• No results found

Rawls en Nozkick over rechtvaardigheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Rawls en Nozkick over rechtvaardigheid"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rawls en Nozick over rechtvaardigheid

juli 2014

Masterscriptie Wijsbegeerte Universiteit van Amsterdam Student: Joost Hiemstra – 5718538 onder begeleiding van Dr. Gijs van Donselaar

(2)

Inhoudsopgave – Inhoudsopgave 2 – Inleiding 3 1. John Rawls 5 1.1 A Theory of Justice 5 1.2 De oorspronkelijke positie 7 1.3 Primaire goederen 8

1.4 Twee rechtvaardigheidsprincipes van Justice as Fairness 11

2. Robert Nozick 13

1.1 Anarchy, State and Utopia 13

1.2 De entitlement-theorie van rechtvaardigheid 13

1.3 Locke's acquisitietheorie en proviso 16

1.4 Nozicks eerste kritiek op John Rawls 17

1.5 Nozicks tweede kritiek op John Rawls 19

3. De interne problematiek van A Theory of Justice 22

3.1 Verantwoordelijkheid voor voorkeuren 22

3.2 Verdienste versus legitieme verwachtingen 25

3.3 Distributieve- versus Retributieve rechtvaardigheid 28

4. Conclusie 31

4.1 Rawls revised 31

4.2 Nozick versus Rawls 32

(3)

Inleiding

Zo nu en dan wordt er binnen elk wetenschappelijk vakgebied een tekst gepubliceerd die achteraf een benchmark blijkt te zijn geweest. Deze teksten zijn over het algemeen vrij eenvoudig te identificeren. In de contemporaine geschiedenis van de politieke filosofie is A Theory of Justice, geschreven door John Rawls(1921-2002), een benchmark te noemen. Na deze publicatie was er namelijk sprake van een pre-Rawlsiaans en een post-Rawlsiaans tijdperk. De invloed van zijn publicatie was erg groot en met de kennis van het heden kan geconstateerd worden dat het wellicht het belangrijkste werk is geweest binnen de politieke filosofie in de afgelopen eeuw.

Een belangrijke factor in de grote invloed van A Theory of Justice was het feit dat Rawls het klassieke idee van rechtvaardigheid nieuw leven in blies. Het unieke was dat hij deze notie niet als klassieke individuele deugd beschouwde, maar als de primaire en belangrijkste waarde van

politieke instituties. Rechtvaardigheid wordt door Rawls gezien als een sociaal politiek project dat invulling moet geven aan de verdeling van lusten en lasten binnen een samenleving.

Zoals het gaat met hoge bomen, ving ook Rawls veel wind. In 1974, drie jaar na Rawls' initiële publicatie, kwam een tegengeluid in de vorm van Anarchy, State and Utopia dat afkomstig was van een andere Amerikaan, namelijk Robert Nozick(1938-2002). Waar Rawls' positie

liberalistisch te noemen was, kwam Nozicks reactie uit de hoek van het libertarisme. Vanuit deze uitgangspositie was de kritiek die hij vormde niet mild; Volgens Nozick is de rol van de staat slechts die van een nachtwaker die controleert of de overgang, of verwerving van goederen op legitieme wijze verloopt volgens de door hem gestelde formele principes van bezit. Als deze principes bevredigd zijn is er in Nozicks visie sprake van een rechtvaardige samenleving. Een Rawlsiaanse staat die bezit herverdeelt vanuit een claim op rechtvaardigheid is bij Nozick dan ook uit den boze.

De twee posities die Rawls en Nozick vertegenwoordigen zijn dus tegenpolen en hiermee koren op de molen geweest voor vele hierop volgende reacties die onder andere terug te zien zijn in Ronald Dworkin, Jerry Cohen, Michael Sandel en in de recentere ideeën van het Luck

Egalitarianism. Het is in deze historische context dat het debat tussen deze twee denkers nog steeds

van groot belang is.

In deze scriptie zal ik dan ook twee belangrijke kritieken behandelen die Nozick vanuit

Anarchy, State and Utopia maakt richting de rechtvaardigheidstheorie van John Rawls. Het zal

blijken dat naast deze kritieken van Nozick er twee interne problemen te vinden zijn in het werk van Rawls. Het wordt duidelijk dat deze twee interne problemen verholpen kunnen worden door een vernieuwde interpretatie te leveren van de Rawlsiaanse rechtvaardigheidstheorie. Deze nieuwe

(4)

interpretatie komt voort uit een ambiguïteit bij Rawls die ik zal proberen te verhelderen. De onderzoeksvraag hierbij is in hoeverre de kritieken van Nozick vanuit deze hernieuwde lezing van Rawls nog relevant en geldig zijn.

De opbouw hiervan zal allereerst bestaan uit een behandeling van het uitgangspunt van deze scriptie, namelijk A Theory of Justice. In dit eerste hoofdstuk zal ik fundamentele concepten

bespreken zoals de oorspronkelijke positie, de sluier van onwetendheid, primaire goederen en uiteindelijk de twee rechtvaardigheidsprincipes. Nadat duidelijk is geworden wat deze concepten precies inhouden zal ik in het tweede hoofdstuk aanvangen met een uiteenzetting van de theorie die Robert Nozick uitwerkt in Anarchy, State and Utopia. Ik zal zijn rechtvaardigheidsprincipes

behandelen en hierbij gebruik maken van het bekende voorbeeld van de basketbalspeler Wilt Chamberlain. Ook zal duidelijk worden hoe Nozick zich laat inspireren door de filosofen John Locke en Immanuel Kant. Ten slotte zal ik Nozick's twee kritieken uiteenzetten die hij maakt richting Rawls.

In hoofdstuk 3 worden twee interne problemen behandeld die gevonden kunnen worden in A

Theory of Justice. Allereerst is daar het responsibility for preferences argument en hierop volgt het

onderscheid dat Rawls maakt tussen het distributieve concept van rechtvaardigheid ten opzichte van zijn retributief concept. Het concluderende hoofdstuk zal bestaan uit een eerste paragraaf waarin naar aanleiding van de interne problemen van Rawls een vernieuwde lezing van hem zal worden voorgesteld. Tot slot zal ik met deze suggesties bekijken of Nozicks kritieken nog enig hout weten te snijden. Nogmaals is hierbij de onderzoeksvraag:Zijn de kritieken van Robert Nozick op de herziene interpretatie van John Rawls nog geldig?

Het is belangrijk om, voordat er aangevangen wordt met de inhoud, te verantwoorden dat het belang van deze scriptie vooral zit in de mogelijkheid die gegeven wordt om Rawls vanuit een ander inzicht te kunnen lezen. De discussie tussen Rawls en Nozick is er één die al vele malen gevoerd is en die specifieke inzichten die hier uitgewerkt worden zijn dus eerder uitgewerkt. De nieuwe lezing die ik hier geef van Rawls is wellicht het meest interessant: de invloed en het belang dat A Theory of Justice heeft gehad op de teksten die geschreven zijn in het gevolg van dit inzicht komen hierdoor in een nieuw daglicht te staan waarbij deze denkers Rawls zeer dankbaar zouden moeten zijn voor het uitgangspunt dat hij hen heeft gegeven.

(5)

1. John Rawls

Dit hoofdstuk bestaat uit een weergave van de rechtvaardigheidstheorie van John Rawls en hierin zullen de basisconcepten van A Theory of Justice worden uitgewerkt. De allereerste paragraaf zal een introductie van Rawls' hoofdwerk bieden. Hierop volgt een uitleg over wat het concept van de oorspronkelijke positie precies inhoudt om vervolgens de rol van primaire goederen en de

rechtvaardigheidsprincipes te behandelen.

1.1 A Theory of Justice.

In zijn magnum opus A Theory of Justice(1971) werkt John Rawls zijn rechtvaardigheidstheorie uit die hij betitelt als Justice as Fairness. In deze theorie zet hij uiteen hoe een zelfstandige

politieke eenheid1 een invulling kan geven aan zijn politieke instituties zodat deze voor een

rechtvaardige distributie van goederen kan zorgen. Met deze instituties doelt Rawls op onder andere de politieke-, economische- en sociale inrichting en regelgeving van de staat. De inrichting van deze instituties zijn volgens Rawls een bepalende factor in de verdeling van kansen en mogelijkheden die burgers in hun samenleving krijgen. Hij constateert dat het leven van burgers in ruime mate

beïnvloed wordt door deze instituties; zij bepalen grotendeels hoe de kansen en mogelijkheden worden verdeeld en leggen de verschillende verhoudingen binnen een samenleving vast.

(Rawls,1971:7,11) De indeling van politieke en sociale instituties noemt Rawls de basisstructuur van een samenleving. De vraag hoe deze indeling van de basisstructuur invulling zou moeten krijgen is dan ook het grote thema van A Theory of Justice.

