• No results found

De regimewisseling van 1572 in Haarlem lijkt in veel gevallen op de door Boogman en Van Nierop beschreven regimewisselingen in Holland. Zo was er in Haarlem geen Habsburgs garnizoen aanwezig, maar heerste er wel een grote angst dat deze op den duur in de stad gelegerd zou worden. Ook was een van de grootste redenen om met de Opstand te sympathiseren, de 10e penning, aldus J. Pollmann.

Daarnaast kende Haarlem een zekere armoede en stagnatie en een protestants verleden.109 Zo speelde de stad een belangrijke rol in de doperse opstanden van 1535 en waren er nog steeds doperse, lutherse en calvinistische gemeenschappen in de stad aanwezig. Deze groepen zullen echter redelijk klein zijn geweest; zo bestonden de calvinisten (voor zover bekend) uit ongeveer dertien leden.Toch was er wel een grote interesse en volgden velen de hagenpreken en protestantse discussies zonder zich te binden. Dit blijkt onder meer als men kijkt naar het nabijgelegen gebied van de Heren van Brederode. Op de landsheerlijkheid van de heer van Brederode (de Grote Geus), nabij Santpoort, werden in 1566 vele hagenpreken gehouden, waar grote aantallen bezoekers op afkwamen.110 De stad kende echter geen Beeldenstorm. Dit lijkt overeen te komen met wat J.J. Woltjers in zijn boek Tussen vrijheidsstrijd en

burgeroorlog heeft gesteld. Plaatsen waar hevige Beeldenstormen werden gehouden zoals in

Vlaanderen of Amsterdam waren minder gevoelig voor de opstand dan waar dit niet gebeurde, zoals Haarlem. Toch valt dit beeld bij te stellen, omdat in andere steden zoals Leiden waar wel een Beeldenstorm woedde, in dezelfde periode dat Haarlem in opstand kwam tegen het Habsburgse regime.111

Maar waarom had de had de Opstand grip op Haarlem? Sommige patriciërs, zoals Coornhert, stonden in goed contact met de Prins van Oranje vanwege zijn (voormalige) positie als stadhouder. Toch was het merendeel dat deze mening was aangedaan. hadden gematigden de Prins zijn beleid van tolerantie in min of meerdere mate nagevolgd; sommige patriciërs die werden om deze reden voor de Bloedraad gedaagd werden, vluchtte hierom.112 Haarlem werkte net als veel andere Hollandse steden niet altijd naar tevredenheid mee met de vervolging van de protestanten, zo blijkt uit Alva’s brief aan de stad uit 7 januari 1572 waarin hij de stad aanspoort om protestanten op te sporen en af te leveren.113 Toen in 1571-1572 de angst voor vervolging en oorlog geweken leek te zijn, keerden enkelen van hen terug naar de stad. Volgens Verwer speelden zij een belangrijke rol in de overgang van de stad, en daarmee lijkt het beeld dat Boogman en Hibben in Gouda en in andere steden ook in Haarlem aanwezig te zijn geweest.114 In alle steden waren er reeds teruggekeerde ballingen die de publieke opinie naar hun hand probeerden te zetten en vaak nauw contact onderhielden met de rondtrekkende geuzen actief in de stad. Toen de eerste kloosters rond Haarlem, geplunderd werden door geuzen, viel dit samen

109 J.C. Boogman, ‘De overgang van Gouda, Dordrecht, Leiden en Delft’ in: Tijdschrift voor geschiedenis, 81-112;

H. van Nierop, Het foute Amsterdam, 5-13; J. Pollmann, Catholic Identety and the Revolt of the Netherlands, 97.

110 C.L. Verkerk, 'De parochie Haarlem en de religieuze stichtingen binnen haar grenzen' in: T.J. Ree-Scholten

(ed.), Deugd boven geweld, 63-87.

111 .J. Woltjer, Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog, 42-60.

112 H. Bongers, J.R.H. Hoogervorst e.a. Dirck Volkertszoon Coornhert: Dwars maar Recht (Zutphen 1989)11-18,

44-59.

113 Missive van de hertog van Alva aan president en raden om gegevens vanwege de godsdiensttwisten

gevangen personen op te zenden, 7 januari 1572. N-H Archief inventarisnr. 1573; 644.

