• No results found

Effectiviteit van de Wraparound Care : cliënttevredenheid en doelrealisatie van de Wraparound Care toegepast door CJG-coaches van de gemeente Haarlem

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Effectiviteit van de Wraparound Care : cliënttevredenheid en doelrealisatie van de Wraparound Care toegepast door CJG-coaches van de gemeente Haarlem"

Copied!
81
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Effectiviteit van de Wraparound Care

Cliënttevredenheid en doelrealisatie van de Wraparound Care toegepast door CJG-coaches van de gemeente Haarlem

Masterscriptie Opvoedingsondersteuning Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam V. (Vincent) van Ineveld, 10473181 Studentbegeleider UvA: dr. F.B. (Floor) van Rooij Tweede beoordelaar: dr. L. (Loes) van Gelderen Opdrachtgever: Centrum Jeugd en Gezin in gemeente Haarlem Amsterdam, Juni 2014

(2)

- 2 - Abstract

Effectiveness of Wraparound Care

Clients satisfaction and goal achievement of the Wraparound Care deployed by CJG coaches in municipality of Haarlem

The new youth law (2015) renders municipalities responsible for youth care. The coaches of the Youth and Family Center (CJG) of the municipality of Haarlem work according to the Wraparound Care (WAC). Satisfaction and goal achievement were qualitatively (n = 17) and quantitatively (n = 44) studied. Respondents were satisfied and attributed their satisfaction to non-WAC specific characteristics of the support. Above 70% of the goals were met, and the causes were in most cases not attributed to the WAC. Parent’s divorce seems to be a major factor in the failure to achieve goals. Judging from the satisfaction and the level of goal achievement the support by the CJG-coach, based on the WAC, seems suitable to the new youth law.

(3)

- 3 - Inhoudsopgave Inleiding pagina 4 Onderzoeksmethode pagina 15 Deelstudie 1 pagina 16 Deelstudie 2 pagina 19 Resultaten pagina 23 Deelstudie 1 pagina 23 Deelstudie 2 pagina 29 Discussie pagina 45 Samenvatting pagina 43 Literatuurlijst pagina 44 Bijlagen pagina 58

(4)

- 4 - Inleiding

In de evaluatie van de Wet op de jeugdzorg (Baecke et al., 2009) en de analyse van de Werkgroep Toekomstverkenning Jeugdzorg (Heijnen et al., 2010) worden verschillende problemen van het huidige Jeugdzorgstelstel beschreven. Van Viegen en Vermolen (2013) categoriseren deze problemen op vijf gebieden. Ten eerste ligt veel nadruk op zware en dure zorg. Nadruk op preventieve zorg ontbreekt waardoor ‘kleine’ problemen uitgroeien tot jeugdzorgkwesties. Ten tweede is het ‘probleem denken’ toegenomen. Vragen over

opvoeding worden al snel als problemen gezien. Ten derde oefenen media en politiek druk uit op de kwaliteit van Jeugdzorg wat risicomijding tot gevolg heeft. Om hieraan te voldoen en om zich juridisch in te dekken moeten professionals zich houden aan administratieve procedures en protocollen. Dit komt de kwaliteit van hulpverlening niet ten goede (Van Viegen & Vermolen, 2013).Ten vierde is er onvoldoende afstemming tussen zorgaanbieders, zodat zorgaanbieders langs elkaar heen werken en de samenhang over het hoofd wordt gezien. Ten slotte draagt het complexe financiële systeem niet bij aan de kwaliteit van jeugdzorg. Bovenstaande tekortkomingen vragen om een verandering (Van Viegen & Vermolen, 2013).

Vanwege bovenstaande problemen wordt door middel van een transitie (overheveling van financiering en verantwoordelijkheid naar de gemeenten) en transformatie (de

inhoudelijke verandering van de jeugdzorg) van de jeugdzorg concrete invulling gegeven aan de nieuwe jeugdwet (Van Yperen & Van Woudenberg, 2011). Deze transformatie is verdeeld in twee pijlers: 1. Kwaliteit van de omgeving en 2. Een samenhangende zorgstructuur. De eerste pijler draait om het op peil brengen van de kwaliteit van de omgeving algemene jeugdvoorzieningen, zoals: kinderopvang, buurthuizen en sportclubs. Deze pijler ziet toe op een gunstig opgroei- en opvoedklimaat, waarbij beleid ook gericht is op het versterken van de informele steun van sociale netwerken, de zogeheten pedagogische civil society. De tweede pijler valt uiteen in drie compartimenten: opvoeding versterken (basiscompetenties opvoeders

(5)

- 5 - en professionals versterken), versterking ondersteunen (intensievere pedagogische hulp, zoals thuishulp of ambulante begeleiding, als aanvulling op het eerste compartiment) en opvoeding overnemen (zoals uithuisplaatsing). Dit laatste compartiment is het minst wenselijk omdat de oorspronkelijke opvoedcontext in sterke mate wordt doorbroken (Van Yperen & Van

Woudenberg, 2011).

Ook gemeente Haarlem bereidt zich voor op de nieuwe jeugdwet. De nota Samen voor Jeugd: Transitie Jeugdzorg Haarlem (Gemeente Haarlem, 2012) beschrijft dat de gemeente zich voorbereid op komende veranderingen en heeft de doelstelling om jeugdige burgers gezond, veilig, gelukkig en met gelijke ontwikkelingskansen op te voeden. Gemeente Haarlem onderscheidt daarbij drie groepen burgers: 1. Zelfredzame burgers, 2. Burgers met tijdelijk regieverlies en 3. Burgers met langdurig of permanent regieverlies. De zorg met de bijbehorende gestreefde verdeling die hierbij aansluit is: 1. Basiszorg (80%), 2. Maatwerk voor kwetsbare burgers (15%) en 3. Vangnet voor de meest kwetsbare burgers (5%). Om deze verdeling te bereiken zijn vier uitgangspunten opgesteld: 1. Kracht van ouders, jongeren en hun sociale omgeving als basis, 2. Ondersteunen in plaats van overnemen, 3. Hulp inzetten in de directe omgeving en 4. Minder schakels en minder gezichten.

Een belangrijke rol in het verwezenlijken van deze vier uitgangspunten wordt door het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) ingenomen (Gemeente Haarlem, 2012). Dat doen zij door in te spelen op het brede veld van opvoeden en opgroeien van de basisvoorzieningen tot passende hulp en de coördinatie van deze hulp. CJG-coaches worden vanuit het CJG ingezet om het gat te dichten tussen gespecialiseerde hulp en basisvoorzieningen door snelle,

kortdurende en zo licht mogelijke hulp te bieden. CJG-coaches bieden direct hulp aan

gezinnen met hulpvragen. Hulpvragen komen via bepaalde vindplaatsen (op het moment zijn dat wijkteams of scholen) bij de CJG-coach die vervolgens een analyse van problemen en krachten binnen het gezin maakt. De CJG-coach kan vervolgens zelf hulp bieden of externe

(6)

- 6 - hulp (gespecialiseerde hulp) inschakelen. De interventie die CJG-coaches uitvoeren is

gebaseerd op het Wraparound Care model (WAC) (van Tuyn, 2013).

De WAC wordt in Nederland beschreven als een methodiek. Deze meta-methodiek kenmerkt zich door aan te sluiten bij de vraag van cliënten waardoor maatwerk wordt geleverd (Schamhart & Colijn, 2012). Binnen de WAC kan gebruik worden gemaakt van bestaande methoden of instrumenten, zolang deze aansluiten bij bepaalde principes en fasen van de WAC. Beslissingen worden door het gezin zelf genomen waardoor de zorg op maat wordt geleverd, wat de WAC geschikt maakt voor een diversiteit aan problematieken, gezinnen en omgevingen. Bruns et al. (2004) onderscheiden vier fasen: 1. Voorbereiding en betrokkenheid van team, 2. Ontwikkelen van een gezinsplan, 3. Uitvoeren van het gezinsplan en 4. Afronden. Daarnaast zijn ook 10 principes onderscheidden (zie tabel 1).

Tabel 1

Principes van de WAC

Principe Uitleg

1. Gebaseerd op teamwork Het team bestaat uit leden uit het formele en informele netwerk die gekozen zijn door het gezin.

2. Resultaatgericht Het begeleidingsteam bindt doelen en strategieën van het

begeleidingsplan aan waarneembare en meetbare indicatoren van succes, monitort op basis van deze indicatoren en stelt eventueel het begeleidingsplan bij op basis van deze indicatoren.

3. Doorzettingsvermogen Ondanks uitdagingen houdt het team vol in het werken naar het einddoel zoals beschreven in het gezinsplan totdat het team besluit dat begeleiding niet meer nodig is.

4. Gezin heeft een stem en kiest Perspectieven vanuit het gezin worden bewust ontlokt en zijn leidend gedurende alle fasen van de WAC. Het team streeft ernaar om de waarden en voorkeuren van het gezin te weerspiegelen.

5. Cultureel bekwaam Het begeleidingsproces demonstreert respect en bouwt op waarden, voorkeuren, overtuigingen, cultuur en identiteit van het gezin en de omgeving.

6. Eigen kracht als basis Het begeleidingsproces identificeert, is gestoeld op en stimuleert de vermogens van kennis, vaardigheden en middelen van het gezin en andere teamleden.

(7)

- 7 - 7. In eigen leefomgeving Het team implementeert begeleidings- en zorginterventies die

toegankelijk en benaderbaar voor het gezin. Hierbij worden

belemmeringen vermindert om op een veilige wijze de integratie met de buurt te bevorderen.

8. Samenwerking Teamleden werken samen en delen verantwoordelijkheid voor het ontwikkelen, uitvoeren, monitoren en evalueren van het gezinsplan. In dit gezinsplan worden individuele perspectieven, opdrachten en ondersteuningsvormen samengevoegd tot het realiseren van een gemeenschappelijk doel.

9. Netwerkondersteuning Het team gaat op zoek naar ondersteuning vanuit het netwerk van het gezin en stimuleert actieve deelname van deze ondersteuning. Het gezinsplan reflecteert activiteiten en interventies die gebaseerd zijn op aanwezige hulpbronnen in het netwerk.

