• No results found

DE REGIMEWISSELINGEN IN HAARLEM TUSSEN 1572-1577: HOE HEEFT DE HAARLEMSE BEVOLKING DE REGIMEWISSELINGEN EN DIENS GEVOLGEN BELEEFD?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "DE REGIMEWISSELINGEN IN HAARLEM TUSSEN 1572-1577: HOE HEEFT DE HAARLEMSE BEVOLKING DE REGIMEWISSELINGEN EN DIENS GEVOLGEN BELEEFD?"

Copied!
67
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE REGIMEWISSELINGEN IN

HAARLEM TUSSEN 1572-1577

HOE HEEFT DE HAARLEMSE BEVOLKING DE

REGIMEWISSELINGEN EN DIENS GEVOLGEN

BELEEFD?

Guy Sébastien Antoine Rocourt

26 JUNI 2015

UVA GESCHIEDENIS, MASTERSCRIPTIE Studentnummer: 10900713 Mail: g.s.a.rocourt@hotmail.com

Telefoonnummer: 023-5478355 Docenten: Geert H. Janssen en Femke A. Deen

(2)

Voorwoord

Geachte lezer,

Na jaren van studie, waarin ik veel geleerd heb, is de tijd daar om een deel van deze kennis en vaardigheden met u te delen. De afgelopen jaren waren niet gemakkelijk voor mij. Hoewel geschiedenis mijn hobby en leven is, geldt dit niet voor het schrijven van werkstukken, verslagen en essays. De afgelopen jaren stonden dan ook veelvuldig in het teken van een levenslang gevecht met mijn handicaps: dyslexie en ADD. Dit gevecht kreeg dit jaar een drastische wending. Ik ging na mijn

bachelor aan de VU mijn master aan de UVA volgen. Dit blijkt een van mijn beste keuzes uit mijn leven

geweest te zijn, want met de positieve feedback en steun van onder andere Dr. Vincent Kuitenbrouwer, Prof. Geert Janssen, Dr. Maartje van Gelder en dr. Maaike van Berkel heb ik voor het eerst in mijn leven ook positieve ervaringen opgedaan met het schrijven van artikelen. Hoewel het verschil tussen de VU en UVA voor mij groot is geweest, wil ik in het bijzonder toch ook Prof. Koen Goudriaan bedanken. Hij heeft mij drie jaar op de VU onder zijn hoede genomen en gesteund. Naast de dankbetuiging naar de universitaire docenten, wil ik vooral mijn ouders bedanken omdat zij mijn hele leven een steun zijn geweest en altijd, zelfs tot 4 uur ’s nachts, klaar stonden. Ook mijn broer Yves Rocourt, Dhr. Herman Schippers, Marjolein Hurkmans, Madelon Franssen, Toine Weijers, Chris de Boer, Sheila Albers, en vele anderen die de afgelopen jaren om de zoveel tijd spelling of andere zaken voor mij verbeterd hebben, wil ik bedanken. Daarnaast wil ik al mijn familie, vrienden en vriendinnen bedanken voor de steun en het vertrouwen dat zij gaven, in goede maar ook in periode dat het minder goed met mij ging.

Ik hoop nu een leven in het onderwijs tegemoet te zien, waarin ik mijn talenten ten volste kan toepassen. Daarnaast hoop ik vanaf nu vol trots en zelfvertrouwen de wereld in te kunnen kijken en nooit meer bang te hoeven zijn dat anderen mij dom vinden. Ik wens u veel leesplezier!

Heemstede, 16 mei 2015 Guy Sébastien Antoine Rocourt

(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 1

Inhoudsopgave ... 2

Inleiding ... 3

Historiografisch overzicht ... 6

Haarlem en de Nederlandse opstand 1555-1577 ... 15

Aan de vooravond van de opstand, 1555-1572 ... 15

Beleg van Haarlem, 1572-1573 ... 20

Het Habsburgse regime, 1573-1577 ... 24

Haarlem en de regimewisselingen van 1572, 1573 en 1577 ... 30

De regimewisseling van 1572 ... 30 De regimewisseling van 1573 ... 40 De regimewisseling van 1577 ... 49 Conclusie ... 55 Bijlage ... 58 kloosterlijst ... 58

Geciteerden voor de Raad van Beroerten ... 59

Magistraatssamenstelling 1572-1578. ... 60

Bronnen en literatuur ... 63

(4)

Inleiding

De Nederlandse Opstand is een van de heftigste en gevaarlijkste periodes uit de Hollandse geschiedenis, waarbij vele regimewisselingen elkaar snel opvolgden. Dit gold zeker voor de stad Haarlem, welke tussen 1572 tot 1578 wel drie regimewisselingen heeft gekend. Steden bevonden zich in een lastig parket. Sommigen waren tegen bepaalde beleidskeuzes van de Habsburgers, maar werden hierdoor als vijanden beschouwd en zo in de armen van de opstand gedreven. Hierbij kozen zij dus meestal onbewust voor de Prins van Oranje, of de Habsburgers. Deze keuze had vaak grote gevolgen, zeker nadat de plunderingen van Mechelen, Zutphen en Naarden uitwezen dat er geen weg terug meer was. Steden, met Haarlem, Alkmaar en Leiden in het bijzonder, verzetten zich uit alle macht tegen het leger van Don Frederique, de zoon van Alva. Haarlem verloor na zeven maanden verzet echter de strijd en het oude regime werd wederom in de stad geïnstalleerd. Toch ging de stad in 1577 uiteindelijk over naar de zijde van de Prins. De vraag in deze scriptie is behandeld is hoe verschillende groepen in de burgeroorlog met die vele regimewisselingen omgingen. Dit onderzoek sluit aan op de vele onderzoeken die de laatste jaren over de Nederlandse Opstand verschenen zijn, die echter lang niet allemaal de drastische verandering in steden tijdens en na een regimewisseling als hoofdvraag hebben gesteld.

In de historiografie is er, sinds het onderzoek van Jan Juliaan Woltjer eind jaren ’70, een einde gekomen aan het beeld dat de Opstand een religieuze oorlog was tussen twee kampen, enerzijds de protestanten en anderzijds de katholieken. Woltjer laat zien dat het merendeel uit gematigden of tussengroepen bestond. De extreme katholieken en protestanten kregen door de strijd en polarisatie echter steeds meer invloed.1 Henk van Nierop en anderen zijn op deze gedachte verder doorgegaan en hebben daarnaast de laatste jaren de verschillende belevenissen en problemen van oorlog beschreven. Zoals ballingschap, terreur, honger, onrecht en polarisatie tijdens de oorlog.2

Om de vraag hoe regimewisselingen verliepen en werden beleefd in de stad te kunnen beantwoorden, is het belangrijk om een goed beeld te hebben van het begrip ‘regimewisseling’. Hoewel dit begrip zich in eerst instantie richt op politieke en bestuurlijke veranderingen, zijn dit niet de aspecten waar ik het meeste belang aan heb gehecht in de studie. Ik gebruik dit begrip in een veel bredere zin, namelijk; voor een gehele tijdsperiode van politieke, sociaaleconomische en religieuze verandering. Hierbij richt

1 J.J. Woltjer, Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog: over de Nederlandse opstand tussen 1566-1580

(Amsterdam 1994) 42-60.

2 H. van Nierop, Het verraad van het Noorderkwartier: oorlog terreur en recht in de Nederlandse opstand

(Amsterdam, 2005) 11-23.

3

(5)

ik mij vooral op de vraag hoe deze veranderingen tot stand zijn gekomen en hoe deze werden beleefd in de stad Haarlem.

Hiervoor is het van belang om de historiografie over propaganda, terugkerende ballingen en de religieuze verhoudingen in Haarlem nader te onderzoeken. Uit eerder onderzoek van onder andere Geert Janssen en Femke Deen is gebleken dat de groep die de stad was ontvlucht en in ballingschap leefde door hun persoonlijke brieven de angst kon voeden in de stad en via propaganda grote invloed had op de gang van zaken. Deze brieven werden vaak voorgelezen waardoor ze bekend werden bij grote groepen in de stad. Deze groepen ballingen vormden na verandering van het regime meestal de nieuwe politieke elite in de stad.3

Terugkomend op de vraag hoe de bevolking in Haarlem de regimewisselingen in de eerste fase van de opstand beleefde, zal ik een onderscheid maken tussen protestanten enerzijds en katholieken anderzijds. Toch moeten we niet vergeten dat zich ‘in het midden’ nog een grote groep gematigden bevond. Daarnaast bestonden de pro-Habsburgse of Oranjegezinde groepen. Het merendeel van de bevolking zal voorzichtig zijn geweest of een uit nood geboren keuze hebben moeten maken. Hoe deze keuzes gemaakt werden, probeer ik in dit onderzoek boven water te krijgen.

De indeling van deze masterscriptie is voornamelijk chronologisch. In het eerste deel bespreek ik de algemene voorgeschiedenis en de tussenliggende fases, terwijl ik in het tweede deel in drie paragrafen de regimewisselingen van 1572, 1573 en 1577 uitvoerig bespreek. Voor dit onderzoek heb ik de dagboeken gebruikt van Willem Jansz. Verwer uit Haarlem en Wouter Jacobsz. uit Amsterdam, en de geschiedenis van Ampzing, welke vier decennia later is opgeschreven. Daarnaast heb ik ook enkele stukken van Bor gebruikt, die Ampzing ook aanhaalt. Hier heb ik dan ook alleen de geschiedenis van Ampzing geciteerd en geannoteerd.4 Tot slot heb ik gebruik gemaakt van overig archiefmateriaal, zoals

3 F. Deen, Publiek debat en propaganda in Amsterdam tijdens de Nederlandse Opstand: Amsterdam

'Moorddam' 1566-1578 (Amsterdam 2015) 111-148; G. Janssen, ‘Exiles and the politics of reintegration in the

Dutch revolt’ in: History. (2009) 36-52.

