Fraudebestrijding binnen de Europese Unie
Naam : Roberto Luciano Petrus Bruinhard Inleverdatum : 30-‐6-‐2015
: Roberto Luciano Petrus Bruinhard Naam
: 10004614
: Faculteit der Rechtsgeleerdheid : Master Publiekrecht : Strafrecht Studentnummer Faculteit Studie Traject
Afkoringen
OLAF Office Européen de la Lutte Antifraude
PIF protection des intérêts financiers
Commissie Commissie van de Europese Gemeenschappen
EU Europese Unie
AFCOS Anti-‐Fraud Coordination Service
AWB Algemene wet bestuursrecht
Lidstaten lidstaten van de Europese Unie
VWEU Verdrag betreffende werking van de Europese Unie
EOM Europees Openbaar Ministerie
EEG Europese Economische Gemeenschap
UCLAF Unité de coordination de lutte anti-‐fraude
Raad Raad van de Europese Unie
FIOD Financiële inlichtingen en opsporingsdienst
Inhoudsopgave
INLEIDING ... 5
METHODE ... 6
CRITERIA ... 6
OPBOUW VAN DE SCRIPTIE ... 7
AFBAKENING ... 7
HOOFDSTUK 1 EUROPEES ANTIFRAUDE BELEID (OLAF) ... 8
1.1 GESCHIEDENIS ... 8
1.2 JURIDISCHE BASIS ... 9
1.3 BEVOEGDHEDEN OLAF ... 11
1.4 CONCLUSIE ... 14
HOOFDSTUK 2 NATIONALE MOGELIJKHEDEN EN VERPLICHTINGEN ... 16
2.1 DE STRAFRECHTELIJKE MOGELIJKHEDEN IN NEDERLAND ... 16
2.2 HANDHAVINGSINSTANTIES IN NEDERLAND ... 19
2.3 CONCLUSIE ... 21
HOOFDSTUK 3 HET EUROPEES OPENBAAR MINISTERIE, EEN GOED ALTERNATIEF ? ... 22
3.1 EEN EUROPESE CORPUS JURIS. ... 25
3.2 EEN EUROPEES OPENBAAR MINISTERIE ... 28
3.2.1 EUROJUST ... 31
3.2.2 DE BELANGRIJKSTE TEGENARGUMENTEN ... 32
3.3 CONCLUSIE ... 36
HOOFDSTUK 4 CONCLUSIE ... 37
LITERATUURLIJST ... 39
Inleiding
Op 20 mei 2014 kopt het NRC Handelsblad: ‘EU-‐onderzoek naar fraude op Bonaire’. 1
Het Nederlands Openbaar Ministerie heeft van OLAF (Europees bureau voor
fraudebestrijding) directeur-‐generaal Giovanni Kessler het verzoek gekregen onderzoek te doen naar mogelijke onregelmatigheden bij de toekenning van subsidies aan Bonaire. Meer dan een verzoek tot het doen van onderzoek kan Europa momenteel niet doen. Het daadwerkelijk aanpakken van fraude op nationaal niveau is voorbehouden aan de
lidstaten. Dit blijkt ook uit de reactie van hoofdofficier David van Delft: ‘onderzoek moet nog uitwijzen of er aanknopingspunten zijn voor een strafrechtelijk onderzoek’2 Maar
door een gebrek aan politieke druk heeft fraudebestrijding bij de lidstaten een lage prioriteit. Dat publieke en politieke druk zeer krachtig kan zijn, bleek wel toen journalist Robbert van Lanschot in een artikel onthulde dat stadsdeel Oost onverantwoorde
subsidie-‐uitgaven deed. Het leidde tot Kamervragen van de PVV3 en een onderzoek door
OLAF.
Het juridisch kader dat de bestrijding van fraude in EU-‐verband regelt, omvat art 317 jo art 325 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Waar art 317 een algemene bepaling is, verplicht Art 325 de lidstaten en de Europese Unie tot het nemen van maatregelen tegen acties ‘waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad’. Lidstaten dienen conform dit artikel maatregelen te nemen die afschrikkend moeten werken in de lidstaten, alsmede in de instellingen, organen en instanties van de Unie. Art 325 VWEU legt lidstaten de plicht op om een doeltreffende bescherming te bieden tegen fraude.4 De noodzaak om fraude te bestrijden, ligt dus bij
zowel de Unie als de lidstaten.
Op 17 juli 2013 heeft de Europese Commissie een persbericht vrijgegeven waarin ze voorstel doet voor het oprichten van een Europees Openbaar Ministerie (EOM) dat
1 <http://www.nrc.nl/handelsblad/van/2014/mei/20/eu-‐onderzoek-‐naar-‐fraude-‐op-‐bonaire-‐1378673> 2 <http://www.nrc.nl/handelsblad/van/2014/mei/20/eu-‐onderzoek-‐naar-‐fraude-‐op-‐bonaire-‐1378673> 3 Robbert van Lanschot, De misleidingen van een Amsterdams moskeeverzamelgebouw, Jokken in de
Joubertstraat, De Groene Amsterdammer, 5 maart 2014.
