• No results found

Individuele verschillen binnen synesthesie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Individuele verschillen binnen synesthesie"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BACHELORTHESE AFDELING PSYCHOLOGIE FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ EN

GEDRAGSWETENSCHAPPEN UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Individuele verschillen binnen Synesthesie.

Juli 2014 Maya Berger

Studentnummer: 10000178 Dr. Romke Rouw

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 4 t/m 6

Wat is de rol van consistentie in synesthesie? 7 t/m 10

Wat is de rol van perceptuele realiteit in synesthesie? 11 t/m 18

Wat is de rol van individuele verschillen in hersenstructuur/activatie?19 t/m 25

Conclusies en discussie 26 t/m 28 Literatuurlijst 29 t/m 30 Onderzoeksvoorstel inleiding 31 t/m 36 Onderzoeksmethode 37 t/m 39 Data analyse 40 t/m 41 Literatuurlijst 42 t/m 43

(3)
(4)

Abstract

Synesthesie is een bijzonder fenomeen, waarbij sprake is van een vermenging van zintuigen. In dit literatuuroverzicht wordt gekeken naar de rol van individuele

verschillen, omdat de focus in synesthesie onderzoek steeds meer verschuift van een homogeen naar een heterogeen verschijnsel. Ten eerste werd gekeken naar de rol van consistentie in synesthetische ervaringen. Consistentie houdt in, dat wanneer bijvoorbeeld de letter ‘A’ wordt gezien als donkerblauw, deze kleur hetzelfde blijft voor de specifieke letter, consistent over tijd. Onderzoek naar consistentie bevat veel tegenstrijdige resultaten, wat wellicht kan duiden op de heterogeniteit van

synesthesie. Vervolgens werd ingegaan op de rol van individuele verschillen in perceptuele realiteit. Perceptuele realiteit houdt in dat synesthetische kleuren een echt perceptueel fenomeen zijn en dus vergelijkbaar zijn met echte kleuren. Ondanks tegenstrijdige resultaten, bleek hieruit dat synesthetische kleuren zich inderdaad gedragen als echte kleuren en dat er onderscheid gemaakt kan worden tussen projectors en associators wat betreft kleurwaarneming. Deze individuele verschillen in perceptuele realiteit laten zien dat er verschillenden soorten synestheten zijn. Tot slot werd er gekeken naar de individuele verschillen in hersenstructuur en hersenactivatie. Hieruit bleek dat synestheten onderling

verschillen wat betreft hersenstructuur en hersenactivatie. Zo wordt het onderscheid van projectors en associators teruggevonden in verschillen in hersenstructuur. De focus op individuele verschillen binnen synesthesie blijkt dus van groot belang voor dit onderzoeksveld en toont de heterogeniteit van de conditie aan.

(5)

Het belang van individuele verschillen

“I use my synesthetic responses as reliable signals that tell me when to take a

picture -- at the moment that the color I am staring at creates the sound of a cello, for

example...” Marcia Smilack

Heb je ooit ervaren dat beelden geluid hadden? Of dat letters kleuren hadden? – Dit zou zo maar een vraag kunnen zijn uit een synesthesie vragenlijst. Voor mensen met synesthesie gaat het waarnemen van één sensatie (bijvoorbeeld letters of getallen), gepaard met een niet gerelateerde sensatie (bijvoorbeeld kleur of geluid). Deze sensatie vervangt niet de gewoonlijk gerelateerde sensatie, dat wil zeggen dat synestheten die kleuren zien terwijl zij muziek horen, deze kleuren zien maar

tegelijkertijd ook de auditieve sensatie ervaren zoals elk ander persoon (Simner, 2010). Deze niet gerelateerde sensatie vindt automatisch plaats en is over het algemeen consistent over tijd. Hierin verschillen synestheten van de gewone populatie die namelijk niet consistent zijn over tijd bij aangeleerde associaties. Synestheten verschillen niet alleen van de gewone populatie wat betreft hun waarnemingen, maar ze verschillen ook onderling van elkaar. Zo zijn er tot nu toe tenminste 61 verschillende soorten synesthesie gerapporteerd (Day, 2005, 2009, aangehaald in Simner, 2010), waarvan elke soort zijn eigen categorie van prikkels (ook wel bekend als concurrent) en bijbehorende synesthetische ervaring heeft (ook wel bekend als inducer) (Grossenbacher, 1997, aangehaald in Simner, 2010). Met zoveel verschillende soorten synesthesie, is het niet ondenkbaar dat er wellicht individuele verschillen bestaan binnen deze soorten synesthesie. Recent is in het onderzoeksveld de aandacht verschoven van synesthesie als een homogeen

(6)

verschijnsel naar synesthesie als een heterogeen verschijnsel. Hierdoor wordt er steeds meer onderzoek gedaan naar de individuele verschillen binnen synesthesie, in plaats van naar de synesthetische ervaringen op groepsniveau. Door deze

verschuiving in het onderzoeksveld is er een belangrijke discussie ontstaan, over wat de definitie is van synesthesie (Simner, 2012). Binnen de definitie van

synesthesie zijn er een aantal gehanteerde kenmerken waarop synestheten verschillen van niet-synestheten. Binnen deze gehanteerde kenmerken zou je er volgens Simner (2012) een aantal kunnen benoemen als ‘kern’ kenmerken, die definiërend zijn voor de conditie. Namelijk; synesthesie is een samenvoeging van de zintuigen, synesthetische ervaringen zijn consistent over tijd, synesthetische

concurrents hebben een speciale locatie in de ruimte en synesthesie is neurologisch

gedefinieerd. In deze these worden niet alle bovengenoemde kenmerken besproken, maar ligt de focus op drie kenmerken waarnaar veel onderzoek is verricht en die wellicht bijdragen aan de discussie van Simner (2012). Namelijk, de consistentie van synesthetische ervaringen, de perceptuele realiteit van synesthetische ervaringen en de hersenstructuur en hersenactivatie van synestheten. De vraag die gesteld kan worden is, of er binnen deze kenmerken wellicht ook individuele verschillen tussen synestheten bestaan. Daarom zal in deze these worden ingegaan op de huidige discussie over de homogeniteit of heterogeniteit van synesthesie door de

gehanteerde kenmerken te bespreken. De hoofdvraag die hierbij gesteld zal worden is: Wat is de rol van individuele verschillen in synesthesie? Ten eerste zal er worden gekeken naar de rol van consistentie in synesthesie. Vervolgens zal er worden ingegaan op de rol van perceptuele realiteit in synesthetische ervaringen en tot slot zal er worden gekeken naar de hersenstructuur en hersenactiviteit van synestheten. Het kenmerk van de consistentie van synesthetische ervaringen houdt in dat

(7)

wanneer bijvoorbeeld de letter ‘A’ wordt gezien als donkerblauw, deze kleur

hetzelfde blijft voor deze specifieke letter, consistent over tijd. De consistentie wordt gezien als een belangrijk kenmerk van de conditie (Rich et al, 2005). Het kenmerk van de perceptuele realiteit houdt in dat synesthetische kleuren perceptueel zijn van aard en daardoor vergelijkbaar zijn met echte kleuren (Hubbard, Arman,

Ramachandran & Boynton, 2005). Het laatste kenmerk in deze these, betreft de hersenstructuur en hersenactiviteit van synestheten ten opzichte van

synestheten. Zo is er gevonden dat synestheten, in vergelijking met niet-synestheten, structurele hersenverschillen laten zien in de witte en grijze stof eigenschappen (Rouw en Scholte, 2007). De vraag is in hoeverre dit duidelijke kenmerken zijn van synesthesie, als deze kenmerken wellicht worden vertroebeld door individuele verschillen? Dit onderzoek naar individuele verschillen is van groot belang omdat er door middel van groepsanalyses vaak belangrijke verschillen over het hoofd worden gezien, waardoor er verkeerde conclusies worden getrokken (Hubbard et al. 2005). Het onderzoek naar individuele verschillen zal vervolgens leiden tot meer inzicht in het homogeniteit/heterogeniteit vraagstuk van synesthesie. Het bestuderen van deze bijzondere en abnormale manier van perceptie, zal

uiteindelijk ook bijdragen aan de kennis over het normaal functioneren van perceptie. In het volgende hoofdstuk zal worden gekeken naar de rol van consistentie in

(8)

Wat is de rol van consistentie in synesthesie?