4 Willem Verwer was de oudste zoon van de Katholieke lakenverkoper en raadslid Jan Verwer. Hijzelf was in

1562/63 procureur bij de rechtbank. Waarom Verwer het dagboek schrijft is niet bekend, wel is bekend dat het dagboek over de belegeringen in 1579 afgeschreven was en toen gebruikt is in een rechtszaak.Wellicht heeft hij in verband hiermee het dagboek geschreven. Het dagboek zelf wordt pas in 1973 uitgegeven door J.J. Temminck, maar werd daarvoor al voor historisch onderzoek gebruikt; J.J. Temminck, Memoriaelbouck Willem

Janszoon Verwer: Dagboek van gebeurtenissen te Haarlem van 1572-1581 (Haarlem 1973) I-IX; Wouter Jacobsz.

Maes was de laatste prior van het klooster van Stein in Gouda. Hij vluchtte uit Gouda en kwam in Amsterdam terecht waar hij zijn dagboek bijhield en een van de beste (katholieke) bronnen vormt voor de vroege Opstand in Holland. Samuel Ampzing was dominee en ging vanaf 1619 dienst doen in de Grote kerk van Haarlem. Hij begon in 1617 samen met Petrus Scrivius aan de geschiedenis van Haarlem in dichtvorm te schrijven. Dit werk werd in 1628 gedrukt en uitgegeven.

4

(6)

propaganda, brieven en afbeeldingen. Hiermee hoop ik een goed overzicht te bieden van de verschillende visies en regimewisselingen in de stad.

(7)

Historiografisch overzicht

Aan de Nederlandse Opstand is vanaf de zestiende eeuw vanuit West-Europees en later ook Amerikaans oogpunt veel aandacht besteed. Zo diende de Opstand in de achttiende eeuw als voorbeeld voor de Amerikaanse Onafhankelijkheidsstrijd. Waar het in de negentiende en begin twintigste eeuw vooral vanuit nationalistische en protestantse geschiedschrijving werd beschreven, kwam er gedurende de twintigste eeuw steeds meer aandacht voor de katholieke visie van de opstand. Recentelijk is ook meer nadruk komen te liggen op de herinneringscultuur en communicatie geschiedenis van de opstand. Ook verschenen er microgeschiedenissen over de opstand, zoals Van Nierops Verraad van het Noorderkwartier, die de verschrikkingen die de opstand met zich meebracht meer tot uiting wilde laten komen. Deze verandering zien we ook gebeuren in de geschiedschrijving over Haarlem.

Er is al eerder over de regimewisselingen in Haarlem geschreven. In 1989 verscheen een artikel van Joke Spaans, dat zich op de regimewisselingen tussen 1572 tot 1618 richtte. Hierbij heeft Spaans vooral oog voor politieke en religieuze veranderingen in de stad. Dit artikel zal ik mede als achtergrond gebruiken in mijn scriptie, maar nog veel verder willen uitbreiden voor de eerste drie regimewisselingen, aangezien Spaans dit in een sneltreinvaart (in slechts zeven pagina’s) bespreekt. Hier is natuurlijk veel meer relevants over te zeggen; zeker over de beleving van de Haarlemmers in het algemeen.5

Er is over het dagelijks leven in Haarlem tijdens de Opstand en de problemen die de regimewisselingen met zich meebrachten veel minder geschreven dan over de militaire functies van de stad. Zo heeft Peter Arnade in zijn boek over de Nederlandse Opstand voornamelijk aandacht voor de militaire invalshoeken, waarbij hij zich baseert op het toonaangevende onderzoek van J.W. Wijn uit 1943: Het

Beleg van Haarlem.6 In het onderzoek van Wijn worden militaire gebeurtenissen zeer nauwkeuring beschreven, maar ook daar is helaas geen rol weggelegd voor de verschillende groepen in de stad. Wel heeft hij veel beschrijvingen uit dagboeken als die van Verwer gebruikt om de politieke beslissingen te beschrijven; analyseren doet hij in dit werk echter nauwelijks. Arnade doet in zijn boek onderzoek naar de vraag in hoeverre de Bourgondische oorsprong van de Nederlanden in het behoud van politieke zelfpresentatie een rol heeft gespeeld in de Opstand. Arnade heeft naast militaire gebeurtenissen ook nog oog voor de politieke presentatie en propaganda van Spanjaarden en van de Nederlanders, voor

5 J. Spaans, Politieke verandering en bestuurlijke cultuur in Haarlem 1572-1578, 1618, in: Bulletin. Werkgroep

elites 9 (1989), 38-51.

6 P. Arnade, Beggars, iconoclasts, and civic patriots: The political culture of the dutch revolt (New York, 2008)

236-241: J.J.Temminck ‘Voorwoord bij de tweede druk’ in: J.W Wijn, Het Beleg van Haarlem (Den Haag, 1982) VII-IX.

6

(8)

zowel de intocht van de Prins als voor de liederen van de geuzen. Arnade komt tot de conclusie dat Filips en zijn gouverneurs afstandelijk stonden tegenover de Blijde inkomsten en andere gebruikte vormen van de Bourgondisch-Nederlandse presentatie cultuur en hierdoor de aansluiting misten bij de Nederlandse bevolking. Dit doet hij door afbeeldingen, historiën, dagboeken en liederen te bestuderen om te achterhalen hoe de politici en anderen zich afbeeldden en hoe hierop de reactie van de bevolking was.7 Volgens Liesbeth Geevers is er echter een mankement in zijn betoog. Zo heeft Arnade te weinig aandacht voor de typische aspecten waar een Spaanse koning aan moest voldoen in openbare zelfpresentatie, waar het juist een pre was om afstand te bewaren tot het volk.8 Arnade kijkt in zijn onderzoek naar de propaganda ook sterk naar hoe meningen van bovenaf werden gestuurd. Femke Deen, in haar onderzoek naar Amsterdamse propaganda van 1572 tot 1578, merkt echter op dat er juist een nieuwe manier van communiceren werd gevoerd die humanistisch van aard was en juist niet de Bourgondische wijze van machtsvertoon door de Prins van Oranje laten zien. Dit was juist volgens haar meer een Habsburgse wijze die niet succesvol bleek te zijn. Daarnaast waren liederen en andere vormen van propaganda niet altijd van bovenaf gestuurd maar vaker nog van onderaf gevormd. Mijns inziens is Arnade in zijn boek te veel op zoek naar ‘top-down’ bewegingen en zou het belangrijk zijn om meer te onderzoeken hoe belangrijk propaganda en brieven nu werkelijk waren voor de verschillende bevolkingsgroepen in de steden of op het platteland.

Femke Deen laat, in tegenstelling tot Arnade, wel de verschillende vormen van propaganda van zowel protestantse als katholieke zijde zien. Hierin merkt zij op dat men voornamelijk de handgeschreven brieven moet onderzoeken en niet de vele gedrukte werken zoals bijvoorbeeld Arnade dit heeft gedaan. De meerderheid van de communicatie ging namelijk via dit medium. Brieven waren moeilijk te censureren 0mdat de brieven hardop werden voorgelezen, en een groot en mondelinge verspreiding kenden. De meeste brieven zijn geschreven door ballingen en andere emigranten die veel familie en vrienden in de stad hadden wonen en vaak goed op de hoogte waren van politieke situaties. Zij speelden dan ook vaak een belangrijke rol in de overgang van regimes en verkregen meestal belangrijke posities wanneer een stad in andere handen was overgegaan. Dit blijkt ook uit onderzoeken van Geert Janssen naar zowel protestantste als katholieke ballingen.9 Ook speelden veel protestantse ballingen die in 1572 waren teruggekeerd een belangrijke rol in de overgang, soms zelfs via verraad. Janssen heeft in zijn onderzoek naar protestantse ballingen niet alleen aangetoond dat de ballingen een zeer belangrijke rol speelden in de overgang van de stad, maar stelt ook dat zij zich

7 P. Arnade, Beggars, iconoclasts, and civic patriots, 12-50, 160-303.

8 L. Geevers, ’Review: Beggars, Iconoclasts, and Civic Patriots: The Political Culture of the Dutch Revolt Beggars,

Iconoclasts, and Civic Patriots: The Political Culture of the Dutch Revolt’ in: Renaissance Quarterly, Vol. 62, (2009), 982-983.

9 F. Deen, Publiek debat en propaganda in Amsterdam tijdens de Nederlandse Opstand, 111-148.

7

(9)

hierdoor konden rehabiliteren door financiële en andere compensaties te halen uit de kerkelijke goederen etc. die door de overgang gedeeltelijk geconfisqueerd werden. Verder legden zij ook beslag op de goederen van de gevluchte katholieken.10 De gevluchte protestantse ballingen werden door deze gang van zaken een nieuwe elite in de stad. Van Nierop, Janssen, Deen en anderen verklaren het strenge beleid en wantrouwen tegen vreemdelingen en ballingen dan ook vanuit dit gezichtspunt. Deens’ visie is vrij recent en is nog niet nauwkeurig getoetst op andere steden. Dit onderzoek en de algemene stelling lijken mij echter zeer bruikbaar om te toetsen in Haarlem, omdat uit dagboeken eenzelfde tendens van wantrouwen naar ballingen wordt besproken en dit vaak in brieven en liedjes wordt genoemd. Ook beschrijft Wouter Jacobsz. Hoe Haarlem slachtoffer werd van de boeken en geschriften met propaganda, die naar de stad waren gestuurd.11

Geert Janssen gaat in zijn boek The Dutch Revolt and Catholic Exile in Reformation Europe voor het eerst in op de vraag hoe de katholieke exodus in de Opstand verliep en welke gevolgen dit voor de Nederlanden heeft gehad. Allereerst trokken vele katholieke ballingen uit Holland naar Amsterdam, zoals ook uit het dagboek van Wouter Jacobsz. bleek. Maar nadat de stad in 1578 door de alteratie in handen van de Prins kwam vluchtten vele geestelijken naar andere plaatsen in Holland of Utrecht zoals Montfoort, of verder weg naar Luik of Kalkar nabij Kleve. De ballingen bestonden volgens Janssen voornamelijk uit burgers uit de middenklassen, ambtenaren en geestelijken, die voor een tijdelijke periode hun stad ontvlucht waren. Velen keerden later, zoals ook blijkt het onderzoek van Nierop, weer terug naar hun steden. Janssen stelt dat men daarbij goed moet beseffen dat het niet om een ‘top-down’ besluit van Habsburgers ging, maar dat dit eigen keuzes van de bevolking betrof. 12 Voor zijn onderzoek is, net als door vele anderen, meermaals gebruik gemaakt van de dagboeken van Wouter Jacobsz. Hoe er precies in Haarlem met ballingen werd omgegaan, hoe groot de groep was, en welke redenen en plaatsen zij in hun ballingschap hebben aangedaan is kort onderzocht door Joke Spaans. Veel en uitgebreid onderzoek is hier niet naar gedaan.