10. Op maat Om de doelen te ontwikkelen en uit te voeren van het gezinsplan worden strategieën, ondersteuning en diensten op maat gemaakt.

Noot: Bruns et al. (2004)

De huidige literatuur heeft de neiging om de WAC als een veelbelovende interventie te omschrijven (Bruns et al., 2010; Painter, Allen, & Perry, 2011). Toch wordt ook kritiek geleverd. Zo beschrijven Bickman, Smith, Lambert, en Andrade (2003) en Farmer, Dorsey, en Mustillo (2004) de WAC als een interventie waarvoor in de literatuur geen bewijs voor

effectiviteit is. Vanwege de beperkte hoeveelheid effectiviteitsstudies en de veelal methodologische beperkingen in onderzoeken naar de WAC zien zij de WAC als een

interventie met een zwakke bewijslast voor effectiviteit. Deze kritiek heeft geleid tot een twee belangrijke veranderingen. 1. Theoretische onderbouwing van de WAC en 2. Een meta-analyse over de effecten van de WAC (Bruns et al., 2010).

Walker en Matarese (2011) presenteren een theorie of change voor de WAC. Deze theoretische onderbouwing is nodig om de uitvoering van de WAC te verbeteren (Walker & Koroloff, 2007; Walker & Matarese, 2011). Enige theoretische onderbouwing, vóór de theorie

of change, werd gevonden in de theorie van Bronfenbrenner (1979) en in het ‘systems of

care’-model (Chenven, 2010). Beide benadrukken het belang van omgevingen en de connectie tussen die omgevingen waarin een kind opgroeit. Al vanaf de jaren ’80 bestaat het idee dat

(8)

- 8 - cliënten met meervoudige en complexe problemen gebaat zijn bij een geïntegreerde

samenhangende hulpverlening (Chenven, 2010).

De theory of change biedt een theoretisch raamwerk voor de WAC. In dit raamwerk zijn causale relaties van programma activiteiten met programma doelen opgenomen (Walker & Matarese, 2011). Walker en Matarese (2011) zeggen dat deze causale relaties zich berusten op empirisch onderzoek, welke verderop wordt besproken, en intuïtie van uitvoerder. De theorie wordt in figuur 1 schematisch weergegeven en begint met de veronderstelling dat de 10 principes en de vier fasen worden toegepast door een gedreven en hecht team

(professioneel en informeel). Belangrijk tijdens het proces is ook dat de door het team samengestelde doelen en strategieën een mix zijn van ondersteuning vanuit professionals, omgeving en aanwezige ondersteunende diensten. Het team houdt zichzelf verantwoordelijk, monitort, voert uit en stelt eventueel doelen en behoeften bij. De tussentijdse doelen

(intermediate outcomes zoals beschreven in figuur 1), worden door twee routes bereikt. De eerste route loopt via een actieve betrokkenheid van zowel het formele als informele netwerk, wat zorgt voor optimale aansluiting met beschikbare ondersteunende diensten. Omdat

teamleden (waaronder het gezin) autonoom zijn, hebben zij het gevoel belangrijk te zijn voor het proces, waardoor zij volhardender zijn in het behalen van de gestelde doelen in

tegenstelling tot mensen die verplicht worden deel te nemen. Mensen die het gevoel hebben belangrijk te zijn, zijn productiever en creatiever (Ryan & Deci, 2000). Kortom: teamleden zijn gemotiveerd in het creëren en op maat maken van een programma, vanwege de

autonomie die zij hebben verworven, en zijn gemotiveerd om deel te nemen aan de door hun gekozen ondersteuning. De tweede route is gericht op het versterken van persoonlijke

kwaliteiten. Door middel van empowerment, het vergroten van zelfredzaamheid, de focus op kwaliteiten, het vieren van successen en het nut van actieve participatie krijgt het gezin het gevoel zelf een verschil te kunnen maken in hun eigen leven (Maddux, 2003, zoals

(9)

- 9 - beschreven in Walker en Materese, 2011). Langere termijn uitkomsten worden gerealiseerd doordat het programma op maat gemaakt wordt. Formulering van deze doelen zijn bij

voorbaat gericht op een duurzame verandering (Walker & Matarese, 2011). Omdat de doelen op maat gemaakt zijn, zijn deze per situatie verschillend. Voorbeelden van doelen die

opgesteld zijn door een gezin: realiseren van verbetering in leef- en woonafspraken, psychische gezondheid, relaties, school functioneren en sociaal netwerk.

Figuur 1. Schematische weergave van de Theory of Change

Noot: Walker en Matarese (2011).

Naast de theoretische onderbouwing werd ook een meta-analyse naar de WAC uitgevoerd. De meta-analyse van Suter en Bruns (2009) laat zien dat, in vergelijking met

(10)

- 10 - gebruikelijke zorg, over alle leefgebieden heen een effectgrootte van .33 is gevonden. Dit geldt als een middelgroot effect in de sociale wetenschappen. Deze uitkomstmaat is gebaseerd op vijf leefgebieden (tussen haakjes de effectmaat): 1. Woonsituatie van kinderen (.44), 2. Mentale gezondheid (.31), 3. Dagelijks functioneren (.25), 4. School functioneren (.27) en 5. Criminaliteit (.21). De meta-analyse had betrekking op zeven onderzoeken van 1986 tot en met 2008. Onderzoeken in deze meta-analyse werden opgenomen als ze een experimenteel of quasi-experimenteel design (alléén zonder random toewijzing). Hieruit kan worden

geconcludeerd dat de WAC een effectievere benadering is dan gebruikelijke zorg. Tussen bovenstaande meta-analyse van 2009 en heden (2014) zijn nog drie

onderzoeken gedaan naar een effect van de WAC1. Cox, Baker en Wong (2009) onderzochten de WAC op effectiviteit voor kinderen en jongeren (7 – 18 jaar) die een overgang

doormaakten van residentiele zorg naar een thuissituatie of om thuis te blijven wonen. Resultaten tonen aan dat wanneer kinderen of jongeren vooraf aan het programma minder probleemgedrag vertoonden de WAC succesvoller was. Kinderen of jongeren met

middelmatige geestelijke problemen lieten de beste resultaten zien in de overgang naar of behoud van thuis wonen. Deze resultaten werden niet gevonden voor kinderen of jongeren met ernstige problemen. Painter (2012) vond wel een effect voor kinderen en jongeren (5-17 jarigen) met ernstige emotionele stoornissen. Opvoeders rapporteerden verbetering in mentale

1

Over dit tijdsspan is geen meta-analyse uitgevoerd. Om dit gat te dichten is een literatuuronderzoek gedaan naar effecten van de WAC. De UvA bibliotheek is hiervoor geraadpleegd waarbij gezocht werd met de zoekterm ‘wraparound’ waarbij de tijdscriteria vanaf 2009 tot 16 januari 2014 werd gesteld. In totaal bleken 92 onderzoeken hieraan te voldoen. Deze onderzoeken werden geselecteerd als de studie peer-reviewed was en

betrekking had op de WAC benadering naar jeugdigen en/ of gezinnen. Dubbele onderzoeken werden verwijderd. Er bleven 19 onderzoeken over. Vervolgens werden deze onderzoeken grondiger bestudeerd waarbij de volgende exclusie criteria gesteld: review analyses/ archief onderzoek , reeds uitgevoerde onderzoeken die opnieuw werden bekeken, de uitvoering van de WAC, specifieke kenmerken van de WAC en uitvoering van de WAC op school. De volgende inclusie criteria werd gesteld: nieuw empirisch onderzoek naar de WAC als geheel met betrekking tot de gezinssituatie, de implementatie en/ of de uitvoering. Drie onderzoeken voldeden aan de gestelde inclusie en exclusie criteria.

(11)

- 11 - gezondheidssymptomen, gedrags- en emotionele kwaliteiten van kinderen en een daling van opvoedingsbelasting van 6 maanden tot en met 24 maanden. Bovenstaande twee onderzoeken hebben verschillende beperkingen zoals: geen randomisatie, ontbreken van een controlegroep, veel uitval en een lage betrouwbaarheid van de gebruikte vragenlijst.

Naast deze twee kwantitatieve onderzoeken is ook een kwalitatief onderzoek gedaan. Painter, Allen en Perry (2011) deden een kwalitatief onderzoek naar de ervaringen van 40 ouders die betrokken zijn geweest bij een WAC interventie. De doelgroep betrof ouders met kinderen tussen de 4 en 13 jaar oud die gediagnostiseerd waren met ernstige emotionele problemen. Interviews werden afgenomen bij ouders en richtte zich op vier fasen van de interventie: 1. Verwijzing naar de WAC, 2. Betrokkenheid met de WAC, 3. Ervaringen tijdens de WAC en 4. Overgang naar het beëindigen van de WAC. De interviews zijn

getranscribeerd en gecodeerd. Het belangrijkste thema voor de verwijzing naar de WAC zijn terugkerende problemen op school (75%). Tijdens de tweede fase geven ouders aan dat ze het belangrijk vonden dat de hulpverlener contact maakte met het kind (88%), met de ouder(s) (85%) en dat de hulpverlener bij hun thuiskomt (55%). In de derde fase werd aan ouders gevraagd welke aspecten van de interventie het verschil maakten. Naar aanleiding van deze vraag bleken de volgende thema’s belangrijk voor ouders: empowerment (75%), nieuwe vaardigheden leren (65%), zich niet alleen voelen (53%) en het betrekken van het gehele gezin (50%). Over de laatste fase van de WAC vertelden de ouders dat 35% alle doelen hadden gehaald, 48% nog niet klaar was om te stoppen en dat 70% vooraf op de hoogte was van het beëindigen van de WAC. Opvallend aan dit onderzoek is dat ouders die betrokken waren geweest bij de WAC interventie tevens interviews afnamen bij andere ouders. Dit werd gedaan vanuit de gedachte dat ouders vrijer zouden vertellen tegen iemand die dezelfde interventie had gevolgd.