114 J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer, 4.

31

met de eerste protestantse ballingen die in de stad kwamen. Deze ballingen waren niet welkom in de stad toch werden ze binnengelaten door een grote menigte uit de stad. Het stadsbestuur dat vaak niet adequaat reageerde tegen deze gebeurtenissen stonden met hun rug tegen de muur. Zoals Boogman en anderen hebben laten zien, beschikte men niet over een troepenmacht, omdat de steden deze juist weigerden. Maar ook de schutterijen die deze ‘onrust’ zouden moeten indammen of de ballingen moeten aanpakken grepen in de meesten gevallen niet in. In Gouda speelden de schutterijen, net als tijdens de Beeldenstorm in Amsterdam, een prominente rol, doordat ze niet in actie kwamen. Zij wilden namelijk niet op de eigen bevolking schieten.115 Hierin is Haarlem geen uitzondering gebleken. Een verschil tussen Gouda en Haarlem is dat er moeilijker van ‘verraad’ door de ballingen kan worden gesproken. In Gouda openden zij de Kleiwegspoort na in het geheim brieven naar de Heer van Swieten gestuurd te hebben. Van Swieten trok vervolgens met een handvol geuzen direct de stad binnen. Van een aanval op Haarlem was echter geen sprake. 116

Uit onderzoek van Femke Deen bleek dat de ballingen al voordat ze terugkeerden veel contacten in de stad onderhielden. De ballingen stuurden brieven naar het bestuur van de stad en bevolking en beïnvloedden hierdoor al een gedeelte van de publieke opinie. Eenmaal in de stad zorgden zij vaak dat er nog meer propagandamateriaal de stad in kon komen. Hoe deze contacten en propaganda in Haarlem geregeld werden is nagenoeg niet te zeggen, omdat hier in de bronnen niets over wordt gezegd en hier nog geen gedegen onderzoek naar is gedaan. Wat we wel weten is dat directe overgang in het geval van Haarlem iets ingewikkelder in elkaar zit dan dit in Gouda het geval zou zijn geweest.117 In Haarlem trok op 24 juni een groep prinsgezinde ballingen de stad binnen.118 Dit deden zij om de stad te overtuigen om de kant van de opstand te kiezen. Dit waren onder andere Pieter Kies en Michiel de Wael. Zij bleken veel aanhang te hebben in Haarlem en velen hadden wel oor naar de voorstellen van de heren.119 Dezelfde week nog (27 juni) kwamen er ook andere ballingen terug de stad in. Zo verschenen Berkenrode, Jacob Gerritz en Colderman. Pieter Kies met Michiel de Wael, Gerritz en Colderman waren alle vier lid geweest van de protestantse gemeente in Haarlem in 1566 en waren door de Bloedraad veroordeeld (zie tabel 2 en 3). Dit betekende, zoals Janssen in zijn onderzoek aantoonde dat, zij hun bezittingen in de stad werden verbeurdverklaard.120 Gerritz en de Wael waren

115 J.C. Boogman, ‘De overgang van Gouda, Dordrecht, Leiden en Delft’ in: Tijdschrift voor geschiedenis, 81-112;

H. van Nierop, Het foute Amsterdam,5-13; C.C.Hibben, Gouda in Revolt, 29-93.

116 C.C.Hibben, Gouda in Revolt, 29-31.

117 F. Deen, Publiek debat en propaganda in Amsterdam tijdens de Nederlandse Opstand, 111-148. 118 Waar zij hun ballingschap hadden doorgebracht is mij helaas onbekend.

119 J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer: Dagboek van gebeurtenissen te Haarlem van 1572-

1581(Haarlem 1973) 4.

120 J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer, 4; G. Janssen, ‘Exiles and the politics of

reintegration in the Dutch revolt’ in: History, 36-52.

32

moutmakers en Kies en Colderman brouwers.121 Dit is geen toeval, want haast alle leden van de protestantse gemeenten waren in de bierindustrie betrokken. Een mogelijke verklaring is dat, zij vanwege de graanhandel meer in contact met protestantse opvattingen stonden.122 Hoewel deze beroepen kunnen klinken als kleine nijverheid, verdiende Haarlem veel geld aan de bierproductie en is het goed voor te stellen dat zeker de brouwers vermogend waren, zeker omdat ze uiteindelijk allemaal tot het patriciaat gingen behoren. Berkenrode zelf was echter niet op de lijst van veroordeelden door de Raad van Beroerten. Berckenrode kwam uit een invloedrijke familie, van het landgoed Berkenrode dat tussen Haarlem en Heemstede in lag.123 Dit slot zou uiteindelijk in 1573 door belegeraars vernietigd worden. Hijzelf was een voormalige kanunnik.124Vermoedelijk trokken zij naar de stad, omdat zij nu hun kansen schoon zagen om hun voormalige eigendommen en eer te herstellen. Sinds zij gevlucht en verbannen waren, hadden zij alle bezittingen verloren. Oranje hoopte hier gebruik van te maken door met de belofte dat de ballingen bij terugkeer, en indien de steden de opstand zouden steunen, de ballingen baantjes en bezittingen kregen en dat zij hiermee hun eer terug zouden krijgen, zo blijkt uit onderzoek van Janssen.125