De ballingen zijn naast de bevolking in de steden dus een zeer belangrijke groep om te onderzoeken wil men meer te weten komen over regimewisselingen. Dit blijkt ook uit het toonaangevende werk van Geoffry Parker, genaamd The Dutch Revolt uit 1977. Parker schetst niet alleen het belang van ballingen, maar stelt ook dat andere delen van het armere volk in de Vlaamse en Brabantse steden een doorslaggevende rol speelden aan de zijde van de Prins. Deze konden zijn wensen doordrukken in bijvoorbeeld Brusselse beslissingen van de Staten-Generaal van 1576-1577.13 Het blijft echter de vraag

10 G. Janssen, ‘Exiles and the politics of reintegration in the Dutch revolt’ in: History. (2009) 36-52. 11 F. Deen, Publiek debat en propaganda in Amsterdam tijdens de Nederlandse Opstand, 125. 12 G. Janssen, The Dutch Revolt and Catholic exile in reformation Europe (Cambrige 2014) 1-128. 13 G. Parker, Van Beeldenstorm tot bestand (Haarlem 1978) 177.

8

(10)

in hoeverre het volk in de Noordelijke Nederlanden de Prins steunde en een doorslaggevende rol speelde, omdat hij deze niet zo nadrukkelijk bespreekt. De belangrijkste bijdrage van Parker is de beschrijving van de financiële problemen tijdens de Opstand. Hij stelt dat deze problemen de beste verklaring geven voor het verloop van de Opstand. Hierbij dient men niet alleen te denken aan de bankroet van Filips II in 1575 en de vele muiterijen, maar ook het beleid van de Prins van Oranje. Ook had de reactie van de steden om in 1572 in opstand te komen een grote financiële oorzaak. Zo probeerde men aan de 10e en 100ste penning te ontkomen, evenals aan de vele lenigen die noodzakelijk waren om het leger te onderhouden. Zijn ideeën hierover zijn zeer invloedrijk geweest, maar naar mijn weten is er nog niet gekeken hoe groot de financiële redenen in Haarlem een rol speelden bij de overgang van de stad, en voor welke bevolkingsgroepen deze van het grootste belang waren.14 Henk van Nierop bekijkt de Opstand en de daarbij horende problemen zoals de terreur, het recht en oorlogsslachtoffers vanuit een algemeen perspectief, ofwel dat van de ‘gewone man’ en de beschrijvingen vanuit dagboeken en rechtszaken. Zijn meeslepende onderzoek is een microgeschiedenis dat het ‘verraad’ van het Noorderkwartier uit 1575 onder de loep neemt en de verschillen tussen de verschillende bevolkingsgroepen, zoals marginalen, boeren en burgers, bespreekt. Van Nierop wil in zijn onderzoek voornamelijk aantonen dat de oorlog een smerige strijd was waarbij veel onrecht kon worden aangedaan aan onschuldigen, door angst en door de alsmaar veranderde verhoudingen waarbij oude rechten niet meer schenen te gelden.15 Dit baseert hij voornamelijk op het dagboek van Wouter Jacobsz, rechtsdocumenten en de martelaarsboeken die het verraad van het Noorderkwartier bespreken. Daarnaast heeft Van Nierop gebruikt gemaakt van wetboeken, andere rechtsdocumenten en dagboeken zoals dat van Werver, om dit bronnenmateriaal aan te vullen. In het onderzoek komen ook veel algemene aspecten naar voren, over angst, onrecht en ongelijkheid. Zo maakt Van Nierop een duidelijk onderscheid tussen de arme bevolking die vaak rechteloos stond en de rijkere bevolking die meer rechtszekerheid had. Daarnaast beschrijft Van Nierop uitvoerig de armoede, voedselproblemen en achterdocht naar vreemdelingen, tussen de geuzen en overheid, tussen de steden over en weer en tussen de inwoners onderling. Tot slot merkt Van Nierop op dat tijdens de Opstand zelf religie vaak een ondergeschikte rol speelde.16 Van Nierop maakt echter geen uitvoerige vergelijking met andere steden nadat hij uitvoerig zijn casus besproken heeft. Hoewel hij wil aantonen dat er algemene aspecten aan bod waren gekomen en overal in Holland vergelijkbare problemen speelden, zou hij dit in latere hoofdstukken met meer voorbeelden uit bijvoorbeeld Haarlem (hij gebruikt immers het dagboek van Verwer als bron) of steden uit het

14 Ibidem, 138-170.

15 H. van Nierop, Het verraad van het Noorderkwartier, 11-23. 16 Ibidem.

9

(11)

Zuiderkwartier kunnen aantonen. Hoewel dit niet uitvoerig is gedaan is het een algemeen geaccepteerde en toegepaste visie op de Opstand. Van Nierop gebruikt daarbij veel inzichten van Jan Juliaan Woltjer.

Woltjer stelt in zijn gezaghebbende onderzoek, Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog: over de

Nederlandse opstand tussen 1566-1580, welke eigenlijk een verzameling van eerder verschenen essays

is, de vraag hoe de politieke en religieuze verhoudingen in Holland liepen. Hierbij stelt hij de vraag waarom juist de gematigde protestanten en gematigde katholieken niet overeen konden komen zodat de ernst van de oorlog beperkt kon blijven. De meerderheid was namelijk gematigd in zowel religieus als politiek opzicht en was verder niet van plan om elkaar te vervolgen of zich in een burgeroorlog te storten. Deze middengroepen waren vanuit Woltjers standpunt het grootste slachtoffer van de oorlog, omdat de extremisten en voornamelijk de calvinisten de Opstand kaapten.17 Of deze middengroep juist uit bepaalde bevolkingsgroepen, zoals burgers of boeren, bestond is echter niet in zoverre onderzocht. Voor deze scriptie is Woltjers onderzoek van belang, omdat hij een van de weinige auteurs is die een theorie geeft waarom de Opstand nu juist in Holland succesvol was. Dit komt volgens Woltjer, omdat in de meeste zuidelijke gewesten al rond 1566 Beeldenstormen hadden gehad die in hun heftigheid de extreme kanten van de strijd hadden getoond. In Holland was hier minder sprake van, waardoor ook gematigden meer geneigd waren in opstand te komen of sympathiek stonden ten overstaan van een opstand. Dit is voornamelijk, omdat de Prins veel meningen van de gematigden overnam en eenzelfde koers wilde varen.18 In hoeverre dit waar is, en de steden niet gezwicht zijn door extreme druk van de legers, zal in mijn onderzoek verder onder de loep worden genomen, maar zijn zoals Woltjer zelf ook gedeeltelijk opmerkt wel aanwezig. Zo waren veel steden bang voor de geuzen, omdat zij hen juist vanaf het begin al zagen als extremisten, maar stonden ze gematigder tegenover de Prins. Zo hielden de Alkmaarders en anderen in eerste instantie de poorten gesloten voor de geuzen maar wensten zij wel contact met de Prins. Daarnaast stond het steden vrij om geuzen te kunnen weigeren maar deden zij dit uit eigen overweging uiteindelijk niet.19 Hierbij heeft Woltjer de druk op het platteland dat zich niet tegen geuzen teweer kon stellen echter niet onderzocht, terwijl het platteland een belangrijke verbinding aanging met de stad. Als de geuzen deze in handen kregen, konden zij de stad bemachtigen; zo blijkt onder meer uit het onderzoek van Nierop. De dreigementen van de geuzen zoals deze in Amsterdam plaatsvonden in 1577-1578, zoals beschreven door Wouter Jacobsz, zijn hier een goed voorbeeld van. Woltjers heldere omschrijving van de Opstand en de

17 J.J. Woltjer, Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog, 42-60. 18 Ibidem.

19 Ibidem.

10

(12)

politieke, sociale en religieuze problemen die hij beschrijft in de Nederlanden zullen in mijn onderzoek dan ook gebruikt worden.20