(12)

- 12 - Bovenstaande onderzoeken, de meta-analyse uit 2009 en de theoretische

onderbouwing wekken de indruk dat dat WAC de potentie heeft om effectief te zijn. Daarnaast suggereert Bruns et al. (2010) dat de WAC kosten-effectief zou kunnen zijn. Immers wordt de zorg in de omgeving van de jongere aangeboden wat goedkoper is dan wanneer de jongere uit huis wordt geplaatst. Bij elkaar opgeteld zou de WAC wellicht ook ingezet kunnen worden in Nederland om aan te sluiten bij de nieuwe jeugdwet.

In Nederland is de WAC in opmars (Hermanns, Klap, Smit, & Zwart, 2012). Zo zijn in verschillende delen van Nederland programma’s gebaseerd op de WAC, al dan niet in

voorbereiding op de nieuwe jeugdwet. In de provincie Zeeland heeft de afgelopen jaren een verandering plaatsgevonden waarbij de jeugdzorg is gebaseerd op de WAC (Hermanns et al., 2012). In Utrecht en Amersfoort zijn twee interventies naar de WAC afgerond (Schamhart & Colijn, 2012). Het eindrapport concludeert dat de WAC in Nederland toe te passen is.

Daarnaast is in verschillende praktijksituaties ervaring opgedaan

(http://www.onderzoek.hu.nl, zoekterm: ‘wraparound’) en worden WAC-trainingen gegeven (http://www.opvoedpoli.nl). Ondanks de opleidingen en procesonderzoeken, is een

effectiviteitsonderzoek uitgebleven.

Het onderzoek van Schamhart & Colijn (2012) heeft tot een gedeeltelijke herziening voor de WAC in Nederland geleid. Vier uitgangspunten worden onderscheiden:

Empowerment, samenwerking, monitoring en een positieve benadering (Schamhart & Colijn, 2012). Daarnaast zijn de 10 principes gedeeltelijk herzien waarbij het grootste verschil is dat het Nederlandse model niet uitgaat van een team (bestaande uit het sociale netwerk en

professionals) rondom een gezin, maar dat één gezinswerker samen met het gezin kiest welke specialistische hulp, indien nodig, gewenst is (Schamhart & Colijn, 2012). Daarmee komt het tweede principe ‘gebaseerd op teamwerk’ te vervallen. Daarnaast word het principe

(13)

- 13 - veiligheid in het gezinsplan indien sprake is van een onveilige situatie voor een van de

betrokkenen. De gezinswerker heeft hierbij een generalistische in plaats een specialistische functie. Ten slotte beschrijft Hermanns (2009) de opbouw van de WAC in 13 stappen: 1. Identificeren van sleutelpersonen in het leven van de cliënt, 2. Betrokkenen uitleg geven over de werkwijze van de WAC, 3. Het samenstellen van een WAC-team, 4. Bepalen welke professionele voorzieningen bij de cliënt betrokken zijn en selecteren welke voorzieningen (nog) nodig zijn, 5. Opstellen van een plan met meetbare doelen, 6. Bepalen welke training of begeleiding de sleutelpersonen rondom de cliënt nodig hebben, 7. Opstellen van een plan voor crisissituaties met daarbij de voorwaarden voor de uitvoering ervan, 8. Het zoeken naar hulp, behandeling of ondersteuning welk nodig is, maar nog niet aanwezig is, 9. Zorgen voor een financiële dekking van het plan, 10. Uitvoeren van het plan, 11. Evalueren van de voortgang en eventueel bijstellen van het plan, 12. Afronden en een langetermijnplanning opstellen en 13. Vaststellen in welke mate de doelen bereikt zijn in het kader van programmaontwikkeling. Deze Nederlandse versie van de WAC wordt door CJG-coaches van gemeente Haarlem gebruikt.

De CJG-coaches van gemeente Haarlem richten zich op het verminderen van gezinsproblemen op basis van de WAC (van Tuyn, 2013). Gemeente Haarlem is geïnteresseerd in de effectiviteit van de WAC voor hun situatie. De hardste maat om

effectiviteit te onderzoeken wordt bereikt door een Randomised Control Design (RCT), ook wel de ‘gouden standaard’ genoemd (Van Yperen & Veerman, 2008). Financiële aspecten en de beperkte tijdsduur laten het niet toe een RCT in deze situatie uit te voeren. Een andere manier van een effectiviteitsmeting wordt daarom in deze studie nagestreefd.

Van Yperen en Veerman (2008) beschrijven in totaal vier niveaus van bewijskracht en kwalificatieniveau: 1. Descriptief (potentieel), 2. Theoretisch (veelbelovend), 3. Indicatief (doeltreffend) en 4. Causaal (werkzaam). Studies op niveau 1 hebben een beschrijvend

(14)

- 14 - karakter dat gericht is op het doel, de doelgroep, de aanpak en de context van de interventie. Studies op het tweede niveau richten zich zowel op een wetenschappelijk theoretische onderbouwing als op praktijkervaringen. Het derde niveau bouwt voort op de voorgaande niveaus, maar op dit niveau worden concepten geoperationaliseerd en gemeten. Metingen zijn, onder ideale omstandigheden, tijdens de hulpverlening uitgevoerd. Metingen zijn gericht op veranderingsonderzoek, doelrealisatieonderzoek of cliënttevredenheidonderzoek en levert

practice-based evidence op. Onderzoek op niveau 1 en niveau 2 is in Nederland al gedaan.

Daarom wordt deze studie uitgevoerd op niveau 3. Op dit niveau zijn mate van tevredenheid over de begeleiding (cliënttevredenheid) en het behalen van de door de cliënt gestelde doelen (doelrealisatie) indicatoren voor effectiviteit (van Yperen & Veerman, 2008).

Dit onderzoek is van belang voor de gemeente Haarlem omdat het helderheid kan scheppen in de te verwachten effecten van het toepassen van de WAC in de jeugdzorg. De te verwerven inzichten zijn mogelijk nuttig bij het uitvoeren en aanpassen van het gemeentelijke beleid omtrent de nieuwe jeugdwet. Het wetenschappelijke belang van dit onderzoek schuilt in het feit dat deze studie voor het eerst de effectiviteit van WAC-gebaseerde interventies in Nederland probeert vast te stellen. Deze studie onderzoek de effectiviteit de WAC, die wordt door de CJG-coaches van gemeente Haarlem wordt ingezet. Hiervoor zijn twee

onderzoeksvragen gesteld:

Onderzoeksvraag 1: Wat is de mate van cliënttevredenheid en doelrealisatie na het inzetten van de WAC door CJG-coaches van de gemeente Haarlem?

Onderzoeksvraag 2: In hoeverre schrijven cliënten hun mate van tevredenheid en het behalen van doelen toe aan de WAC?

(15)

- 15 - De hypothese is dat de doelen op verwacht niveau worden behaald en dat de

respondenten een goede tevredenheid zullen hebben. De CJG-coaches werken vraag gestuurd en transparant waardoor cliënten vooraf een inschatting kunnen maken van de haalbaarheid van de gestelde doelen. Dit is tevens conform wat een praktische handleiding voor de GAS (Goals Attainment Scale, een vragenlijst om de doelrealisatie te meten) voorschrijft (Turner-Stoker, 2010). De hypothese voor de tweede vraag is dat respondenten hun tevredenheid en het behalen van doelen toeschrijven aan de principes ‘samenwerking’, ‘op eigen kracht’, ‘kind- en gezin kiest’, ‘op maat’ en ‘cultureel competent’, zoals respondenten dat ook aangaven in het onderzoek van Painter, Allen en Perry (2011).

Cliënttevredenheid en doelrealisatie worden in deze studie als parameters gebruikt om iets over een effect van de WAC te zeggen, waardoor wordt verwacht dat ze met elkaar correleren. Ook wordt verwacht dat ouder en kind uit hetzelfde gezin grotendeels dezelfde beoordeling geven, voor zowel tevredenheid als doelrealisatie. Uitkomsten van deze exploratieve gegevens staan in de resultaten beschreven.

Onderzoeksmethode

Deze studie is verdeeld in twee deelstudies, waarvoor 44 respondenten (17 kinderen ouder dan 12 jaar en 27 volwassenen uit 27 verschillende gezinnen) via een brief zijn

benaderd. Respondenten waren benaderd indien ze de begeleiding met de CJG-coach hadden afgerond. In de brief stond beschreven dat de gegevens van de respondent werden gebruikt en dat ze werden uitgenodigd voor een interview, tenzij ze bezwaar maakte. In bijlage A is de brief voor ouders opgenomen en in bijlage B de brief voor de kinderen. Indien geen bezwaar werd gemaakt, werden de gegevens uit het dossier gebruikt, zoals die bij het CJG bekend waren. Respondenten werden vervolgens ook uitgenodigd door hun vertrouwde CJG-coach om een interview te geven. Indien respondenten instemden met het geven van een interview, nam de onderzoeker contact op om een afspraak te plannen. Respondenten hebben geen

(16)

- 16 - beloning ontvangen voor deelname. Dit onderzoek is goedgekeurd door de Ethische

Commissie van de Universiteit van Amsterdam. Het onderzoek duurde van januari tot en met juni 2014. Deelstudie 1 was kwantitatief en geeft een mate van tevredenheid (n = 19) en doelrealisatie (n = 24). Deelstudie 2 was kwalitatief en was gebaseerd op interviews (n = 17). Hieronder worden de methoden voor beide deelstudies beschreven.

Deelstudie 1 Design.

De effectiviteit van de WAC werd gemeten aan de hand van doelrealisatie en de tevredenheid van respondenten, dat een kwantitatief retrospectief cross-sectioneel design heeft. Het in kaart brengen van de cliënttevredenheid en doelrealisatie werd gedaan op basis van het exitformulier (bijlage C) en het afsluitformulier (bijlage D). Beide formulieren werden ingevuld op basis van de begeleiding van de CJG-coach. Deze formulieren werden via de CJG-coaches verzameld en vervolgens centraal geregistreerd.

Werving en respondenten.