Deze ballingen trokken de stad als ware helden binnen. Deze inkomsten waren haast Blijde Inkomsten, ingericht met toeters en bellen en zouden ook een grote schare volgers hebben gehad waar het stadsbestuur niet omheen kon. Zo schrijft Verwer bij de binnenkomst van Lancelot Brederode het volgende: ‘Den 14e deser maent is Lancelot van Brederode binnen Haerlem gecomen ende is van zeeckere Persoonen met zanderlijnge triumph als met trommelen, pijp ende vaen met wagens ingehaelt ende elck een die hem inhaelden hadden drie groene helmen op haer hoeden van die in duijnen wassen.’126 Ook de inkomst van De Vries suggereert dat er een grote groep mensen hem steunde. ‘Die gemente dit haerende hebben daer wel nae geluijstert, alsoe dat zij doer haer sccene voorgeven ende haer heijmeleijcke gisten (zoe men seggen wilden) veel anhangers ende liefheUbers gecregen hebben.’127

Niet iedereen haalde de ballingen met blijdschap binnen. Zo schrijft Verwer: ‘Want men altijt wel luijden vint, die als blinde ende onbedochte tot het qualijck varen ende destructie van een goede gemeente ende stadt geneijcht zijn.’128 Dit houdt mijns inziens in dat de protestantse gemeenschap zorgde voor het algemene welzijn van de samenleving met haar aanwezigheid. Dit beeld dat Natalie

121 J. Spaans Haarlem na de reformatie, 275. 122 Ibidem 37.

123 De heerlijkheid Berkenrode is (weer) opgegaan in de gemeente Heemstede en ligt aan de Herenweg. 124 J. Spaans Haarlem na de reformatie, 40.

125 G. Janssen, ‘Exiles and the politics of reintegration in the Dutch revolt’ in: History, 36-52. 126 J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer, 8.

127Ibidem, 4. 128 Ibidem.

33

Davis in de jaren zeventig opwierp in de debatten rond de Franse religieoorlog, en de wederzijdse strijd tussen de protestantse en katholieke burgers, valt dan niet volledig in de Nederlandse context te plaatsen. Wel kan worden opgemerkt dat er dezelfde soort gedachten over vervuiling voor de gehele gemeente werd ervaren door delen van de bevolking. Zo zagen de protestanten de Haarlemse beelden in de kerken als vervuiling, net zo als dat Verwer en andere katholieken protestanten als vervuilend zagen. Het grootste verschil is de frequentie van het geweld dat in beide oorlogen door de bevolking tegen elkaar werd gebruikt.129

Uit de dagboeken blijkt dat het beeld, dat de geuzen en ballingen in de ballingsoorden in Duitsland en Engeland verder geradicaliseerd waren, te kloppen.130 Zo werd op dezelfde dag dat de ballingen de stad binnenkwamen het Bernadetteklooster net buiten de stad geplunderd. Wie hier precies achter zaten wordt niet vermeld, maar dat het ging het om een groep mede geradicaliseerde ‘geuzen’ staat wel vast. Dit geweld tegen katholieke geestelijke instellingen lijkt een patroon aan te nemen. Niet veel later (4 juli) wordt ook het Regulierenklooster ten noorden van de stad geplunderd. Dit laat duidelijk zien hoe de situatie escaleerde zodra de ballingen terugkeerden in de stad.131 Uiteindelijk werden er op nog meer kloosters en kloosterlingen aangevallen; dit weer precies op het moment dat er een groep protestantse ballingen, waaronder Lancelot van Brederode (broer van Hendrik), in de stad kwamen. Dit doet mij daarom wel zeer sterk vermoeden dat dit werd aangewakkerd door de terugkerende ballingen.132 Niet alleen de komst voor de ballingen in Haarlem zorgde echter voor onrust in de stad. In juli deed Bossu aan het hoofd van enkele koninklijke troepen een aanslag op Haarlem, waarbij hij duidelijk hulp had binnen de stad. Wanneer de opzet niet tijdig ontdekt was, had hij de stadspoorten geopend gevonden en de stad zonder slag of stoot kunnen innemen. Nadat de aanslag mislukt was, werd alsnog de eed van trouw aan Oranje gevraagd. 133