Voor de Haarlemse geschiedenis van de Reformatie is Joke Spaans al jaren de hofleverancier van artikelen. Zo heeft Spaans in 1989 onderzoek gedaan naar Haarlem in Haarlem Na de Reformatie:

stedelijke cultuur en kerkelijk leven 1577-1620. Hierin stelt ze dat Haarlem een bijzondere stad was,

omdat het de enige stad in Holland was die een godsdienstvrede kende en waarbij in eerste instantie de meerderheid in de stad tot het katholieke kamp behoorde en daarmee eerder aansluiting zochten bij de rest van het land. Gedurende 1577-1581 schoof dit echter steeds meer de richting van het Hollandse kamp op, mede door de politieke benoemingen door Oranje en de druk van de Staten.21 In haar onderzoek geeft zij voornamelijk een beeld waarin de katholieken in de stad een minder belangrijke rol gingen spelen maar in grote mate getolereerd werden. Hier staat het onderzoek van Charles H. Parker, Faith on the Margins, tegenover. Parker onderzoekt hierin de Hollandse missie, waarin Holland als missieland weer geprobeerd werd te bekeren om katholieke diensten mogelijk te maken. Zijn stelling is juist dat er een hoop onrust en onderdrukking plaatsvond. 22 Als men echter kijkt naar de situatie in Haarlem blijkt dat er na de regimewisseling van 1577 echter nog een hoop katholieken goed in de stad konden blijven leven. Zo werd er een grote vereniging klopjes23 in Haarlem gevestigd die nagenoeg met rust werden gelaten en hun eigen identiteit konden vasthouden, aldus Spaans.24 Ook hield de stad rekening met de grote groep katholieken toen de stad aan Ampzing, zelf dominee, vroeg om een lof op de stad te schrijven. Hierin had Ampzing veel aandacht voor het beleg van de stad, maar was in dit werk niet uitgesproken negatief tegenover de katholieke groeperingen in de stad. Het beleg wordt hierbij genoemd in een lijn van overwinningen uit de roemrijke geschiedenis van de stad. Dit komt omdat het beleg ervoor zorgde dat andere steden zich konden voorbereiden om zich tegen het Spaanse leger te verzetten.25

In reactie op het artikel van Spaans schrijft Marianne Eekhout haar onderzoek naar de herinneringscultuur in Haarlem van 1573 tot 1630. Hierin bepleit zij dat de herinneringscultuur tot doel had de polarisatie terug te dringen en weer saamhorigheid te creëren in de stad.26 Zij ziet, net als vele

20 Ibidem.

21 J. Spaans Haarlem na de reformatie: Stedelijke cultuur en kerkelijk leven, 1577-1620. (Leiden 1989) 49-69. 22 C. H. Parker, Faith on the margins: Catholics and Catholicism in the Dutch Golden Age (Londen 2008)1-23. 23 Klopjes waren vrouwen die zich niet bonden aan het kloosterleven (omdat deze was verbonden in 1581),

maar wel gelofte van kuisheid aflechte en zich onder een overste plaatse.

24 J. Spaans, De levens Der Maechden: Het verhaal van een religieuze vrouwengemeenschap in de eerste helft

van de zeventiende eeuw (Hilversum 2012) 7-29.

25 J. Spaans, ‘Heimwee naar de Middeleeuwen’ in:Els de Bijll Nachenius e.a. (red.), Heimwee naar de

Middeleeuwen. Opstellen intheologisch perspectief (Leiden 1989), 5-21.

26 M. Eekhout, 'De kogel in de kerk: herinneringen aan het Beleg van Haarlem, 1573-1630.' in:

Holland: regionaal-historisch tijdschrift, (2011), afl. 2, 108-119 aldaar 119.

11

(13)

andere historici die de Opstand onderzoeken, polarisatie en achterdocht, hoewel ze dit niet concretiseert in haar eigen onderzoek. De herinneringscultuur begon al na de val van de stad te ontstaan, maar begon pas echt een verbindende en belangrijke rol te spelen nadat de stad in 1577 overging naar de Prins. De polarisatie die in de stad was ontstaan werd voornamelijk veroorzaakt door religieuze onrusten, honger en de verslechterende verstandhouding tussen het stadsbestuur en de bevolking tijdens het beleg.27 Deze polarisatie merkt Eekhout voornamelijk op uit de dagboeken van Verwer, waarin inderdaad onrusten, hongersnood en discussies tussen de burgers onderling de boventoon lijken te voeren. Mijns inziens is Eekhout hier echter te kort in geweest en was een uitleg van de situatie waardoor er polarisatie zou zijn in de stad belangrijk geweest.

Naast Eekhout heeft ook Judith Pollmann veel onderzoek gedaan naar herinneringsculturen. In plaats van Haarlem richtte zij zich op Leiden en diverse andere Nederlandse steden, en net als Eekhout ziet zij polarisatie onder de stadsbevolkingen ontstaan.28 Pollmann heeft daarnaast ook onderzoek gedaan naar de katholieke identiteit in de opstand. Daarin gebruikt zij het dagboek van Willem Janszoon Verwer om een algemeen beeld te geven van de katholieke visie in Holland. Zij vergelijkt echter weinig steden met elkaar. In religieus opzicht gebruikt ze de rijke Haarlemse bron van Verwer puur vanuit katholiek oogpunt, maar beschrijft hiermee in veel mindere mate alle andere vormen van religieus beleid of beleving van andere Hollanders. Hier had zij dan ook, in mijn optiek, een bredere vergelijking met andere bronnen, zoals het dagboek Wouter Jacobsz., kunnen trekken.29 Zij gebruikt ook deze bron uiteindelijk wel, maar niet over de gebeurtenissen in Haarlem. Dit geeft mijns inziens dus een onvolledig beeld omdat Wouter Jacobsz. een extremer katholiek beeld weergeeft terwijl Verwer een veel gematigder persoon was en als oud-jurist waarschijnlijk de belangen van de stad voorop stelde. Maar hoe verliepen deze vroegmoderne opstanden nu precies? En wat was de samenstelling van zo’n opstand? J. Ruff heeft in 2001 met zijn werk Violence in Early Modern Europe 1500-1800 willen aantonen dat de vroegmoderne maatschappij gewelddadiger was dan onze huidige maatschappij, ondanks dat men vaak het idee heeft dat dit niet het geval is.30 In de rest van zijn boek bestudeert hij alle soorten vormen van dit vroegmoderne geweld en de daarbij horende achtergronden en actoren, zo ook de volksprotesten. Hierbij onderzoekt hij voornamelijk politieke, economische en religieuze protesten uit het verleden. Deze volksprotesten en opstanden zijn, anders dan men tegenwoordig verwacht, geen roep op radicale verandering en progressie. Opstanden waren daarentegen vaak juist

27 Ibidem, 110-111.

28 E. Kuijpers en J.Pollmann, ‘Why remember terror? Memories of violence in the Dutch revolt’ in: D. Edwards &

M. Ó. Siochrú eds. Ireland 164: context and reactions. (Manchester, 2013) 176-199, aldaar 182-183; 28 J.

Pollmann, ‘Een “blij-eindend” treurspel: Leiden 1574’ in: H. Amersfoort, A.Benali e.a. eds. Belaagd en belegerd (Amsterdam, 2011) 118-145, aldaar 128.

29 J. Pollmann, Catholic Identety and the Revolt of the Netherlands (Oxford, 2011) 94-100. 30 J. R. Ruff, Violence in early modern Europe 1500-1800 (Cambridge, 2001), 7-9.

12

(14)

conservatief en gelegitimeerd vanuit het verleden.31 Dit betekent echter niet dat dit geen nieuwe structuren, zoals de protestantse religie of de Nederlandse Republiek, konden opleveren op de lange termijn. Ook de Franse historicus Bercé schetst een vergelijkbaar beeld in zijn werk.32 Hierbij is echter wel het verschil dat Bercé ook oog heeft voor constante of culturele onrust die tijdens liminale periodes, zoals tijdens een interregnum, zich voordeden. Hoewel Bercé zelf niet naar de term verwijst, lijkt zijn onderzoek goed overeen te komen met V. Turners theorie.33 Bercé’s onderzoek toont aan dat, om een opstand succesvol te laten verlopen het altijd van belang was om een breed gedragen oppositie te voeren onder zowel de adel als de lagere klasse van de bevolking. Deze liminale fase zien wij uiteindelijk ook terugkomen tijdens de Pacificatie van Gent, waarover in het hoofdstuk over de regimewisselingen verder op in zal worden gegaan. Het belangrijkste wat beide onderzoeken echter aantonen is dat er altijd sprake was van een zekere vorm van structuur en organisatie. Dit was bijvoorbeeld het geval bij voedselprotesten waar ook een grote mate van rechtsgevoel heerste. Een goed voorbeeld hiervan zijn de taxation populaire.34 Ook werd er bij protesten vaak gebruik gemaakt van carnavaleske structuren, omdat bij dit volksfeest ook de wereld op zijn kop werd gezet, zoals blijkt uit de beschrijvingen van Bercé en Ruff. Vaak marcheerde men met muziek, vlaggen en andere attributen door de straten.35 In Haarlem is bekend dat men liederen zong of bij lezingen van onder meer de gouverneur bijeenkwamen, iets wat van grote organisatorische acties getuigd, waarover straks meer.

Om meer te weten te komen over hoe het patriciaat in steden reageerde op de Opstand is het interessant om nader op het onderzoek van Boogman, dat in 1942 verscheen, in te gaan. In zijn onderzoek naar de reden en het verloop van de omwenteling van Gouda, Dordrecht, Leiden en Delft ziet Boogman naast enkele verschillen tussen de steden ook vele overeenkomsten. Zo waren in alle steden de ballingen die rond 1566 gevlucht waren en rond 1571-1572 terug waren gekeerd vaak de personen die de poorten openden voor het geuzenleger. Zij hadden immers niets te verliezen. Het besluit van de omwenteling lag volgens Boogman echter niet alleen bij de rol van het patriciaat, maar belangrijker nog, wat het patriciaat tegen de eventuele orde verstoring en geuzentroepen konden doen. Waren er trouwe troepen in de stad of nabij die de orders trouw op zouden volgen, dan zou er

31 Ibidem,184.

32 Y. Bercé, “Political vacuum and interregnum in early modern unrrest”, in Malte Griesse (ed.), From mutual

observation to propaganda war. Premodern revolts in their transnational representations (Bielefeld, 2014),

81-91, aldaar, 81-83.

33 Victor Turner (1920-1983) is met zijn uitwerking theorie van liminaliteit, van groot belang in de sociologie en

religie onderzoek in de geschiedschrijving. Zijn theorie stelt dat er tussen twee fases (in het leven, of in een samenleving) een tussenfase zit. In deze tussenfase wordt er afscheid genomen van de oude fase aan de hand van bepaalde rituelen. Een voorbeeld die turner hiervoor gebruikt is een interregnum van een Afrikaanse stam.