Rawls observeert dat de moderne samenleving zich vooral kenmerkt door verschillen. Deze verschillen manifesteren zich niet alleen in een grote diversiteit aan ideologische opvattingen, maar voornamelijk in grote verschillen in welvaart. Dit welvaartsniveau tussen de diverse individuen binnen een maatschappij komt volgens Rawls voornamelijk voort uit een moreel arbitraire verdeling van talenten en eigenschappen. Vanwege deze willekeur heeft geen enkel individu recht op de vruchten die hij van zijn talent plukt. Om dit te illustreren kunnen we Bill Gates als voorbeeld gebruiken. Dat Gates het geluk heeft gehad dat hij geboren is met een enorme intelligentie die hij heeft gebruikt om computers te gaan ontwerpen en dat hij hier schatrijk mee is geworden, is volgens Rawls net zo arbitrair als dat Henk door een aangeboren handicap nooit heeft kunnen werken en dus van een uitkering rond moet komen. Het verschil tussen de mogelijkheden die hun talenten hen

1 In A Theory of Justice is deze politieke eenheid een democratische natie-staat. In zijn latere werk, The Law of

(6)

bieden zijn tussen Henk en Bill Gates erg groot en vooral oneerlijk. Deze oneerlijke distributie van talenten die aanwezig is tussen individuen in een maatschappij, is volgens Rawls dan ook moreel niet te rechtvaardigen. Bill Gates kan niet claimen dat hij door zijn eigen harde werk meer recht zou hebben op zijn vermogen dan iemand anders aangezien de talenten die hem zover hebben gebracht door een willekeurige genetische loterij aan hem zijn toebedeeld. Het had net zo goed kunnen zijn dat Henk gezegend was met een fantastisch talent voor computers in plaats van met zijn fysieke ongemak. Bill Gates verdient zijn vermogen niet meer of minder dan dat Henk zijn rolstoel meer of minder verdient. De claim van Rawls gaat nog verder: zelfs in een situatie waarin Henk en Bill met een exact gelijkwaardige hoeveelheid talent waren geboren en Bill door een grotere hoeveelheid doorzettingsvermogen uiteindelijk een groter kapitaal zou vergaren, is er nog steeds sprake van een arbitraire beïnvloeding. Rawls telt namelijk ook doorzettingsvermogen en mentaliteit tot arbitrair gegeven karaktereigenschappen. Dit wordt duidelijk als hij claimt dat “...even the willingness to make an effort, to try, and to be deserving in the ordinary sense is itself dependent on [arbitrary] circumstances”.(Rawls,1971:74)

Vanuit deze constatering van arbitrariteit claimt Rawls dat geen enkele burger vanuit morele gronden meer of minder recht heeft op groter stuk van de metaforische taart die de totale distributie behelst. Dit uitgangspunt van morele gelijkheid staat centraal in Rawls' opvattingen over de

inrichting van de basisstructuur van een samenleving, die voor een eerlijke distributie ten opzichte van alle burgers moet zorgen. De rechtvaardigheidsprincipes, die de basisstructuur invulling gaan geven, moeten aan de liberaal democratische voorwaarde voldoen dat burgers vrij moeten kunnen kiezen voor de principes die hun voorkeur hebben. Deze invulling moet volgens Rawls plaats vinden aan de hand van zijn twee rechtvaardigheidsprincipes die ik later zal toelichten. Het is eerst belangrijk om te laten zien hoe de keuze voor deze specifieke principes zal worden gemaakt. Hoe kunnen individuen gezamenlijk de eerlijke regels van hun samenwerking bepalen, terwijl zij tegelijkertijd hun eigen belang, namelijk het maximaliseren van de eigen positie, willen dienen?

Voordat ik de oorspronkelijke positie zal uitwerken is het belangrijk om op te merken dat Rawls claimt dat de mens twee morele capaciteiten bezit. De eerste capaciteit is een gevoel voor rechtvaardigheid en een hieruit voortvloeiende eigenschap om eerlijke afspraken in een

samenwerking na te komen. De tweede morele capaciteit die Rawls de mens toedicht is dat hij een rationele conceptie van het goede nastreeft. Rawls’ conceptie van de mens met zijn twee

capaciteiten vormen de achterliggende motivatie van hoe burgers zullen gaan kiezen voor specifieke rechtvaardigheidsprincipes vanuit de oorspronkelijke positie die ik hieronder zal

(7)

1.2 De oorspronkelijke positie

De initiële situatie van waaruit burgers gezamenlijk moeten gaan bepalen welke invulling de basisstructuur van hun samenleving zal gaan krijgen wordt door Rawls de oorspronkelijke positie genoemd. Rawls introduceert in de notie van de oorspronkelijke positie een onderdeel in zijn rechtvaardigheidstheorie die voortkomt uit de traditie van het sociaal-contract. Zijn theorie moet volgens Rawls zelf gezien worden als een alternatieve voortzetting van de sociaal-contract theorie die onder andere terugkomt bij John Locke, Jean-Jacques Rousseau en Immanuel Kant. Met deze voortzetting doelt Rawls op het feit dat hij niet, zoals de meeste van zijn voorgangers in de sociaal-contract traditie, het afsluiten van het sociaal-sociaal-contract situeert in een historische toestand maar dat hij dit plaatst in een hypothetisch perspectief (Rawls,1971:11). Het is belangrijk in te zien dat het hier gaat om een hypothetische situatie waarin de burgers van een gesloten politieke eenheid zich als gedachtenexperiment moeten wanen in een positie waarin zij gezamenlijk de principes van hun toekomstige samenwerking gaan afspreken. Elke burger wordt in de oorspronkelijke positie

vertegenwoordigd door een partij die de belangen van dat individu behartigt. De grote vraag is hoe Rawls er in deze initiële situatie voor kan zorgen dat er afspraken gemaakt zullen worden die zo eerlijk mogelijk zijn?

Volgens Rawls is het karakteristiek aan een samenleving dat er conflicterende belangen zijn. Aan de ene kant is het de samenwerking die een beter leven voor elk deelnemer van de samenleving mogelijk maakt. Het gemeenschappelijke voordeel van het samenleven zorgt voor een grotere totale som van goederen die er niet was geweest als er niet was samengewerkt. Aan de andere kant is er het individu aan wie het gelegen is om een zo groot mogelijk deel van de

distributie voor zichzelf veilig te stellen en op te komen voor zijn eigen belang.(Rawls,1971:126) Om te voorkomen dat sommige principes door individuen de voorkeur zouden krijgen die

voortkomen uit het eigen belang introduceert Rawls de sluier van onwetendheid. Deze sluier houdt in dat individuen, die gaan kiezen voor de principes die invulling gaan geven aan hun samenleving, geen enkele kennis hebben van wat hun maatschappelijke positie zal zijn of waar hun talenten precies liggen. De individuen die zich achter de sluier van onwetendheid bevinden kiezen voor een inrichting van hun samenleving vanuit de motivatie dat ze in onwetendheid zijn over hun eigen positie. Ze kunnen bijvoorbeeld behoren tot de minst bedeelde- of tot de best bedeelde groep of hier ergens tussen in. Om een aantal voorbeelden te geven kan men kan zich bijvoorbeeld afvragen voor welke religieuze vrijheden gekozen zou worden als men niet weet of tot hij tot een religieuze minderheid behoort? Zou men bijvoorbeeld kiezen voor een principe dat religieuze discriminatie zou accepteren? Zou een persoon achter de sluier van onwetendheid kiezen voor een extra heffing

(8)

van belasting voor welgestelden als hij weet dat hij tot deze groep behoort? Het is duidelijk dat het wegnemen van de kennis van het zelf de essentie is van Rawls’ idee om op die manier een eerlijke en vooral niet vooringenomen invulling te geven aan de rechtvaardigheidsprincipes. Wat deze individuen wél weten zal blijken in de volgende paragraaf.

1.3 Primaire goederen

Rawls wil dat vanuit de rechtvaardigheidsprincipes, die invulling moeten geven aan de

basisstructuur van de samenleving, dat de verdeling van goederen onder de deelnemers van de samenleving eerlijk is. Het is een belangrijke vraag om te stellen wát het nu precies is dat Rawls wil dat er verdeeld wordt door het verschilprincipe.

The expectations of representative men are […] to be defined by the index of primary social goods available to them. While the persons in the original position do not know their conception of the good, they do know, I assume, that they prefer more rather than less primary goods. And this information is sufficient for them to know how to advance their interests in the initial situation. (Rawls,1971:93)

De primaire goederen zijn zoals een indexering om vergelijkingen te maken tussen individuen in hoeverre hun verhouding ten opzichte van elkaar verschilt als het gaat om het hebben van bepaalde van deze goederen. Deze primaire goederen zijn goederen waar elk individu naar streeft en zij bepalen in hoeverre een persoon aan zijn levensplannen kan voldoen en deze voldoende kan invullen. Elk persoon wil dus volgens Rawls zoveel mogelijk van deze goederen bemachtigen. Rawls komt met de volgende lijst van primaire goederen:

a) First, the basic liberties as given by a list, for example: freedom of thought and liberty of conscience; freedom of association; and the freedom defined by the liberty and integrety of the person, as well by the rule of law; and finally the political liberties;

b) Second, freedom of movement and choice of occupation against a background of diverse opportunities;

c) Third, powers and prerogatives of offices and positions of responsibility, particularly those in the main political and economical institutions;

d) Fourth, income and wealth; and

(9)

De verdeling van deze primaire goederen wordt bepaald door de gekozen invulling van de basisstructuur, wat is vastgelegd in de oorspronkelijke positie. Primaire goederen A en B worden niet verdeeld, aangezien zij gegarandeerd worden aan ieder individu door het eerste

rechtvaardigheidsprincipe dat voor een egalitaire verdeling van basisvrijheden zorgt. Het twee princicpe, ook wel het verschilprincipe genoemd, staat dus alleen toe dat de laatste drie soorten primaire goederen ongelijk verdeeld mogen worden tussen de verschillende leden van de

samenleving onder de voorwaarde dat deze verdeling ten goede komt aan de groep minst bedeelden. De twee rechtvaardigheidsprincipes zullen straks uitgebreider behandeld worden (Rawls,1982:162)