Belangrijker is echter de vraag of de ballingen steun kregen van de inwoners van de stad zelf of dat zij in een kleine groep opereerden. In de dagboeken van Verwer worden zij vaak ‘geuzen’ genoemd, maar of het hierbij alleen om de groep watergeuzen zou gaan betwijfel ik. Zo krijgen de ‘geuzen’ op 17 juli hun eerste kerkdienst in de Bakkenesserkerk.134 Het lijkt mij dus logischer dat het hier om een algemenere benaming gaat voor protestantse groepen in de stad die niet direct aan de watergeuzen

129 N. Z. Davis, “The rites of violence: religious riot in sixteenth-century France”, in Society and culture in early

modern France (Stanford, 1975), 51-91; J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer: Dagboek van gebeurtenissen te Haarlem van 1572-1581(Haarlem 1973) 4-23.

130 G. Janssen, ‘Exiles and the politics of reintegration in the Dutch revolt’ in: History, 36-52. 131 J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer, 5-9.

132 Ibidem, 6-23.

133 J. Spaans, Politieke verandering en bestuurlijke cultuur in Haarlem 1572-1578, 1618, in: Bulletin. Werkgroep

elites 9 (1989), 38-51 aldaar 40.

134 Ibidem, 8.

34

gelinieerd waren. Ik denk zelfs dat er niet al te veel onderscheid moet worden gemaakt tussen de ballingen en geuzen. Dit omdat geuzen vaak ballingen uit verschillende windstreken van de Lage Landen waren. Deze ballingen werkten wel heel nauw samen met de ‘geuzen,’ waardoor er moeilijk onderscheid te maken valt. Hierbij kregen ballingen die niet uit Holland kwamen een militaire functie en ballingen die wel uit Holland (en vaak nog uit de stad die zij weer betrokken) een besturende functie. Ditzelfde zien wij ook gebeuren in Haarlem, waar de Friese/Ommelandse Ripperda een militaire functie krijgt en Kies een belangrijke functie in het stadsbestuur gaat bekleden. Daarnaast werd er in de stad een tweekerkenbeleid afgesproken. Om dit twee-kerkenbeleid succesvol te laten verlopen werden er onderlinge afspraken gemaakt, zodat het geweld in de stad tussen de religies beperkt zou blijven. De stad ging tussen 4 en 22 juli officieel over naar de Opstand. Op 4 juli 1572 (ten tijde van de plundering van het Regulierenklooster) werd een akkoord tussen de geuzen en de stad gesloten waarin besloten werd dat de magistraten op een zelfde manier zouden worden gekozen. Daarnaast zou er ook geen verandering in de rechtsspraak komen en zou de autonomie van de stad gewaarborgd blijven. Ook hoefde de stad niet te vrezen voor garnizoenen tenzij er sprake zou zijn van groot gevaar.135 Maar uiteindelijk moesten de stedelingen pas op 22 juli de eed van trouw aan Prins verlenen en was de stad hierdoor wel.136 Deze afspraken waren echter een heikel punt, want op 4 oktober blijkt Lumey137 zich niet aan de afspraken omtrent het beschermen van de kerkelijke goederen te houden. Tot tweemaal toe vinden er namelijk Beeldenstormen plaats. Het stadsbestuur lijkt, net als de meerderheid van de burgers van de stad, een gematigd beleid voorgestaan te hebben. Zo verhinderden zij de beeldenstormers op 29 oktober en op 3 en 4 mei, met behulp van de Prins van Oranje, de kerken te bestormen.138 Of deze beeldenstormers alleen van buiten de stad kwamen of ook inwoners van Haarlem zelf deelnamen, wordt niet gezegd. De bronnen suggereren dat het kwade meestal van buitenaf in de stad kwam, maar het kan goed zijn de Haarlemmers tijdens of na verloop van jaren niet voor nog meer polarisatie wilden zorgen en hierdoor zwegen over de Haarlemmers die deelnamen aan de Beeldenstorm.

Opvallend genoeg lijkt er verder weinig gediscussieerd te zijn over deze Beeldenstorm in het stadsbestuur. De discussies over de te volgen koers, namen in de stad wel toe naarmate de legers van Alva de stad begonnen naderen. Zoals uit het dagboek van Verwer blijkt, werden er op 2 december missiven op naam van de Habsburgse stadhouder van Holland Bossu in Haarlem ontvangen. Vermoedelijk gaat het hier om de brief die al op 25 november door Bossu geschreven was. In de brief wordt de stad te kennen gegeven dat als het zich niet direct overgeeft aan het Habsburgse leger,

135 J. Spaans, Haarlem na de Reformatie, 41. 136 Ibidem, 9.

137 Willem II van der Marck heer van Lummen (Lumey), was een gevreesd Geuzen admiraal opperbevelhebber. 138 Ibidem, 9-16.