De test van consistentie wordt binnen synesthesie gezien als de gedragsmatige ‘gouden standaard’, om zo de echtheid van de conditie te bepalen (Rich et al. 2005, aangehaald in Simner, 2012). De test van consistentie houdt in dat synestheten op verschillende momenten worden getest om te kijken of de synesthetische ervaringen consistent zijn over tijd. In dit hoofdstuk zal worden gekeken naar de rol van consistentie in synesthesie. Omdat consistentie wordt gebruikt als een van de belangrijkste kenmerken van synesthesie, is het van belang om te kijken of consistentie daadwerkelijk synestheten van niet-synestheten onderscheid en zo een duidelijk groepsverschil weergeeft. In het huidige onderzoek is het namelijk zo, dat synestheten pas worden geclassificeerd als synestheten, wanneer zij de consistentie test succesvol

doorstaan. In een consistentie test moeten synestheten in eerste instantie een set van hun synesthetische associaties (bijvoorbeeld de specifieke kleur die behoort bij een letter)

rapporteren. Vervolgens krijgen zij op een later tijdstip, variërend van maanden tot jaren, een onverwachte test. Op deze test krijgen zij een lijst getoond met de eerder gerapporteerde

associaties, waarbij gevraagd wordt om de bijbehorende synesthetische kleur te noemen. Hierbij wordt verwacht dat synestheten consistent zijn en dus dezelfde kleuren noemen die zij de eerste keer rapporteerden. De mate van consistentie van de synestheten wordt vergeleken met de mate van consistentie van de niet-synestheten. Niet-synestheten krijgen een test waarop zij

zelf-aangeleerde associaties moeten rapporteren. Een punt van discussie over de consistentie als kenmerk van de definitie van synesthesie is, dat er echter ook gevallen zijn waarbij synestheten voldoen aan alle kenmerken van synesthesie, behalve aan het consistentie kenmerk (Simner, 2012). Een belangrijke vraag die Simner in Defining Synesthesia (2012) hierover ter sprake stelt is wat dit betekent wat betreft de echtheid van deze synestheten en wat betreft de definitie van synesthesie. De definitie van synesthesie gaat namelijk uit van consistente associaties over tijd.

(9)

Simner (2012) brengt een argument naar voren wat het gebruik van consistentie als een van de kenmerken van de definitie in twijfel trekt. Namelijk, dat de wetenschappelijke literatuur wellicht een zelfselectie bias creëert. Hiermee wordt bedoeld dat in het huidige onderzoek, alleen de synestheten die consistent zijn in hun ervaringen worden onderzocht, waarna deze deelnemers gepresenteerd worden als synestheten. Als conclusie wordt er vervolgens gesuggereerd dat consistentie een noodzakelijk kenmerk is voor de definitie van synesthesie, terwijl er überhaupt alleen consistente synestheten worden meegenomen in het onderzoek. De vraag is, of

consistentie nog steeds een noodzakelijk kenmerk is voor synesthesie of dat consistentie moet worden gezien als een van de individuele verschillen tussen synestheten. Om hier een antwoord op te kunnen geven is het van belang om te kijken naar de rol van consistentie in synesthetische ervaringen. Daaruit blijkt dat synestheten beter presteren dan niet-synestheten op een

consistentie taak en dit lijkt niet te komen doordat synestheten een superieur geheugen hebben. De aard van de synesthetische associaties zelf leidt namelijk tot een hoge consistentie (Simner & Logie, 2008). Simner en Logie (2008) toonden objectief bewijs voor voortdurende synesthetische consistentie en gebruikten deze langdurigheid om onderscheid te maken tussen twee mogelijke bronnen voor synesthetische superieure consistentie. In hun studie kreeg de deelnemer, een 46-jarige man met lexicale-smaak synesthesie, op drie onderzoeksmomenten een consistentie test. Op deze onderzoeksmomenten moest de deelnemer zijn woord-smaak associaties rapporteren. Vervolgens werd op de hertest, 4, 23 en 27 jaar later, in willekeurige volgorde gevraagd om deze associaties opnieuw te rapporteren. Zijn scores op elke hertest werden vergeleken met een groep van 10 niet-synestheten, die dezelfde test kregen direct na het aanleren van de associaties. De synesthesie deelnemer scoorde 100% consistent ten opzichte van een gemiddelde van 47.9% consistentie van de niet-synestheten. Uit deze studie blijkt dat de lange termijn consistentie echt is en buiten de normale verdeling van geheugen valt.

(10)

Een kanttekening bij dit onderzoek is, dat de mate van consistentie gebaseerd is op één synestheet. Om een betrouwbaarder resultaat te krijgen van de mate van consistentie zal er wellicht een grotere groep van synestheten moeten worden getest. Zo onderzochten Niccolai, Jennes, Stoerig & van Leeuwen (2012) 63 Nederlandse en Duitse deelnemers met verschillende vormen van synesthesie. In tegenstelling tot Simner en Logie (2008) betwijfelen Niccolai et al. (2012) de

betrouwbaarheid van de zelfrapportages van de synestheten, en suggereren dat de subjectieve ervaringen enorm variabel zijn (Edquist, Rich, Brinkman, Mattingley, 2006, aangehaald in Niccolai V., Jennes, J., Stoerig, P., & Van Leeuwen, T.M., 2012). Zo blijkt namelijk dat sommige substanties en mentale of lichamelijke

toestanden, zoals cafeïne en vermoeidheid, effect hebben op de perceptie van een

concurrent. Zulke variaties zouden onverenigbaar zijn met het idee dat synesthesie

compleet stabiel is over tijd, waardoor er vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de adequaatheid van de consistentie test (Niccolai, Jennes, Stoerig & van Leeuwen, 2012). In tegenstelling tot Simner en Logie (2008), suggereren Niccolai et al. (2012) dat de consistentie voor synesthesie over het algemeen lager is dan 100%. In hun onderzoek lieten zij de deelnemers elke variatie binnen hun synesthetische

ervaringen rapporteren, voorafgaand aan de samenstelling van de vragenlijst. Van de 63 deelnemers, deden maar 27 deelnemers mee aan een onverwachte hertest 28 maanden na de eerste studie. Hieruit kwam een consistentiescore van 91.2%. Deze, volgens de onderzoekers, imperfecte consistentie verklaren zij door de veranderingen van de waargenomen kleur over tijd. Bijvoorbeeld, voor 33% van de deelnemers veranderde de intensiteit van de kleuren over tijd (Nicolai et al., 2012). Deze resultaten laten zien dat de synestheten onderling wellicht kunnen verschillen wat betreft de manier waarop zij kleuren waarnemen. Bovendien, suggereren de

(11)

onderzoekers dat deze individuele verschillen mogelijk van invloed zijn op de mate van consistentie van synesthetische associaties. Daarentegen betekenen deze resultaten niet dat een deelnemer geen synesthesie heeft, alleen omdat hij of zij geen 100% scoort op de consistentie test (Rich et al., 2005, aangehaald in Niccolai et al., 2012). Wellicht is de consistentie niet zo een duidelijk kenmerk van

synesthesie als voorheen gedacht werd en worden de resultaten beïnvloedt door de mogelijke heterogeniteit van de conditie.

Met betrekking tot de hoofdvraag, is uit dit hoofdstuk gebleken dat individuele verschillen een rol spelen in de consistentie van synesthetische ervaringen. Wat betekent deze mogelijke heterogeniteit van de conditie voor het kenmerk van perceptuele realiteit? Zijn synesthetische kleuren daadwerkelijk perceptueel van aard of zijn ze enkel een gedachte of semantische associatie? Wellicht spelen individuele verschillen ook een rol in de mate van perceptuele realiteit. De rol van perceptuele realiteit in synesthesie, wordt in het volgende hoofdstuk uitgewerkt.

(12)

Wat is de rol van perceptuele realiteit in synesthesie?

Uit het vorige hoofdstuk is gebleken dat het niet ondenkbaar is dat de manier waarop synestheten hun synesthetische kleur ervaren onderling kan verschillen. Vandaar dat in dit hoofdstuk zal worden gekeken naar de rol van perceptuele realiteit in synesthesie en naar de mogelijke individuele verschillen binnen deze perceptuele realiteit. Recent onderzoek heeft duidelijk

gemaakt dat er in ieder geval voor een aantal onderzochte vormen van synesthesie sprake is van perceptuele realiteit, oftewel, synesthetische kleuren gedragen zich zoals echte kleuren (Kim, Blake & Palmeri, 2006; Ramachandran & Hubbard, 2001, aangehaald in Hubbard, Arman, Ramachandran & Boynton, 2005). In dit hoofdstuk zal er gekeken worden naar de perceptuele realiteit binnen letter-kleur synesthesie. Letter-kleur synesthesie is een veelvoorkomende vorm van synesthesie, waarbij de waarneming van een zwarte letter gepaard gaat met een specifieke kleur (Hubbard et al., 2005; Rich & Karstoft, 2013). Deze kleurervaringen, die geïnduceerd worden door de waarneming van zwarte cijfers of letters, worden ook wel photisms genoemd (Dixon, Smilek, & Merikle, 2004). De perceptuele realiteit van synesthetische kleuren is gebleken uit bekende visuele taken, zoals de synesthetische Stroop taak en de visuele zoektaak, waarbij synesthetische kleuren net zoals echte kleuren bijvoorbeeld interfereren met het benoemen van kleuren of juist helpen met het vinden van letters (Ramanchandran & Hubbard, 2001; Palmeri et al., 2002, aangehaald in Kim et al. 2006). De synesthetische Stroop taak is een variant van de Stroop taak (1935), waar deelnemers twee lijsten met rijen woorden gepresenteerd krijgen. Op de eerste lijst krijgen de deelnemers de woorden “rood”, “groen” en “blauw” te zien, geprint in zwarte inkt en random verdeeld over de rijen. Op de tweede lijst, de interferentie lijst krijgen de

deelnemers dezelfde random verdeling van de woorden “rood”, “groen” en “blauw”, echter dit keer geprint in rode, groene of blauwe inkt. In geen geval komen de woorden overeen met de kleur van de inkt waarin zij zijn geprint. Bijvoorbeeld, het woord “rood” zal worden geprint in de kleuren