Gegevens van respondenten werden beschikbaar gesteld door het CJG in gemeente Haarlem. Van de 44 aangeschreven respondenten bleken 12 afsluitformulieren (een vragenlijst die de doelrealisatie weergeeft) en twee exitformulieren (een vragenlijst die de tevredenheid weergeeft) geregistreerd te zijn door het CJG. Een hoger responscijfer werd verkregen door de formulieren alsnog in te laten vullen voorafgaand aan het interview (deelstudie 2). Eén cliënt heeft tijdens het interview aangegeven geen doelen te hebben geformuleerd en had daarom geen afsluitformulier. Voor deze deelvraag zijn uiteindelijk 24 afsluitformulieren en 19 exitformulieren opgenomen, die een antwoord geven op de eerste onderzoeksvraag. De leeftijd van zowel ouders als kinderen werd gevraagd via het

exitformulier (M = 35.21, SD = 13.16). Gemiddelde leeftijd van de volwassenen was 40.47 (SD = 8.97 jaar) jaar oud. Onder het aantal respondenten waren vier kinderen van 13, 14, 15

(17)

- 17 - en 20 jaar oud (M = 15.5, SD = 3.11). De begeleiding van de CJG-coach duurde tussen de 3 en 17 maanden (M = 9.4, SD = 4.00).

Instrumenten.

De cliënttevredenheid werd gemeten met behulp van het exitformulier (Jurrius, Havinga, & Stams, 2008). Deze vragenlijst bevat 10 items verdeeld in vier scoringsschalen: helemaal niet mee eens, niet mee eens, mee eens en helemaal mee eens. Indien respondenten tussen twee kolommen scoorden (door een kruis op de scheidlijn te zetten) is het gemiddelde van die twee kolommen berekend. Bijvoorbeeld: Tussen ‘niet mee eens (scoringsschaal 2) en ‘mee eens’ (scoringsschaal 3) werd het cijfer 2.5 gegeven. Dat werd vier keer gedaan in alle exitformulieren. De tien items zijn verdeeld in twee sub schalen. Sub schaal 1 bevat vier items (item 1, 6, 8 en 10) die betrekking hebben op het verloop van de begeleiding

(voorbeeldvragen: “De hulp van de CJG-coach is goed verlopen” en “Ik voelde mij serieus genomen door de CJG-coach”). Sub schaal 2 bevat zes items (item 2, 3, 4, 5, 7 en 9) die betrekking hebben op het resultaat en de toekomst (voorbeeldvragen: “Er is voldoende bereikt door de hulp van de CJG-coach” en “Ik heb door de hulp van de CJG-coach meer vertrouwen in de toekomst”). Naast deze 10 items hebben respondenten een rapportcijfer (1-10) voor de coach gegeven en hebben ze een drietal open vragen beantwoord: “Wat vind je goed aan hulp?”, “Wat vind je minder goed aan de hulp?” en “Wil je verder nog iets kwijt over de hulp?”. De betrouwbaarheid van het exitformulier, gemeten in dit onderzoek, was hoog (Sub schaal ‘verloop’ α = .92, Sub schaal ‘resultaat en toekomst’ α = .81)

De handleiding exit vragenlijst (http://prestatieindicatoren.jeugdzorgnederland.nl) geeft per gemiddelde itemscore een interpretatiewaarde. Gemiddelde score tot 2.50 betekent dat de respondenten gemiddeld ontevreden waren. Gemiddelde score tussen de 2.50 en 2.75 geeft aan dat meer respondenten tevreden dan ontevreden waren, maar dat de tevredenheid nog een aandachtspunt is. Een gemiddelde score tussen de 2.75 en 3.00 betekent dat

(18)

- 18 - respondenten gemiddeld tevreden zijn. Gemiddelde score hoger dan 3 geeft een hoge

tevredenheid aan. Een gemiddeld rapportcijfer voor de coach tussen de 6 – 8 wordt

gekenmerkt als een voldoende. Gemiddelde scores hoger dan een 8 worden gekenmerkt door een goede tevredenheid over de CJG-coach.

De doelrealisatie wordt gemeten met behulp van het afsluitformulier. Het

afsluitformulier komt overeen met de Goal Attainment Scaling (GAS) (Kiresuk & Sherman, 1968), die wordt gebruikt in de Nederlandse jeugdzorg (van Yperen & Veerman, 2008). Shefler, Canetti, en Wiseman (2001) vonden een inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid van .88 en een convergente validiteit variërend van hoge tot middelhoge correlaties: .70 (p < .001), .5 (p < .01) en .38 (p < .05). Het afsluitformulier, zoals die door CJG-coaches wordt gebruikt (van Tuyn, 2013), wordt op een 5-punts Likertschaal ingevuld. Een score van ‘-1’ geeft aan dat de situatie verslechterd is in vergelijking met voor de begeleiding, de score ‘0’ geeft aan dat noch verbeterd noch verslechterd is, de score ‘+1’ geeft aan dat de situatie licht verbeterd is, de score ‘+2’ geeft aan dat de situatie naar verwacht niveau verbeterd is en een score van ‘+3’ geeft aan de situatie meer verbeterd is dan verwacht.

De afsluitformulieren (n = 24) zijn niet allemaal volgens het ‘afsluitformulier-format’ ingevuld, maar is de mate van het behalen van de doelen omschreven als ‘behaald’/ ‘niet behaald’ met daarbij een tekstuele beschrijving. Deze tekstuele beschrijving met daarbij behorende categorie-indeling ‘behaald/ niet behaald’ is door de onderzoeker geïnterpreteerd en gecategoriseerd in de schaalverdeling zoals het afsluitformulier voorschrijft.

Analyse.

De descriptieve analyses van de kwantitatieve data werd door middel van

dataverwerkingsprogramma SPSS geanalyseerd. De antwoorden op open vragen (van het exitformulier) worden samengevat. Verschillen tussen ouder en kind van hetzelfde gezin werden op basis van de Kruskall-Wallis toets (non-parametrisch) geanalyseerd. De correlatie

(19)

- 19 - tussen de exit- en afsluitformulieren werd geanalyseerd door Pearson product-moment

correlatie coëfficiënt. Deelstudie 2

Design.

De tweede deelstudie heeft een kwalitatief design waarbij cliënten worden geïnterviewd.

Werving en respondenten.

Aanvankelijk hadden 26 respondenten aan zeven coaches toegezegd een interview te willen geven, maar uiteindelijk hebben 17 respondenten een interview gegeven. Uitval kwam doordat er geen contact met de respondenten kon worden gelegd én omdat één respondent bij nader inzien toch geen tijd had. De 17 respondenten werden door zeven coaches geworven. Eén coach kon zes respondenten werven voor het interview. De locatie van de interviews werd bepaald door de respondenten. In totaal werden 15 interviews gehouden bij de respondenten thuis, één interview op het werk van de respondent en één interview werd telefonisch gehouden. De toestemmingsverklaring en formulieren voor dit telefonisch interview werden later opgestuurd en geretourneerd.

De respondenten, vier kinderen en 13 volwassenen, waren tussen de 13 en 58 jaar oud (M = 35.11, SD = 13.55). De vier kinderen waren 13, 14, 15 en 20 jaar oud (M = 15.5, SD = 3.11). De 13 volwassenen waren tussen de 27 en 58 jaar (M = 40.71, SD = 9.25). Van alle respondenten, zowel kinderen als ouders, waren 14 (82.4%) respondenten niet gelovig, twee respondenten (11. 8%) Moslim en één respondent (5.9%) was Christelijk. De interviews duurden tussen de 20 en 85 minuten (M = 36.85, SD = 14.87). Alle interviews werden in de periode 17-3-2014 en 12-5-2014 afgenomen. De periode (in maanden) tussen het beëindigen van de begeleiding en het afnemen van het interview is gevraagd aan respondenten (M = 6.23,

(20)

- 20 - gehouden na afronden van de begeleiding. In de discussie-paragraaf wordt hier nader op ingegaan.

De verdeling in opleidingsniveau van alle respondenten was als volgt: één respondent (5.9%) volgde een inburgeringscursus, vijf respondenten (29.4%) volgden of hadden een studie op het voortgezet onderwijs gevolgd, zeven respondenten(41.2%) hadden een MBO opleiding gevolgd, twee respondenten (11.8%) hadden HBO opleiding gevolgd en twee (11.8%) respondenten hadden een WO opleiding gevolgd. In bovenstaande gegevens bevatten ook de kinderen. Drie van deze kinderen zaten op de middelbare school en één leerling volgde een MBO opleiding. De gezinssamenstelling was als volgt: vijf gezinnen (29.4%) bestonden uit twee ouders en twee kinderen, drie gezinnen (17.6%) bestonden uit één ouder en één kind, drie gezinnen (17.6%) bestonden uit één ouder en twee kinderen, drie gezinnen bestonden uit (17.6%) twee ouders en één kind, één gezin (5.9%) bestond uit één ouders en drie kinderen, één gezin (5.9%) bestond uit twee ouders en twee kind kinderen en één gezin (5.9%) bestond uit drie volwassenen (waarvan twee ouders) en twee kinderen. De meerderheid van de respondenten (70.70%) beschreef dat het contact met de CJG-coach door school tot stand gekomen was.

Procedure van het interview.

Voorafgaand aan het interview werd allereerst een toestemmingsverklaring ingevuld. De toestemmingsverklaring voor ouders staat in bijlage E en de toestemmingsverklaring voor kinderen staat in bijlage F. Toestemming voor het interview, geluidsopnamen en citeren werd door alle respondenten gegeven. Omdat de exit- en afsluitformulieren van de respondenten die een interview gaven niet beschikbaar waren, werden deze formulieren ingevuld voorafgaand aan het interview. Hierna werd de geluidsopname gestart en begon het interview. De

onderzoeker begon met een introductie, vroeg naar de demografische gegevens, de

(21)

- 21 - Na afloop van het interview reflecteerde de onderzoeker op het interview aan de hand van een reflectieformulier (bijlage G). Uit ieder interview is daardoor lering getrokken wat werd toegepast in het volgende interview.

Instrumenten.