34 Ibidem, 194-195.

35 Ruff, Violence in early modern Europe,184-192. ,197, 206; Bercé, “Political vacuum and interregnum in early

modern unrrest”, 81-91, aldaar 84-85.

13

(15)

in veel gevallen niets gebeurd zijn. Vaak hadden de steden echter in 1572 deze legers niet in hun nabijheid, maar moesten zij vertrouwen op stadschutterijen. Deze milities schoten echter vaak niet op hun medeburgers en in sommige gevallen kozen zij ook de zijde van de Prins, waardoor het riskant was voor het patriciaat om anders te kiezen. De voorkeur voor de geuzen in veel Hollandse steden en het niet hard optreden tegen de terugkeer van protestantse ballingen kan verklaard worden door de zware economische tijd en de weerstand tegen de Spaanse troepenmacht en de tiende penning. Men hoopte dat de economische voorspoed zou terugkeren, mede dankzij de ballingen. Vaak nam de geuzengezindheid af als eenmaal bleek dat het economisch vaak niet beter ging in de steden. 36

Henk van Nierop heeft in zijn rede voor aanvaarding van zijn hoogleraarschap aan de UVA, ‘Het foute Amsterdam’, een gedeelte van de theorieën getoetst aan Amsterdam, met allereerst de vraag waarom Amsterdam in 1572 niet naar de opstand overging, maar ook om te onderzoeken waarom en hoe dit in 1578 wel gebeurde. Van Nierop signaleert vier redenen waarom een stad overging. De twee externe redenen zijn de druk van de geuzenlegers, of het Spaanse leger bepalend; daarnaast, zoals ook door Boogman opgemerkt, de aanwezigheid van garnizoenen in de nabijheid van de stad. Ten derde merkt Van Nierop op dat schutterijen en het belang van de protestantse ballingen van groot belang waren, net als Boogman stelde.37 Tot slot werd in Amsterdam echter anders dan in andere steden gereageerd door het stadsbestuur. Ook merkt Van Nierop algemene problemen op die voor alle steden het zelfde waren zoals de economische malaise en de algehele afkeer tegen Alva. Het Amsterdamse bestuur was tegen de regering in Brussel in protest gegaan tegen de belastingen en was hierdoor populair bij de bevolking, het is dus onjuist om te stellen dat de bevolking veel meer sympathie had voor de Opstand, dan het stadsbestuur, iets wat in het verleden wel vaak is gesuggereerd. Het stadsbestuur voerde strikte en succesvolle regelgeving tegen het ballingenbeleid en zorgde voor een eigen stadsleger, omdat het de schutterijen had opgedoekt na 1566 toen deze een betwijfelbare rol speelden in de Beeldenstorm. De stad ging in 1578 als een van de laatste steden over naar de zijde van de Prins. Dit was echter door de grote druk die op de stad was komen te staan door de Pacificatie van Gent en het besluit van het Habsburgse regime om alle troepen uit de Nederlanden te halen. Haarlem kwam door dit besluit na overhandiging aan de geuzen wederom in handen van de Prins. Hierdoor was het Amsterdamse lot ook bezegeld.38 De al eerder genoemde Femke Deen en Geert Janssen zijn het met veel van Nierops inzich bevindingen eens en namen er enkele van hem over. Nu rijst echter de vraag: in hoeverre hebben deze theorieën betrekking op Haarlem?

36 J.C. Boogman, ‘De overgang van Gouda, Dordrecht, Leiden en Delft in de zomer van het jaar 1572’ in:

Tijdschrift voor geschiedenis, vol. 57 (1942), 81-112.

37 H. van Nierop, Het foute Amsterdam (Amsterdam 2000).5-13. 38 Ibidem, 13-24.

14

(16)

Haarlem en de Nederlandse opstand 1555-1577

In dit hoofdstuk wordt de achtergrond van de Haarlemse geschiedenis en de Opstand geschetst. Daarnaast word de politiek en stadsgeschiedenis in grote lijnen weergegeven vanaf de inkomst van Filips II tot de regimewisseling van 1577. De periode vanaf 1577 tot 1581 zal kort worden besproken in de paragraaf over de regimewisseling zelf.

Aan de vooravond van de opstand, 1555-1572

Haarlem was een van de zes grote steden van Holland. De stad had ongeveer 18.000 inwoners (c.a.1570) en ligt op een zandheuvel aan de rivier het Spaarne, dat het IJ met het Haarlemmermeer verbond. Dit was sinds de middeleeuwen voor veel reizigers de hoofdvaarroute om veilig naar het zuiden af te reizen. Daarnaast verbond Haarlem het Noorderkwartier en Zuiderkwartier van Holland met elkaar. Scheepsbouw, bierproductie en textielnijverheid waren de hoofdtakken van nijverheid binnen de stad.39 In 1565 noemde de Florentijnse Ludovico Guicciardini Haarlem een zeer fraaie en machtige stad. Vooral de nabijheid van de duinen, de rijke jachtgronden, het schone duinwater en frisse zeelucht die over de stad waaide, werden in de literatuur beschreven.40 Dit paradijselijk beeld dat Guicciardini en de Haarlemse geleerde Junius schetsten, zou echter een jaar na uitgave drastisch veranderen. De twee daarop volgende decennia zouden in Haarlem volledig in het teken staan van de teloorgang en wederopbouw van de stad. 41

Deze teloorgang was ontstaan door de politieke en religieuze problematiek die sinds de jaren dertig in de Lage Landen en in het bijzonder in Holland woedde. Hierbij ontstond er een grote kloof tussen de Habsburgse vorsten Karel V en Fillips II en de steden in het gewest Holland. De welvaart van de stad nam flink af mede door de grote kosten die het moest betalen voor de vele militaire veroveringen van de Habsburgers. Friesland, Gelre, Groningen en Ommelanden, Sticht en Oversticht werden tijdens het bestuur van Karel V ingelijfd terwijl er werd gevochten tegen de Ottomanen en de Fransen.42 Ook de opkomst van allerlei protestantse groeperingen zorgde voor onrusten in de Hollandse steden. Zo werd Amsterdam in 1535 opgeschrikt door een aanslag om de stad in bezit te krijgen en trokken grote groepen dopers vanuit Spaarndam en Amsterdam richting het oosten om daar nieuwe gemeenten op te richten. Veel stadsbestuurders besloten om niet streng op te treden, of protestantse groeperingen

39 J.W. Marsilje, ‘Een ontluikende stad: economisch en sociaal leven in het middeleeuwse Haarlem’ in T.J.

Ree-Scholten (ed.), Deugd boven geweld (Hilversum, 1995) 46-62.

40 G.M.E. Dorren, Een stad aan het Spaarne (Amsterdam, 2001) 19-22. 41 Ibidem.

42 J.W. Marsilje, ‘De geografische, institutionele en politieke ontwikkelingen’ in:T.J. Ree-Scholten (ed.), Deugd

boven geweld (Hilversum, 1995) 19-45, aldaar 40-45; J.W. Marsilje, ‘Een ontluikende stad’ inT.J. Ree-Scholten (ed.), Deugd boven geweld, 46-62; S. Groenenveld, Van groeiende ontevredenheid naar eerste

gewelddadigheden, 1559-1567',in: S. Groenveld, H.L.P. Leeuwenberg en M.E.H.N. Mout e.a. (eds.), De tachtigjarige oorlog (Zutphen 2008) 73-85.

15

(17)

vooraf te waarschuwen, mits zij de orde niet te zeer zouden verstoren. Dit bracht echter problemen met de landsoverheid met zich mee.43

Vooral in de jaren zestig waren de verhoudingen tussen de hoge adel en de landsvorst verslechterd. Al vanaf 1559 was de hoge adel in Brussel continu in ruzies verwikkeld met Kardinaal-raadgever Granvelle, die de niet populaire orders van de koning strikt navolgde en de kerkelijke indeling van de Nederlanden poogde te veranderen. De bisdommen zouden moeten samenvallen met de bestaande landsgrenzen; ook binnen de Nederlanden zou een aartsbisdom verrijzen, waar Granvelle zelf de aartsbisschop werd. Dit stuitte op veel weerstand onder de hoge adel, omdat zij veel aan inspraak en macht zouden inboeten. Toch werd het besluit in 1559 doorgevoerd. Zodoende werd Haarlem de hoofdstad van een bisdom.

Ook waren er grote spanningen bij het gewone volk, doordat de Hollandse steden moeilijk aan voedsel konden komen en er steeds meer veroordelingen waren van vermeende protestanten. Door de Driekronenoorlog van 1563, tussen Denenmarken (en Noorwergen) en Zweden, was de Oostzeehandel in gevaar. Ook was er een grote teloorgang van rijkdom in Haarlem te bekennen. De bierproductie en textielnijverheid kenden vanaf de jaren vijftig een grote achteruitgang. Alleen de scheepsbouw was hier een uitzondering op.44 Zoals veel literatuur stelt was de economische achteruitgang een van de grootste redenen dat men zich tegen de belastingen weerstand bood. En dat de opstand uiteindelijk vatbaar kon worden. Dit lijkt in het Haarlemse geval ook zeker het geval te zijn. Hierdoor was het moeilijk om voldoende voedsel te importeren naar Holland en ontstond er grote ontevredenheid bij de bevolking. Ook werden er doodstraffen uitgevoerd op protestanten. Grote delen van de adel en burgerij wensten een zekere mate van tolerantie. Voornamelijk Willem van Oranje-Nassau was hier een groot voorstander van en kon veel steun vinden onder de adel en een deel van het patriciaat in de regio Haarlem. In 1566 boden vele edelen daarom het Smeekschrift der Edelen aan de Landvoogdes Margaretha van Parma aan. Zij spraken zich hierin uit tegen de inquisitie en andere problemen in de gewesten.45 Indien er niet aan hun wensen voldaan kon worden, overwogen zij gewapend verzet. Voornamelijk Hendrik van Brederode, die veel land rondom Haarlem bezat, nam een vooraanstaande positie in het Verbond der Edelen in.46 Gelijktijdig met de druk van de adel verschenen er op het

43 G.S.A. Rocourt, De Hollandse kloosters en de overgang naar een nieuw tijdperk: over de kloosters van

Amsterdam, Alkmaar, Gouda en Haarlem en hun opheffing in de zestiende eeuw (Amsterdam, 2014) (Bachelor

scriptie VU) 6-14.