(13)

groen of blauw. Het is de taak van de deelnemer om de rijen van woorden af te gaan en zo snel mogelijk, binnen een bepaalde tijd, op lijst een de woorden te benoemen en op lijst twee de kleuren van de inkt te benoemen. Deze taak is gebaseerd op het idee dat individuen sneller woorden kunnen lezen dan dat zij kleuren kunnen benoemen, waardoor er interferentie optreed van de woorden op het benoemen van de inktkleuren. De mate van interferentie wordt bepaald aan de hand van het verschil in tijd tussen lijst een en lijst twee (Golden & Freshwater,1978; Stroop 1935). Op de synesthetische Stroop taak krijgen de deelnemers een lijst gepresenteerd met gekleurde letters. Deze letters zijn afgebeeld in kleuren die congruent óf incongruent zijn met de synesthetische kleuren oftewel, photisms die de letter oproept. Vervolgens wordt de reactietijd gemeten van het opnoemen van de echte kleur van de letters. Wanneer iemand met synesthesie deze kleuren opnoemt, wordt er een groot Stroop effect verwacht (een groot verschil in reactietijd tussen congruente en incongruente trials) (Kim, Blake & Palmeri, 2006). Behalve de Stroop taak, worden er ook andere gedragstaken gebruikt om de perceptuele realiteit van synesthetische kleuren te onderzoeken. Zowel Kim, Blake & Palmeri (2006), als Ward, Jonas, Dienes & Seth (2010) onderzochten de perceptuele realiteit van synesthetische kleuren. Kim, Blake & Palmeri (2006) onderzochten de interactie van echte en synesthetische kleuren door middel van twee bekende grouping fenomenen in twee letter-kleur synestheten. Grouping is een set van principes die mensen onbewust gebruiken tijdens perceptie. Zo nemen mensen objecten automatisch waar als georganiseerde patronen. Er werd gebruikt gemaakt van grouping in tijd en grouping in ruimte. Om de rol van synesthetische kleur grouping in tijd te bestuderen, werd er gebruikt gemaakt van een bekende bewegingsillusie: bistable Apparent Motion (AM). Wanneer twee statische ‘beelden’ met individuele symbolen op verschillende posities in de twee beelden in snelle opeenvolging worden getoond, worden de symbolen als bewegend waargenomen (Wertheimer, 1912, aangehaald in Kim et al., 2006). Er is gesuggereerd dat synesthetische kleuren ook een effect kunnen hebben op de perceptie van schijnbare beweging (Ramachandran & Hubbard, 2003,

(14)

aangehaald in Kim et al., 2006). Doordat kleur het vermogen heeft om invloed uit te oefenen op perceptuele grouping in tijd in bistable AM, is dit een goede manier om de mogelijke interacties tussen echte en synesthetische kleuren te onderzoeken. Om te onderzoeken hoe echte en synesthetische kleuren interacteren in ruimte door middel van grouping werd gebruik gemaakt van binocular rivalry. Wanneer twee niet gelijke beelden worden getoond aan dezelfde gebieden van twee ogen, dan strijden deze beelden om perceptuele dominantie in plaats van dat zij

samensmelten tot een beeld (Blake en Logothetis, 2002, aangehaald in Kim et al., 2006). Aangezien kleur perceptuele grouping in ruimte, in binocular rivalry stimuleert, onderzochten ze de mogelijke interacties tussen echte en synesthetische kleuren om de grouping in rivalry te stimuleren. De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat synesthetische kleuren en echte kleuren zowel naast elkaar kunnen bestaan als met elkaar kunnen interacteren. De interacties tussen echte en synesthetische kleuren ondersteunen het idee dat synestetische kleuren perceptueel van aard zijn. Een kanttekening bij dit onderzoek is, dat er maar twee synestheten zijn meegenomen. Daarentegen worden in het onderzoek van Ward, Jonas, Dienes & Seth (2010) aanzienlijk meer deelnemers meegenomen in het onderzoek naar perceptuele realiteit. Ward, Jonas, Dienes & Seth (2010) gebruikten een embedded shapes taak om de perceptuele realiteit te onderzoeken bij 36 letter-kleur synestheten en 36 niet-synestheten. Een embedded

shapes taak toont voor een korte tijd een reeks van zwarte letters op een witte achtergrond.

Sommige van deze letters zijn geordend in een van de vier vormen; diamant, vierkant, rechthoek of driehoek. Bijvoorbeeld, een driehoek gemaakt van de letter H, met daaromheen de letters P en F. Op dit soort taken scoren synestheten over het algemeen beter dan niet-synestheten,

waardoor er vanuit wordt gegaan dat synestheten de zwarte letters wél als gekleurd zagen en de vorm sneller detecteerden dan niet-synestheten. Dit fenomeen wordt aangeduid met de term “pop-out” (Ramachandran & Hubbard, 2001, aangehaald in Ward et al., 2010). Ward et al. (2010) gebruikten een variatie op deze embedded shapes taak. De resultaten lieten zien dat de

(15)

synestheten over het algemeen beter scoorden op de taak dan de niet-synestheten. Echter, in tegenstelling tot de verwachtingen van de onderzoekers, werd er geen “pop out” effect gevonden. Dit wijst erop dat de synesthetische kleuren niet over het gehele beeld werden waargenomen. Ondanks dat, was er een voordeel voor de synestheten ten opzichte van de niet-synestheten op de embedded figures taak. Dit zou kunnen komen door het succesvolle grouping fenomeen zoals besproken in het vorige onderzoek (Kim et al, 2006; Rich & Karstoft, 2013).

Uit de voorgaande onderzoeken is gebleken dat synesthetische kleuren zich enerzijds gedragen zoals echte kleuren op perceptuele taken, namelijk door middel van interferentie en zoekefficiëntie. Anderzijds wordt er geen “pop-out” effect gevonden, wat suggereert dat synesthetische kleuren zich wellicht niet helemaal gelijk gedragen als echte kleuren. Deze tegenstrijdigheid wordt ook ondersteund door het onderzoek van Hubbard, Arman,

Ramachandran & Boynton (2005), waarin de perceptuele realiteit bij zes letter-kleur synestheten en zes niet-synestheten werd onderzocht door zowel een Crowding taak als fMRI metingen.

Functional Magnetic Resonance Imaging, meet hersenactiviteit door het detecteren van de

bijbehorende veranderingen in de bloedstroom. De fMRI resultaten zullen in het volgende hoofdstuk worden besproken. Tijdens een Crowding taak wordt een target letter aangeboden, omringd door andere, afleidende letters. Wanneer de target letter in een andere kleur wordt

aangeboden dan de afleidende letters, wordt er beter gepresteerd. In dit onderzoek werd gekeken of de synesthetische kleuren eenzelfde effect op de Crowding taak prestatie veroorzaakten als echte kleuren. De niet-synestheten werden verdeeld over twee controle condities. Namelijk, één conditie waarin de niet-synestheten zwarte letters op een witte achtergrond te zien kregen en één conditie waarin de niet-synestheten gekleurde letters te zien kregen. Uit de resultaten bleek dat synestheten hoger scoren op de gedragsmetingen dan de niet-synestheten in de zwarte letters conditie. Dit suggereert dat er sprake is van perceptuele realiteit. Daarentegen scoren de

(16)

met Ward, Jonas, Dienes & Seth (2010) suggereren deze resultaten dat synesthetische kleuren zich niet precies gedragen als echte kleuren en dat het effect van synesthetische kleuren zwakker is dan het effect van echte kleuren. Wellicht wordt er uit bovenstaande onderzoeken geen

duidelijk “pop-out” effect van synesthetische kleuren gevonden op groepsniveau, maar zijn er wel synestheten die dit “pop-out” effect op individueel niveau laten zien. In een recent onderzoek van Rich & Karstoft (2013) werd door middel van de eerder genoemde Embedded Figures Taak

gekeken naar onbewuste “pop-out” van synesthetische kleuren op groepsniveau en op individueel niveau bij acht letter-kleur synestheten en acht niet-synestheten. Uit de resultaten bleek dat er maar een synestheet was, die beter presteerde dan de niet-synestheet op zowel reactietijd als zoekefficiëntie. Echter werd er geen bewijs gevonden voor “pop out”. Er werd ook geen bewijs gevonden dat de synesthetische kleuren aandacht kunnen begeleiden, en zich dus gedragen zoals echte kleuren.