Een interviewvragenlijst werd samengesteld aan de hand van de literatuur over de WAC (Schamhart & Colijn, 2012) en de WFI 4 (Wraparound Fidelity Index 4,

http://depts.washington.edu/wrapeval/WFI.html). De WFI 4 bevat vragen zoals: “Mijn gezin en ik hadden een grote rol in het kiezen van personen voor in ons wraparound team” en “Met de hulp van het wraparound team hebben wij zorg, vanuit ons eigen netwerk en professionele ondersteuning, gekregen, die aansluit bij onze wensen” (http://depts.washington.edu). De uiteindelijke vragenlijst staat weergegeven in bijlage H. De interviewvragenlijst vormde de basis voor de code-boom.

Analyse.

De geluidsopnamen, die tijdens het interview werden gemaakt, zijn na het interview getranscribeerd. Twee interviews werden in het Engels gehouden en vanwege de beperkte woordenschat van de respondenten zijn deze samengevat. De 15 transcripten en twee samenvattingen werden met het kwalitatieve dataverwerkingsprogramma Maxqda

geanalyseerd. De interviewvragenlijst vormde de basis voor de code-boom (bijlage I). Op basis van deze code-boom werd gecodeerd. Coderen werd zowel deductief (vooraf opgestelde codes werden aan tekstdelen gekoppeld) als inductief (tekstdelen werden aan bestaande en nieuwe codes gekoppeld) gedaan. Dat was mogelijk omdat de interviews semigestructureerd waren. Dat wil zeggen dat de onderzoeker vooraf opgestelde vragen had, maar ook kon veranderen in de volgorde en dieper in kon gaan op onderwerpen tijdens het interview (Bryman, 2012). De codering verliep volgens drie fasen. In de eerste fase van het coderen werden de transcripten en samenvattingen open gecodeerd. Dat wil zeggen dat tekstdelen aan

(22)

- 22 - begrippen werden gekoppeld (Boeije, 2005). Drie nieuwe codes werden gevormd:

‘Bereikbaarheid’ (van de coach), ‘Tijdsduur tot werkelijke actie’ (hoe snel acties werden uitgevoerd) en ‘Common-factors’ (persoonlijkheid van de coach en/ of de relatie die de respondenten met de coach hadden). Alle tekstonderdelen met betrekking tot de begeleiding of eigenschappen van de coach werden gecodeerd. In de tweede fase, axiaal coderen, werden codes gevormd bij de begrippen (Boeije, 2005). Hierdoor kwamen hoofd- en sub codes tot stand. Zo werd een verdeling gemaakt tussen de ervaren begeleiding, de cliënttevredenheid en de doelrealisatie. In de laatste fase, selectief coderen, werd de nadruk gelegd op verbanden tussen de codes (Boeije, 2005). Verbanden tussen de toeschrijving van tevredenheid en doelrealisatie met de CJG-coachinterventie en common-factors werden in deze fase gelegd.

Om de betrouwbaarheid van de codering vast te stellen heeft een tweede codeur drie interviews (17.65%) gecodeerd met de definitieve code-boom. Hieruit bleek dat het voor de tweede codeur niet duidelijk was wanneer een tekstdeel gecodeerd moest worden. Ook waren codes niet duidelijk genoeg omschreven. Verwarring bleek voornamelijk tussen de codes van de principes ‘samenwerking’ en ‘netwerkondersteuning’. De verschillen werden met elkaar besproken waarna richtlijnen zijn opgesteld over wanneer tekstdelen worden gecodeerd. Ook werden de beschrijvingen van de codes scherper beschreven. De nieuwe richtlijnen en aangescherpte codes zijn vervolgens toegepast op alle transcripten en samenvattingen. De beschrijving voor het coderen staat in bijlage J. Vervolgens heeft de tweede codeur voor een tweede keer willekeurig drie (17.75%) interviews, met de nieuwe code-boom, gecodeerd. Daaruit bleek dat 32.5% tekstonderdelen dezelfde code hadden ontvangen door de

onderzoeker en de tweede codeur. Een lage interbeoordelaarsbetrouwbaarheid werd gevonden к = -.47. Beperkte tijd van de tweede codeur om zich in te lezen in het onderzoek zou wellicht een verklaring hiervoor kunnen zijn. Daarnaast is de gekozen benadering voor het berekenen van de cohen’s kappa wellicht ongeschikt. Meer hierover staat beschreven in de discussie.

(23)

- 23 - Resultaten

Deze studie is gebaseerd op twee onderzoeksvragen. Het antwoord van de eerste

onderzoeksvraag wordt gegeven door deelstudie 1 en beoogt een effect weer te geven van de CJG-coach interventie op de cliënttevredenheid en doelrealisatie. Deze deelstudie onderzoekt op kwantitatieve wijze de cliënttevredenheid en doelrealisatie. Het antwoord op de tweede onderzoeksvraag is kwalitatief en wordt gegeven door deelstudie 2. Door middel van interviews wordt in deze deelstudie onderzocht aan welke kenmerken van de begeleiding gezinnen hun tevredenheid en doelrealisatie toeschrijven.

Deelstudie 1

Voor deze deelstudie worden eerst de resultaten van de doelrealisatie beschreven en daarna de resultaten van de tevredenheid.

Doelrealisatie.

Het afsluitformulier werd gebruikt om de doelrealisatie weer te geven. In totaal laten 17 van de 24 afsluitformulieren (70.83%) zien dat de doelen zijn behaald, drie

afsluitformulieren (12.50%) laten zien dat de doelen niet zijn behaald en vier afsluitformulieren (16.67%) laten zien dat de doelen deels behaald zijn. Via deze

afsluitformulieren is het mogelijk om op meerdere aandachtsgebieden een doelrealisatiescore in te vullen. In totaal zijn 48 scores op verschillende aandachtsgebieden gegeven. Van deze 48 aandachtsgebieden wordt 8 keer (16.67%) op niveau ‘beter dan verwacht’ (+3) gescoord, 22 keer (45.83%) op verwacht niveau (+2), 11 keer (22.92%) op niveau ‘lager dan verwacht, maar wel verbeterd’ (+1), 2 keer (4.17%) op het gelijk gebleven niveau (0) en 5 keer

(10.42%) op het niveau ‘verslechterd’ (-1). In figuur 2 wordt een grafische weergave van de verdeling gegeven.

(24)

- 24 - Om tot een heldere bespreking van de mate van doelrealisatie te komen wordt het afsluitformulier ook per respondent bekeken. Van de 24 afsluitformulieren laten er 19 (79.17%) zien dat de situatie na de begeleiding van de CJG-coach is verbeterd, wat wil zeggen dat ze hun doelen allemaal gescoord hebben op‘+1’, ‘+2’ en/ of ‘+3’. Hier lijkt sprake te zijn van een discrepantie met de resultaten in de vorige alinea. Dat is niet het geval. Waar de afsluitformulieren laten zien dat de doelen ‘niet behaald’ zijn, werden enkele individuele doelen op +1 gescoord. Van deze 19 afsluitformulieren bleken er 11 op niveau + 2 of +3 te zijn gescoord. De overige 8 afsluitformulieren zijn gescoord op niveau +1 of zijn bij verschillende doelen verschillende scores ingevuld. Twee respondenten (8.33%), ouder en kind van hetzelfde gezin, scoorden de doelen in categorie +2 en + 3, maar tegelijkertijd in categorie 0. Hieruit blijkt dat na de begeleiding de respondenten één doel verbeterd vonden, maar voor het andere doel was de situatie gelijk gebleven. Eén respondent (4.17%) geeft aan dat de situatie zowel verbeterd als verslechterd was. Ten slotte geven twee respondenten (8.33%) aan, ouder en kind van hetzelfde gezin, dat de situatie volledig is verslechterd.

Zoals eerder beschreven hebben deze 24 respondenten 48 doelen geformuleerd, welke vijf thema’s omvatten: School, verbetering relationele omgang, opvoedingshulp voor ouders, werk en vrije tijd, gedrag van het kind. In totaal zijn er 10 doelen geformuleerd met

betrekking tot het thema ‘school’. Hiervan wordt drie maal de hoogste score toegekend, hoger dan verwacht, waarbij de doelen geformuleerd zijn op ‘plezier in school hebben’ én ‘het verbeteren van de cijfers’. Vijf doelen zijn op niveau +1 of +2 behaald (licht verbeterd, verbeterd zoals verwacht). Deze geformuleerde doelen hebben betrekking op het gedrag van het kind ‘op (een nieuwe) school’ of ‘de omgang met andere kinderen op school’. Tweemaal wordt de score ‘0’ toegekend (situatie is hetzelfde als voor de begeleiding) voor ‘algemene problemen op school’ en ‘het verbeteren van de cijfers’. Doelen die geformuleerd zijn met betrekking tot school hebben geen score lager dan 0.

(25)

- 25 - Figuur 2: Mate van doelrealisatie van 48 gestelde doelen.

Note: Op de x-as staan de verschillende niveaus (-1 = situatie verslechterd, 0 = situatie is

hetzelfde als voor de begeleiding, +1 = situatie is licht verbeterd, +2 situatie is verbeterd op verwacht niveau en niveau +3 = situatie is hoger dan verwacht verbeterd). Op de y-as staat het aantal gestelde doelen.

In het thema ‘verbetering van relationele omgang’ worden negen doelen beschreven die betrekking hebben op ‘het verbeteren van de relatie tussen kind en ouder’ of ‘verbeteren van relaties binnen het gehele gezin’. Drie keer geven respondenten aan dat de relatie

verslechterd is. De geformuleerde doelen waren gericht op het verbeteren van de relatie, maar de relatie is in deze gevallen volledig verbroken. Zes keer wordt de score licht verbeterd of zoals verwacht toegeschreven aan de omgang tussen gezinsleden (thuissituatie). Geen scores van +3 zijn in deze categorie gegeven door respondenten.

Onder ‘opvoedingshulp voor ouders’ vallen 13 uiteenlopende doelen samen. Doelen die hierop betrekking hebben zijn: ‘algemene opvoedingsvaardigheden van een ouder’, ‘het

0 5 10 15 20 25

(26)

- 26 - maken van en houden aan afspraken met het kind’. Concrete doelen zijn geformuleerd met betrekking tot afspraken rondom ‘telefoongebruik’ of het ‘verbeteren van de eetsituatie ’s avonds’. De algemene tendens is dat hier naar verwacht of hoger dan verwacht wordt gescoord.