Het is duidelijk geworden dat de enige kennis waarover de partijen beschikken in de oorspronkelijke positie is wat Rawls noemt een thin theory of the good.(Rawls,1971:397) Op deze minimale opvatting van het goede leven baseren zij hun oordeel over de juiste principes voor de basisstructuur van de samenleving. Gestript van hun specifieke opvattingen over het goede leven kiezen de vertegenwoordigende partijen voor rechtvaardigheidsprincipes vanachter de sluier van onwetendheid. Deze thin theory of the good houdt ook in dat individuen weten dat zij zoveel mogelijk primaire goederen willen bemachtigen. (Rawls,1971:137)

Door de vertegenwoordigende partij, die de belangen van een individu vertegenwoordigt, wordt er gekozen voor een institutionele inrichting van de staat die voor iedereen eerlijk is zonder afhankelijk te zijn van kennis over hun specifieke sociaal-economische- of politieke positie.2 Het

idee is dat als een individu is ontdaan van zijn persoonlijke eigenschappen en voorkeuren door de sluier van onwetendheid, hij niet van te voren weet in welke positie hij zelf terecht zal komen en daardoor een veilige keuze zal maken. Het is duidelijk dat deze veilige keuze vooral resulteert in een eerlijke keuze doordat er principes gekozen worden die voor iedereen in elk mogelijke maatschappelijke positie aanvaardbaar zullen zijn.

The original position is, one might say, the appropriate initial status quo, and thus the fundamental agreements reached in it are fair. This explains the propriety of the name “justice as fairness”: It conveys the idea that the principles of justice are agreed to in an initial situation that is fair.(Rawls, 1971:12)

We weten dus nu dat Rawls de burgers vanuit de oorspronkelijke positie een sociaal contract wil laten sluiten in de vorm van de sluier van onwetendheid om zodoende tot een eerlijke keuze te komen voor de principes van de basisstructuur. Om te analyseren welke invullingen er hiervoor

2 Rawls heeft het over een groot aantal feiten waarvan de vertegenwoordigende partij geen kennis heeft. Bijvoorbeeld

het ontbreken van zelfkennis over risico-ontwijkend of risico-nemend gedrag, intelligentie, fysieke kracht,optimistische- dan wel pessimistische aard, etc. (Rawls,1971:137)

(10)

mogelijk zouden zijn behandelt Rawls een aantal opties.

Rawls werkt een drietal posities uit die een potentiële invulling zouden kunnen gaan geven aan het te kiezen verdelingsprincipe vanuit de oorspronkelijke positie. Hij vangt aan met Natural

Liberty. Onder Natural Liberty kan de libertaire positie van Robert Nozick worden geschaard.

Binnen deze positie is het, zoals we bij Nozick hebben gezien, van belang dat een rechtvaardige distributie zou kunnen bestaan uit elke mogelijke verdeling, zo lang die verdeling maar tot stand komt in een systeem waarbij er formele gelijkheid van mogelijkheden wordt gegarandeerd door een minimale overheid die hij ook wel de nachtwakersstaat noemt. Het maakt in deze conceptie niet uit of een individu zijn talenten en/of sociale positie arbitrair in zijn schoot heeft geworpen gekregen of dat hij dit zelf heeft gecultiveerd. Een verdeling van goederen is rechtvaardig zolang het voldoet aan de gestelde formele eisen van de minimale nachtwakersstaat. (Rawls,1971:72)

Een tweede concept is die van het Liberal equality. Hier worden naast het geven van een formele gelijkheid van mogelijkheden ook compensaties gemaakt ten behoeve van personen die door arbitraire factoren zoals handicaps,geslacht of intelligentie minder mogelijkheden hebben op het verwerven van goederen dan anderen. Het sleutelidee hier is dat er een gelijke startpositie moet zijn bij aanvang van een verdeling. Na een gelijke start zal er dan een ontwikkeling plaatsvinden waarbij de personen, die zich onderscheiden door inzet en kwaliteit, een grotere hoeveelheid van de distributie weten te bemachtigen en hier ook recht op hebben. Rechtvaardigheid staat dus gelijk aan een gelijke uitgangspositie bij aanvang van een distributie waarbij de staat actief probeert arbitraire factoren te compenseren door middel van bijvoorbeeld subsidies en positieve discriminatie.

Ongelijkheden kunnen dus voorkomen in een uiteindelijke distributie op een rechtvaardige basis aangezien de hoeveelheid goederen bepaald wordt door inzet en verdienste.(Rawls,1971:73)

De democratic conception is de positie waar Rawls toe behoort. Bij deze positie moet de verdeling van goederen dusdanig gearrangeerd worden dat de positie van de minder bedeelde groep gemaximaliseerd moet worden door middel van de beter bedeelden binnen de samenleving.

Ongelijkheden mogen in deze opvatting alleen bestaan als deze de minder bedeelden ten goede komen. Voorbeelden hiervan kunnen onder andere worden gezien in het moderne belastingbeleid waarbij vanuit de staat wordt geregeld dat hogere inkomens meer belasting moeten afdragen dan lagere inkomens waarbij dit kapitaal wordt gespendeerd aan pogingen om het lot van de minder bedeelden te verbeteren.(Rawls,1971:74) De rechtvaardigheidsprincipes die Rawls introduceert van waaruit de basisstructuur van de staat ingericht gaat worden liggen dan ook in het stramien van deze

(11)

1.3 Twee rechtvaardigheidsprincipes van Justice As Fairness

1. Each person is to have an equal right to the most extensive basic liberty compatible with a similar liberty for all.

2. Social and economic inequalities are to be arranged so that they are both (a) reasonably expected to be to everyone’s advantage, and (b) attached to positions and offices open to all. (Rawls,1971:60-61)

Deze bovenstaande principes moeten de toewijzing van rechten en plichten aansturen en tevens de verdeling van sociale en economische voordelen reguleren. (Rawls,1971:61) Het eerste principe, oftewel het vrijheidsprincipe, omschrijft dat elk persoon recht heeft op een gelijke set van

basisvrijheden zoals dat bijvoorbeeld iedereen gelijke politieke rechten heeft binnen een liberale samenleving of het recht heeft op persoonlijk eigendom. Het tweede principe richt zich op de distributie van inkomen en welvaart en is het principe dat het meest invloedrijk is geweest in politiek filosofische discussies als reactie op Rawls en dan specifiek het tweede gedeelte van dit principe. Het eerste gedeelte van principe twee gaat over de verdeling van inkomen en welvaart binnen de samenleving en wordt ook wel het verschilprincipe genoemd en zal ik hieronder behandelen. Het tweede gedeelte van het principe claimt dat elk persoon recht heeft op een

gelijkheid van mogelijkheden en kansen en dat deze moeten gelden voor iedereen.(Rawls,1971:61) Hoewel de al vastgestelde principes van vrijheid, maar vooral die van gelijkheid intuïtief lijken te leiden tot een pleidooi voor een egalitaire verdeling van inkomen en welvaart claimt Rawls in het verschilprincipe juist dat ongelijkheden in verdeling van inkomen en welvaart mogen bestaan onder de strikte voorwaarde dat de positie van de minst bedeelden hierop vooruit zal gaan.3

Zijn uitgangspunt is hier dat het toestaan van ongelijkheden kan zorgen voor een

positieverbetering van de van de minst bedeelden doordat zij zorgt voor een surplus aan goederen die verdeeld kunnen worden onder de minst bedeelden om op die wijze hun positie te

maximaliseren. Het toelaten van ongelijkheid binnen een Rawlsiaanse samenleving stimuleert personen om harder te gaan werken vanuit een drijfveer dat zij hiermee meer inkomen kunnen vergaren en dus hiermee als gevolg niet alleen hun eigen positie zullen verbeteren maar ook die van de minst bedeelden in de samenleving.(Rawls,1971:315) Dit kan bijvoorbeeld doordat zij een

3 Rawls kan verantwoording van keuze voor een principe dat ongelijkheid toestaat rijmen met de andere principes

van vrijheid en gelijkheid door deze in een hiërarchische structuur te duiden. Het verschilprincipe is dan ook onderdanig aan de overige gekozen principes en krijgt pas een rol als de andere principes zijn bevredigd.(Rawls,1971:61)

(12)

gedeelte van hun winst afstaan via heffing van inkomstenbelasting voor topinkomens of omdat bijvoorbeeld hun onderneming zorgt voor een grotere werkgelegenheid. Het idee dat ongelijkheid toegestaan wordt, dan en slechts dan als hierdoor de positie van de minst bedeelden wordt

gemaximaliseerd heeft een omstreden rol in A Theory of Justice zoals we hieronder zullen gaan zien.

Het difference-principle lijkt een slimme oplossing om een samenleving te creëren waarin het lot van de minder bedeelden verbeterd wordt door de steun van de beter bedeelden die geluk hebben gehad in de arbitraire verdeling van talenten en eigenschappen die door de maatschappij worden beloond. Maar wie schaart Rawls nu eigenlijk onder de minst bedeelden?