35

Haarlem hetzelfde lot zouden ondergaan als de steden Mechelen, Zutphen en Naarden.139 In de brief wordt de stad op een dringende, doch ‘hulp behoevende’ toon aangesproken, waarin de stadhouder zijn misgenoegen over het laatdunkende gedrag tegenover God en de koning opzijschuift om de stad te waarschuwen voor het gevaar van armoede en geweld die de stad zal treffen indien zij niet inbindt. Dit blijkt eigenlijk een verkapte vorm van een dreigement te zijn. Als de stad niet inbindt dan zullen alle huizen branden en zal er geen werk noch voedsel meer in Haarlem zijn. Daarnaast zou nieuwe religie enkel voor chaos zorgen.140 Deze brief zou daarmee ingaan op de angst die in de stad aanwezig was, zoals deze reeds besproken is. Daarnaast beschuldigde Bossu de Prins van Oranje ervan een slecht heerser te zijn, terwijl de koning een goed heerser is voor zijn onderdanen. ‘Van uwe goederen te verlaeten eenen sachtmoedigen ende barmhartigen Prinze omme ean te hangen eenen die hem selven van tevoren verdorven hebben niet andere en soekt met leugen’. De Prins wordt er niet alleen van beschuldigd dat hij voor de problemen in het land heeft gezorgd door mensen tegen de rechtmatig vorst op te hitsen, maar ook wordt duidelijk gemaakt dat de Prins schuldig is aan de plunderingen en moordpartijen. Kortom, alleen de koning kan de stad nog redden: ‘mij (de Graaf van Bossu) versekerd houde vande gewoonlijke sachtmoedigeyd vande Coninklijke Majesteyt onsen genadigen Here, dat so verre gy luyden wilt kommen tot kennisse ende berou al ter sijn magt u nader komt, dat gy allegader sult worden ontfangen in genade’. 141

De brief zorgde in Haarlem voor veel problemen in het stadsbestuur. Een groep stadsbestuurders betoogde om de stad op te geven en in te gaan op de eisen van Bossu. Zij begonnen bij binnenkomst te vergaderen tot negen uur in de avond. Wie deze mening allemaal waren aangedaan wordt niet helemaal duidelijk gemaakt door Verwer. Wel blijkt uit de bespreking dat zijn vader (Jan Verwer), van Hooren, De Vries, Assendelft en Schagen aanwezig zijn geweest. Maar vermoedelijk gaat het over een grote groep (katholieke) oud-bestuurders de erop aandrongen om de stad over te geven, omdat negen van hen tijdens het beleg huisarrest kregen indien zij niet de stad uit gevlucht waren naar Amsterdam (zie schema 3). Zij waren zich hierbij hoogstwaarschijnlijk zeer bewust van de gevaren die zij op zich namen. Zo werd geloot om te bepalen wie er naar Amsterdam zou gaan. Verwer omschrijft dit als volgt: ‘ende dat den Raet niet secret en was, als het behoerden (want Pieter Janssz. Kies cum sociis en wouden in dese saecken niet stemmen), zoe en wouden zij niet trecken […], ende dochten dat zij niet bequaem (of het loot op haer gecomen hadden) en waeren, om het rapoert over to dragen, want zij sagen verder ende ten was geen kinderspul’ omdat het, zoals Verwer opmerkt, geen ‘kinderspul’ was werd er ook voorzichtig in de omschrijving gedaan en worden er weinig namen genoemd.142 Dat de

139 S. Ampzing, Beschryvinge ende Lof, 171-173. 140 Ibidem.

141 Ibidem.

142 J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer, 16-18.

36

prinsgezinden niet aanwezig waren mag geen verrassing heten, aangezien deze groep ballingen uiteraard niet zouden ingeven, omdat voor hen alles op het spel stond. Of het dus een officiële bijeenkomst geweest is valt te betwijfelen. Er werden uit alle leden drie personen gekozen, aan de hand van de loten, welke zich naar Amsterdam zouden begeven om de overgave van de stad aan Alva te overhandigen. Hoewel Verwer senior eerst tot deze drie was gekozen, wenste Schagen voor hem in