4 “De Unie en de lidstaten bestrijden fraude en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële
belangen van de Unie worden geschaad, met overeenkomstig dit artikel te nemen maatregelen die
afschrikkend moeten werken en in de lidstaten, alsmede in de instellingen, organen en instanties van de Unie, een doeltreffende bescherming moeten bieden”
zorg draagt voor een effectieve vervolging van criminelen die frauderen met EU-‐gelden.5
Artikel 325 VWEU geeft heel duidelijk de plicht van de lidstaten aan ten aanzien van fraudebestrijding maar de commissie heeft geen middelen om te controleren of ze het wel goed doen. Met het EOM willen ze meer controle over de onderzoeken. Het voorstel lijkt erop te duiden dat de Commissie weinig vertrouwen heeft in de effectiviteit van de manier waarop lidstaten uitvoering geven aan de plicht van 325 VWEU.
De vraag waar deze scriptie antwoord op zal geven, is de volgende: Is het
Europees juridisch – institutionele raamwerk toereikend voor een effectieve bestrijding van EU-‐fraude?
Methode
Het onderzoek zal voor een deel de huidige situatie beschrijven. Om te kunnen
vaststellen of het juridische institutioneel raamwerk toereikend is moet het juridische kader helder worden gedefinieerd. Dit zal voor hoofdstuk één voornamelijk een
literatuuronderzoek zijn naar OLAF, het onderzoeksbureau van de Europese Commissie voor fraudebestrijding.
Hoofdstuk twee is een onderzoek naar de wetten en regels in Nederland die toepasbaar zijn bij fraudebestrijding. Naast de Europese wetgeving volgt er uit art 325 VWEU ook een verplichting om specifiek wetten en regelgeving op nationaal niveau te implementeren om fraude te bestrijden. Hiervoor zullen Nederlandse rechtsbronnen worden onderzocht evenals richtlijnen van justitie. Hoofdstuk drie krijgt een meer argumentatief karakter. In dit hoofdstuk wordt vooral ingegaan op de strafrechtelijke vervolgingsmogelijkheden die door de Commissie worden voorgesteld zoals de Corpus Juris of een Europees Openbaar Ministerie.
Criteria
Om de vraag te kunnen beantwoorden of het juridische raamwerk toereikend is voor het doel van de Unie, bestrijding van subsidiefraude, zal moeten worden gekeken, naar verschillende mogelijkheden in Nederland en op EU-‐niveau om fraude aan te pakken. Omdat verdenkingen van EU-‐subsidiefraude niet publiekelijk zijn wordt uitgegaan van de noodzaak beschreven door de Commissie.
5 Commissie stelt oprichting Europees Openbaar Ministerie voor om belastinggeld te beschermen tegen
fraude en versterkt procedurele waarborgen van OLAF <http://europa.eu/rapid/press-‐release_IP-‐13-‐709_nl.htm>
Opbouw van de scriptie
Hoofdstuk één betreft een uiteenzetting van de geschiedenis en juridische basis voor de bestrijding van EU-‐subsidiefraude binnen de Europese Unie. Om welke type fraude gaat het? Te denken valt aan Btw-‐fraude, corruptie, fraude met subsidies enzovoorts. Het totstandkomingsproces van het antifraudebureau en de huidige stand van zaken met betrekking tot de mogelijkheden en valkuilen van OLAF worden beschreven.
Het tweede hoofdstuk zoomt in op Nederland. Welke mogelijkheden heeft het Openbaar Ministerie momenteel om fraude met EU-‐subsidies te bestrijden? De
noodzaak van een Europees Openbaar Ministerie is groter als alle andere middelen zijn uitgeput en niet toereikend zijn. Dit is in lijn met artikel 4 lid 26 van het Verdrag
betreffende de Europese Unie. Kenmerkend van het verdrag is dat de Unie de nationale identiteit van de lidstaten eerbiedigt en dus het subsidiariteitsbeginsel van art 5 lid 3 VEU7 toepast. Het subsidiariteitsbeginsel schrijft voor dat de EU alleen kan inmengen als
het binnen de lidstaten niet goed geregeld is.
In hoofdstuk drie wordt onderzocht welke mogelijkheden een Europees Corpus Juris of Openbaar Ministerie kan bieden voor de naleving van de uit artikel 325 VWEU volgende verplichtingen.
Afbakening
Dit onderzoek betreft uitsluitend subsidiefraude in Europees verband, dus geen andere vormen van fraude of subsidiefraude binnen individuele lidstaten.
6 Art 4 lid 2 VEU “De Unie eerbiedigt de gelijkheid van de lidstaten voor de Verdragen, alsmede hun
nationale identiteit die besloten ligt in hun politieke en constitutionele basisstructuren, waaronder die voor regionaal en lokaal zelfbestuur. Zij eerbiedigt de essentiële staatsfuncties, met name de verdediging van de territoriale integriteit van de staat, de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de nationale veiligheid. Met name de nationale veiligheid blijft de uitsluitende verantwoordelijkheid van elke lidstaat.“
7 Art 5 lid 3 VEU “Krachtens het subsidiariteitsbeginsel treedt de Unie op de gebieden die niet onder haar
exclusieve bevoegdheid vallen, slechts op indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt.”