Uit de voorgaande paragraaf is gebleken dat, enerzijds, synesthetische kleuren

perceptueel zijn van aard. Anderzijds is gebleken, dat synesthetische kleuren zich niet helemaal gedragen zoals zou worden verwacht als zij gelijk zijn aan echte kleuren. Het is hierdoor nog onduidelijk in hoeverre synesthetische kleuren gelijk zijn aan echte kleuren. Enerzijds heerste de gedachte dat synesthetische kleuren en echte kleuren naast elkaar konden bestaan zonder elkaar te beïnvloeden. Anderzijds is er uit de Stroop taak gebleken, dat synesthetische kleuren kunnen interfereren met het benoemen van echte kleuren (Kim, Blake & Palmeri, 2006). Wellicht zijn deze tegenstrijdige resultaten een ondersteuning voor het idee dat letter-kleur synesthesie geen homogene groep is, waarbij de letters eenzelfde soort kleurervaring oproepen voor elke synestheet. Uit subjectieve rapportages van synestheten is gebleken dat letter-kleur synestheten de synesthetische kleuren niet allemaal op eenzelfde manier ervaren (Dixon, Smilek & Merikle, 2004). Namelijk, er kan onderscheid gemaakt worden tussen projector en associator letter-kleur synestheten. Projectors geven aan, de kleur daadwerkelijk ‘te zien’ op de letter (extern) en de

(17)

associators ervaren meer een ‘gevoel of idee’ van kleur in hun gedachten (intern) (Simner, 2013;

Dixon, Smilek, & Merikle, 2004). Dit onderscheid tussen projectors en associators is van belang voor het onderzoek naar perceptuele realiteit, aangezien geprojecteerde photisms een positieve invloed hebben laten zien op perceptuele taken ten opzichte van niet geprojecteerde photisms (Dixon et al, 2004). Deze individuele verschillen in perceptuele realiteit kunnen wellicht

tegenstrijdige gedachten in de literatuur verklaren en een duidelijker beeld schetsen over de heterogeniteit van letter-kleur synesthesie. Kim, Blake & Palmeri (2006), Ward, Jonas, Dienes & Seth (2010) en Rich & Karstoft (2013) namen allen het projector-associator onderscheid mee in hun onderzoek naar perceptuele realiteit. Het onderscheid tussen projectors en associators werd gemaakt op basis van een vragenlijst. Zowel Kim et al.,(2004) als Ward et al.,(2010) bekeken dit onderscheid op de embedded shapes taak. Bij Kim et al. (2004) werden er maar twee

synestheten onderzocht, die beiden werden geclassificeerd als projectors. Hierdoor konden de individuele verschillen tussen synestheten niet goed worden onderzocht. Ward et al., (2010) classificeerden daarentegen 9 van de 36 synestheten als projectors. Uit de resultaten bleek dat

projector synestheten vaker kleur ervaren dan associator synestheten tijdens een perceptuele

realiteit taak, maar dat het aantal gekleurde letters of de intensiteit van de gekleurde letters niet toeneemt. In het onderzoek van Rich & Karstoft (2013) werden er twee van de acht synestheten, geclassificeerd als projectors, vijf van de zes overigen konden niet duidelijk geclassificeerd worden als associators. Dit toont wellicht aan dat synestheten langs een continuüm vallen in plaats van een dichotomie (Rich et al.,2013). Volgens Rich et al. (2013) bleken er, uit de subjectieve rapportages, aanzienlijke individuele variaties tussen synestheten. Deze variaties worden verklaard door individuele verschillen tussen projectors en associators (Ward et al., 2007; Dixon, et al.,2004, aangehaald in Rich et al., 2013). Daarentegen lijkt het voorbarig om

synestheten op basis van deze data onderling te verdelen, aangezien een groot deel van de synestheten in dit onderzoek niet juist geclassificeerd konden worden en het nog onduidelijk is of

(18)

er sprake is van een categorisch of een continu verschil tussen projectors en associators (Rich et al., 2013).

Uit de vorige paragraaf is gebleken dat er individuele verschillen zijn tussen synestheten wat betreft kleurwaarneming. Namelijk, projectors zijn zich meer bewust van de synesthetische kleuren dan associators, omdat deze meer in de locatie van aandacht zijn. Het is echter niet duidelijk of de projector synestheten ook meer perceptuele realiteit ervaren in hun kleuren dan

associator synestheten. Wellicht is de mate van perceptuele realiteit een continuüm waarop

projectors verschillen van associators. Eerdere studies met projectors suggereren dat deze groep

van synestheten zich niet bewust hoeven te zijn van de identiteit van de inducer om een

synesthetische ervaring te hebben, waardoor projectors een “pop out” effect zouden moeten laten zien op een embedded figures taak (Smilek, Dixon, Cudahy & Merikle, 2001; Smilek, Dixon & Merikle, 2003; Wagar, Dixon, Smilek & Cudahy, 2002, aangehaald in Rich & Karstoft, 2013). Dit blijkt echter niet te kloppen, aangezien er op groepsniveau geen bewijs wordt gevonden dat er een “pop out” efffect van synesthetische kleuren plaatsvindt. Op individueel niveau is dit bewijs minimaal.

De resultaten uit dit hoofdstuk laten zien dat er sprake is van perceptuele realiteit van synesthetische kleuren. Echter is de manier waarop synesthetische kleuren gelijk zijn aan echte kleuren nog onduidelijk. Daarentegen is het wel duidelijk geworden dat er een onderscheid kan worden gemaakt in de manier waarop synesthetische kleuren worden waargenomen, namelijk door middel van projector en associator synestheten. Deze individuele verschillen tussen letter-kleur synestheten wijzen op de heterogeniteit van synesthesie. Om meer duidelijkheid te krijgen in de manier waarop deze synestheten van elkaar verschillen in perceptuele realiteit, zal er in de toekomst onderzoek moeten worden gedaan met grotere steekproeven van associator en

projector synestheten. Daarentegen zijn de gevonden resultaten al wel een stapje in de richting

(19)

tonen de resultaten meer inzicht in synesthesie als een heterogeen verschijnsel. In dit hoofdstuk is namelijk gebleken dat individuele verschillen een rol spelen in de perceptuele realiteit van synesthesie. Hoe zit dat met het kenmerk hersenstructuur en hersenactiviteit? Uit eerder onderzoek is bekend dat synestheten, in vergelijking met niet-synestheten, structurele

hersenverschillen laten zien in de witte en grijze stof eigenschappen (Rouw en Scholte, 2007). Wellicht verschillen synestheten onderling ook wat betreft hersenstructuur en hersenactivatie. Daarom zal er in het volgende hoofdstuk gekeken worden naar de rol van individuele verschillen in hersenstructuur en hersenactivatie.

(20)

Wat is de rol van individuele verschillen in hersenstructuur en hersenactivatie?

Tot nu toe is er gekeken naar de rol van consistentie en perceptuele realiteit in synesthesie. Hieruit is gebleken dat er tegenstrijdige resultaten worden gevonden wat betreft consistentie en dat deze tegenstrijdige resultaten kunnen duiden op onderliggende individuele verschillen. Deze individuele verschillen werden teruggevonden in het onderzoek naar perceptuele realiteit, waaruit is gebleken dat letter-kleur synestheten onderling verschillen in de manier waarop zij

synesthetische kleuren ervaren. Namelijk, er kan onderscheid gemaakt worden tussen projector en associator synestheten. Behalve de kenmerken van consistentie en perceptuele realiteit, is er uit eerder onderzoek gebleken dat synestheten ook verschillen van niet-synestheten wat betreft hersenstructuur en hersenactivatie. Daarom zal er in dit laatste hoofdstuk worden gekeken naar de hersenstructuur en hersenactivatie van synestheten en de rol van individuele verschillen hierin. Door middel van neuroimaging methoden wordt er onderzoek gedaan naar de hersenstructuur en hersenactivatie van synestheten ten opzichte van niet-synestheten. Binnen dit onderzoek zijn er twee modellen die een poging doen om de neurale basis van synesthesie te verklaren: het cross-activatie model en het corticale disinhibitie feedback model. (Brang, Hubbard, Coulson, Huang & Ramachandran, 2010). Het cross-activatie model suggereert dat er sprake is van

hyperconnectiviteit tussen de gebieden betrokken bij letter verwerking en het kleur gebied V4. De hyperconnectiviteit van deze gebieden leidt tot de cross-activatie in letter verwerking en dus tot de ervaring van synesthetische kleuren door letters. Het corticale disinhibitie feedback model

suggereert dat er sprake is van normale connectiviteit patronen in synestheten en verklaart synesthesie vanuit de disinhibitie van feedback uit hogere orde corticale gebieden in de visuele verwerking. Dit model suggereert dat letters ten eerste in hun geheel worden verwerkt.

Vervolgens vindt de kleuractivatie plaats en is er sprake van samenwerking van hogere orde corticale gebieden, waar letter en kleur informatie samenkomen (Grossenbacher en Lovelace,

(21)

2001, aangehaald in Brang et al. 2010). Verschillende studies hebben door middel van neuroimaging technieken de neurale mechanismen van synesthesie onderzocht, echter met tegenstrijdige resultaten. Het is niet duidelijk of deze tegenstrijdige resultaten een gevolg zijn van methodologische verschillen tussen studies, verschillende typen synestheten of verschillen in kleur sterkte die ervaren wordt door synestheten (Hubbard, Arman, Ramachandran & Boynton, 2005). Een manier om erachter te komen of de tegenstrijdige resultaten te verklaren zijn door belangrijke individuele verschillen tussen synestheten, is door zowel gedragsdata als

neuroimaging data van dezelfde deelnemers te verzamelen (Hubbard, Arman, Ramachandran & Boynton, 2005). Hubbard, Arman, Ramachandran & Boynton (2005) onderzochten de perceptuele realiteit bij zes letter-kleur synestheten en zes niet-synestheten door middel van gedragsmetingen en fMRI metingen. fMRI meet hersenactiviteit door het detecteren van de bijbehorende

veranderingen in de bloedstroom. De gedragsmetingen werden verzameld door het afnemen van de embedded figures taak, zoals besproken in het voorgaande hoofdstuk. Door middel van FMRI metingen werd gekeken of letter-kleur synesthesie ontstaat door de cross-activatie van

kleurgevoelige gebieden. Er werd een grotere activiteit gevonden in de vroege visuele gebieden in synestheten ten opzichte van niet-synestheten. De mate van activiteit varieerde echter enorm tussen synestheten. Sommige synestheten lieten een grotere activatie zien in gebied V1 bij het zien van letters ten opzichte van niet talige symbolen. Deze resultaten suggereren dat de

voormalig tegenstrijdige resultaten in de literatuur wellicht voortkwamen uit individuele verschillen tussen synestheten. Behalve een verschil op groepsniveau tussen synestheten en

niet-synestheten, werd er op individueel niveau gevonden dat verbeterde gedragsprestaties positief samenhingen met de fMRI reacties in de retinotopische visuele gebieden (V1, V2 en V3), waarbij de grootte van de samenhang toenam met hogere niveaus van visuele hiërarchie (van V1, naar V2, naar V3). Deze toenemende samenhang kan volgens de onderzoekers twee dingen