44 J.W. Marsilje, ‘Een ontluikende stad’ in T.J. Ree-Scholten (ed.), Deugd boven geweld 46-62.

45Hoewel er in de Nederlanden vooral een angst was was voor de invoering van de Spaanse inquisititie waren

er ook veel problemen met de Nederlandse inquisities.Enkele gewesten kregen een inquisitateur aangesteld die onderzoek deed. Vaak botste deze met de gewestelijke en stedelijke overheden en werden zij zoveel mogelijk tegengewerkt; E. Peters, Inquisition (Berkeley 1989) 144-154.

46 C.L. Verkerk, 'De parochie Haarlem en de religieuze stichtingen binnen haar grenzen' in: T.J. Ree-Scholten

(ed.), Deugd boven geweld (Hilversum, 1995) 63-87; H. van Nierop, ‘Edelman, Bedelman. De verkeerde wereld

16

(18)

platteland hagenpreken. Dit waren calvinistische bijeenkomsten die buiten de stadsmuren werden georganiseerd. De hagepreken kregen van grote groepen mensen aandacht, veelal uit nieuwsgierigheid. Hoewel de bevolking vaak nieuwsgierig was naar de nieuwe religie, was het stadsbestuur van Haarlem dit allerminst. ‘De magistraat van voor 1572 stond afwijzend tegenover de verkondiging van de nieuwe leer’, aldus Joke Spaans.47 Toch besloot het stadsbestuur en de adel veel van deze preken te tolereren. De adel en Oranje kregen het daarnaast voor elkaar dat er een besluit werd afgevaardigd dat ervoor zorgde dat de hagenpreken die hadden plaatsgevonden op dezelfde plaatsen konden blijven plaatsvinden tot de koning verdere uitspraken had gedaan. Toen de winter aanbrak, gaf dit echter problemen en wenste de protestantse gemeente een vaster onderkomen. Zo werd er in Haarlem een houten kerk bij het Regulierenklooster gemaakt, waarmee gepoogd werd om in de stad geen verdere onrust te crieëren. Dit had succes want, waar in Vlaanderen overal kerken werden bestormt en beelden werden vernietig om de gebouwen in gebruik te nemen voor hun diensten, ging deze vernielingszucht Haarlem voorbij. Dit gaf de aanzet om door het gehele land acties te ondernemen. Door daadkrachtig optreden van het Haarlemse bestuur kon voorkomen worden dat de Beeldenstorm deze stad bereikte. De kerkelijke bezittingen werden ondertussen door het stadsbestuur in veiligheid gebracht.48

Toen het nieuws van de Beeldenstorm Filips II bereikte, besloot hij de hertog van Alba (Alva) naar de naar de Nederlanden te sturen. Hier zou hij samen met Margeretha het bestuur op zich nemen. Margaretha stapte echter na onenigheid met Alva op. Alva was een van de grootste generaals onder het gezag van Filips en een man van de harde lijn. Hijzelf bepleitte dan ook bij Filips om deze harde lijn uit te voeren in de Nederlanden. Alva kreeg hier nadrukkelijk toestemming voor en werd onderdeel van Fillips stratagie. Zodra dit harde en strikte signaal aan de samenleving zou zijn afgegeven, zou Filips II zelf naar de Nederlanden komen om clementie te tonen en als zacht en rechtvaardig vorst de Nederlanden wederom herstellen. Hierbij zouden Alva en Filips als het ware een ‘good cop/bad cop’ strategie uitvoeren. Alva werd zodoende in 1567 met een groot leger vanuit Genua richting de Nederlanden gezonden. Alva werd al snel als slechte raadsheer en directe vijand beschouwd in de Nederlanden; dit doordat zijn manier van handelen vaak lijnrecht tegen de belangen van de gematigde meerderheid inging.49 Wat echter ook belangrijk is om te beseffen, is dat in vroegmoderne protesten de ambtenaren of plaatsvervangers van de soeverein meestal de schuld kregen van verkeerd beleid, waarbij de koning als slachtoffer werd voorgesteld van verkeerde raadsheren. In dat geval stelde men

van het compromis der edelen’, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 107 (1992) 1-27; H. Nierop, Het verraad van het Noorderkwartier, 11-13, 65-66.

47J. Spaans, Politieke verandering en bestuurlijke cultuur in Haarlem 1572-1578, 1618, in: Bulletin. Werkgroep

elites 9 (1989), 38-51 aldaar 39.

48 C.L. Verkerk, 'De parochie Haarlem’ in: T.J. Ree-Scholten (ed.), Deugd boven geweld, 63-87. 49 M. Stensland, Habsburg Communication in the Dutch Revolt (Amsterdam, 2012) 27-88.

17

(19)

dat men de koning trouw bleef. Dit mechanisme, ook bekend uit het Wilhelmus, is dus geen typisch Nederlands fenomeen. 50 Aangezien Filips door omstandigheden, zoals de oorlog met de Ottomanen, niet naar de Nederlanden kon komen, escaleerde de situatie snel en kon Alva niet meer van zijn tactiek afwijken. De tactiek kende zodoende alleen een negatieve zijde van de medaille.

Een groot gedeelte van de Nederlandse adel, de beeldenstormers en anderen roken onraad en besloten in ballingschap te gaan. Inwoners van het Zuidwesten van de Nederlanden trokken voornamelijk naar Engeland, in het Noordoosten naar Emden; anderen trokken veelal naar het hertogdom Kleef. Onder hen waren ook enkele Haarlemmers, zoals Dirck Volkertszoon Coornhert.51 Veel arme vissers en andere vluchtelingen sloten zich aan bij het gewapende verzet van Hendrik van Brederode en noemden zich geuzen. Zij kaapten de wateren of schuilden in de Vlaamse bossen waar zij met guerrillatactieken kloosters aanvielen. Ook Oranje vluchtte en probeerde vanaf 1568 de Nederlanden te veroveren. Hiervoor verleende hij uiteindelijk ook kaperbrieven aan de geuzen.52 De Nederlandse Opstand begon in Holland pas echt vat te krijgen op 1 april 1572, toen watergeuzen de stad Den Briel bezetten. Oranje had de watergeuzen nauwelijks kunnen betalen en daarom zagen de geuzen geen andere mogelijkheid om ook neutrale schepen te kapen. De geuzen werden kort

50 J. C. Scott, Domination and the Arts of Resistance. Hidden Transcripts (Yale University Press; New Haven,

1990) 96-103; Yves-Marie Bercé, “Political vacuum and interregnum in early modern unrrest”, in Malte Griesse (ed.), From mutual observation to propaganda war. Premodern revolts in their transnational representations (Bielefeld, 2014), 81-91; N. Z. Davis, “The rites of violence: religious riot in sixteenth-century France”, in

Society and culture in early modern France (Stanford, 1975), 51-91.

51 Dirck Volkertszoon Coornhert (1522-1590) was door zijn huwelijk met Cornelia Symonsdr. in Haarlem komen

wonen en was hier werkzaam als graveur en etser. Via zijn huwelijk was hij verbonden met de familie van Brederode, waar hij een tijdlang voor werkte. Hij kon hier echter niet aarden en ging werken als secretaris van het Haarlemse bestuur. Zo raakte hij bevriend met Nicolaas van der Laan en Willem van Oranje. Met Oranje deelde Coornhert zijn visie op het religieuze beleid. Mede door toedoen van Coornhert kon er in Haarlem geen Beeldenstorm uitbreken en werd er een noodkerk voor de Calvinisten gebouwd. Daarnaast was Coornhert voor Oranje van belang, omdat hij veel contact had met Brederode. In 1567, na eerst gevlucht te zijn naar het Hertogdom Kleef, keerde hij terug naar Holland. Hier werd hij gevangen gehouden. Hij vluchtte en zat tot 1573 in ballingschap in Xanten. Hij onderhield contact met de Prins en met andere belangrijke Haarlemmers en moet goed op de hoogte zijn geweest van de situatie van de stad, omdat er veel nieuwsvoorzieningen over het Beleg van Haarlem via brieven en ‘kranten’ naar de Duitse ballingsoorden gingen. In 1572-1573 werd Coornhert de secretaris van Oranje, maar door de problemen in Holland week hij wederom naar Xanten uit. In 1575-1576 probeerde Coornhert zijn veroordeelde status ongedaan te maken en zijn verloren goederen terug te krijgen om weer terug te kunnen keren naar de stad. Na de Pacificatie van Gent en de Satisfactie van Haarlem keerde Coornhert terug naar Haarlem, waar hij in 1580 vergoeding kreeg voor zijn geleden schade. Hij kon hier echter niet lang blijven, omdat hij door de dood van Van der Laan en de Prins minder gematigde en katholieke vrienden over had. De stad was steeds meer calvinistisch geworden en Coornhert had door zijn vele werken en discussies tegen het calvinisme zich onmogelijk gemaakt bij deze groep. Hij vluchtte hierdoor naar Gouda, waar hij in 1590 stierf; H. Bongers, J.R.H. Hoogervorst e.a. Dirck Volkertszoon Coornhert: Dwars maar Recht (Zutphen 1989)11-18, 44-59.