De vijf doelen die gesteld werden binnen het thema ‘werk en vrije tijd’ hebben betrekking op sportparticipatie van het kind of aanvraag van een uitkering voor ouders of zelfstandig wonen van de jongere. Eenmaal is de situatie verslechterd, wat toegeschreven kan worden aan het toch niet deelnemen aan een sportclub van het kind. Verdere scores zijn op verwacht en hoger dan verwacht niveau.

De 11 doelen met betrekking tot het thema ‘gedrag van het kind’ richten zich op kenmerken van het kind, zoals: ‘driftbuien verminderen’ of ‘verzelfstandigen van het kind’. Hierbij werd vooral aangegeven door respondenten dat de situatie licht verbeterd was. Vier keer geven respondenten aan dat de doelen op verwacht niveau of hoger dan verwacht niveau zijn behaald.

Tevredenheid.

Ouders (n = 15) en kinderen (n = 4) hebben het exitformulier ingevuld. De resultaten van het exitformulier wordt weergegeven in de sub schalen ‘Verloop’ (ouders: M = 3.29, SD = .63, kinderen: M = 3.38, SD = .43) en ‘Resultaat en toekomst’ (ouders: M = 3.07, SD = .55, kinderen: M = 3.40, SD = .42). Omdat beide scores gemiddeld hoger zijn dan 3, wordt hier de interpretatiewaarde ‘hoge tevredenheid’ aan toegekend. Omdat de rapportcijfers van zowel ouders als kinderen gemiddeld hoger zijn dan 8 (rapportcijfer kinderen: M = 8.63, SD = .75, rapportcijfer ouders: M = 8.50, SD = 1.18), blijkt dat ouders en kinderen erg tevreden over de coach.

Daarnaast werden ook een drietal open vragen gesteld. Op de vraag: “Wat vind je goed aan de hulp?” hebben drie kinderen antwoord gegeven. Kinderen omschreven de coach

(27)

- 27 - als iemand die goed luisterde, ze goed hielp bij de dingen waar zij om vroegen en dat ze zich daardoor serieus genomen voelde. “Ze heeft mij geholpen met de dingen waar ik moeite mee

had”, jongen, respondent 6. Ouders hebben 12 antwoorden opgeschreven bij deze open vraag.

Ze vonden dat ze goed waren geholpen door de coach omdat de coach luisterde, aandacht en goede adviezen gaf. Daarnaast hadden ze vertrouwen in de coach en vonden ze dat de coach open en onpartijdig was. Ook omschreven ze dat ze het gevoel hadden dat ze met de coach samengewerkte. Respondent 9, een moeder, omschreef het als volgt: “Eigenlijk stond direct

het CJG voor ons klaar. Zonder oordeel, met goede adviezen en ondersteuning. Transparant. Mijn coach heeft mij enorm geholpen”.

Op de open vraag: “Wat vind je minder goed aan de hulp?” hebben twee, dezelfde, kinderen antwoord gegeven. Het eerste kind omschreef dat de doelen niet volledig behaald werden en het tweede kind omschrijft dat ze de coach soms niet goed begreep. Ouders hebben vier keer op deze vraag geantwoord. Daarin werd omschreven dat de coach weinig middelen had om te doen wat nodig was, niet doorzette en de afspraken met de coach niet goed liepen. Ook schrijft één ouder dat ze het jammer vond dat voor de coaches de werkdruk zo hoog was.

Twee, wederom dezelfde, kinderen gaven antwoord op de derde open vraag: “Wil je verder nog iets kwijt over de hulp?”. Deze twee kinderen schreven dat de coach het goed gedaan had, dat de focus lag op hún doelen en dat ze zich serieus genomen voelde. Zes ouders gaven ook antwoord op deze vraag waarbij ze de coach als vriendelijk, oprecht en als “een

topper” (vader, respondent 5) beschreven. Twee ouders waren een andere mening toebedeeld: “Als een partij niet mee werkt houdt alles op”(vader, respondent 3) en “Het CJG als

organisatie zou meer informatie moeten kunnen geven over wat je kunt wanneer het CJG traject stokt, of als daar reden toe is eindigen met een AMK-melding” (AMK staat voor

Advies en Meldpunt Kindermishandeling) (vader, respondent 1). Hieruit blijkt dat de begeleiding niet volledig naar tevredenheid is afgerond.

(28)

- 28 - Exploratieve analyses.

Uit vier gezinnen hebben zowel ouders als kinderen een interview gegeven (per gezin één ouder en één kind). Om er achter te komen of ouder en kind de begeleiding verschillend hebben ervaren en waardoor het exitformulier en afsluitformulier verschillen, is voor deze vier gezinnen een non-parametrische toets uitgevoerd. De mate van doelrealisatie per aandachtsgebied, de verschillende itemscores en het rapportcijfer voor de coach zijn met elkaar vergeleken. Geen significante verschillen zijn is gevonden tussen ouder en kind van hetzelfde gezin. Uitkomsten waren H = 3.00, 1.00, 0.00, p > .05.

Daarnaast is ook gekeken naar de correlatie tussen tevredenheid en doelrealisatie. Beide parameters beogen immers een indicatie te geven van de effectiviteit. Het behalen van de doelen correleert hoog (r = .88, p = .04) met het gemiddelde rapportcijfer dat respondenten aan de coach geven. Hierbij moet worden opgemerkt dat er wel uitzonderingen zijn.

Respondent 1 en respondent 2 (uit hetzelfde gezin) scoren de behaalde doelen allemaal op niveau -1 terwijl beide respondenten over het algemeen wel tevreden zijn op de sub schalen ‘verloop’ (respondent 1: M = 4.00, respondent 2: M = 3) en ‘resultaat en

toekomst’(respondent 1: M = 2.75, respondent 2: M = 3.75). Daarnaast geeft respondent 1 de coach een ‘8’ en respondent 2 een ‘9’ als rapportcijfer voor de coach.

In bovenstaande resultaten is een effect van de CJG-coach interventie op de

cliënttevredenheid en doelrealisatie weergegeven als antwoord op de eerste onderzoeksvraag. Samenvattend wordt gesteld dat respondenten beschrijven dat er een verbetering van de situatie is opgetreden door begeleiding van de CJG-coach, waarbij de meeste doelen zijn behaald op ‘het verwachte niveau’. Daarnaast werd zichtbaar dat hulpvragen in vijf thema’s in te delen zijn. De exitformulieren laten een hoge tevredenheid bij zowel ouders als kinderen zien, maar in de open vragen werd ook kritiek geuit. Hierbij moet worden opgemerkt dat de open vragen niet door iedereen werden ingevuld. Exploratieve gegevens laten geen

(29)

- 29 - verschillen tussen respondenten van hetzelfde gezin zien en dat tevredenheid en doelrealisatie hoog met elkaar correleren.

Deelstudie 2

De resultaten van de vorige deelstudie laten de mate van cliënttevredenheid en doelrealisatie zien. De resultaten van deze deelstudie laten zien waaraan gezinnen hun cliënttevredenheid en doelrealisatie toeschrijven. Deze deelstudie is opgedeeld in drie delen. In het eerste deel wordt de totale ervaring over de begeleiding van de gezinnen weergegeven. In het tweede deel wordt getoond waaraan gezinnen hun tevredenheid toeschreven. In het derde deel wordt getoond waaraan gezinnen hun doelrealisatie toeschrijven.

Voor deze deelstudie werden 17 interviews op basis van 13 gezinnen geanalyseerd om een zo realistische mogelijk beeld te schetsen. Uit de exploratieve gegeven blijkt immers dat respondenten uit hetzelfde gezin in grote mate dezelfde mening hebben. Gezinnen die twee interviews hebben gegeven zouden dan meer invloed hebben op de resultaten dan gezinnen waarbij één interview afgenomen is. Van deze 13 gezinnen vertelden negen gezinnen wat de reden was voor de begeleiding van de CJG-coach. De redenen zijn in vier categorieën

ingedeeld (tussen haakjes het aantal gezinnen): ‘school’ (9), ‘problemen van of met het kind’ (10), ‘onbekendheid met het Nederlandse hulpaanbod (2) en ‘scheiding’(5). ‘Onbekendheid met het Nederlandse hulpaanbod’ werd beschreven door gezinnen die nog niet lang in Nederland waren. Zoals uit bovenstaande blijkt hebben gezinnen meerdere redenen

aangegeven. Toch waren er twee gezinnen die aangaven geen problemen te hebben thuis, één daarvan had ook geen doelen geformuleerd.

Deel 1: ervaring van gezinnen.

In dit eerste gedeelte van de resultaten van deelstudie twee wordt weergegeven welke principes gezinnen hebben herkend en ervaren. Drie thema’s (‘Bereikbaarheid’, ‘Tijdsduur tot werkelijke actie’ en ‘Common-Factors’) werden omschreven door gezinnen, zonder dat die

(30)

- 30 - expliciet waren uitgevraagd tijdens het interview. Wat gezinnen hieronder verstaan wordt hieronder beschreven. Figuur 3 geeft aan hoevaak per gezin de WAC principes en de drie nieuwe thema’s worden herkend.

Figuur 3. CJG-coach interventie ervaren door gezinnen

Note: Op de x-as staan de CJG-coach interventie kenmerken en de common-factors. Op de

y-as staat het aantal gezinnen.

Interventiekenmerken.

Tien gezinnen deden uitspraken over de bereikbaarheid van de coach. Deze vallen in drie categoriën in te delen. In de eerste categorie gaven gezinnen aan dat de coach altijd

0 2 4 6 8 10 12

(31)

- 31 - bereikbaar was tijdens de begeleiding. In de tweede categorie hadden gezinnen het gevoel dat ze ook nog na de begeleiding contact op konden nemen met de coach. Een vader, respondent 25, zegt hierover: “Dat is nog steeds zo. Als ik ergens mee zit, kan ik haar gewoon bellen”. Ondanks dat gezinnen wel het gevoel hadden dat ze de coach nog konden bellen werd dat vaak niet gedaan. Als reden daarvoor gaven gezinnen aan dat er geen noodzaak meer was om contact te houden met de coach. In de derde categorie gaven gezinnen aan dat wanneer hun vertrouwde coach niet beschikbaar was, er een andere coach de taken tijdelijk overnam.