Rawls erkent het probleem van hoe de groep minst bedeelden überhaupt te definiëren valt en uiteindelijk blijft dit volgens hem ook altijd een arbitraire zaak. (Rawls,1971:98) Een poging tot een voorbeeld van een minder bedeelde wat hij noemt is een persoon die minder dan een ongeschoolde arbeider verdient of iemand met een inkomen dat op de helft ligt van het gemiddelde inkomen of minder. (Rawls,1971:78) In Social Unity and Primary Goods(1982) komt Rawls met de definitie dat de minst bedeelden hen zijn die de minste hoeveelheid primaire goederen tot hun beschikking hebben, gerekend over hun hele leven.

Het lijkt vanzelfsprekend dat individuen die de geestelijke of fysieke vermogens niet hebben om een redelijk inkomen te genereren4 tot deze groep zou behoren en dus moet worden gesteund

volgens het difference principle. Dit intuïtief aantrekkelijke idee kan echter worden

geproblematiseerd wanneer een capabel en getalenteerd persoon, die men normaliter niet zou scharen onder de minder bedeelden, er bewust voor kiest om lui de hele dag op zijn balkon met een biertje te zitten en zijn talenten niet te gebruiken en hiermee óók tot de minst bedeelde groep zou toebehoren. Heeft deze persoon dan ook recht op een bepaalde hoeveelheid van de distributie van goederen die afkomstig is van de beter bedeelden? Deze interne problematiek wordt uitgebreid behandeld in hoofdstuk drie.

(13)

2 Robert Nozick

Aangezien Robert Nozick in zijn werk Anarchy, State and Utopia direct reageerde op A Theory of

Justice zijn de behandelde basisconcepten van Rawls zeer belangrijk om Nozicks theorie én zijn

kritieken beter te kunnen begrijpen. Omdat dit andersom ook van toepassing is zal ik in dit

hoofdstuk daarom eerst de entitlement-theorie van Robert Nozick behandelen door een beschrijving te geven hoe Nozick zijn ideeën fundeert. Na deze uitwerking zal ik afbuigen naar de twee

belangrijke kritieken die vanuit Nozick gemaakt kunnen worden richting John Rawls.

2.1 Anarchy, State and Utopia

In Anarchy, State and Utopia poogt Robert Nozick een antwoord te geven op de vraag hoe en in

welke mate de staat zijn machtsuitoefening over het individu kan legitimeren. De verhouding tussen de burger en zijn politieke autoriteit wordt door Nozick aan een grondige analyse onderworpen. De vrijheid van het individu dat beschermd moet worden tegen illegitieme inmenging van zijn overheid staat centraal in Nozicks libertaire opvatting en staat bekend als Natural Liberty.(Nozick,1974:213)

Nozicks project bestaat uit drie delen. In het eerste deel poogt hij de minimale staat te verantwoorden als enige politieke staatsvorm die acceptabel is. In het tweede gedeelte van Anarchy,

State and Utopia neemt Nozick direct en indirect stelling tegen John Rawls door te claimen dat een

uitgebreidere politieke staatsvorm dan de minimale staat, niet te rechtvaardigen is. Hij doet dit door zijn eigen rechtvaardigheidstheorie te introduceren die zich specifiek richt op entitlement. Nozick richt zich specifiek op vergaring en bezit van goederen in plaats van een Rawlsiaanse (her)verdeling hiervan. Deel drie van Nozicks werk gaat in op zijn utopische visie van hoe zijn ideale minimale staat invulling kan geven aan de samenleving en behandelt hij hoe de burgers van zijn minimale politieke systeem in staat zullen zijn om op een goede manier samen te werken en zich te ontwikkelen als goede en volwaardige burgers.

2.2 Nozicks entitlement-theorie van rechtvaardigheid

In tegenstelling tot Rawls poogt Nozick zijn rechtvaardigheidstheorie niet te baseren op een herverdeling van goederen maar op een entitlement-theorie. In deze theorie richt Nozick zich op verschillende manieren waarop eigendom vergaard kan worden. De vraag hoe precies bezit tot stand is gekomen is zoals we zullen gaan zien het kloppende hart van zijn rechtvaardigheidstheorie. Het 13

(14)

gaat Nozick dus om een rechtvaardige toe-eigening van goederen en niet de Rawlsiaanse

(her)distributie van goederen die de rechtvaardigheid van een situatie bepaalt.(Nozick,1974:150) Nozick bakent het onderwerp van zijn entitlement- theorie van rechtvaardigheid af door drie verschillende principes op te stellen die omschrijven hoe er sprake kan zijn van een rechtvaardig bezit en hoe dit bezit tot stand komt. De allereerste is de oorspronkelijke acquisitie van goederen. In dit principe stelt Nozick hoe goederen die voorheen door niemand in bezit waren op rechtvaardige wijze tot bezit kunnen worden gemaakt door een individu. Het tweede principe van Nozick's theorie houdt zich bezig met de overgang van goederen die al in bezit zijn van een persoon naar een ander persoon. We zullen straks gaan zien hoe deze twee principes gebonden zijn aan bepaalde voorwaarden om rechtvaardig te kunnen zijn in mijn behandeling van Locke’s Proviso. Het derde en laatste principe stelt dat geen enkel bezit rechtvaardig is als het niet via de eerste methode dan wel de tweede genoemde methode tot stand is gekomen. Hieruit vloeit voort wat Nozick noemt een een principe van rectificatie. Als bezit op een onrechtvaardige manier tot stand is gekomen, dus niet via het eerste of tweede principe, moet er een historische reconstructie plaats vinden die zou moeten nagaan wat de gevolgen voor de benadeelde partij zijn en deze gevolgen zouden moeten worden gerectificeerd.(Nozick,1974:151)

Nozick's theorie leunt zwaar op historische totstandkoming van bezit en dat wordt duidelijk gemaakt in zijn onderscheid tussen historische-principes en eindresultaatprincipes. Waar binnen Nozick's eigen rechtvaardigheidstheorie de ontstaansgeschiedenis van bezit door middel van de drie hierboven omschreven principes doorslaggevend is in het wel of niet rechtvaardig zijn van dit bezit, richten eindresultaat-principes zich volledig op een distributie van bezit op een bepaald

(tijds)moment genomen. (Nozick,1974:153-54) Een verdeling van goederen waarin persoon A een Ferrari heeft en persoon B een Lada is van exact dezelfde waarde als dat persoon B een Ferrari zou hebben en persoon A een Lada. De vraag in hoeverre persoon A of B via een historische analyse meer of minder recht zou moeten hebben op een Ferrari is bij deze eindresultaat-principes niet van belang aangezien het de waarde is van de totale verdeling die bepalend is.

Het is duidelijk dat Nozick's rechtvaardigheidstheorie een historisch principe is en vanuit dit onderscheid van historische- en eindresultaatprincipes maakt hij binnen de historische-principes nog een extra separatie. Deze bestaat uit historische-principes die zich richten op een distributie al naar gelang van een bepaald patroon en historische-principes waarbij dit niet zo is.(Nozick,1974:156) Een voorbeeld van een patroondistributie volgens Nozick is bijvoorbeeld verdeling aan de hand van morele verdienste, waarbij een grotere morele verdienste van een individu hem meer recht geeft op 14

(15)

een groter gedeelte van de te verdelen goederen of een verdeling naar de kleur van het haar, waarbij de blondheid van het haar bepaald wie de meeste goederen in de distributie moet krijgen. Nozicks

entitlement-theorie van rechtvaardigheid is niet op een dergelijke patroon-uitkomst van een

verdeling van goederen gericht. Zijn theorie beoordeelt de rechtvaardigheid van de verdeling van goederen aan de hand van de historische totstandkoming hiervan zonder hierbij te kijken naar een uitkomst die voldoet aan een bepaald patroon. Zolang de principes van zijn entitlement-theorie van rechtvaardigheid zijn gehonoreerd zal elke distributie rechtvaardig zijn. (Nozick,1974:158-159)

Om zijn rechtvaardigheidstheorie the onderbouwen komt Nozick met de bekende hypothetische casus van basketbal-speler Wilt Chamberlain waarin hij zijn lezers uitdaagt te reflecteren op zijn theorie. Deze gaat als volgt:

Stel een willekeurige samenleving voor op een bepaald tijdsmoment A. Laten we aannemen dat iedereen op dat moment A een exact gelijk financieel kapitaal heeft. Nu is in deze samenleving basketbal een zeer populaire sport. Wilt Chamberlain is een extreem getalenteerde en populaire basketbal-speler. Zijn vorige contract is afgelopen dus hij besluit een nieuwe club te zoeken. In deze zoektocht gaat hij met een club om de tafel zitten om een contract te bespreken en tijdens deze besprekingen dwingt hij een goede deal af. Wetende dat hij een publiekstrekker is, laat Chamberlain in zijn contract opnemen dat hij van elke thuiswedstrijd $25 cent van elk verkocht ticket zal

ontvangen. Na een seizoen spelen is het een succes gebleken; elke wedstrijd was het stadion uitverkocht en kwamen de mensen en doneerden zij bewust $25 cent van de prijs van hun kaartje aan het zien spelen van Chamberlain. In het gehele seizoen kwamen in totaal één miljoen mensen kijken bij de wedstrijden. De nieuwe distributie B aan het eind van het seizoen is dus dat

uiteindelijk Chamberlain er vanaf komt met een bedrag van $250.000, wat een aanzienlijk hoger inkomen is dan een gemiddeld inkomen per persoon per jaar. Alle bezoekers hebben aan het eind van het nieuwe tijdsmoment B minder financiële goederen aangezien ze die bewust hebben afgedragen aan het kaartje voor de wedstrijd en dus indirect aan Chamberlain. (Nozick,1974:161)

