschikking worden ook bekritiseerd: het feit dat bestraffing via ZSM en het eventuele erop volgende strafblad invloed heeft op tot het al of niet verkrijgen van een Verklaring omtrent het Gedrag (VOG). Dit soort ingrijpende rechtsgevolgen zouden enkel door de rechter toegekend mogen worden. Strafbeschikkingen betreffen veelal ‘kleine delicten van eenvoudige aard’, en

derhalve behoeven die ‘geen andere gevolgen dan een aantekening in het

documentatieregister.’113 Bij dergelijke kleine delicten zou deze aantekening dus

geen gevolgen mogen hebben voor het verkrijgen van een VOG. Zo zou de impact van andere punten van kritiek in ieder geval beperkt blijven.

106 Zwetsloot, J. e.a., Openbaar Ministerie straft zwaarder dan rechter, 24 november 2014, te vinden op:

http://www.volkskrant.nl/binnenland/openbaar-ministerie-straft-zwaarder-dan-rechter~a3796666/ (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

107 Kwakman 2012/17, p. 6.

108 Scheltema, T., Zo snel mogelijk een strafblad, 24 april 2012, te vinden op:

http://www.vn.nl/Archief/Justitie/Artikel-Justitie/Zo-snel-mogelijk-een-strafblad.htm (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

109 Zwetsloot, J. e.a., Ik dacht: ik betaal, dan ben ik er vanaf, 24 november 2014, te vinden op:

http://www.volkskrant.nl/binnenland/ik-dacht-ik-betaal-dan-ben-ik-ervanaf~a3796658/ (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

110 Van Kampen 2013/4, p. 294. 111 Van der Kruijs 2013/9, p. 305.

112 Scheltema, T., Zo snel mogelijk een strafblad, 24 april 2012, te vinden op:

http://www.vn.nl/Archief/Justitie/Artikel-Justitie/Zo-snel-mogelijk-een-strafblad.htm (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

(26)

Het merendeel van bovenstaande klachten kan volgens critici worden opgevangen met een prominentere rol van de raadsman binnen de ZSM-procedure. Controle op de strafeis van het OM en de verschillende handelingen verricht binnen de ZSM-procedure zou zodoende door de advocaat geschieden. Rechtsbijstand voorafgaand aan het eerste verhoor wordt nu wel aangeboden, maar dit aanbod gaat vaak

gepaard met een waarschuwing dat het nog uren kan duren voordat de raadsman ter plekke is. Zoals in hoofdstuk 1 al werd vermeld, kiest derhalve maar een op de drie verdachten voor rechtsbijstand.114 ‘Ze moeten niet zeggen: de advocaat is er pas over

uur, als wij nu met elkaar in gesprek gaan, dan ben je zo weer buiten’, aldus een strafrechtadvocaat over de huidige gang van zaken.115

De raadsman zou vooral belangrijk zijn bij het voorkomen van het felste punt van kritiek: de informatievoorziening en het adviseren van de verdachte. Momenteel worden verdachten geïnformeerd door politie, parketsecretaris of de officier van justitie (afhankelijk van delict en andere omstandigheden). De Nationale

ombudsman constateerde in 2013, naar aanleiding van een stijging van het aantal klachten over het OM, dat hij bezorgd was over deze vorm van

informatievoorziening. Voor de rechtsbescherming van burgers zou noodzakelijk zijn dat deze door een advocaat worden ingelicht over ‘de (lange termijn)

consequenties’, bijvoorbeeld ten aanzien van het verkrijgen van een VOG.116

Het argument wordt vaak aangehaald door critici dat de verdachte zo snel mogelijk weg wilt uit het politiebureau. En aangezien de verdachte zonder aanwezige

raadsman moet vertrouwen op hetgeen politie en justitie hem daar vertellen, stelt dat hoge eisen aan de informatieoverdracht richting de verdachte.117 Maar

aangezien politie verdachte ‘naar binnen heeft getrokken’, en het OM ‘belang heeft bij de afdoening’ zou die cruciale informatievoorziening volgens critici niet aan die twee partijen toevertrouwd moeten worden.118 Gesteld wordt dat verdachte

zodoende niet weet waar hij mee instemt of wat hij weigert; het criterium van informed consent (eerder uitgelegd onder 2.2).119 Gezien de wens zo snel mogelijk

uit het politiebureau te vertrekken en de mogelijkheid tot directe betaling van de strafbeschikking, wordt gesteld dat het maar zeer de vraag is of verdachte wel begrijpt waar hij afstand van doet, en wat de juridische gevolgen zijn van zijn beslissing. Om te voldoen aan de eisen van informed consent zou het daarom

noodzakelijk zijn om alle aangehouden verdachte langs een raadsman te ‘sluizen’.120

De Hoofdofficier van Justitie Oost-Nederland begrijpt de bezwaren omtrent directe betaling; hij pleit voor terughoudendheid met directe betaling ‘tot het moment waarop rechtsbijstand adequaat is ingepast’. Zodra dan sprake is van een ‘goed geïnformeerde bestrafte die weet wat de consequenties zijn’ zullen de bezwaren tegen directe betaling afnemen. Nu bestaat volgens hem nog het risico op afstand

114 Van den Brûle 2014, p. 89-90.

115 Zwetsloot, J. e.a., Ik dacht: ik betaal, dan ben ik er vanaf, 24 november 2014, te vinden op:

http://www.volkskrant.nl/binnenland/ik-dacht-ik-betaal-dan-ben-ik-ervanaf~a3796658/ (laatst geraadpleegd op 2 juni 2015).

116 Van den Brûle 2014, p. 93. 117 Van Kampen 2013/4, p. 293. 118 Van Kampen 2013/4, p. 293. 119 Van der Kruijs 2013/9, p. 303. 120 Van Kampen 2013/4. 295.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat vrouwen heteroseksualiteit ervaren als een dwingende norm voor seksbeleving en in strijd achten met het recht van vrouwen op zeggenschap over eigen lijf, leven en

Echtpaar Habenix zit in het bejaar- denhuis. Het tekort wordt bijgepast door de Sociale Dienst. Na verrekening van af- trekpost ziektekostenverzekering, wordt hij

I derive cues as to what the situations means from the self that feels most appropriate to deal with it, and much less from what is going on out there(Weick, 1995). In this

Vooral de aard van het delict lijkt invloed te hebben op de emotie van de respondenten, wanneer het proces echter niet verloopt zoals men verwachtte heeft dit ook een negatief

De data verkregen door het stellen van deze vraag in de online vragenlijst zal worden gebruikt om een oordeel te kunnen geven over de informatieve rechtvaardigheid.. Het grootste

Zoals ik hierboven al heb uitgelegd zorgen skill variety, task identity en task significance volgens het JCM (Hackman & Oldman, 1976) voor het ervaren van betekenisvolheid van

Daar stond de Stoom weer stil, Wat of de Stuurder ondernam, De Stoom die toch niet verder kwam, Men trok, een elk deed zyn best,. En werkten als de Paarden, Stap, stap in

© 2003 The Sacred Music Press, a division of the Lorenz Corporation/Small Stone Media