Hoofdstuk 1 Europees antifraude beleid (OLAF)
1.1 Geschiedenis
In zijn dissertatie schrijft Jan Inghelram dat de oorsprong van het antifraude beleid om ‘de belangen van de Europese Unie te beschermen’ voortkomt uit het feit dat de staten minder financiële middelen tot hun beschikking hebben en steeds meer moeten afdragen aan de EEG (Europese Economische Gemeenschap). Hierop volgend zorgt de oliecrisis in de jaren 70 voor economische tekorten bij de staten.8 Er is in die tijd nog
geen strafrechtelijk systeem in werking om een fraudepleger te vervolgen. De Europese Commissie stelt een systeem voor dat de financiële belangen beschermt door
strafvervolging over te dragen aan een competente lidstaat. De overdracht van
vervolging zou kunnen plaatsvinden indien een lidstaat ondanks jurisdictie toch niet in staat is om vervolging in te stellen, of als vervolging moet plaatsvinden in een andere lidstaat dan die waarin de fraude is gepleegd. Dit kan voorkomen indien de verdachte zich daar bevindt of daar vandaan komt.9
Dit wetsvoorstel van de Commissie10 is nooit aangenomen maar brengt wel een
belangrijk punt aan de orde: hoe moeten de Europese financiële belangen beschermd worden tegen fraude? Het comité voor budgetzaken van het Europees Parlement heeft herhaaldelijk gehamerd op een team inspecteurs die inspecties moet uitvoeren bij lidstaten waar mogelijk sprake is van fraude.11 De Europese Commissie ontbeert echter
de specifieke juridische bevoegdheid om dit te regelen. Dit heeft geleid tot de oprichting van UCLAF in 1988. Dit orgaan heeft juridisch alleen de mogelijkheid om onderzoeken voor de Europese Commissie naar mogelijke fraude te coördineren.12 Deze bevoegdheid
is gebaseerd op art 209a TEC, het huidige art 325 VWEU.13 De bevoegdheden van
UCLAF zijn te beperkt om de ruime doelen te behalen die de Commissie voor ogen heeft.
8 Ingelram 2011, Legal and institutional aspects of the European Anti-‐Fraud Office (OLAF), p.7. 9 Ingelram 2011, Legal and institutional aspects of the European Anti-‐Fraud Office (OLAF), p.8.
10 Draft for a treaty (1) amending the treaties establishing the European communities so as to permit the
adoption of common rules on the protection under criminal law of the financial interest of the
communities and the prosecution of infringements of the provisions of those treaties, and (2) amending the treaty establishing a Single Council and a Single Commission of the European Communities so as to permit the adoption of common rules on the liability and protection under criminal law of officials and other servants of the European Communities, o.j.1976, C 222/2.
11 Ingelram 2011, Legal and institutional aspects of the European Anti-‐Fraud Office (OLAF), p.11. 12 Ingelram 2011, Legal and institutional aspects of the European Anti-‐Fraud Office (OLAF), p.11. 13 Stefanou, White and Xanthaki 2011, OLAF at the Crossroads, Actions against EU fraud, p.3.
Een slechte behandeling van een aantal interne fraudezaken en een schandaal betekent in 1999 het einde van UCLAF.14
Een nieuw bureau OLAF15 wordt opgericht in 1999. Het is wederom onderdeel
van de Europese Commissie, maar de onafhankelijkheid is gewaarborgd door artikel 3 van Commissie besluit 1999/352 dat OLAF volledige onafhankelijke
onderzoeksbevoegdheden geeft.16 De noodzaak om de financiële interesses proactief te
blijven beschermen blijkt uit het veertiende jaarlijkse rapport opgesteld door OLAF in 2013. Er zijn in 2013 353 aanbevelingen gedaan aan nationale overheden en EU-‐ instellingen om een nader onderzoek te starten wegens vermeende fraude. Dat is een verhoging van 77% ten opzichte van 2012.17 Ook is uit onderzoek van OLAF gebleken
dat de EU een vordering van 402.8 miljoen heeft op de verschillende EU-‐fondsen wegens vermeende frauduleuze handelingen. De EU verdeelt het geld dat de lidstaten afdragen over verschillende fondsen waar vervolgens subsidie aanvragen bij kunnen worden gedaan.
In Nederland heeft OLAF zestien zaken gemeld waarbij vermeende frauduleuze handelingen hebben plaatsgevonden. Bij twee zaken loopt het onderzoek nog, zeven zaken zijn geseponeerd en bij zes onregelmatigheden18 zijn er juridische procedures
gestart 19
1.2 Juridische basis
Het bestrijden van fraude binnen de EU volgt uit het assimilatiebeginsel, Artikel 325 VWEU20 legt een verplichting op elke lidstaat en de EU om fraude, die de financiële
interesse van de unie schaadt, aan te pakken zoals het aangepakt zou moeten worden
14 Stefanou, White and Xanthaki 2011, OLAF at the Crossroads, Actions against EU fraud, p.9.
15 OLAF is de afkorting van de Franse naam voor het Europese anti fraude bureau (office européen de lute
antifraud).
16 Ingelram 2011, Legal and institutional aspects of the European Anti-‐Fraud Office (OLAF), p.57
17 The OLAF report 2013 Fourteenth report of the European Anti-‐Fraud Office, 1 January to 31 December
2013, p3.
18 The OLAF report 2013 Fourteenth report of the European Anti-‐Fraud Office, 1 Januari to 31 December
2013,.p23.