(22)

deze data representeert twee subtypes van synestheten, namelijk, projectors en associators. Door middel van dit onderzoek naar functionele connectiviteit is gebleken dat de samenhang tussen gedragsresultaten en fMRI resultaten suggereren dat er individuele verschillen zijn in de manier waarop synestheten kleuren waarnemen, echter is het nog niet duidelijk welke verschillen dat zijn. Functionele connectiviteit meet bepaalde functies binnen het structurele netwerk van de

hersenen, zoals in dit geval de samenhang tussen gedragsprestaties en fMRI. Behalve

functionele connectiviteit kan er ook gekeken worden naar structurele connectiviteit. Structurele connectiviteit gaat over het totale netwerk van verbindingen en structuren in de hersenen. Wellicht kunnen de individuele verschillen die Hubbard et al. (2005) vinden worden verklaard door te kijken naar het totale netwerk van verbindingen en structuren door middel van structurele metingen. Door middel van DTI (Diffusion tensor Imaging) onderzoek is voor de eerste keer abnormale structurele connectiviteit laten zien in het brein van synestheten, ten opzichte van

niet-synestheten. DTI maakt gebruik van de witte stofbanen die zichtbaar worden gemaakt. Door middel van een MRI-scanner meet DTI de mate van diffusie eigenschappen van watermoleculen. Meer, of meer coherente, witte stofstructuren zullen leiden tot toegenomen anisotrope diffusie. Dit houdt in, dat de moleculen in één richting meer worden gehinderd dan in een andere richting. Rouw & Scholte (2007) onderzochten door middel van DTI en fMRI metingen, structurele connectiviteit in 18 synestheten in vergelijking met 18 niet-synestheten. Er werd gekeken naar structurele connectiviteit in de hersenen van synestheten ten opzichte van niet-synestheten. Rouw & Scholte (2007) onderzochten of verschillen in structurele connectiviteit van de hersenen

samenhing met de aanwezigheid van letter-kleur synesthesie. Verder werd er ook gekeken of structurele connectiviteit in de hersenen werd beïnvloed door de soort synesthetische

kleurervaring, namelijk projector of associator ervaringen. Synestheten lieten clusters van

toegenomen anisotropie zien ten opzichte van niet-synestheten. Bovendien was er toegenomen connectiviteit in de inferieure temporale cortex bij zowel synesthetische kleurervaringen als het

(23)

type synesthetische kleurervaring. Daarnaast lieten projectors een sterkere toename zien in anisotrope diffusie in vergelijking met associators in de rechter temporale cortex. De andere clusters van toegenomen anisotrope diffusie lieten geen relatie zien tussen de sterkte van de anisotrope diffusie en het subtype van letter-kleur synesthesie. Dit wil zeggen dat toegenomen structurele connectiviteit in hersengebieden, betrokken bij de perceptuele categorisatie (de

inferieure temporale cortex), van invloed kan zijn op het type van synesthetische ervaring. Uit het voorgaande onderzoek blijkt dat het onderscheid tussen projectors en associators wordt

teruggevonden in verschillen in structurele connectiviteit. Dit gevonden onderscheid wordt ook ondersteund door Rouw & Scholte (2010) die vonden dat het contrast tussen het ervaren van

associator synesthesie of projector synesthesie, getraceerd kan worden naar verschillende

neurale gebieden. Namelijk, in dit onderzoek vergeleken Rouw & Scholte (2010) de structurele en functionele grijze stof eigenschappen van letter-kleur synestheten met die van niet-synestheten. Binnen dit onderzoek werd gekeken welke hersengebieden onderscheid maken tussen projector en associator synestheten. Over het algemeen kunnen deze gebieden voor projectors worden samengevat als gebieden betrokken in sensorische ervaringen en actie planning. Voor

associators werden vooral gebieden gevonden die gerelateerd zijn aan de hippocampus en de

gyrus angularis. De hippocampus is vooral bekend vanwege zijn functie in (spatieel) geheugen en de gyrus angularis speelt een rol in het vormen van associaties tussen verschillende soorten informatie en het gebruik van metaforen. Ook uit dit onderzoek is gebleken dat de individuele verschillen, namelijk projector en associator synestheten, kunnen worden teruggevonden in de betrokkenheid van verschillende hersengebieden.

Uit voorgaande paragraaf kan geconcludeerd worden dat er duidelijke individuele verschillen zijn in de structurele connectiviteit van synestheten. Zo wordt het projector en

associator onderscheid teruggevonden in verschillende structurele metingen. Bovendien kunnen

(24)

functies. Wat zeggen deze verschillen in structurele connectiviteit over hoe projectors en

associators van elkaar verschillen? Zijn deze twee individuele verschillen twee uiteinden van één

continuüm of is er sprake van twee verschillende categorieën. Van Leeuwen, den Ouden &

Hagoort (2011) stellen dat het onderscheid van projectors en associators moet worden gezien als continuüm van synesthetische ervaringen (Hubbard and Ramachandran, 2005; Rouw and

Scholte, 2007), in plaats van als categorisch onderscheid tussen twee verschillende groepen van synestheten (Ward et al., 2007). Dit concluderen ze uit hun onderzoek naar of verschillende subjectieve ervaringen van projectors en associators toe te wijzen zijn aan de verschillen in effectieve connectiviteit binnen het letter-kleur synesthesie netwerk. De deelnemers waren 19 letter-kleur synestheten en 19 niet-synestheten. Om de effectieve connectiviteit hypothese te testen, maakten ze gebruik van dynamic causal modeling (DCM) in FMRI, wat de mogelijkheid gaf om de richting van interacties tussen regio’s af te leiden (Stephan et al., 2010, aangehaald in van Leeuwen et al.,2011). De voorspellingen vanuit de cross-activatie modellen (bottom-up in de fusiforme gyrus) en de disinhibitie feedback modellen (top-down via pariëtale kwab) werden gebruikt als twee tegenstrijdige verklaringen voor waarom de presentatie van zwarte letters, activatie in V4 bij synestheten zou veroorzaken. Door middel van DCM kan een schatting worden gemaakt van effectieve connectiviteit tussen gebieden en modulaties van deze connecties door middel van externe parameters. Uit de resultaten bleek dat synestheten over het algemeen geen sterke voorkeur hadden voor het bottom-up of het top-down model. Echter, wanneer de

synestheten werden verdeeld in projectors en associators, bleek dat voor de projectors het

bottom-up model een betere verklaring was van de data terwijl voor de associators het top-down

model een betere verklaring was van de data. Deze resultaten presenteren twee verschillende theorieën die de synesthetische ervaringen kunnen verklaren, maar wellicht ook inzicht geven in hoe gewone perceptie werkt. Het onderzoek van van Leeuwen et al., (2011) ondersteunt eerder onderzoek in dat projectors en associators de synesthetische kleuren daadwerkelijk op een

(25)

andere manier ervaren, maar voegen hieraan toe dat deze verschillen kunnen worden gezien als een continuüm in plaats van als een categorisch verschil.

Uit dit hoofdstuk is gebleken dat er individuele verschillen zijn in hersenstructuur en hersenactivatie. Zo kan er onderscheid gemaakt worden tussen projectors en associators, wat betreft synesthetische ervaringen. Deze verschillen tussen projectors en associators worden teruggevonden in de betrokkenheid van verschillende hersengebieden, namelijk de fusiforme gyrus voor projectors en het pariëtale kwab voor associators. Bovendien zijn deze individuele verschillen van invloed op de perceptuele realiteit van synesthetische kleuren, waardoor deze resultaten ook bijdragen aan het onderzoek naar normale perceptie. De individuele verschillen die worden gevonden in het kenmerk hersenstructuur en hersenactivatie, tonen aan dat synesthesie een heterogeen verschijnsel is. De suggestie dat het projector en associator onderscheid als een continuüm gezien kan worden, betekent wellicht dat er ontelbaar veel verschillen zijn in de manier waarop synestheten kleuren waarnemen en dat het onmogelijk is om van één soort letter-kleur synesthesie te spreken.