Aan de hand van bovenstaande casus vraagt Nozick zich af of deze nieuwe distributie (die van het einde van het seizoen) vergeleken met de oude (de distributie voorafgaand aan het seizoen) nu onrechtvaardig te noemen is. Heeft Wilt Chamberlain recht op zijn nieuw vergaarde eigendom? Is er sprake van een verandering van de rechtvaardigheid van de situatie? Volgens Nozick zou er geen enkele reden zijn waarom de nieuwe distributie onrechtvaardig zou zijn. Vanuit zijn opvatting is elke rechtvaardigheidstheorie die vanuit een bepaald patroon goederen poogt te herverdelen gedoemd te falen doordat zij constant zou moeten ingrijpen op het vrije en bewuste handelen van 15

(16)

individuen. Het zou volgens Nozick onmogelijk zijn om vanuit een overheid burgers op te leggen dat zij naar een patroon X moeten handelen aangezien dit de individuele vrijheid zou aantasten. Burgers zouden zelf moeten kunnen en mogen bepalen hoe zij hun bezit zouden verdelen en willen spenderen. (Nozick,1974:163)

2.3 Locke’s acquisitietheorie en proviso

Nozick integreert in zijn rechtvaardigheidstheorie een versie van John Locke’s acquisitietheorie. Deze theorie geeft verdieping aan Nozicks rechtvaardigheidstheorie omdat het zich specifiek richt op het klassiek liberale idee van zelfbezit. Het voornaamste belang van de introductie van Locke door Nozick ligt in het feit besloten dat Locke een beperking stelt aan het vergaren van goederen: deze beperking noemt hij het Lockeaanse proviso. Om het karakter van dit proviso te omschrijven zal ik eerst weergeven hoe Locke’s positieve acquisitietheorie er grofweg uitziet.

Volgens John Locke wordt een object initieel tot eigendom van iemand gemaakt als diegene zijn arbeid vermengd met dat specifieke object.(Locke,1689:ch.5,sec. 27) Als voorbeeld kan een steen worden genomen die ergens in een rivier ligt. Als ik deze steen opraap, mee naar huis neem en er een sieraad van maak door hem op een fraaie manier te bewerken en te schilderen heb ik mijn arbeid vermengd met een object dat initieel door niemand in bezit was. Het is dus door de

vermenging van mijn arbeid met het object verworden tot mijn steen. Maar, vraagt Nozick zich af, wat gebeurt er nu eigenlijk dat deze vermenging van arbeid en object bepalend is voor het eigendom hiervan? Allereerst kan worden geconstateerd dat de geleverde arbeid het object heeft verbeterd; het heeft iets toegevoegd aan het voorwerp. Een logische reactie hierop is de vraag te stellen waarom het gehele voorwerp hiermee is verworven tot bezit en niet slechts het toegevoegde? Volgens Nozick is niet de verbetering van het object doorslaggevend in het tot eigendom maken van dat object, bepalend is eerder dat er genoeg van het object overblijft voor de ander.

Volgens Nozick is dus het belangrijkste onderdeel van Locke’s acquisitietheorie het door hem gestelde proviso. Locke's proviso geldt als een beperking aan zijn acquisitietheorie in de zin dat een acquisitie van een voorwerp de situatie van andere individuen kan beïnvloeden:“The crucial point is whether appropriation of an unowned object worsens the situation of

others.”(Nozick,1974:175)

Dit gestelde proviso speelt een belangrijke rol aangezien dit bepaalt tot waar de vrijheid van 16

(17)

een persoon strekt wat betreft de eigendomsvergaring. Nozick omarmt dit proviso dat een acquisitie van iemand aanvaardbaar is onder de voorwaarde dat de mogelijkheid van een ander individu om zijn situatie te verbeteren niet verloren gaat. Er moet simpelweg genoeg en voldoende overblijven voor anderen. Nozick gebruikt dus uiteindelijk alleen het negatieve gedeelte van Locke’s argument, namelijk het proviso, en laat het positieve gedeelte, de vermenging van arbeid met object, achterwege.5 Het proviso is niet alleen van toepassing op het eerste acquisitieprincipe

van Nozick's entitlement-theorie maar ook op het tweede principe van overgang van eigendom. Ook daarvoor geldt dat een rechtvaardige overgang van goederen gebonden is aan het proviso: de mogelijkheden van andere personen om zichzelf te verbeteren mogen door de overgang niet worden aangetast. (Nozick,1974:176)

2.4 Nozicks eerste kritiek op John Rawls

We hebben hierboven kunnen zien hoe Nozick in zijn betoog leunt op elementen uit de filosofie van John Locke. Locke is echter niet het enige filosofische zwaargewicht waar Nozick inspiratie uit heeft geput. Zo is Immanuel Kant ook een fundament onder zijn theorie. Kant wordt door Nozick geïntegreerd in zijn rechtvaardigheidstheorie in de notie van side-constraints. Deze omschrijft hij als volgt:

Side constraints upon action reflect the underlying Kantian principle that individuals are ends and not merely means; they may not be sacrificed or used for the achieving of other ends without their consent. Individuals are inviolable. (Nozick,1974;30-31)

Voor Nozick zijn side-constraints een directe uitwerking van wat politieke filosofie zou moeten doen. Zij leggen beperkingen op aan hoe individuen elkaar niet mogen gebruiken.(Nozick,1974;32) Het maakt hierbij niet uit of een samenleving baat heeft bij het schenden van individuele rechten aangezien voor hem het individu een afgebakende en onschendbare eenheid is. Voor Nozick hebben individuen een onvervreemdbaar zelfbezit en mag dit onder geen voorwaarden geschonden worden. Ook niet als een samenleving als geheel baat zou hebben bij het gebruiken van een

individu als middel.

Één van de belangrijkste kritieken die Nozick heeft op Rawls ligt ook besloten in deze

5 De discussie omtrent de verschillende interpretaties die mogelijk zijn van Locke’s proviso, te weten de sterke en de

zwakke variant, zal ik gemakshalve overslaan. Uitgangspunt in het proviso is de zwakke variant.

(18)

deontologische natuur van zijn theorie. Een theorie die zich richt op eindresultaat-principes, zoals die van John Rawls, maakt de fout dat de mens niet louter als doel op zich moet worden genomen maar vooral als middel mag worden gebruikt. Het is duidelijk dat Nozick zich tegen Rawls richt als de laatste zich zou beroepen op een sociaal voordeel dat gehaald kan worden uit het inzetten van beter bedeelden als middel om de positie van de minder bedeelden te maximaliseren, zoals in het

Difference Principle gebeurt:“Talk about an overal social good covers this up” en even verder

meent Nozick nogmaals dat het gebruiken van een persoon voor die doeleinden “does not

sufficiently respect and take account of the fact that he is a separate person[...]”.(Nozick,1974:33) Deze eerste kritiek komt voort uit de claim die Rawls legt op de anti-utilistische insteek van zijn theorie. Toch beweren zowel Rawls als Nozick te werken vanuit het deontologische idee dat een persoon niet slechts als middel mag worden gebruikt maar onder alle situaties voornamelijk moet dienen als doel op zich. Zo heeft Rawls het over nadruk leggen op de “plurality and

distinctness of persons”(Rawls,1971:29) en benoemd Nozick het belang van een theorie waarin “the fact of our seperate existence”(Nozick,1974:33) de hoofdrol speelt. Door deze deontologische

uitgangspunten te nemen hopen beide denkers het belang van het erkennen van het individu te garanderen en op die manier de kritieken die het utilisme ten deel vielen te voorkomen. Het is opvallend en zeer interessant te noemen dat beide auteurs een claim leggen op hetzelfde anti-utilistische fundament, van hun theorieën maar met een totaal verschillend eindresultaat komen.

Nozicks beschuldiging vanuit zijn deontologisch fundament is specifiek gericht op het gegeven dat Rawls persoonlijke karaktereigenschappen en talenten ziet als eigendom van de

gemeenschap in plaats van het individu zelf.6 7 Volgens Rawls is de verdeling van talent een arbitrair

gegeven en mag daarom geen factor zijn in de claim die een individu kan doen op het krijgen van een bepaald gedeelte van de distributie van goederen. Zoals we straks zullen zien is het voor Rawls de gemeenschap die een claim mag doen op de talenten van een persoon aangezien een persoon deze talenten niet werkelijk bezit. Deze talenten zijn niet de constitutieve elementen van een persoon maar arbitrair verkregen toevalligheden. Omdat deze talenten niet constitutief zijn kan een

6 Ik ben mij ervan bewust dat ik hier een harde interpretatie weergeef van Rawls' persoonsconceptie die door Nozick

wordt gemaakt en dat deze interpretatie te weerleggen is. Ik gebruik deze interpretatie om het contrast tussen Nozick en Rawls te verhelderen.

7Als Nozick claimt dat zelfbezit wordt geschonden door een verlies van goederen(in bijvoorbeeld de vorm van het

heffen van inkomensbelastingen) die Nozick ziet als vorm van dwangarbeid zit hij verkeerd en impliceert hij zelfs dat Rawls voor slavery of the talented zou zijn.(Nozick,1974:172) Bij Rawls heeft echter het recht op freedom of

occupation een zeer belangrijke rol en dit wordt beschermd door het eerste rechtvaardigheidsprincipe dat

basisvrijheden garandeert. (Rawls,1982:162) Een persoon kan vanuit Rawls' rechtvaardigheidstheorie dus niet zomaar gedwongen worden door de overheid om verplicht zijn talenten te benutten en zodoende van grotere meerwaarde te zijn voor de de minst bedeelden in de samenleving.