19 The OLAF report 2013 Fourteenth report of the European Anti-‐Fraud Office, 1 January to 31 December
2013.p23.
20 “(1) De Unie en de lidstaten bestrijden fraude en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële
belangen van de Unie worden geschaad, met overeenkomstig dit artikel te nemen maatregelen die
afschrikkend moeten werken en in de lidstaten, alsmede in de instellingen, organen en instanties van de Unie, een doeltreffende bescherming moeten bieden. (2) De lidstaten nemen ter bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, dezelfde maatregelen als die welke zij treffen ter bestrijding van fraude waardoor hun eigen financiële belangen worden geschaad.”
indien hun eigen financiële belangen zouden zijn geschaad. De lidstaten zijn verplicht om alle onregelmatigheden waarvan het financieel belang de € 10.000 te boven gaat aan de Europese Commissie te melden.21 Het gaat om het zo geheten PIF (protection des
intérêts financiers) misdrijven. Deze moeten niet alleen in Europa zijn gepleegd, maar ook tegen de Europese Unie zijn gericht.22 Waarom er gekozen is voor een bedrag vanaf
€10.000 is onduidelijk.
Een tweejarig programma in Hongarije23 om gehandicapten aan een baan te
helpen had een budget van €184.400. De doelstelling was om 200 begunstigde te begeleiden naar de arbeidsmarkt wat neerkomt op € 922 per begunstigde. Als alle 200 begunstigde hadden gefraudeerd kwam je nog niet aan het bedrag van €10.000 maar is er wel voor €184.400 gefraudeerd.
De eerste zaak waarbij de plicht voor staten om fraude te bestrijden expliciet is verwoord volgt uit de Griekse maïszaak.24 In deze zaak gaat het om maïs uit Griekenland
naar België uitgevoerd, die eigenlijk afkomstig is uit Joegoslavië. Indien de maïs uit Griekenland afkomstig was zou het gevrijwaard zijn van importheffingen omdat het twee lidstaten van de Europese Unie betreft. De maïs was echter door de Griekse autoriteiten officieel na een navraag van de Belgische autoriteiten als Griekse maïs bestempeld. Hierdoor konden de landbouwheffingen die als eigen middel van de gemeenschap hadden moet worden afgedragen niet worden geïnd.25
De rechters van het Hof van justitie van de Europese Gemeenschappen (Hvj EG) oordelen dat het EU-‐recht niet een specifieke regeling heeft voor een
strafrechtelijke sanctie of verwijzing naar een sanctie ingegeven door het nationale recht. Op grond van art 5 EEC hebben lidstaten de plicht om alle maatregelen te nemen om EU-‐recht te effecturen26, ook wel bekend als het beginsel van gemeenschapstrouw.
Dit beeld is bevestigd in de zaak J.J Zwartveld and others. De rechters oordelen dat lidstaten alle maatregelen moeten nemen om de effectiviteit van EU-‐recht te
21 Rekenkamer EU-‐trendrapport 2015
<http://www.rekenkamer.nl/dsresource?objectid=20581&type=org>
22 Coninsx 2015, The European Commission’s Legislative Proposal: An Overview of its Main
Characteristics, p.24.
23 European Social Fund: A boost for handicapped jobseekers.
<http://ec.europa.eu/esf/main.jsp?catId=67&langId=en&newsId=2234>
24 Case 68/88, Commission v. Greece, Para 23. 25 Case 68/88, Commission v. Greece, Para. 1
waarborgen, ook als het moet door het starten van strafrechtelijke procedures.27 De
uitvoering van deze verplichting volgt ook uit verordening No 2988/95. Deze
regelgeving stelt het kader vast waaronder OLAF de bevoegdheid heeft om controles uit te voeren. Het gaat om ongeregeldheden die financiële belangen van de Unie schaden artikel 1 lid 1.
Lid 2 definieert ongeregeldheden als:
‘‘Irregularity’ shall mean any infringement of a provision of Community law resulting from an act or omission by an economic operator, which has, or would have, the effect of
prejudicing the general budget of the communities or budgets managed by them, either by reducing or losing revenue accruing from own resources collected directly on behalf of the Communities, or by an unjustified item of expenditure”
In de gevallen beschreven in artikel 1 lid 1 die voldoen aan de criteria van lid 2 heeft OLAF de bevoegdheid om een onderzoek te verrichten. Als aanvulling daarop geeft verordening No. 2185/96 middels artikel 1 OLAF de bevoegdheid om in staten administratieve onderzoeken en inspecties uit te voeren en bepaalt het dat de
inspecteurs dezelfde rechten hebben als nationale inspecteurs. Artikel zeven geeft de Commissie dezelfde bevoegdheden als nationale overheden en geeft een overzicht van wat een controle behelst. Kort samengevat: het onderzoeken van de administratie van een bedrijf zoals de facturen, algemene voorwaarden, loonstrookjes, computer data maar ook productie-‐informatie, alle financiële informatie van de gesubsidieerde projecten en het nemen van proefmonsters. Ook kan OLAF de nationale overheden vragen om de benodigde stappen te ondernemen om informatie veilig testellen ten behoeve van het onderzoek. Een van de coördinerende middelen die OLAF tot zijn beschikking heeft is de Anti-‐Fraud Coordination Services (AFCOS). 28 Een AFCOS is een
onafhankelijke nationaal contactpunt dat verantwoordelijk is voor de informatie-‐ uitwisseling tussen de instanties die fraude bestrijden en OLAF.