52 G. Parker, Van Beeldenstorm tot bestan (Haarlem, 1978) 78-160;G. Janssen, ‘Exiles and the Politics of

Reintegration in the Dutch Revolt, History 94 (2009) 36-52; O. van Nimwegen, A. van Vliet, P. Groen, ‘De aard van de strijd (1568-1648)’, in: Petra Groen, ed., De Tachtigjarige Oorlog. Van Opstand naar geregelde oorlog

1568-1648 (Amsterdam 2013) 403-432.

18

(20)

daarvoor gedwongen de Engelse havens te verlaten, omdat de Engelse koningin zich geen Spaanse woede meer kon veroorloven. De geuzen zochten daarom nieuwe uitvalsbasis en vonden deze in Den Briel. De brief die Alva hiervoor waarschuwde kwam een dag te laat aan, waardoor de geuzen met zo’n 30 schepen in getal vrijwel in geheel Holland vrij spel hadden. 53 Al snel werd de stad Vlissingen veroverd en bedreigden de geuzen andere steden, zoals Rotterdam. Vele ballingen keerden uit Duitsland en Engeland terug naar Holland en trokken de steden binnen. Hier waren zij van groot belang om steden over te halen naar de zijde van de Opstand. Hoewel sommige steden strikte regelgeving omtrent het terugkeren voerde, zoals dat in Amsterdam het geval was, gebeurde dit lang niet overal.54 Daarnaast vormden de ballingen de nieuwe elitestructuur waarmee stad haar nieuwe politieke systeem opbouwde. In het Noorderkwartier werden de poorten van Enkhuizen, Hoorn en andere steden geopend voor de geuzen. Meestal wilden de steden niet gelijk toegeven aan de geuzen, maar werden ze, omdat ze eveneens Habsburgse troepen weigerden, of te lang een neutrale houding aannamen werden ze uiteindelijk toch als vijanden gezien. De steden hadden de geuzen volgens Woltjers kunnen weerstaan, maar zagen hier meestal de noodzaak niet van in, omdat dit zou betekenen dat er een Habsburgse troepenmacht in de stad zou moeten legeren. Dit dreef de steden uiteindelijk in handen van het daadwerkelijke verzet. De steden gingen vaak onder voorwaarde van de Prins akkoord. Dit deden zij omdat de Prins gematigde religieuze politiek voorstond, iets dat de geuzen niet konden bieden. In juli 1572 waren de meeste Hollandse en Zeeuwse steden aan de zijde van de opstand, zo ook Haarlem. De keuze die de steden maakten werd echter niet door iedereen in de stad gesteund, wat voor een grote onderlinge uitruil van vluchtelingen leidde. 55 Grote delen van Holland kwamen zodoende in handen van de Opstand. Oranje was samen met zijn broers en zwager ondertussen opnieuw vanuit het Oosten en Zuiden de Nederlanden binnengetrokken en had Bergen (Mons), Mechelen, Zutphen en andere steden veroverd.56 Dat de Opstand in Holland zo succesvol was, mag enigszins toeval heten. Zoals Parker aantoont, waren er in 1571 plannen opgezet om in de Hollandse steden extra garnizoenen te plaatsen en vestingwerken te bouwen uit angst voor de invallen van de geuzen.57 Daarnaast reageerde Habsburgse legers ook niet gelijk op de opkomende geuzenlegers, omdat er nog steeds een aanval werd verwacht vanuit het zuiden en oosten van het land.

53 Ibidem.

54 J.C. Boogman, ‘De overgang van Gouda, Dordrecht, Leiden en Delft’ in: Tijdschrift voor geschiedenis, 81-112;

H. van Nierop, Het foute Amsterdam 5-13; C.C.Hibben, Gouda in Revolt: Particularism and Pacifism in the Revolt

of the Netherlands 1572-1588 (Utrecht 1983) 29-93.

55 G. Parker, Van Beeldenstorm tot bestan, 120-145; J.J. Woltjer, Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog, 42-62;

C.C.Hibben, Gouda in Revolt, 31-57.

56 Ibidem.

57 G. Parker, Van Beeldenstorm tot bestan, 120-131.

19

(21)

Waarom men nu juist liever geuzen dan de Habsburgse vorst wenste te steunen en binnen de stad liet, had volgens Arie van Deursen voormalig professor aan de VU, er mee te maken dat de geuzen weliswaar gewelddadig waren, maar meer onderscheid maakten tussen vriend en vijand. Geuzen vormden vooral een gevaar tegenover geestelijken. Ook kaapten zij kooplui. De geuzen waren echter geen vreemdelingen. Verder lieten ze de bevolking in de steden vaker met rust. Er valt dan ook te zeggen dat de geuzen in Haarlem zo succesvol konden zijn doordat zij als een minder grote bedreiging werden gezien voor het welzijn van de stad dan de Habsburgse vorsten.58

De dreiging vanuit Bergen kwam echter niet van de grond toen de hugenoten de stad niet de hulp schoten. De Prins en Alva hadden verwacht dat de hugenoten uit Frankrijk zouden komen, maar door interne problemen die uiteindelijk leidde tot St-Bartolomeusnacht, waarbij overal in Frankrijk door aanslagen hugenoten werden uitgemoord, bleek dit niet het geval te zijn. Hierdoor slonken de kansen van Oranje en zijn metgezellen aanzienlijk. Oranje werd verslagen en moest terugkeren. Daarop trokken de legers van Alva door op Mechelen en plunderden zij de stad. Hiermee stelden ze een voorbeeld aan andere steden. Dit had succes en de andere steden in Brabant en Vlaanderen gaven zich over. Daarop trok het Habsburgse leger verder naar Zutphen en paste hier dezelfde tactiek toe. Ook hier had het succes en de noordelijke en oostelijke steden gaven zich over, waarop het leger zich richting Naarden trok. Deze stad werd vrijwel volledig uitgemoord en geplunderd. Dit had echter een heel andere en tegengestelde uitwerking. De Hollandse steden zagen geen schijn van kans dat zij door het leger goed zouden worden behandeld en besloten daarom door te strijden. Haarlem was de eerstvolgende stad die werd belegerd. 59

Beleg van Haarlem, 1572-1573

Het Beleg van Haarlem was een van de belangrijkste gebeurtenissen in de vroege fase van de Opstand. De stad was zeer strategisch gelegen en om de opstandige gebieden in Holland in tweeën te splijten moest Haarlem veroverd worden. Hierdoor was het voor het leger van Alva het eerste doel om te belegeren na de val van Naarden. Hoewel Haarlem als een van de slechtst beschermde steden bekend stond, zou het beleg tegen alle verwachtingen in maar liefst zeven maanden duren. Haarlem lag anders

58 A. Van Deursen, ‘Holland’s Experience of War during the Revolt of the Netherlands’, in: A.C. Duke, C.A.

Tamse, ed., Britain and the Netherlands VI. War and Society (Den Haag 1977) 19-53.

59 E. Kuijpers en J.Pollmann, ‘Why remember terror? Memories of violence in the Dutch revolt’ in: D. Edwards &

M. Ó. Siochrú eds. Ireland 164: context and reactions. (Manchester, 2013) 176-199; M. Stensland, Habsburg

Communication in the Dutch Revolt (Amsterdam, 2012) 27-88; S. Groenenveld, 'De opstand in een radicale fase,

1567-1575',in: S. Groenveld, H.L.P. Leeuwenberg en M.E.H.N. Mout e.a. (eds.), De tachtigjarige oorlog (Zutphen 2008) 86-101.

20

(22)

dan veel andere steden in Holland op een hoger gelegen zandrug en het land om de stad kon daarom niet onder water gezet worden. 60

Haarlem werd na enkele maanden hermetisch afgesloten van de buitenwereld (zie afbeelding). 61 Dit zorgde voor veel problemen en polarisatie binnen de stad. Rijke inwoners in de stad konden het voedsel dat overbleef opkopen. Dit zorgde voor grotere sterfte onder de armen. Er waren ook soldaten die de stad ondersteboven haalden om het nodige voedsel te vinden en er waren geregeld moordpartijen van soldaten op de lokale bevolking. Daarnaast werden katholieke diensten niet meer gehouden en werden de kerken alleen nog voor de protestantse dienst opengesteld. Verder riepen en zongen de verdedigers in de stad antikatholieke liederen en leuzen. Dit moet de polarisatie tussen de katholieke bevolking en protestantse bevolking in de stad versterkt hebben. Tot slot zorgde de keuze om door te vechten of over te geven, naarmate de uitzichten voor de stad steeds hopelozer werden, werden de discussies en polarisatie in de stad heviger.62

De grootste problemen tijdens de belegering waren echter de voedseltekorten die iedereen in de stad trof. In de strijd tegen de honger begon men alle soorten dieren te eten; zelfs de honden en katten waren niet veilig meer.63 De rantsoenen die de stad instelde waren niet voldoende.64 Uiteindelijke waren haast alle dieren in de stad geslacht.65 Tegen het einde van het beleg was er buiten lijnzaadkoeken nagenoeg geen eten meer over en dat wat overbleef kostte een klein fortuin. 66 Verwer zegt dat zijn laatste maaltijd van het beleg bestond uit ‘zonder broot an paerdevleijs […], ende daertoe claer water gedroncken’.67 Voor deze karige maaltijd was hij vijf gulden kwijt.68 Volgens Verwer hadden anderen zelfs zulke honger dat zij alle kruiden en planten tussen de straatstenen en muren aftrokken om op te eten.69 Het is dan ook niet verwonderlijk dat men in deze situaties in staat

60 J.W. Wijn, Het Beleg van Haarlem (Den Haag 1982) 1-15; P. Arnade, Beggars,iconoclasts, and civic patriots:

The political culture of the dutch revolt, 236-241.

61J.J. Temminck, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer: Dagboek van gebeurtenissen te Haarlem van

1572-1581, 23-75.

62 Ibidem; M. Eekhout, 'De kogel in de kerk: herinneringen aan het Beleg van Haarlem, 1573-1630.' in:

Holland: regionaal-historisch tijdschrift, (2011), afl. 2, 108-119.