(26)

Conclusie en discussie

In deze these werd gekeken naar de rol van individuele verschillen in synesthesie. Hieruit is gebleken dat synesthesie een heterogeen verschijnsel is, met individuele verschillen tussen synestheten. De rol van individuele verschillen is bekeken door de bespreking van drie

belangrijke kenmerken van synesthesie waarop synestheten verschillen van niet-synestheten, namelijk; de consistentie in synesthetische ervaringen, de perceptuele realiteit van

synesthetische kleuren, de verschillen in hersenstructuur en hersenactivatie van synestheten ten opzichte van niet-synestheten. Ten eerste is gebleken dat de consistentie, die wordt gezien als de ‘gouden standaard’ van synesthesie, wellicht geen goed kenmerk is, omdat de consistentie wordt vertroebeld door individuele verschillen. Dit maakt de consistentie als ‘gouden standaard’ een lastig punt, omdat de consistentie aan de ene kant de standaard is van de conditie, maar tegelijkertijd ook verschilt tussen mensen. Hierdoor is het niet duidelijk wat dit betekent en of die mensen die niet consistent zijn in hun ervaring dan geen synestheet zijn. Ten tweede is

gebleken dat er individuele verschillen zijn in de perceptuele realiteit van synesthetische kleuren, namelijk, er kan onderscheid gemaakt worden tussen projectors en associators in de manier waarop synestheten de kleuren waarnemen. Tot slot is gebleken dat ook in de hersenstructuur en hersenactivatie synestheten onderling van elkaar verschillen, zo kan het projector en

associator onderscheid worden teruggevonden in verschillen in structurele connectiviteit in de

hersenen. Deze individuele verschillen in consistentie, perceptuele realiteit, hersenstructuur en hersenactivatie wijzen op de heterogeniteit van synesthesie.

Een mogelijk punt van discussie in het onderzoek naar synesthesie, is het kleine aantal deelnemers. In een overgroot deel van het onderzoek bestaat de conditie maar uit enkele synestheten, terwijl vervolgens de resultaten van deze kleine groep gebruikt worden om te generaliseren naar synestheten in het algemeen. Uit deze these is gebleken hoe groot de rol

(27)

van individuele verschillen is binnen synestheten, waardoor het kwalijk lijkt om een handje vol synestheten te onderzoeken en de resultaten hiervan vervolgens te generaliseren naar een grote groep synestheten, die waarschijnlijk enorm zullen verschillen van de onderzochte deelnemers. De vraag is of de gevonden resultaten daardoor wel betrouwbaar zijn en er geen sprake is van toevalsbevindingen. Dit punt van discussie is wellicht verwikkeld met een ander probleem, dat aansluit bij de discussie van Simner (2012), namelijk dat het vaststellen van één definitie van synesthesie lastig blijkt en misschien zelfs onmogelijk is vanwege de heterogeniteit van de conditie. Het is nog maar de vraag of studies met grotere groepen van synestheten wél generaliseerbaar zijn naar andere synestheten. Desondanks, is het van belang om in vervolg onderzoek zoveel mogelijk synestheten mee te nemen.

Een ander mogelijk punt van discussie betreft het verschil in motivatie van synestheten en niet-synestheten om mee te doen met het onderzoek. Uit de literatuur komt naar voren dat

synestheten zich niet altijd serieus genomen voelen door hun omgeving. Zo is het niet

ondenkbaar, dat wanneer zij de kans krijgen om mee te doen met onderzoek waarin zij serieus worden genomen en op een positieve manier in de aandacht staan, dit wellicht van invloed is op hun motivatie. Zo is het mogelijk dat de synestheten veel gemotiveerder zijn om goed te

presteren en wellicht minder uitval vertonen, dan niet-synestheten. Daarentegen zal de invloed daarvan in de onderzoeken in deze these minimaal zijn, aangezien er vooral objectieve

dataverzameling heeft plaatsgevonden waardoor verschillen in motivatie maar van kleine invloed zou kunnen zijn.

Uit deze these is gebleken dat er een onderscheid kan worden gemaakt tussen projector en associator synestheten. Er is gesuggereerd dat dit onderscheid als een continuüm kan worden gezien in plaats van als een dichotoom onderscheid. Als dit onderscheid inderdaad een continuüm betreft, dan zou dit kunnen betekenen dat projectors en associators onderling ook nog van elkaar verschillen. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat projectors onderling zouden

(28)

verschillen in de mate van intensiteit van de kleuren die zij ervaren. Deze mogelijke verschillen in bijvoorbeeld kleurintensiteit zouden ook weer van invloed kunnen zijn op de consistentie, perceptuele realiteit of hersenstructuur en hersenactiviteit. Vandaar de suggestie om in vervolgonderzoek te kijken naar de individuele verschillen binnen het projector en associator onderscheid en de invloed daarvan op de huidige kenmerken van synesthesie.

Uit dit literatuuroverzicht is duidelijk geworden dat de rol van individuele verschillen in het onderzoek naar synesthesie van steeds groter belang is. Zo is gebleken dat individuele

verschillen van invloed zijn op alle drie de besproken kenmerken van synesthesie. Dit bevestigd de verschuiving van synesthesie als homogeen verschijnsel naar synesthesie als heterogeen verschijnsel. Bovendien kunnen deze resultaten worden gezien als toevoeging aan de discussie betreffende de definitie van synesthesie. Namelijk, door deze individuele verschillen is het wellicht niet realistisch om vast te houden aan de huidige definitie van synesthesie. Wellicht moet de consistentie niet meer als ‘gouden standaard’ gebruikt worden, waardoor mensen ook synestheet kunnen zijn wanneer zij bijvoorbeeld wel aan een aantal andere kenmerken voldoen. Deze kenmerken moeten uiteraard wel kunnen worden vastgesteld door middel van

gedragsmetingen of neuroimaging methoden. Misschien blijkt dat doordat de kenmerken van synesthesie op een continuüm liggen, een “juiste” cut-off van een synestheet ten opzichte van niet-synestheet onmogelijk is. Daarentegen zal onderzoek met neuroimaging methoden in de toekomst wellicht meer duidelijkheid scheppen over het onderscheid tussen normale perceptie en synesthesie en de individuele verschillen tussen synestheten. Het onderzoek naar de rol van individuele verschillen zal moeten aantonen hoe synestheten binnen dit bijzondere fenomeen van elkaar verschillen en of er een eenduidige definitie mogelijk is. Al met al komen we steeds meer te weten over de manier waarop synestheten de wereld om zich heen ervaren, en op welke manier dit bijzondere fenomeen overlapt met het functioneren van de gewone perceptie.

(29)

Literatuurlijst

Brang, D., Hubbard, E. M., Coulson, S., Huang, M., & Ramachandran, V. S. (2010). Magnetoencephalography reveals early activation of V4 in grapheme-color

synesthesia. Neuroimage, 53(1), 268-274.

Dixon, M. J., & Smilek, D. (2005). The importance of individual differences in grapheme-color synesthesia. Neuron, 45(6), 821-823.

Dixon, M. J., Smilek, D., & Merikle, P. M. (2004). Not all synaesthetes are created equal: Projector versus associator synaesthetes. Cognitive, Affective, & Behavioral

Neuroscience, 4(3), 335-343.

Golden, C. J., & Freshwater, S. M. (1978). Stroop color and word test.

Hubbard, E. M., Arman, A. C., Ramachandran, V. S., & Boynton, G. M. (2005). Individual differences among grapheme-color synesthetes: brain-behavior correlations. Neuron, 45(6), 975-985.

Kim, C. Y., Blake, R., & Palmeri, T. J. (2006). Perceptual interaction between real and synesthetic colors. Cortex, 42(2), 195-203.

(30)

van Leeuwen, T. M., Petersson, K. M., & Hagoort, P. (2010). Synaesthetic colour in the brain: beyond colour areas. A functional magnetic resonance imaging study of synaesthetes and matched controls. PLoS One, 5(8), e12074.

van Leeuwen, T. M., den Ouden, H. E., & Hagoort, P. (2011). Effective connectivity determines the nature of subjective experience in grapheme-color synesthesia. The

Journal of Neuroscience, 31(27), 9879-9884.

Niccolai, V., Jennes, J., Stoerig, P., & Van Leeuwen, T. M. (2012). Modality and variability of synesthetic experience. The American journal of psychology, 125(1), 81-94.

Simner, J. (2012). Defining synaesthesia. British Journal of Psychology, 103(1), 1-15.

Rich, A. N., & Karstoft, K. I. (2013). Exploring the benefit of synaesthetic colours: Testing for “pop-out” in individuals with grapheme–colour synaesthesia. Cognitive

neuropsychology, 30(2), 110-125.

Rouw, R., & Scholte, H. S. (2007). Increased structural connectivity in grapheme-color synesthesia. Nature neuroscience, 10(6), 792-797.

Rouw, R., & Scholte, H. S. (2010). Neural basis of individual differences in synesthetic experiences. The Journal of Neuroscience, 30(18), 6205-6213.

(31)

Simner, J., & Logie, R. H. (2008). Synaesthetic consistency spans decades in a lexical–gustatory synaesthete. Neurocase, 13(5-6), 358-365.

Ward, J., Jonas, C., Dienes, Z., & Seth, A. (2010). Grapheme-colour synaesthesia improves detection of embedded shapes, but without pre-attentive ‘pop-out’of synaesthetic colour. Proceedings of the Royal Society B: Biological Sciences, 277(1684), 1021-1026.

Ward, J., Li, R., Salih, S., & Sagiv, N. (2007). Varieties of grapheme-colour synaesthesia: a new theory of phenomenological and behavioural differences.