1.3 Bevoegdheden OLAF
27 Ingelram 2011, Legal and institutional aspects of the European Anti-‐Fraud Office (OLAF), p.13. 28 OLAF Website <http://ec.europa.eu/anti_fraud/investigations/partners/index_en.htm>
Artikel 1 lid 1 van verordening 883/2013 definieert het doel en de taak van OLAF als volgt:
“om fraude aan te pakken zal OLAF indien de situatie erom vraagt namens de Commissie een onderzoek instellen”.
Lid 2 voegt daaraan toe dat de taak van OLAF voornamelijk zit in de ‘lidstaten van hulp voorzien’ bij het coördineren van de onderzoeken en het ontwerpen van methodes om fraude te voorkomen. OLAF is in dat kader een organisatie die ontzettend veel
informatie kan verzamelen, maar heeft toch zijn beperkingen. Het blijft bij informatie verzameling middels administratieve onderzoeken. Er zijn geen bevoegdheden om strafrechtelijk op te treden indien er ernstige onregelmatigheden worden aangetroffen. OLAF heeft geen bevoegdheden om documenten op te eisen of de volledige
beantwoording van vragen af te dwingen.29 De gedachte hierachter is dat onderzoeken
in een lidstaat samen met de nationale instantie worden uitgevoerd en er geen expliciete bevoegdheden opgenomen hoeft te worden.30 Achteraf gezien blijkt dat de
welwillendheid van nationale instanties minder is dan gedacht. In de Griekse maïszaak waren de Griekse autoriteiten zelf verantwoordelijk voor de fraude. De jurisdictie van OLAF om onderzoek te doen is niet alleen nationaal, ook de instellingen van de EU vallen hieronder. Controles van EU instellingen worden ook wel interne controles genoemd en richten zich grotendeels op de Europese Commissie omdat die een groot deel van het budget besteedt.31 In de uitspraak ‘European Commission v EIB’ heeft het Hof van
Justitie van de Europese Gemeenschappen (Hvj EG) geoordeeld dat ook instellingen die onafhankelijk zijn gesteld onder het EC-‐verdrag onder de controle van OLAF vallen. Voor de interne controles is er een ‘Inter-‐Institutional agreement’ opgesteld met de EU-‐
instellingen. Dit is een modelovereenkomst waarin voorwaarden zijn opgenomen voor de afbakening van het onderzoek.32 Op nationaal niveau is OLAF bevoegd om ‘on the
spot checks’ uit te voeren. Deze ‘on de spot checks’ behelzen onderzoeken op locaties in de lidstaten of landen waar de vermeende frauduleuze handelingen hebben
plaatsgevonden. Voor niet EU lidstaten waar wel een overeenkomst mee is gesloten,
29 Stefanou, White and Xanthaki 2011, OLAF at the Crossroads, Actions against EU fraud, p.82. 30 Stefanou, White and Xanthaki 2011, OLAF at the Crossroads, Actions against EU fraud, p.87. 31 Stefanou, White and Xanthaki 2011, OLAF at the Crossroads, Actions against EU fraud, p.79. 32 Stefanou, White and Xanthaki 2011, OLAF at the Crossroads, Actions against EU fraud, p.82.
wordt de bevoegdheid om administratieve onderzoeken uit te voeren geregeld door ‘verordening 2988/95’.33 Deze regelgeving vormt het gemeenschappelijke juridische
kader voor de bestrijding van fraude binnen de EU. De bevoegdheid om inspecties uit te voeren binnen lidstaten is aangevuld door ‘verordening 2185/96’.34 De criteria voor het
openen van een onderzoek zijn vastgelegd in de ‘Commission v EIB’ uitspraak. Er moet sprake zijn van voldoende serieuze verdenkingen van frauduleuze handelingen,
corruptie of andere illegale activiteiten die nadelig zijn voor de financiële interesses van de gemeenschap.35 OLAF is voor de uitvoering van ‘on the spot checks’ afhankelijk van
de medewerking van de nationale autoriteiten ook al is deze bevoegdheid gemandateerd aan OlAF middels artikel 5 van verordening 2185/96:
“economic operators shall be required to grant access to premises, land, means of trans-‐ port or other areas, used for business purposes”.
Een marktdeelnemer kan namelijk de toegang weigeren en OLAF heeft zelf niet de bevoegdheid toegang af te dwingen. Artikel negen van verordening 2185/96 beschrijft dat indien noodzakelijk de stap naar de rechter moet worden gemaakt door OLAF om toegang te verkrijgen.36 Dit is wel een beperking waarmee een onderzoek bewust kan
worden vertraagd. Ook de duur van een onderzoek is vastgelegd in verordening 883/2013. Zo bepaalt art 7(5) dat een onderzoek ononderbroken moet worden uitgevoerd voor een periode die past bij de omstandigheden en complexiteit van het vergrijp.37 Wanneer er langer dan negen maanden wordt gedaan over een onderzoek
verplicht artikel 17(5) de directeur hier melding van te doen bij het toezichthoudende comité. Als de duur van het onderzoek onnodig lang is heeft dat ook rechtsgevolgen. In de zaak ‘Jean Paul François v Commission’, heeft het Hvj-‐EG de ‘European Commission’ veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding omdat de redelijke termijn was geschonden. De zaak duurde drie jaar en in die tijd werd de reputatie van verdachte
33 Verordening van de Raad 2988/95 on the protection of the European Communities financial interest OJ
(1995) L 312/1
34 Verordening van de Raad 2185/96 concerning on the spot checks and inspections carried out by the
commission In order to protect the European communities financial interest against fraud and other irregularities OJ (1996) l 292/2