(19)

persoon ook geen claims op goederen doen vanuit dit talent. Deze claim ligt bij de gemeenschap aangezien Rawls de totale hoeveelheid aan talenten ziet als gemeenschappelijk bezit. Volgens Nozick neemt Rawls hiermee zijn claim op het onderscheid van het autonome individu niet serieus. Hij gebruikt hiermee het individu als middel in plaats van als doel op zichzelf en gaat hiermee in tegen de claim die Rawls doet op de deontologische aard van zijn theorie.

De onderstaande quote van Nozick kan dan ook gezien worden als kerncitaat in deze specifieke kritiek op Rawls:

Denigrating a person’s autonomy and prime responsibility for his actions is a risky line to take for a theory that otherwise wishes to buttress the dignity and self-respect of

autonomous beings [..]One doubts that the unexalted picture of human beings Rawls’ theory presupposes and rests upon can be made to fit to gether with the view of human dignity it is designed to lead to and embody. (Nozick,1974:214)

2.5 Nozicks tweede kritiek op John Rawls

De tweede belangrijke kritiek die Nozick uitwerkt in Anarchy, State and Utopia is gebaseerd op het

manna from heaven probleem. Nozick richt zich in dit probleem specifiek op het Rawlsiaanse

project van de herverdeling van goederen. Vanuit zijn analyse van eindresultaat-principes valt hij een belangrijk standpunt van Rawls aan, namelijk dat niemand recht zou hebben op de vruchten van zijn talenten. Volgens Rawls zijn deze talenten door een arbitraire verdeling tot stand gekomen maar Nozick beweert daarentegen dat men wel degelijk gerechtigd is om de vruchten te plukken van zijn eigen talenten. Zijn kritiek op Rawls is vooral dat hij goederen opvat als dingen die zonder

individuele en persoonlijke verworvenheid in de wereld zijn gevallen. (Nozick,1974:198-199) Rawls claimt dat talenten en persoonlijke eigenschappen voortkomen uit een contingente verdeling hiervan en dus arbitrair zijn. Hierdoorkunnen personen nooit claimen recht te hebben op bepaalde goederen vanuit een recht op eigendom of verdienste. Bij Rawls zijn talenten, volgens de interpretatie van Nozick, niet in het bezit van het individu zelf maar van de gemeenschap of het politieke collectief waar men zich in begeeft. Door de scheiding die Rawls maakt tussen een persoon en zijn talenten verdwijnt de aanspraak die deze persoon kan maken op de goederen die voortvloeien uit het gebruik van ‘zijn’ talenten aangezien dit niet zijn talenten zijn maar de talenten 19

(20)

van de totale gemeenschap. Met deze zet verwerpt Rawls dus de libertaire principes van de Nozickiaanse natural liberty. De reden voor deze verwerping is dat volgens Rawls deze principes personen bevoordelen door hen te laten profiteren van de talenten die zij door louter toeval bezitten. Volgens het eerder uitgelegde voorbeeld van Nozick zou Wilt Chamberlain geen recht op de

goederen hebben die hij heeft vergaard door gebruik te maken van zijn basketbaltalent aangezien deze talenten willekeurig verkregen zijn. De claim die Wilt Chamberlain zou kunnen maken dat hij zijn fortuin verdient is voor Rawls wegens de arbitraire verdeling van talenten dus onjuist.

Om een helder inzicht te krijgen in de relatie tussen het concept van entitlement en

verdienste geeft Michael Sandel in Liberalism and the Limits of Justice(1982) een scherpe analyse. Sandel maakt hierbij gebruik van de filosoof Joel Feinberg. Feinberg beweert, in tegenstelling tot John Rawls, dat verdienste een concept is dat niet noodzakelijk verbonden is aan een institutionele orde. Voor Feinberg is het concept van rechtvaardigheid dus niet nodig om het concept van

verdienste invulling te geven. In die zin kan het dus pre-institutioneel zijn. (Feinberg,1970:56) Feinberg hanteert de volgende definitie van verdienste: “If a person is deserving of some sort of treatment, he must, necessarily, be so in virtue of some possessed characteristic or prior activity.” (Feinberg,1970:56)

Het komt er dus op neer dat er een duidelijk aanwijsbare basis voor deze verdienste moet zijn om een claim te kunnen doen op het te verdienen ding. Verdienste zonder enige gegronde basis is volgens Feinberg simpelweg geen verdienste. Maar wat zijn dan de eisen aan deze basis voor verdienste? Hierop antwoordt Feinberg dat het een vereiste is dat deze basis voortkomt uit het individu zelf dat aanspraak maakt op het verdienen. Een voorbeeld is dat de basketbalspeler Wilt Chamberlain veel geld verdient omdat hij zelf erg veel doelpunten scoort of een student die hoge cijfers haalt omdat hij zijn studie erg serieus neemt. Als Wilt Chamberlain veel geld verdient omdat zijn kwaliteiten erg groot zijn is dit een geldige basis voor een claim op verdienste. Andersom geldt dat als een student hoge cijfers krijgt omdat zijn universiteit een hoog cijfergemiddelde wil en hierom hogere cijfers fingeert en toekent aan zijn studenten is dit geen geldige basis: Het grote belang zit dus in het feit dat de basis voor de verdienste voortkomt uit het individu zelf.

(Feinberg,1970:59)

Volgens Sandel is er een heldere overeenkomst te zien met de eerder behandelde opvattingen van Nozick over de te verdelen goederen. Volgens hem moet er bij verdienste,net zoals het concept van entitlement, een individuele basis zijn die een grond vormt voor waarop de claim op de

entitlement of verdienste wordt gedaan. Hiermee moet er dan worden voldaan aan de door

(21)

Feinberg gestelde eis voor de basis van verdienste. Een bepaalde karaktereigenschap of een talent is dus in dit geval voldoende om te kunnen spreken van een basis voor iemands verdienste of

entitlement. Het maakt niet uit of dat talent of die karaktereigenschap verkregen is doordat iemand

dit bijvoorbeeld door geluk heeft verkregen in zijn genetische samenstelling of dat dit talent door eindeloze inspanning en oefening is behaald. (Sandel,1982:84) Of zoals Nozick het zelf formuleert

“Some of the things he uses to deserve something he may just have, not illegitimately. It needn't be

that the foundations underlying desert are themselves deserved, all the way down.”

(Nozick,1974:225) Als we dus Nozicks notie van entitlement gelijk stellen aan de notie van verdienste zien we dat een persoon wel degelijk goederen kan claimen op basis van zijn verdienste of op basis van zijn entitlement op dat ding.8

Zojuist is duidelijk geworden dat er volgens Nozick aanspraak gedaan kan worden vanuit een individu op de vruchten die hij plukt van zijn talenten. De herverdeling van goederen vanuit zijn difference principle dat Rawls voorstelt houdt geen rekening met hoe deze goederen in de wereld zijn gekomen en hoe zij in individueel bezit kunnen zijn op basis van een claim van verdienste. Dit vormt dus een tweede belangrijke kritiek van Robert Nozick op John Rawls. Om deze kritieken te beantwoorden zal ik in de volgende paragraaf eerst twee interne pijnpunten van Rawls bespreken om aan de hand hiervan een reactie te kunnen geven op Nozick.

8De overeenkomstigheid van entitlement en desert worden hier voor het gemak aangenomen als institutioneel concept

dat los staat van morele (pre-institutionele) verdienste. Ik ben mij ervan bewust dat hier over gediscussieerd wordt naast Sandel (1982)door onder andere Zaitchick (1977) en Scheffler(1992)

(22)

3. De interne problematiek van A Theory of Justice

Waar de door Nozick behandelde kritieken al direct om een verantwoording van Rawls lijken te vragen zijn er allereerst twee pijnpunten aan te wijzen die voortkomen uit opvallende

inconsistenties die terug zijn te vinden in Rawls' werk. De eerste van deze inconsistenties is het geponeerde responsibility for preferences argument en dit zal behandeld worden in onderstaande paragraaf. In de tweede gedeelte van dit hoofdstuk dat bestaat uit twee resterende paragrafen, zal aandacht worden besteed aan een tweede inconsistentie. In dit geval is het een asymmetrie die te vinden is in Rawls' uitwerking van distributieve- en retributieve-rechtvaardigheid. Deze scheve verhouding zal gevolgen blijken te hebben voor het difference principle van Rawls.

3.1 Verantwoordelijkheid voor voorkeuren

Een belangrijk onderdeel van A Theory of Justice is het responsibility for preferences argument. Volgens dit argument zijn personen zelf verantwoordelijk voor hun voorkeuren en moeten zij deze aanpassen aan de hoeveelheid primaire goederen die zij redelijkerwijs kunnen verwachten in hun maatschappelijke positie. Mensen zijn volgens Rawls niet louter een speelbal van hun driften en behoeftes maar zij spelen een actieve rol in het vormen en veranderen hiervan en zijn vanwege deze autonomie ook zelf verantwoordelijk voor de voorkeuren die zij kunnen vormen en aanpassen. Zoals we aan het begin van dit hoofdstuk hebben gezien omschrijft Rawls dat de mens twee morele capaciteiten heeft. Bij het aanpassen van zijn voorkeuren zou hiervoor de capaciteit van het

rationeel nastreven van een conceptie van het goede moeten worden aangesproken. Rawls omschrijft zelf dat “The use of primary goods[...]relies on a capacity to assume responsibility for our ends...” en vervolgens dat dit vermogen een “...moral power to form, revise and rationally pursue a conception of the good” is. (Rawls,1982:169) Dit houdt in dat als persoon A een voorkeur heeft voor een dieet van melk en brood en persoon B een voorkeur heeft voor champagne en kaviaar, volgens Rawls persoon B niet hoeft te verwachten dat hij op basis van zijn duurdere voorkeur op een grotere som primaire goederen mag rekenen dan persoon A. Daarom moeten individuen bij Rawls dan ook hun verwachtingen en voorkeuren aanpassen aan wat zij

redelijkerwijs kunnen verwachten tijdens hun leven.