Vijf gezinnen gaven een eenduidige boodschap over de ‘tijdsduur tot werkelijk actie’: ze waren blij en verbaasd over de snelle totstandkoming van verandering. Bijvoorbeeld dat een kind snel op zwemles kon of dat er meteen plek was bij de logopedie. Een vader,

respondent 5, omschreef dat als volgt: “Normaal gesproken zit je er weken of maanden op te

wachten voor het door de gemeente heen is. In dit geval was het in een week gebeurd. Onvoorstelbaar wat een snelheid dat is”.

Het principe ‘veiligheid’ werd door zeven gezinnen benoemd tijdens het interview. Het belang van de veiligheid van kinderen werd hierbij vaak genoemd. Gezinnen gaven ook aan dat de coach de veiligheid waarborgde door het kind goed in de gaten te houden en op school aanwezig te zijn als het dreigde te escaleren. Ook werd de veiligheid gewaarborgd doordat de coach sensitief was tijdens scheidingssituaties in verschillende culturen. Een moeder, Respondent 31, had het principe veiligheid als volgt ervaren: “We hebben over de

normen en waarden binnen de cultuur gesproken. De coach vroeg aan mij of ik mij veilig voelde. Ik heb toen wel aangegeven dat ik mij soms onveilig voelde doordat de scheiding en de opvattingen daarover in mijn cultuur. Mannen hebben hier veel macht en doen soms gekke dingen waardoor ik mij soms niet veilig voelde. Ze vroeg aan mij hoe ik daarover dacht en of ik er familie bij kon betrekken. Ze liet mij breed meedenken maar het was puur om mijn veiligheid“.

(32)

- 32 - Vijf gezinnen noemden onderdelen van het principe ‘resultaatgericht’. Ten eerste gaven gezinnen aan dat de coach in kleine stapjes (“ze deed het ook stapje voor stapje”, een moeder, respondent 32) werkte richting het einddoel en dat de coach dat met een ‘positieve insteek’ deed. Een coach met een ‘positieve insteek’ werd omschreven als iemand die

oplossingsgericht werkt, vooruit kijkt en reflecteert op wat al behaald is (“Je staat stil bij het

moment. Je kijkt terug van: ’wat waren de competenties en zijn die nu al behaald?’ Dan wordt je eigenlijk al blijer. Je kunt ook niet verwachten dat het in een keer goed gaat. Dan pak je de draad weer op, vanaf de basis, en dan ga je verder”. Moeder, respondent 12). Ten

tweede werd ook aangegeven dat de doelen snel werden bereikt en dat het belang van het kind altijd voorop stond.

Het principe ‘Doorzettingsvermogen/ stoppen’ werd door 11 gezinnen genoemd. Dit principe bevat twee onderdelen: doorzettingsvermogen en stoppen met de begeleiding. Gezinnen gaven aan dat de begeleiding was gestopt omdat de hulpvraag was beantwoord en er geen noodzaak meer was om de begeleiding voort te zetten (De coach is weggegaan toen

we bij de nieuwe school zaten. Daar was weer een andere begeleider voor schoolzaken. Het CJG is ook een beetje voor de thuissituatie, en de thuissituatie was gewoon echt goed verbeterd. Vader, respondent 35). Ook gaf één gezin aan dat de begeleiding was gestopt

omdat er één jaar voorbij was. Daarnaast gaven gezinnen aan dat de coach veel

doorzettingsvermogen toonde, ook toen de vooruitgang stagneerde. Gezinnen voelden zich gemotiveerd om door te gaan doordat de coach met nieuwe plannen kwam, ook als het vorige plan niet was gelukt. De coach werd ook wel ‘standvastig’ genoemd.

Het principe ‘Gezin spreekt zich uit en kiest’ werd door 12 gezinnen, en daarmee het vaakst, genoemd. Deze gezinnen vertelden dat de coach ‘vraag gestuurd’ werkte en dat ze samen met de coach oplossingen bedachten (“Wij gaven de input: ‘wij zien iets dit dat zus zo’.

(33)

- 33 -

daar een lijst van gemaakt van: hoe zou jij dat willen? Wat werkt voor jou? Wat zijn jouw gedachten daarover?’. Eigenlijk door met elkaar te brainstormen hoe we het gaan

aanpakken”, vader, respondent 5). Hierdoor hadden gezinnen het gevoel dat de coach naast

hun stond. Gezinnen gaven ook aan dat de coach de vaardigheid had om uit de gesprekken de essentie te halen en doelen te formuleren, en deze vervolgens verifieerde bij de gezinnen. Gezinnen gaven ook aan dat ze het belangrijk vonden dat hun kind betrokken werd in de besluitvoering. Vaak vertelden gezinnen dat ze de coach transparant vonden.

Negen gezinnen beschreven het principe ‘cultureel bekwaam’. Ze vertelden tijdens het interview dat ze vonden dat de coach een groot inlevingsvermogen had. Dat deed de coach door begrip te tonen, vragen te stellen over hun situatie en oprecht geïnteresseerd te zijn. Daarnaast gaven gezinnen aan dat de coach zich kon verplaatsen in hun situatie door de ervaring en kennis die de coach had. Gezinnen gaven bijvoorbeeld aan dat ze met de coach op hetzelfde level zaten (“Ze ging op mijn niveau denken”, moeder, respondent 31). Verder werd aangegeven dat de coach sensitief was voor signalen uit het gezin.

Het principe ‘eigen kracht als basis’ werd door zes gezinnen genoemd. Voornamelijk vertelden ze dat de coach complimenten gaf en oog had voor datgene waar ze goed in waren. Dat resulteerde in meer vertrouwen in de gekozen richting en dat de gezinnen zich sterker en krachtiger voelden. Eén gezin gaf aan dat de gekozen doelen gebaseerd waren op de krachten van de gezinnen zelf (“Nou, zo van: Dát kun jij goed. Dan zoeken we een weg die langs daar

gaat en niet langs een kant waarin jij helemaal niet goed bent’. Want ik ben zelf tamelijk ongestructureerd en zij merkte heel erg dat je daar niet teveel op moet focussen, want dat heeft niet zoveel zin.”, moeder, respondent 8).

Zeven gezinnen beschreven het principe ‘in de eigen leefomgeving’. De gezinnen beschreven dat de coach frequent op huisbezoek kwam, maar ook mee ging naar gesprekken met zorginstellingen. De coach had bij respondenten thuis individuele gesprekken met kind en

(34)

- 34 - ouder(s), maar ook met het hele gezin. Individuele gesprekken met kinderen werden ook op school gevoerd.

Negen gezinnen beschreven het principe ‘Samenwerking’, waarbij voornamelijk de samenwerking tussen gezinsleden centraal stond: tussen ouder(s) en kind, tussen ouder(s) en school of tussen beide ex-partners. Dat deed de coach door gesprekken met verschillende partijen te hebben (“Nou ze ging eerst de situatie inventariseren en kijken waar de problemen

lagen. Dat waren eerst een paar gesprekken met het kind, een paar met mijn ex-partner en toen een paar met mij. Kijken wat de temperatuur van het water is”, vader, respondent 1). De

coach bleef daarbij onpartijdig en gaf geen openheid over datgene wat er met de andere partij werd besproken. Dat werd door de gezinnen als heel belangrijk en prettig ervaren. Later werden gesprekken ook gezamenlijk gehouden om verschillende partijen (weer) bij elkaar te brengen. De coach structureerde deze gezamenlijke gesprekken door iedereen naar elkaar te laten luisteren en iedereen spreekruimte te geven. Daarnaast werkte de coach nauw samen met andere zorginstellingen waarbij het gezin bij betrokken was.

Negen gezinnen beschreven het principe ‘netwerkondersteuning’ waarin ze aangaven dat hun netwerk werd uitgebreid met partijen rondom het gezin, met name door professionals. Partijen die door gezinnen genoemd werden: OCKhetspalier, Triversum, Kinder- en

jeugdtraumacentrum van het Jeugdriagg, een logopedist en een kindertherapeut. Ook werd zwemles genoemd, dat gefinancierd werd door het sportfonds. Wat minder aan bod kwam waren personen uit het informele netwerk, zoals familieleden of een buurman. Een reden hiervoor wordt door een moeder, respondent 13, gegeven “Ik ben erg op mijn privé gesteld”. Veelal werden andere gezinsleden wel betrokken bij de begeleiding.

Het principe ‘op maat’ werd door 11 gezinnen genoemd. Onder dit principe werd de hulp van de CJG-coach en andere partijen verstaan, die op maat werd aangeboden om de gestelde doelen te bereiken. Bijna door alle gezinnen werd verteld dat de coach advies,

(35)

- 35 - informatie of tips gaf gericht op het verbeteren van de opvoedingssituatie of op het vergroten van kennis. Informatieuitwisseling vond plaats in persoonlijke gesprekken, via de telefoon, whatsapp en e-mail. De voertaal werd aangepast aan de voorkeur van respondenten. Zo werd er bij drie gezinnen Engels gesproken in plaats van Nederlands. Dit werd als prettig ervaren door de gezinnen. Één gezin gaf aan dat de coach ook zelf direct hulp bood door voor te lezen aan de kinderen.

Common-factors en kritiek.