35 Case C-‐15/00 European Commission v EIB, Judgment of 10 July 2003, Para 164.
36 Stefanou, White and Xanthaki 2011, OLAF at the Crossroads, Actions against EU fraud, p.102. 37 Stefanou, White and Xanthaki 2011, OLAF at the Crossroads, Actions against EU fraud, p.85.
geschonden.38
Deze uitspraak is nadelig voor OLAF omdat uit een interne analyse blijkt dat een zaak gemiddeld tussen de 24 en 30 maanden kan duren. Een bijkomend probleem is dat OLAF van nationale instanties afhankelijk is voor het verkrijgen van informatie. Het kan dan ook voorkomen dat een vertraging in het onderzoek optreedt door onderzoek verricht door de lidstaten.39 In Camos Grau is er een kleine nuance in de Jean Paul
uitspraak aangebracht: het ging hier om een interne inspectie naar een ambtenaar van de EU en de instelling waar hij voor werkte. Het Hvj-‐EG oordeelde dat indien er een vertraging in het onderzoek optreedt en deze te wijten is aan de instelling die
onderzocht wordt, de verdachten zich niet eenzijdig kunnen beroepen op het feit dat het onderzoek langer duurt dan redelijk is.40 Naast de limieten op de tijd die een onderzoek
mag duren is in ‘verordening 2988/95’ , artikel 3, de verjaringstermijn voor het voeren van procedures gesteld op vier jaar. Dit is in lijn met de gedachte dat iedereen binnen een redelijke termijn van zijn verdachte status moet kunnen afkomen. Dat OLAF alleen de bevoegdheid heeft om onderzoek te verrichten blijkt ook uit artikel 2 lid 2 van ‘verordening 2988/95’ dat stelt dat alleen een bestuursrechtelijke boete kan worden opgelegd indien wetsregels in de betreffende lidstaat hierin voorzien. Lid 3 bepaalt echter wel dat het gemeenschapsrecht de reikwijdte en aard van de opteleggen
maatregelen en sancties bepaalt. Echter is er tot nu toe geen lidstaat te vinden die hierin voor OLAF heeft voorzien.
1.4 Conclusie
De geschiedenis heeft laten zien dat fraudebestrijding binnen de Europese Unie niet alleen van deze tijd is. Al sinds de oprichting van de unie is de Commissie bezig om fraude in te dammen. OLAF als waakhond van de Commissie heeft ruime
onderzoeksbevoegdheden die desnoods via de rechter afgedwongen kunnen worden, maar is voor de uitvoering van een sanctie op nationaal niveau zeer afhankelijk van de nationale autoriteiten van de lidstaten. Het feit dat OLAF alleen kan onderzoeken en adviseren maar niet kan sanctioneren maakt van OLAF een waakhond zonder tanden.
38 Case T-‐307/01 Jean Paul Francois v Commission, Judgment of the court of first instance of 10 June 2004.
39 Stefanou, White and Xanthaki 2011, OLAF at the Crossroads, Actions against EU fraud, p.85. 40 Case T-‐309/03 Camos Grau v Commission, [2006] ECR ||-‐1173, para.130.
Omdat een verdacht persoon of organisatie van onregelmatigheden ook recht op privacy heeft, kunnen zaken door OLAF niet zomaar aan de publieke wereld kenbaar worden gemaakt. Op grond van artikel 3 lid 6 van ‘verordening 883/2013’ kan dit alleen aan de autoriteiten van de betrokken lidstaten en ter zake bevoegde commissies van de EU. Dit maakt dat er ook geen publieke druk onder een bepaalde zaak komt te zitten, wat een lakse houding van lidstaten of lage prioriteit teweeg kan brengen.