(32)

Inleiding

Mensen met synesthesie ervaren de wereld om zich heen op een andere manier dan de meeste van ons zonder synesthesie. Synesthesie is een bijzonder fenomeen, waarbij het waarnemen van één sensatie, gepaard gaat met een niet gerelateerde sensatie. Bijvoorbeeld bij letter-kleur synesthesie, waar de waarneming van letters gepaard gaat met de niet-gerelateerde sensatie van kleur. Deze niet-gerelateerde sensatie vindt automatisch plaats en is over het algemeen consistent gedurende maanden tot jaren. Deze consistentie van synesthetische ervaringen houdt in dat wanneer bijvoorbeeld de letter ‘A’ wordt gezien als rood, deze kleur hetzelfde blijft voor deze specifieke letter, consistent over tijd. Dat wil zeggen dat een synestheet op verschillende momenten, variërend van maanden tot jaren, dezelfde kleur blijft rapporteren bij het zien van de bijbehorende letter. Deze consistentie wordt gemeten door middel van een consistentie test. In een consistentie test moeten synestheten in eerste instantie een set van hun synesthetische associaties (bijvoorbeeld de kleur blauw die behoort bij de letter ‘A’) rapporteren. Vervolgens krijgen zij op een later tijdstip, variërend van maanden tot jaren, een onverwachte test. Op deze test krijgen zij een lijst getoond met de eerder gerapporteerde associaties, waarbij gevraagd wordt om de bijbehorende synesthetische kleur te noemen. Hierbij wordt verwacht dat synestheten consistent zijn en dus dezelfde kleuren noemen die zij de eerste keer rapporteerden. Hierin verschillen synestheten van de gewone populatie, die namelijk niet consistent zijn over tijd bij aangeleerde associaties. De consistentie van synesthetische ervaringen wordt als een belangrijk kenmerk beschouwd en wordt in de literatuur zelfs de ‘gouden standaard’ van de conditie genoemd (Rich, Bradshaw

(33)

& Mattingley, 2005; Simner 2012). Hiermee wordt bedoeld dat de synesthetische ervaringen consistent moeten zijn over tijd, wil een persoon als synestheet

beschouwd worden. Een probleem voor de consistentie als een belangrijk kenmerk van synesthesie, is dat er ook mensen zijn die wel voldoen aan veelvoorkomende andere kenmerken, zoals een bewuste kleurervaring zonder de aanwezigheid van kleur of aan het ‘automatisme’ van de ervaring, maar niet voldoen aan het

consistentie kenmerk. De vraag is, wat zegt dit over deze mensen, zijn zij dan geen synestheten? Recent heeft Simner (2012) de discussie geopend omtrent

consistentie als kenmerk van synesthesie, waarin zij voorstelt dat er wellicht sprake is van een zelfselectie bias. Hiermee wordt bedoeld dat in het huidige onderzoek, alleen de synestheten die consistent zijn in hun ervaringen worden onderzocht, waarna deze deelnemers gepresenteerd worden als synestheten. Als conclusie wordt er vervolgens gesuggereerd dat consistentie een noodzakelijk kenmerk is voor de definitie van synesthesie, terwijl er überhaupt alleen consistente synestheten worden meegenomen in het onderzoek. Synestheten die de consistentie test niet doorstaan, worden dus niet verder meegenomen in onderzoek, terwijl het nog onduidelijk is of zij daadwerkelijk geen synestheten zijn. Om de consistentie van synestheten te bepalen wordt deze vergeleken met de consistentie van

niet-synestheten, die gevraagd worden om soortgelijke associaties te bedenken als de synesthetische associaties (bijvoorbeeld A= rood, B= blauw).

De discussie omtrent de consistentie van synesthesie is van belang, omdat deze bijdraagt aan een bredere discussie. Namelijk, de discussie over wat de huidige definitie is van synesthesie en welke kenmerken van de conditie van belang zijn voor deze definitie (Simner, 2012). Behalve de consistentie van synesthetische

(34)

belangrijk kenmerk van de conditie gezien (Mattingley, 2009). De meest gebruikte taak om dit automatische karakter van synesthetische ervaringen te meten, is een synesthetische variant van de bekende Stroop taak (MacLeod 1991; Stroop 1935, aangehaald in Mattingley, 2009). De synesthetische Stroop taak is een variant van de Stroop taak (1935), waar deelnemers twee lijsten met rijen woorden

gepresenteerd krijgen. Op de eerste lijst krijgen de deelnemers de woorden “rood”, “groen” en “blauw” te zien, geprint in zwarte inkt en random verdeeld over de rijen. Op de tweede lijst, de interferentie lijst, krijgen de deelnemers opnieuw de random verdeling van de woorden “rood”, “groen” en “blauw”, echter dit keer geprint in rode, groene of blauwe inkt. In geen geval komen de woorden overeen met de kleur van de inkt waarin zij zijn geprint. Bijvoorbeeld, het woord “rood” zal worden geprint in de kleuren groen of blauw. Het is de taak van de deelnemer om de rijen van woorden af te gaan en zo snel mogelijk, binnen een bepaalde tijd, op de eerste lijst de woorden te benoemen en op de tweede lijst de kleuren van de inkt te benoemen. Deze taak is gebaseerd op het idee dat individuen sneller woorden kunnen lezen dan dat zij kleuren kunnen benoemen, waardoor er interferentie optreed van de woorden op het benoemen van de inktkleuren. De mate van interferentie wordt bepaald aan de hand van het verschil in tijd tussen lijst een en lijst twee (Golden & Freshwater,1978; Stroop 1935). Op de synesthetische Stroop taak krijgen de deelnemers een lijst gepresenteerd met gekleurde letters. Deze letters zijn afgebeeld in kleuren die congruent óf incongruent zijn met de synesthetische kleuren oftewel, photisms die de letter oproept. Vervolgens wordt gemeten hoe snel de deelnemer de echte kleur van de letters opnoemt. Wanneer iemand met synesthesie deze kleuren opnoemt, wordt er een groot Stroop effect verwacht (een groot verschil in reactietijd tussen congruente en incongruente trials; Kim, Blake & Palmeri, 2006). De Stroop taak is

(35)

ook gebruikt om onderscheid te maken in de manier waarop verschillende letter-kleur synestheten letter-kleuren waarnemen, namelijk associator en projector synestheten (Dixon, Smilek & Merikle, 2004). Projectors geven aan, de kleur daadwerkelijk ‘te zien’ (extern) op de letter en de associators ervaren meer een ‘gevoel of idee’ (intern) van kleur in hun gedachten (Simner, 2013; Dixon, Smilek, & Merikle, 2004). Dit onderscheid tussen projectors en associators is van belang om mee te nemen in het onderzoek naar letter-kleur synesthesie, aangezien geprojecteerde photisms een positieve invloed hebben laten zien op perceptuele taken ten opzichte van

niet-geprojecteerde photisms. Zo lijken de synesthetische ervaringen voor projectors meer automatisch opgeroepen te worden dan de synesthetische ervaringen voor associators (Dixon et al, 2004). Dit duidt erop dat projectors de synesthetische kleuren op een sterkere manier ervaren dan associators. Hierdoor is het niet

ondenkbaar dat er voor projectors meer interferentie optreedt dan voor associators op de Stroop taak. Dit verschil in invloed van projectors en associators op de Stroop taak speelt wellicht ook een rol in de mate van consistentie. Zo is het mogelijk dat de gevonden individuele verschillen in consistentie (deels) verklaard kunnen worden door het projector en associator onderscheid doordat projector synestheten een sterkere, en daardoor wellicht consistentere kleurervaring hebben dan associators. Uit de huidige literatuur komt naar voren dat de, op dit moment gebruikte,

consistentie test geen goede manier blijkt om synestheten te onderscheiden van niet-synestheten. Het doel van dit onderzoek is om te kijken of de Stroop taak een beter middel is dan de consistentie test om synestheten te onderscheiden van niet-synestheten. Hierdoor zal het duidelijker worden of de consistentie test nog steeds een noodzakelijk middel is om synesthesie vast te stellen, of dat deze wellicht vervangen kan worden door de Stroop taak. Er zal worden onderzocht of de Stroop

(36)

taak onderscheid kan maken tussen synestheten en niet-synestheten, ongeacht de prestatie op de consistentie test. Hierbij wordt verwacht dat de Stroop taak in staat is om een duidelijk onderscheid te maken tussen synestheten en niet-synestheten, ook wanneer volgens de consistentie score de betreffende persoon geen synestheet is. Dit werd onderzocht door middel van de afname van zowel een consistentie test als een synesthetische Stroop taak, waarbij het onderscheid tussen projector en

associator synestheten werd meegenomen. Verwacht werd, dat synestheten die niet 100% consistent scoorden op de consistentie taak (en dus normaliter niet werden gezien als synestheet en niet werden meegenomen in onderzoek), alsnog significant verschilden van niet-synestheten op de Stroop taak en geclassificeerd konden

worden als synestheten. Daarnaast werd er meer interferentie verwacht voor projectors op de Stroop taak dan voor associators. Ook werd verwacht, dat projectors een hogere mate van consistentie laten zien dan associators op de consistentie taak.

(37)

Onderzoeksmethode

Deelnemers

75 letter-kleur synestheten en 75 niet-synestheten namen deel aan het onderzoek via de onderzoekswebsite, https://www.lab.uva.nl/spt/, van de Universiteit van Amsterdam en via een internet website over synesthesie,

http://www.synesthesie.nl/nlsynpag.htm .

Materialen

Synesthesie werd vastgesteld middels een vragenlijst waarin de persoonlijke synesthetische ervaringen worden uitgevraagd.