Opmerkingen met betrekking de common-factors werden door zeven gezinnen gedaan, welke verdeeld zijn in vijf thema’s: Klik, aardig & lief, open & eerlijk, serieus en

laagdrempelig. Het eerste thema dat naar voren kwam uit de interviews was dat gezinnen een ‘klik’ voelden met de coach. Ze hadden het gevoel dat ze op één lijn zaten. Dat geldt zowel voor ouders als kinderen. Ook omschreven ouders dat ze het belangrijk vonden dat de coach ook met hun kind een goede band had. In het tweede thema werd de coach vaak als aardig en lief omschreven en als een persoon die ook écht wilde helpen. In het derde thema werd verteld dat de coach open en eerlijk was. Het vierde en meest voorkomende thema omschrijft dat gezinnen zich door de coach serieus genomen voelden. Dat deed de coach door goed te

luisteren naar hun verhaal. Dat gaf vertrouwen bij de gezinnen. Dat vertrouwen werd door één gezin als volgt omschreven: “De coach kon vertrouwen geven. Dat zit in mensen zelf. Je

neemt dat van nature mee. Dat kun je niet op school leren of vanuit school uitdragen. De coach is iemand die de zorg heeft van binnen, die eerlijk is van binnen. Zodra je dát gevoel kan overbrengen op het gezin, dan komt het wel goed”, moeder, respondent 31). In het vijfde

en laatste thema werd de begeleiding van de CJG-coach als laagdrempelig omschreven, wat werd uitgelegd als dat het CJG toegankelijk was. Een vader, respondent 3, vertelde hierover: “Door mijn zus werd onder andere verteld: ‘je moet contact opnemen met

(36)

- 36 - zodoende zijn we bij het CJG uitgekomen”. Onderzoeker: “Vond je dat het CJG

laagdrempelig was?” Vader: “Ja”.

Zes gezinnen hadden kritiek op de begeleiding. Vier gezinnen beschreven dat er geen pogingen zijn gedaan om het netwerk te vergroten, de doelen te algemeen waren

geformuleerd en niet in kleine stappen waren opgedeeld. Twee gezinnen, waarbij sprake was van een scheidingssituatie, hadden ook kritiek. Deze gezinnen vertelden dat de hulpvraag niet werd beantwoord doordat geen samenwerking werd gevonden met de ex-partner. Deze gezinnen vonden dat de coach te weinig actie had ondernomen of te weinig had doorgezet waardoor ze het gevoel hadden dat ze aan hun lot werden overgelaten na de begeleiding (“Ik

denk dat het CJG nog lang niet klaar was. Het was zo van: ‘We ronden het af’. Mijn ex-partner werkte toch niet mee. De coach had een stap zwaarder moeten gaan, door moeten pakken. Het probleem bestaat nog en dat is fout“, vader, respondent 3). Door deze gezinnen

werden drie suggesties gedaan om de partijen toch bij elkaar te brengen. Ten eerste werd geopperd dat het een meerwaarde zou kunnen zijn om met alle partijen rond de tafel gaan zitten. Ten tweede zou de coach zo snel mogelijk actie moeten ondernemen zodat problemen niet groter zouden worden (jongen, respondent 4: “De coach had kunnen proberen om tussen

mijn moeder en mij een kort gesprek te hebben. In het begin toen de ruzie was begonnen en proberen het snel op te lossen”. Onderzoeker: Dus eigenlijk vind je dat het gesprek eerder gepland had moeten zijn? Respondent 4: Ja. En niet op het einde toen het groter en wilder werd). Als laatste vonden deze gezinnen het gewenst dat de andere partij verplicht zou moeten

kunnen worden om deel te nemen aan de begeleiding.

Samenvattend kan gezegd worden dat alle principes én de drie nieuwe thema’s door de gezinnen zijn herkend en ervaren. Het principe ‘gezin spreekt zich uit en kiest’ wordt door bijna alle gezinnen benoemd. Ook de ‘bereikbaarheid’ van de coach wordt vaak genoemd en de principes ‘doorzettingsvermogen/ stoppen’ en ‘op maat’. De ‘tijduur tot werkelijk actie’

(37)

- 37 - genoemd’ en het principe ‘resultaatgericht’ worden het minst, ieder door vijf gezinnen,

genoemd. Naast deze interventie kenmerken werden door zeven gezinnen ook common-factors ervaren door de gezinnen. Deze konden in vijf thema’s worden ingedeeld. Kritiek kwam ook van gezinnen. Vier gezinnen gaven kritiek over verschillende onderdelen van de begeleiding. Twee gezinnen, uit scheidingssituaties, hadden ook kritiek en gaven suggesties om de begeleiding te verbeteren.

Deel 2: Tevredenheid.

Waaraan gezinnen hun tevredenheid toeschrijven wordt in dit deel beschreven. Deze resultaten vormen een deel van het antwoord op de tweede onderzoeksvraag. Voorafgaand aan alle interviews zijn de exit- afsluitformulieren ingevuld. Het exitformulier geeft een weergave van de mate van tevredenheid over de begeleiding van de CJG-coaches. Tijdens het interview werd de tevredenheid besproken en werd de vraag gesteld: “Wat deed de coach dat

je deze mate van tevredenheid hebt ingevuld?”. De antwoorden daarop geven, samen met de

toeschrijving van de doelrealisatie aan de CJG-coach interventie, antwoord op de tweede onderzoeksvraag. In figuur 4 worden de antwoorden per gezin weergegeven en ingedeeld in de CJG-coach interventie kenmerken, waarbij de drie nieuwe thema’s (‘Bereikbaarheid’, ‘Tijdsduur tot werkelijke actie’ en ‘Common-Factors’) ook zijn opgegeven. Daarna worden de bijbehorende tekstdelen beschreven.

Interventiekenmerken.

Twee gezinnen vertelden onder andere tevreden te zijn door de bereikbaarheid van de coach. Ze vertelden dat de coach altijd bereikbaar was en vragen altijd beantwoorde.

Respondent 34, een meisje, zegt daar het volgende over: “Bijvoorbeeld als ik haar echt nodig

had, kon ik haar bellen. Zo van… ‘ik wil binnenkort even met je praten’. Dat kon allemaal. Vaak was dat dan één keer per week”.

(38)

- 38 - Twee gezinnen schrijven hun tevredenheid toe aan het principe ‘tijdsduur tot

werkelijke actie’. Ze vonden dat de totstandkoming van de begeleiding en de ander dat de hulp tijdens de begeleiding snel werd gerealiseerd (“Ik denk binnen twee weken.. Ja, zoiets.

Ging allemaal heel snel. Dat was heel verbazingwekkend, maar dat kwam ook omdat school en de coach er al met mij over hadden gesproken.”. Moeder, respondent 11).

Figuur 4: Toeschrijving van de tevredenheid

Note: op de x-as staat waaraan gezinnen de tevredenheid toeschrijven en op de y-as staan het

aantal gezinnen.

Drie gezinnen schrijven hun tevredenheid toe aan het principe ‘resultaatgericht’. In tegenstelling tot vorige paragraaf gaat het in deze paragraaf om het realiseren van gestelde doelen. Respondenten vertelden dat ze tijdens de begeleiding zelf doelen hadden gesteld om naartoe te werken. Ook vonden ze dat snel resultaat werd geboekt (Vader, respondent 5: “Je

merkte gewoon dat de cijfers razendsnel omhoog ging.. zo van jeetje.. hoe kan dit?!”).

0 2 4 6 8 10 12

(39)

- 39 - Eén gezin schrijft de tevredenheid toe aan het principe ‘doorzettingsvermogen/

stoppen’. Het gezin zegt hierover dat de coach iedere keer weer doorzette. Als stappen naar het doel niet waren gelukt, kon de coach iedereen weer motiveren om er volledig voor te gaan: “We hadden altijd na zo’n gesprek van: “jaaa, zo gaan we het doen, dank je wel! Dat

gaan we doen! En de volgende keer hetzelfde met een ander plan” (Vader, respondent 35).

Twee gezinnen schrijven hun tevredenheid toe aan het principe ‘gezin spreekt zich uit en kiest’. Ze vertelden dat ze het gevoel hadden dat hun mening belangrijk was. Dat kwam omdat de coach naast hun stond door bijvoorbeeld sámen te kijken naar welke doelen ze konden formuleren. Ook vertelden gezinnen dat de coach aansloot bij datgene wat zij

belangrijk vonden. De coach kon uit het gesprek de essentie halen, waardoor ze samen doelen konden formuleren.

Twee gezinnen schrijven hun tevredenheid toe aan het principe ‘cultureel bekwaam’. Gezinnen vertelden dat de coach zich kon inleven in hun situatie en dat ze zich begrepen voelden. Ze vonden het belangrijk dat de coach ook andere gezinsleden begreep: “Ze was heel

begripvol, heel zacht, heel zacht karakter. Ik kan niet anders zeggen. Alleen maar lief en heel begripvol. Ja.. ik zou niet weten hoe ik dat anders moet uitleggen. Dat ze gewoon mijn dochter begreep en dat was voor mijn dochter weer een hele grote stap de goede kant op.. zo van hèhè”. Moeder, respondent 32).

Door twee gezinnen wordt de tevredenheid toegeschreven aan het principe ‘eigen kracht als basis’. Gezinnen beschrijven hier dat de coach nadruk legde op datgene waar zij goed in waren. Kinderen benoemden dat de coach hun vaardigheden opmerkte zoals:

‘creativiteit’ of ‘goed kunnen tekenen’, terwijl ouders omschrijven dat de coach oog had voor sterke eigenschappen in de relationele omgang van gezinsleden. Ook werd verteld dat ze zelf verantwoordelijk bleven: “Ik moest wel zelf keuzes maken...” (Jongen, respondent 4).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zijn er na het lezen van deze brochure nog vragen schrijf deze eventueel op en bespreek ze in ieder geval met uw behandelend arts.

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

The Naked-Neck drumstick muscles had higher (P&lt;0.05) protein and fat when compared to the Hybrid. error) for the proximate chemical composition (%) of meat obtained from the

De suggestie wordt gedaan door een aanwezige dat mensen pas toe komen aan niet-technische revalidatie als de opties voor technische revalidatie uitgemolken zijn. Afsluiting

When subsequent virtual channels have the same source (i.e. the selected router) and destination (i.e. the Gateway), they need not be provisioned every time when a new contract

By linking together two of the major theories on technology use and acceptance, Social Cognitive Theory (Bandura, 1989) and the Technology Acceptance Model (TAM)

Dus als ik af moet gaan op dat soort signalen en als ik kijk naar hoe social enterprises zich in het buitenland ontwikkelen dan denk ik hier gaat de markt alleen maar groeien, dus ik

Some case firms used local teams to carry out the business activities for the