Hoofdstuk 2 Nationale mogelijkheden en verplichtingen
2.1 De strafrechtelijke mogelijkheden in Nederland
Op 20 december 2013 legt de toenmalige minister van Veiligheid en Justitie zijn actieplan voor de bestrijding van fraude met publieke middelen voor aan de Tweede Kamer. 41 Dit plan is vooral gericht op nationale fraude maar de aandachtspunten die
geschetst worden zijn ook belangrijk voor het aanpakken van fraude met EU-‐middelen. De minister geeft aan hoe belangrijk het is om gegevens met de verschillende instanties te kunnen delen, en dat hij met een wetsvoorstel komt ter verruiming van de nationale mogelijkheden om financieel economische criminaliteit te bestrijden.42 Met de invoering
van artikel 323A Sr43 in 1998 heeft de wetgever uitvoering gegeven aan de in Brussel tot
stand gekomen overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen ook wel het fraudeverdrag genoemd.44 Artikel 323a
Sr is een algemene fraude bepaling alsmede van toepassing op fraude met EU-‐subsidies. Artikel 1 van het fraudeverdrag definieert het begrip fraude waardoor de financiële belangen van de Europese gemeenschappen worden geschaad. Het gaat om elke opzettelijke handeling of elk opzettelijk nalaten: (a) waarbij valse, onjuiste of
onvolledige verklaringen of documenten worden overlegd of gebruikt. (b) waarbij in strijd met een specifieke verplichting informatie wordt achtergehouden; of (c) waarbij middelen afkomstig van of bestemd voor de begroting van de Europese
gemeenschappen worden misbruikt door ze voor andere doelen aan te wenden dan die waarvoor zij oorspronkelijk zijn toegekend of verkregen.45
Voor de onder a genoemde gedraging is geen nieuw wetsartikel geschreven. Verdachten kunnen ten aanzien van dat feit worden aangepakt met behulp van artikel 225 lid 246 Sr, hetzelfde geldt voor de gedraging onder b als dit op schriftelijke wijze
41 Kamerstukken II 2013/2014, 17 050, Nr. 450 brief van de minister van veiligheid en justitie. P.1 42 Kamerstukken II 2013/2014, 17 050, Nr. 450 brief van de minister van veiligheid en justitie. P.8 43 Artikel 323a Sr “Hij die opzettelijk en wederrechtelijk middelen die met een bepaald doel door of vanwege
de overheid dan wel door of vanwege een volkenrechtelijke organisatie zijn verstrekt, aanwendt voor andere doeleinden dan waarvoor zij zijn verstrekt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
44 Kamerstukken II 1998/99, 26 468, nr. 3, blz. 6–8)
45 Noyon/Langemeijer/ Remmelink, strafrecht, artikel 323a Sr. aant.1 achtergrond
46 Art 225 lid 2 Sr “Hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt
of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt als schuldig aan valsheid in geschrift gestraft, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
gebeurt, indien dat niet het geval is, biedt art 227a Sr uitkomst47. De gedraging onder c
is waarvoor artikel 323a Sr is geïntroduceerd.
Het oorspronkelijke artikel 323A Sr ziet alleen toe op de gevallen waarin sprake is van misbruik van middelen verstrekt door de Europese Gemeenschap.48 De wetgever koos
destijds bewust voor een niet te brede strafbaarstelling van fraude, omdat de wet ook al andere mogelijkheden bood om fraudeurs aan te pakken.49 De mogelijkheden tot
strafrechtelijk optreden tegen subsidiefraude waren dientengevolge beperkt tot fraude met EG-‐gelden en gevallen waarin subsidiegelden voor andere doeleinden werden aangewend dan waartoe ze waren verstrekt. Een subsidiair vereiste was dat dit samenging met handelen dat wel strafbaar was.50
In de praktijk is een situatie niet altijd zo zwart wit aldus de minister. De minister
probeert zijn stelling met twee voorbeelden te staven; ten eerste kan het voorkomen dat in eerste instantie juiste informatie wordt verstrekt maar vervolgens de subsidie niet voor dat doel wordt gebruikt. Ten tweede kan het zijn dat iemand correct een subsidie ontvangt maar na verloop van tijd daar geen recht meer op heeft, zonder dit door te geven. Bij de eerste situatie kan niet worden vervolgd voor valsheid in geschrifte omdat de aanvraag klopte. In het tweede geval kan er niet strafrechtelijk worden opgetreden tegen misbruik, de minister geeft echter niet aan waarom niet.51 Minister Opstelten
dient om die reden wetsvoorstel 33 685 in.52 Om de bovengenoemde gevallen aan te
pakken stelt de minister voor om de strekking van art 323a Sr te verruimen.53
De Raad van State heeft het volgende advies gegeven ten aanzien van de noodzaak om artikel 323a Sr te verruimen. Voor het eerste geval verwijst de afdeling naar artikel 4:37
47 Art 227a Sr “Hij die, anders dan door valsheid in geschrift, opzettelijk niet naar waarheid gegevens
verstrekt aan degene door wie of door wiens tussenkomst enige verstrekking of tegemoetkoming wordt verleend, wordt, indien het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de verstrekte gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, gestraft met gevangenis straf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie”
48 Kamerstukken II 2012/2013, 33 685, nr. 3 memory van toelichting, p.2. 49 Kamerstukken II 2012/2013, 33 685, nr. 3 memorie van toelichting, p.2. 50 Kamerstukken II 2012/2013, 33 685, nr. 3 memorie van toelichting, p.2. 51 Kamerstukken II 2012/2013, 33 685, nr. 3 memorie van toelichting, p.4.