De consistentie van synesthetische ervaringen van de synestheten ten opzichte van de niet-synestheten, werd gemeten middels de gestandaardiseerde consistentie taak van Eagleman, Kagan, Nelson, Sagaram & Sarma (2007).

Het automatisme van de synesthetische ervaring van de synestheten ten opzichte van de niet-synestheten werd gemeten middels de synesthetische Stroop taak (Wollen & Ruggiero, 1983, aangehaald in Colizoli, Murre, & Rouw, 2014). Het onderscheid tussen projector en associator synestheten werd gemaakt middels de vragenlijst die is opgenomen in de gestandaardiseerde test batterij van Eagleman et al. (2007).

Procedure

Op het eerste testmoment krijgen alle deelnemers, na het invullen van een informed consent, een online vragenlijst met 30 items, waarin de persoonlijke synesthetische

(38)

ervaringen worden uitgevraagd om op basis hiervan onderscheid te maken tussen de synestheten en niet-synestheten. Een voorbeeld van een vraag om onderscheid te maken tussen synestheten en niet-synestheten is: “hebben jouw woorden kleur?” met als antwoordmogelijkheid: “ja” of “nee”. Elk item dat met “ja” wordt beantwoordt krijgt één punt. Tot slot worden de punten van alles items bij elkaar opgeteld en wordt bij een score van 20 of hoger bepaald dat een deelnemer synesthesie heeft. Vervolgens krijgen de letter-kleur synestheten de opdracht om via de

gestandaardiseerde consistentie taak op een computer een set van hun

synesthetische letters en getallen te rapporteren, bestaande uit het gehele alfabet van A t/m Z en de getallen 0 t/m 9. De niet-synestheten krijgen de opdracht om eenzelfde set van letter- en getallenassociaties te bedenken voordat zij de consistentie test maken. Het rapporteren van de set van kleuren gaat middels aanbieding van letters en getallen, waarbij de deelnemers met de muis van de computer over een kleurenpalet heengaan en de keus hebben om, uit 16.7 miljoen kleuren, de bijbehorende kleur te selecteren. Vervolgens krijgen zowel de

synestheten als de niet-synestheten de gestandaardiseerde test batterij van Eagleman et al. (2007) aangeboden, waar beide groepen op een random manier zowel alle letters als alle woorden aangeboden krijgen uit de eerder gerapporteerde set en er gevraagd wordt om de bijbehorende (synesthetische) kleuren te

rapporteren. De consistentie test omvat 108 trials, bestaande uit drie keer de

volledige set van A t/m Z en 0 t/m 9. Zo krijgen deelnemers bijvoorbeeld de letter ‘A’ te zien en hebben de optie om de, voor hun, bijbehorende kleur aan te klikken in het kleurenpalet. Na afloop van de test wordt er gekeken in hoeverre de deelnemers dezelfde soort kleuren kozen voor de sets die drie keer werden aangeboden. De kleurvariatie wordt bepaald aan de hand van een score, waarbij een score van 0.0

(39)

betekent dat er een perfecte score is en er geen verschil is in geselecteerde kleuren over de verschillende trials. De grens van synestheteet naar niet-synestheet ligt op 1.0, waarbij iedereen die daaronder scoort wordt gezien als synestheet terwijl iedereen die daarboven scoort wordt gezien als niet-synestheet.

Alleen voor de synestheten conditie is er in deze gestandaardiseerde test batterij van Eagleman et al. (2007) ook een vragenlijst met 5 items opgenomen om een onderscheid te maken tussen projector en associator synestheten. Een

voorbeeldvraag om onderscheid te maken tussen projector en associator

synestheten is: “Zijn de kleuren aanwezig wanneer je ogen gesloten zijn?” met als antwoordmogelijkheid: “ja” of “nee”. Tot slot krijgen deelnemers de opdracht om de synesthetische Stroop taak uit te voeren via de computer. De deelnemers krijgen twee lijsten gepresenteerd met gekleurde letters. Lijst 1 is de zogenaamde

congruente lijst. Lijst 2 is de incongruente lijst. Deze letters die zijn afgebeeld op de congruente lijst (lijst 1), zijn letters in kleuren die overeen komen met de

synesthetische kleuren van de betreffende deelnemer. Bijvoorbeeld, voor een

synestheet die de letter ‘A’ als “rood” ziet, zou de ‘A’ op een congruente trial ook echt rood van kleur zijn. De kleuren van de letters die zijn afgebeeld op de incongruente lijst (lijst 2) zijn kleuren die niet overeen komen met de synesthetische kleuren van de betreffende deelnemer. Bijvoorbeeld, op een incongruente trial zou de ‘A’ bijvoorbeeld blauw zijn, waardoor het lastiger is voor een synestheet om de kleur “blauw” te noemen, omdat de synesthetische kleur rood voor interferentie zorgt. De taak van de deelnemers is om zo snel mogelijk de “echte” kleuren van de letters op te noemen. Er wordt gemeten of er gemiddeld een significant verschil is in tijd tussen de verschillende lijsten, namelijk de congruente, de incongruente en de controle lijsten. Deze resultaten worden vergeleken tussen synestheten en niet-synestheten.

(40)

Data analyse

Om te onderzoeken of de Stroop taak een beter onderscheid kan maken tussen synestheten en niet-synestheten dan de consistentie test, wordt er gekeken of er op de Stroop taak een groter significant verschil wordt gevonden op reactietijd tussen synestheten en synestheten dan het scoreverschil tussen synestheten en niet-synestheten op de consistentie test. Om deze twee afhankelijke variabelen (de Stroop taak en de consistentie taak), de twee onafhankelijke variabelen (synestheet en niet-synestheet) en de invloed van projectors en associators hierop met elkaar te vergelijken zal er gebruik worden gemaakt van een MANCOVA, waarbij het projector en associator onderscheid als covariaat wordt meegenomen. Voorafgaand zal

gecontroleerd worden of de data normaal verdeeld is, of de varianties gelijk verdeeld zijn en of er voldaan is aan de assumptie van sfericiteit. Er wordt op de consistentie test een hogere consistentie score verwacht voor synestheten dan voor

niet-synestheten. Er wordt op de Stroop taak een groter Stroop effect verwacht (een groter verschil in reactietijd tussen congruente en incongruente trials) voor

synestheten dan voor niet-synestheten. Er wordt verwacht dat de Stroop taak een groter significant verschil tussen synestheten en niet-synestheten zal aantonen, dan het verschil tussen synestheten en niet-synestheten op de consistentietaak. Dat wil zeggen, dat er een kleinere p-waarde wordt verwacht voor de Stroop taak ten opzichte van de consistentie test. Tot slot wordt er een effect verwacht van het projector en associator onderscheid. Zo wordt er verwacht dat projector synestheten significant verschillen van associator synestheten door middel van een grotere reactietijd. Vervolgens wordt verwacht dat projectors een significant hogere

(41)

consistentie score behalen op de consistentie test ten opzichte van associator synestheten.

(42)

Literatuurlijst

Colizoli, O., Murre, J., & Rouw, R. (2014). Defining (trained) grapheme-color synesthesia. Frontiers in Human Neuroscience, 8, 368.

Dixon, M. J., Smilek, D., & Merikle, P. M. (2004). Not all synaesthetes are created equal: Projector versus associator synaesthetes. Cognitive, Affective, & Behavioral Neuroscience, 4(3), 335-343.

Rich et al., 2005, Eagleman, D. M., Kagan, A. D., Nelson, S. S., Sagaram, D., & Sarma, A. K. (2007). A standardized test battery for the study of synesthesia. Journal of neuroscience methods, 159(1), 139-145.

Simner, J., & Logie, R. H. (2008). Synaesthetic consistency spans decades in a lexical–gustatory synaesthete. Neurocase, 13(5-6), 358-365.

Simner, J. (2012). Defining synaesthesia. British Journal of Psychology, 103(1), 1-15.

Mattingley, J. B. (2009). Attention, automaticity, and awareness in synesthesia. Annals of the New York Academy of Sciences, 1156(1), 141-167.

(43)

Niccolai, V., Jennes, J., Stoerig, P., & Van Leeuwen, T. M. (2012). Modality and variability of synesthetic experience. The American journal of psychology, 125(1), 81-94.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In addition, multi-temporal satellite image analysis showed that debris removal time needs to be investigated using daily images, because the removal time of debris

from the uniaxial magnetic anisotropy caused stripe domains which contribute to strong anisotropic domain wall resistivity.. All article

The variable was dummy coded, and Yes = 1 and No = 0 .This variable is used to answer the third hypothesis, whether a partnership between companies and NGOs and other

(van Baalen and Boon 2015) To meet this responsibility, the key epistemological challenge of doctors involves gathering and integrating all relevant yet

For example, the radiol- ogy diagnostic reports for breast cancer in the Hospital Group Twente contain among other things a standard risk classification, called “Breast Imaging

In line with the mediating effects of attribution on the self-disclosure- intimacy link, Janssen [32] demonstrated that an increased quantity of emotion communication positively

To achieve such improvement, the following topics can be focused on in the future: improving the adsorption amount of the working fluid on the adsorbent by further optimizing the

subtilis, during the protein secretion process, the characteristics of membrane phospholipid bilayer and the pIs of heterologous α-amylases determine the electrostatic