Deze verantwoordelijkheid voor voorkeuren lijkt inconsistent te zijn met de opvatting van Rawls als hij claimt dat individuen geen aanspraak kunnen maken op goederen aangezien het talent 22

(23)

waar deze goederen uit voortkomen arbitrair verkregen is. Als we deze Rawlsiaanse gedachtengang consistent zouden volgen zou hij individuen met een dure smaak het niet kwalijk kunnen nemen dat zij deze dure smaak hebben aangezien volgens dat idee óók deze voorkeur aangeboren kan zijn en dus ook arbitrair verkregen is.9 Dit zou betekenen dat hij hen dus tegemoet zou moeten komen met

een grotere hoeveelheid primaire goederen dan mensen met een minder dure smaak. Naast dat dit discriminerend zou zijn ten opzichte van de personen met minder dure voorkeur is er hier nog een denkfout te ontdekken die op grotere schaal invloed heeft. Het lijkt er namelijk op dat Rawls in zijn rechtvaardigheidstheorie op twee benen probeert te hinken als hij enerzijds een persoonsconceptie hanteert waarbij een individu geen claims kan doen op zijn talenten en karaktereigenschappen aangezien deze arbitrair gegeven zijn maar anderzijds wel een autonome verantwoordelijkheid wil neerleggen bij datzelfde individu in de vorm van responsibility for preferences. Het is dan ook opmerkelijk als Rawls ontkent dat merites geen basis kan zijn voor claims op primaire goederen terwijl hij wél individuen verantwoordelijk wil houden voor de voorkeuren die zij hebben. Deze spanning leidt dan ook tot het volgende probleem:

Als we het difference principle zouden volgen komt het er op neer dat de primaire goederen van persoon A gemaximaliseerd dienen te worden als hij tot de minst bedeelde groep zou behoren. Dit is een intuïtief acceptabele opvatting als het hier bijvoorbeeld zou gaan om een persoon die door een arbitraire omstandigheid gehandicapt is, laten we zeggen geboren met een ziekte, en hierdoor niet zou kunnen lopen. Hierbij zou volgens het difference principle voor deze groep personen moeten worden geregeld dat er bepaalde voorzieningen in de openbare ruimten worden aangepast zodat zij dezelfde mogelijkheden hebben als een niet-gehandicapt persoon. Maar wat nu als een persoon bewust kiest voor een plek in de groep minst bedeelden? Het ziet ernaar uit dat Rawls in zijn theorie geen onderscheid weet te maken tussen het geval van een getalenteerd persoon die ervoor kiest om lui te zijn en niet te werken, en hiermee volgens zijn theorie toch bij de groep minder bedeelden zou horen, en een persoon die tot deze groep behoort door arbitrair gegeven omstandigheden. Het lijkt erop dat het verschilprincipe hiermee in de hand werkt dat luie personen, ijverige personen zouden kunnen uitbuiten op basis van hun bewust gekozen luiheid, maar is dit een legitiem verwijt? Vanuit Rawls geredeneerd zou een lui persoon niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor zijn luiheid wanneer deze eigenschappen arbitrair gegeven zijn. Luiheid als een arbitrair verkregen 'talent' zou door velen worden gezien als een negatieve eigenschap maar zou moreel te aanvaarden zijn aangezien hier niet voor gekozen is door het individu. Een bewust

9 Aangezien deze is aangeboren.

(24)

gekozen deelname aan de minst bedeelde groep door een persoon die in staat is tot het vergaren van een redelijk inkomen is echter een andere situatie en het lijkt vreemd dat deze individuen onder dezelfde verdeling zouden moeten vallen als de daadwerkelijk minst bedeelden en dus hiermee beloont zouden moeten worden door het door Rawls voorgestelde distributief principe.

Om dit probleem van bewust gekozen luiheid op te lossen heeft Rawls in The Priority of the

Right and Ideas of the Good (1982) voorgesteld om leisure op te nemen in de lijst van primaire

goederen. In het geval van mensen met een voorkeur voor vrije tijd stelt Rawls voor om hen een extra hoeveelheid primaire goederen, namelijk die van leisure, te verschaffen. Zo doet hij de

suggestie dat “...those who surf all day off Malibu must find a way to support themselves and would not be entitled to public funds”. Het voorstel houdt in dat deze surfers in plaats van andere primaire goederen vrije tijd krijgen 'uitgekeerd' in plaats van bijvoorbeeld een financiële uitkering of andere primaire goederen. 10(Rawls,1982:253) Uit deze uitspraak kunnen we opmaken dat de individuele

keuze om niet te gaan werken maar om full-time te surfen niet door de samenleving bekostigd hoeft te worden. Net zoals bij het responsibility for preferences argument zijn individuen ook hier

autonoom in de keuze die zij kunnen maken en dient dit te worden meegenomen in het distributief principe dat bepaald hoe de primaire goederen worden verdeeld. De oplossing die Rawls hier aandraagt is in strijd met zijn eerder behandelde rechtvaardigheidsprincipes en daarom is deze beweging ad-hoc te noemen.

De hierboven omschreven spagaat waar Rawls zich in bevindt lijkt aan te sturen op een alternatieve invulling van het verdelingsprincipe als mogelijke oplossing voor dit probleem. Deze oplossing is het idee dat een distributie van goederen zou moeten bestaan uit een toekenning van de grootste hoeveelheid goederen aan die persoon die dit het meest zou toekomen door zijn individuele keuzes oftewel een distributie naar merites. Of een dergelijk verdelingscriterium van verdienste een oplossing kan leveren voor de bovenstaande interne spanningen in Rawls' rechtvaardigheidstheorie en of dit vervolgens een alternatief verdelingsprincipe kan bieden zal ik dan ook hieronder

behandelen.

10Rawls kan hier zelfs zo geïnterpreteerd worden dat hij een universeel en onvoorwaardelijk basisinkomen

voorschrijft door zijn suggestie om zijn eerder opgestelde lijst met primaire goederen uit te breiden met leisure, zo claimt onder andere Phillipe van Parijs in Why surfers should be fed (1991).

(25)

3.2 Verdienste versus legitieme verwachtingen

Het hierboven besproken probleem werpt de vraag op waarom Rawls ervoor kiest om de verdeling van goederen niet volledig bepaald, of op zijn minst gedeeltelijk beïnvloed laat worden door een principe van verdienste oftewel een meritocratisch verdelingsprincipe. Zou een principe dat pleit voor een dergelijke verdeling niet eerder gekozen worden in de oorspronkelijke positie als blijkt dat het difference principle luie personen in de kaart speelt ten koste van de werkelijk minst bedeelden?

“There is a tendency for common sense to suppose that income and wealth, and the good things in

life generally, should be distributed according to moral desert.” (Rawls,1971:310)

Ondanks deze door Rawls opgemerkte common sense opvatting dat de verdeling van welvaart zou moeten plaatsvinden aan de hand van een principe van verdienste, claimt Rawls dat binnen een samenleving die ingericht is naar zijn model van justice as fairness er geen plek is voor een verdeling van goederen naar een dusdanig principe. Deze common sense intuïtie is dan ook in strijd met het Rawlsiaanse project dat het verschilprincipe verkiest als distributief principe. Volgens Rawls mogen deelnemers van de samenleving in plaats van claims te leggen op goederen op basis van hun verdienste wél legitieme verwachtingen hebben van de goederen die zij in hun positie redelijkerwijs kunnen verwachten. Deze verwachting houdt in dat er claims mogen worden gedaan op goederen vanuit het idee dat de institutionele inrichting van de staat een bepaalde distributie van goederen heeft vastgelegd aan de hand van de twee eerder omschreven rechtvaardigheidsprincipes. Een rechtvaardige verdeling van goederen voldoet aan deze principes:

[…] we can say that […] a just scheme gives each person his due: that is, it allots to each what he is entitled to as defined by the scheme itself. The principles of justice for institutions and individuals establish that doing this is fair. (Rawls,1971:313)

Neem nu een voorbeeld van een verdeling aan de hand van verdienste, bijvoorbeeld van Robin van Persie die als sterspeler voetbal speelt bij de Engelse club Manchester United. Zijn bijdrage

wordt hoger gewaardeerd en hierom ontvangt hij meer financiële vergoedingen dan de overige spelers in zijn team. Doordat er weinig anderen zijn met dergelijke kwaliteiten kan dus gesteld worden dat Van Persie meer verdient door zijn superieure talent. Volgens Rawls kan uit het feit dat deze voetballer door zijn arbitrair verkregen aanleg meer verdient dan zijn collega's nooit de conclusie worden getrokken dat hij op basis van dit talent de grotere beloning meer zou verdienen 25