63 J.J. Temminck, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer, 31. 64 Ibidem, 77. 65 Ibidem, 97. 66 Ibidem, 98, 109. 67 Ibidem, 109. 68 Ibidem. 69 Ibidem, 103-104. 21

(23)

Haarlem en omgeving tijdens het Beleg 1572-1573. Frans Hogenberg (1573). Noord-Hollands Archief: 53-004 6082.

was elkaar te vermoorden om een koek.70 De voedsel schaarste zorgde ook voor een polarisatie tussen de burgerij en de gelegerde soldaten in de stad waarbij het stadsbestuur tussenbeide te komen. De problemen tussen het volk en de ingelegerde soldaten, die elkaar uiteindelijk ook om voedselschaarste wantrouwden, werden steeds erger naarmate de hongertoestanden toenamen in de stad. De soldaten beschuldigden de burgers van het opzettelijk achterhouden van voedsel terwijl de burgers de soldaten beschuldigden alles op te eten. Het stadsbestuur besloot daarom al het voedsel in de stad in kaart te laten brengen en te herverdelen. 71 Uiteindelijk kwam volgens Verwer, de overgave voor velen te laat. Verwer schat dat er rond de 3000 doden gevallen waren en ook na de overgave zouden er nog veel Haarlemmers sterven door de zwakte die ze in deze maanden hadden opgelopen. 72 De rest van Holland besefte hoe erg de situatie in Haarlem was. Veel burgers uit andere steden sloten zich aan bij de legers van de Prins. Voornamelijk uit Delft kwamen veel vrijwilligers.73

70 Ibidem, 98. 71 Ibidem.

72Ibidem, 105, 109, 132.

73 S. Ampzing, Beschryvinge ende Lof der Stad Haerlem (Haarlem, 1628),219-224.

22

(24)

De stad hield op verscheidene manieren contact met het achterland, de Prins en andere steden, om deze versterkingen op een juiste wijze in te zetten. Met postduiven werd contact met de Prins gezocht, deze na lang wachten troepen zond.74 Op 9 april 1573 werd de nood in de stad zo groot dat er schoten uit de kerktorens van Haarlem klonken, waarbij de omliggende steden om hulp werden gevraagd. 75 Deze hulp werd ook kort hierop beantwoord. Zelfs Enkhuizen stuurde schepen naar Amsterdam om de haven te blokkeren. Dit alles had echter geen succes.76 Wouter Jacobsz. merkte op dat vooral de vrouwen overal in de stad moedeloos werden en klaagde dat niets meer uitkomst bood werd er binnen de muren voornamelijk heftige en heldhaftige taal gesproken.77 En bleven de Haarlemmers binnen de muren grote moed houden. Zo waagde zij vele uitvallen op de Habsburgse troepen die buiten de stad gelegerd lagen. Zelfs vrouwen vochten mee volgens Wouter Jacobsz.78 dit lijkt in eerste instantie een bijzonderheid te zijn waar Haarlem trots aan verleend. Toch was het niet uniek in vroegmoderne Europa, waar vrouwen juist vaak deel uit konden maken van de structuur van een opstand of verdediging. Zo waren vaak veel vrouwen aanwezig bij voedselprotesten, omdat zij het huishouden en de inkopen deden. Ook werden vrouwen minder zwaar bestraft. Hierdoor kon het ook zijn dat mannen zich als vrouw verkleedden, de belangrijkste reden moet echter vooral in de overlevingsdrang worden gezocht.79 De moed en strijdlust vierden dus, hand in hand met de moedeloosheid, hoogtij in Haarlem.80

De ontzettingspogingen hadden echter geen succes, waardoor men begon in te zien dat vredesbesprekingen de enige methode waren om inwoners van de stad te redden. Op 11 juni kregen zij hier een kans toe, toen enkele Haarlemmers die met het Habsburgse leger waren mee gekomen, waaronder Joris van Geervliet, contact zochten met de stad.81 Zij werden echter niet toegestaan om in gesprek te treden. Enkele dagen later en op 22 juni werden er wederom pogingen ondernomen maar ook deze hadden geen succes. Pas op 1 juli werd er in Haarlem de knoop doorgehakt en werd er om 11 uur in de ochtend tot 5 uur in de namiddag net buiten de stad op het Blekersveld onderhandeld.82 Op 7 juli ontstond het plan om die de avond een gewapende uitval te doen vanuit de stad en hierbij alle burgers in colonnes de stad uit te voeren. Hierbij zouden wel tweeduizend geuzen uit de stad gevlucht zijn. Toen de poorten nog open waren probeerden de Habsburgse legers de stad alsnog met

74 J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer, 74- 106. 75 Ibidem, 228.

76 Ibdiem, 230.

77 I.H. van Eeghen, Dagboek van broeder Wouter Jacobsz (Groningen 1959-1960) 148, 159, 241-242. 78 Ibidem, 258.

79 N.Z. Davis, ‘Women On Top’, in: Society and Culture in Early Modern France (Stanford, 1965), 124-151. 80 Ibidem, 241-242.

81 Kannnunik binnen de stad Haarlem

82 J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer, 91-109; S. Ampzing, Beschryvinge ende Lof,

212-246.

23

(25)

geweld in te nemen. Er werd echter tijdig alarm geslagen en dit werd dan ook voorkomen.83 De ontsnapping was mislukt. Op 8 juli kwam er nog enige hoop in de stad toen de Prins een brief zond waarin hij beloofde binnen enkele dagen een aanval te doen op de legers voor de stad. Hierbij zou hij op het Spaarne met schepen een afleidingsmanoeuvre uitvoeren terwijl hij vanuit de Hout de linies zou proberen te doorbreken. De vrouwen en kinderen maakte zich de daaropvolgende dagen gereed voor de vlucht. Daarbij werd men naar rang en stand opgesteld om de stad te verlaten. De Prins verloor echter de strijd.84 De geschiedschrijving over wat er verder in de stad gebeurde die dag is verschillend. Verwer maakt melding van plunderingen in de stad, nadat de soldaten door het verlies van de Prins alle hoop verloren hadden, terwijl Ampzing dit niet als plundering beschouwt en stelt dat iedereen alle spullen bijeenbracht om te vluchten. Hoe dan ook, de situatie moet zeer ernstig geweest zijn en de verslagenheid groot. Beide bronnen doen verslag over een Habsburgse gezant die op 11 juli naar de stad kwam om de overgave te bespreken en te melden dat zij de stad ‘christelijk’ zouden behandelen, maar de geuzen en andere beeldenstormers geen genade konden schenken.85 Daarop besloot een groep Duitse soldaten te deserteren. Op 12 en 13 juli werd de vrede getekend en moest de stad een enorme boete betalen van 240.000 gulden betalen, waarvan uiteindelijk 100.000 betaald is. 86

Het Habsburgse regime, 1573-1577

Na het beleg waren de problemen nog niet over voor Haarlem. Nadat een grote groep stedelingen en Prinselijke soldaten waren opgehangen, in gevangenschap stierven, of waren verdronken in het Spaarne, waren er problemen met de Habsburgse soldaten in de stad. Hoewel Haarlem plundering afgekocht had voor 240.000 gulden (waarvan er uiteindelijk 100.000 werd betaald), wilden de soldaten meer soldij zien en begonnen zij te rebelleren.87 Op 28 juli beweerden de soldaten in de stad dat zij nog soldij van 28 maanden tegoed hadden en uitbetaald wilden zien. Ook veel soldaten van buiten de stad trokken hierop met geweld de stad in om de eis kracht bij te zetten. De volgende ochtend werd opgeroepen dat voor het middaguur het bedrag betaald moest worden, en indien dit niet was gebeurd men de bezittingen en het geld zelf uit de huizen zou halen en zou doorverkopen. De nieuwe troepen die net in de stad waren stonden voor het blok; ze hadden de keuze om of de opstandige soldaten te steunen of het wettelijke gezag te steunen. Op 30 juli was er honderdduizend gulden opgebracht waarmee de soldaten op het Sant (de huidige Grote Markt) werden afbetaald. Vergelijkbare opstanden volgden elkaar in de daarop volgende maanden op. Hierbij werd zelfs het aftreden van Alva geëist en

83 Ibidem, 272.

84J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer, 106-108. 85 Ibidem, 107,

86 Ibidem, 105-109.

87 J.W. Marsilje, ‘De geografische, institutionele en politieke ontwikkelingen’ in:T.J. Ree-Scholten (ed.), Deugd

boven geweld, 19-45, aldaar 40-41.

24

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

is niet alleen onvoldoende inventarisatie van de risico’s van de werkzaamheden aan de orde, maar speelt volgens de Afdeling bestuursrechtspraak ook dat de werkgever

Vernieuwende initiatieven die tijdens de lockdown ontstonden, waren ener- zijds initiatieven die naar verwachting vooral bruikbaar zijn in crisistijd. Anderzijds ontstonden

130 Dat woordeken seijckpot mijn noch // vrij // spijt want ick ben veel beter ruijter dan ghij // sijt om mijn te hebben tvolck met duijsten // gaen. dus seijckpot u aersgat en

Ge- vraagd naar waar zij over 15 jaar wil- len wonen, blijken jongeren een duidelijke voorkeur te hebben voor het buitengebied.. Met name lande- lijk wonen vlakbij een

Deze ambitieniveaus bieden een terugvaloptie Het verdient aanbeveling om het ambitieniveau naar beneden bij te stellen als onvoldoende voldaan kan worden aan de voorwaarden voor

Berekeningen door De Nederlandsche Bank (DNB, 2014) 15 laten zien dat een loonimpuls die niet het gevolg is van de gebruikelijke mechanismen binnen de economie

Maar ook de continuering van centrale verantwoordelijkheid is belangrijk, omdat er een minimale bodem voor decentrale verschijnselen binnen het systeem dient te zijn, een beeld