52 Kamerstukken II 2012/2013, 33 685 , nr. 2 voorstel van wet, Wijziging van het Wetboek van Strafrecht,
het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten met het oog op het vergroten van de mogelijkheden tot opsporing, vervolging, alsmede het voorkomen van financieel-‐economische criminaliteit (verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-‐economische criminaliteit)
AWB54, dat een mogelijkheid tot vervolging middels artikel 225 en 227 Sr mogelijk
maakt.55 Ten aanzien van het tweede voorbeeld zegt de afdeling dat het niet meer
voldoen aan de subsidie voorwaarden niet meteen de situatie van 323A Sr in het leven roept. Het moet gaan om een situatie waarin:
“het niet langer voldoen aan de subsidievoorwaarden kan worden aangemerkt als een aanwenden van middelen voor een ander doeleinde dan waarvoor zij zijn verstrekt” in de zin van het voorgestelde artikel 323a Sr.”56
De afdeling concludeert dan ook dat er een betere motivering moet komen voor de aanpassingen van. 323A Sr omdat in de huidige vorm 323A Sr niet beantwoordt aan het doel waarvoor het is opgesteld. De verschillende adviezen zijn overgenomen wat heeft geresulteerd in de volgende bepaling57:
“Hij die opzettelijk en wederrechtelijk middelen die met een bepaald doel door of vanwege de overheid dan wel door of vanwege een volkenrechtelijke organisatie zijn verstrekt, aanwendt voor andere doeleinden dan waarvoor zij zijn verstrekt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vijfde categorie”
De enige verandering van dit wetsvoorstel van de minister van veiligheid en justitie is dat niet langer alleen misbruik van subsidie van de EU strafbaar is, maar ook van subsidies verstrekt door de Rijksoverheid of lokale overheden en subsidies van internationale organisaties zoals de Raad van Europa, VN-‐organisaties of de
Wereldbank.58 De zogenoemde verruiming van de mogelijkheden om fraude aan te
pakken die dit voorstel beoogt is dan ook gering. Een doel dat mogelijk wel bereikt wordt is de gelijktrekking van straffen binnen de Unie. De Commissie en de Raad hebben
54 4:37 AWB “Het bestuursorgaan kan de subsidieontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot:
a. aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend; b. de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten; c. het vóór de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie etc.”
55 Kamerstukken II 2012/2013, 33 685, nr. 4, Advies Raad van State en nader rapport, p. 13. 56 Kamerstukken II 2012/2013, 33 685, nr. 4, Advies Raad van State en nader rapport, p. 13. 57 Wet van 19 november 2014 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van
Strafvordering en de Wet op de economische delicten met het oog op het vergroten van de mogelijkheden tot opsporing, vervolging, alsmede het voorkomen van financieel-‐economische criminaliteit (verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-‐economische criminaliteit)
vastgesteld dat weliswaar actief tegen fraude wordt opgetreden, maar dat er door de uiteenlopende regels per lidstaat alsnog een ongelijkheid zit in de straffen die worden opgelegd.
Om die verschillen in straftoemeting gelijk te trekken heeft het Europees parlement samen met de Raad een voorstel voor een richtlijn gedaan.59 Artikel 8 van de richtlijn
voert een minimumstraf in van 6 maanden voor schade vanaf 30.000 euro.
Geconcludeerd kan worden dat de nationale strafrechtelijke mogelijkheden voldoende zijn en ook toegepast kunnen worden om EU subsidiefraude aan te pakken. Bovendien wordt met de nieuwe richtlijn het doel van forumshopping teniet gedaan. Echter is een richtlijn niet direct verbindend en is de Commissie alsnog afhankelijk van de snelheid waarmee Nederland de richtlijn omzet in nationale wetgeving. In het verleden is dit met de PIF verordening niet helemaal goed gelopen volgens OLAF.
2.2 Handhavingsinstanties in Nederland
In Nederland zijn er twee instanties die zich bezighouden met de bestrijding van fraude die de Europese Unie schaadt: de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD), onderdeel van de belastingdienst omdat deze is belast met de strafrechtelijke handhaving van fraude met belastingen.60 Het functioneel parket van het Openbaar
Ministerie is de tweede instantie, omdat die bepaalt welke zaak uiteindelijk voor de rechter komt. Conform artikel 143 lid 1 EU Verordening Nr. 1303/2013 zijn de lidstaten in eerste instantie verantwoordelijk voor het onderzoeken van onregelmatigheden, voor het toepassen van financiële correcties en voor het doen van terugvorderingen. Het traject van EU-‐subsidie aanvragen leidt, indien goedgekeurd, tot een initiële
voorfinanciering vanuit de EU.61 De opzet van een voorfinanciering maakt het mogelijk
het bedrag terug te vorderen bij de lidstaat waaruit de aanvraag is gekomen, indien er later fraude blijkt te zijn gepleegd.62 Het terugvorderen van het bedrag wordt een
59 COM(2012) 363 def, Voorstel voor een richtlijn van het Europees parlement en de Raad betreffende de
strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt.
60 Corporate brochure FIOD <
http://download.belastingdienst.nl/belastingdienst/docs/corporate_brochure_fiod_fi0501z5edned.pdf>
61 art 81 EU Verordening Nr. 1303/2013 “Na het besluit van de Commissie tot vaststelling van het
programma betaalt de Commissie een initieel voorfinancieringsbedrag voor de hele programmeringsperiode. Het initiële voorfinancieringsbedrag wordt overeenkomstig de budgettaire behoeften in tranches uitgekeerd. Het niveau van de tranches worden in de fonds specifieke voorschriften vastgesteld”
62 Art 85 EU Verordening Nr. 1303/2013 “De Commissie verricht financiële correcties door de bijdrage van
de Unie aan een programma geheel of gedeeltelijk in te trekken en bedragen van de lidstaat terug te