(26)

dan een ander. Ook hier komt weer het argument om de hoek kijken dat een verdeling van talenten berust op een genetische loterij waarbij geen enkel individu een claim kan doen op deze verdeling omdat deze simpelweg niet verdiend is maar slechts is toegewezen door toevalligheid en willekeur. (Rawls,1971:311)

Een meritocraat zou hierop de vraag kunnen opwerpen of er dan niet geclaimd kan worden dat Robin van Persie zijn natuurlijke aangeboren voetbaltalent zelf heeft verbeterd en verfijnd en dat hij door deze inspanning de grote speler is geworden die hij op louter talent nooit was geweest? Rawls zou echter antwoorden dat een principe dat zich beroept op een verdeling aan de hand van inspanning niet voldoet aan zijn eis. Hij meent dat dit op een praktisch probleem zal uitlopen aangezien het onmogelijk is om te onderscheiden in hoeverre cultivatie van een talent nu zelf ook een aangeboren talent is. Het probleem van de arbitraire verdeling van talent gaat ook op in het geval van een distributief principe naar een mate van inspanning aangezien volgens Rawls zelfs inzet om hard te willen werken en de mentaliteit om moeite te willen doen arbitrair gegeven is. (Rawls,1971:74)

Maar stel dat dit praktische probleem zou kunnen worden opgeheven in het hypothetische voorbeeld dat Robin van Persie gekloond zou worden:Robert van Persie, met exact dezelfde

talenten als Robin. Robert kiest er echter niet voor om net zoals zijn 'broer' zijn talenten te benutten en te verhuren voor veel geld. Zijn voorkeur gaat echter uit naar thuis blijven en elke dag op zijn balkon te zitten en bier te drinken. Door deze bewust gekozen lifestyle kan Robert hiermee een claim doen op een hoeveelheid van de totale distributie vanuit zijn positie als minder bedeelde waar hij volgens Rawls recht op zou hebben als hij tot de gedefinieerde groep zou worden gerekend. Het vraagt weinig inlevingsvermogen om deze situatie tot intuïtief onrechtvaardig te bestempelen. Hij wordt hier door het difference principle namelijk tot dezelfde groep gerekend als de mensen die werkelijk pech hebben gehad in de arbitraire verdeling van talenten en die met moeite aan hun minimale levensbehoeften kunnen voldoen. Het is een legitieme vraag waarom dit zo

onrechtvaardig aanvoelt: is deze intuïtieve kritiek te onderbouwen?

Het lijkt erop dat er in het geval van Robert van Persie sprake is van een element van bewuste keuze voor zijn voorkeuren. Het probleem ligt echter in het feit dat Robert van Persie niet door arbitraire omstandigheden op zijn plek in de onderste groep van de samenleving is terecht gekomen, maar dat hij hier zelf voor gekozen heeft. Rawls zou moeten verhelderen dat zijn theorie verantwoordelijkheid grotere rol geeft en hier hoort ook bij dat er verschillende in een distributie kunnen bestaan door individuele keuzes. Deze keuzes kunnen als gevolg invloed hebben op de 26

(27)

hoeveelheid primaire goederen die zij uiteindelijk zullen krijgen en Rawls lijkt dit in zijn theorie geen goede plek te kunnen, of te willen geven. Richard Arneson omschrijft dit in Rawls,

Responsibility and Distributive Justice (1997) als volgt:

...the difference principle mixes together deep and shallow inequalities promiscuously[...]. [S]urely justice does require society to distinguish the cases that Rawls lumps together and so far as is feasible to treat in different ways inequalities that are beyond one's power to control and inequalities that arise from voluntary choices for which individuals can take responsibility. (Arneson:1997:5)

Het hypothetische voorbeeld van Robert van Persie laat zien dat het difference principle te kort schiet in het gegeven zij geen voldoende onderscheid maakt tussen ongekozen en gekozen omstandigheden. Hier komt dan ook naar voren dat Rawls zich zou moeten committeren aan een positie waarbij hij wél een verschil maakt tussen deze deep en shallow ongelijkheden die

voorkomen in een maatschappij.

We hebben eerder gezien hoe volgens Rawls vanuit de oorspronkelijke positie

rechtvaardigheidsprincipes gekozen worden om op die manier te verzekeren dat de een ieder tevreden zal zijn met zijn positie in de te realiseren samenleving en dat de verdeling die een ieder toekomt eerlijk is. Zijn argument is dat als er vanuit de oorspronkelijke positie gekozen zou worden voor een maatschappij waarin individuele keuzes de verdeling van goederen zullen gaan bepalen, het voor een ieder een groot vraagteken zou zijn of hij uiteindelijk zijn leven zal kunnen inrichten zoals hij zelf zou willen. Dit komt doordat niemand in de oorspronkelijk positie weet wat zijn exacte conceptie van het good life is. Rawls denkt dat individuen daarom geen redenen hebben om te kiezen voor een verdeling aan de hand van een onzekere factor omdat zij zekerheid willen over hun rationele levensplan en de hoeveelheid primaire goederen die zij daarvoor kunnen gebruiken; en Rawls' rechtvaardigheidsprincipes geven hier een garantie van. (Rawls,1974:142-43)

Er kan echter getwijfeld worden aan of er wel gekozen zal worden voor een

verdelingsprincipe waarin arbitraire omstandigheden hetzelfde worden gecompenseerd als bewuste keuzes. We zullen in de conclusie gaan zien of deze kritiek van ambiguïteit die naar het difference

principle gemaakt wordt opgelost kan worden.

(28)

3.3 Distributieve- Vs. Retributieve rechtvaardigheid

Een andere opvallende inconsistentie van Rawls blijkt naar voren te komen in zijn opvatting dat binnen het kader van distributieve rechtvaardigheid individuele verdienste niet kan bestaan maar binnen dat van retributieve rechtvaardigheid wel. Met retributieve rechtvaardigheid wordt gedoeld op het bestraffen van gedrag dat (institutioneel bepaalde) rechtvaardige wetten overtreedt.

Rawls meent dat deze vorm van retributieve rechtvaardigheid niet moet worden gezien als

negatieve uitvoering of als een tegenovergestelde van hoe zijn distributieve rechtvaardigheid in zijn werk gaat. Vice versa moet de verdeling van economische en sociale goederen door de politieke instituties volgens hem niet gezien worden als het tegenovergestelde van het strafrecht. De ongelijkheid, die het verschilprincipe laat bestaan, komt namelijk niet voort uit het belonen van individuen naar hun grotere verdienste maar om te voldoen aan het idee om de positie van de groep minst bedeelden in de samenleving te maximaliseren en hiermee te kunnen faciliteren

voor“...training,education [and] to attract individuals to places and associations where they are most needed from a social point of view.”(Rawls,1971:315)

We kunnen zien hoe Rawls’ opvattingen over retributieve rechtvaardigheid zijn ideeën over distributieve rechtvaardigheid onder druk kunnen zetten als het gaat om de notie van verdienste. Hoe kan het zijn dat individuen niet een claim mogen maken op goederen vanuit een grond dat zij die verdienen door gemaakte keuzes, maar dat individuen die een wet overtreden die straf wél verdienen? Kan er niet geclaimd worden dat een persoon net zo legitiem een claim op goederen kan doen als dat iemand een straf verdient als dat iemand vanuit zijn verdienste?

Zoals in de eerdere paragraaf uitgelegd kan de distributie van goederen binnen Rawls rechtvaardigheidstheorie dus niet plaatsvinden aan de hand verdienste als verdelingscriteria. Het eerder behandelde alternatief is de mogelijkheid van het individu om vanuit zijn plek binnen de maatschappij een aanspraak te doen op de legitieme verwachtingen die bij zijn maatschappelijke positie past. De onverwachte beweging die Rawls maakt door de kwestie van bestraffing binnen een retributief concept van rechtvaardigheid wél te zien als individuele verdienste is dan ook zeer vreemd en lijkt inconsequent. Deze straf moet namelijk volgens Rawls niet gezien worden als een tegenovergestelde van een verdeling van goederen vanuit een legitieme verwachting. De bestraffing die volgt na het plegen van een misdrijf is namelijk wél degelijk gebaseerd op een pre-institutionele vorm van verdienste en dat blijk als hij schrijft dat “A propensity to commit such acts is a mark of bad character, and in a just society legal punishments will only fall upon those who display these 28

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

study investigates whether student motivation in a science inquiry learning environment can be enhanced via motivational support from an animated pedagogical agent (APA).. In

Aangezien veel ouders (soms) behoefte hebben aan steun (Rispens c.s., 1996; Bertrand c.s., 2001; Berens, 2004; Zeijl c.s., 2005; Tan c.s., 2008; Van Egten c.s., 2008),

Obama had als ondersteuning van deze poging misschien gebruik kunnen maken van Rawls’ opvatting over de plicht tot bijstand of van Pogges opvatting over de negatieve plichten

A Fair Accord: Cradle to Cradle as a Design Theory Measured against John Rawls’ Theory of Justice and Immanuel Kant’s Categorical Imperative.. Jacob Voorthuis * and

Het inzicht dat verdienste niet altijd verantwoordelijkheid vereist is belangrijk, omdat veel filosofen denken dat mensen niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor

vHIT test results related to the duration and stage of disease using a cut-off value of 0.9 Similar to the previous analyses, the proportion of abnormal vHIT test results

To further develop two detailed numerical models (the 2DV OpenFoam model and the 1D XBeach model) describing the intra-swash cross-shore sand transport and morphodynamics,