• No results found

Het veranderen van ongezonde gewoontes bij adolescenten : wat is de rol van cognitieve controle en de sociale omgeving?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het veranderen van ongezonde gewoontes bij adolescenten : wat is de rol van cognitieve controle en de sociale omgeving?"

Copied!
20
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het veranderen van ongezonde gewoontes bij adolescenten: Wat is de rol van cognitieve controle en de sociale omgeving?

Puk Visser

Universiteit van Amsterdam Studentnummer: 10010718 Naam begeleider: Sanne de Wit Datum: 20 juni 2014

Aantal woorden: 5158

Aantal woorden Abstract: 156

(2)

Inhoudsopgave

Voorblad 1

Inhoudsopgave 2

Abstract 3

Het veranderen van ongezonde gewoontes bij adolescenten: Wat is de rol van cognitieve 4 controle en de sociale omgeving?

Hoe ontwikkelt cognitieve controle zich van de adolescentie tot in de volwassenheid? 7

In hoeverre beïnvloedt de omgeving van de adolescent gezonde en ongezonde gewoontes? 9

In hoeverre zijn verminderde executieve functies en de invloed van omgeving toe te 12 passen in een interventie voor het veranderen van ongezonde gewoontes?

Conclusie 15

Literatuurlijst 18

(3)

Abstract

In dit literatuuroverzicht wordt ingegaan op twee factoren die invloed hebben op het veranderen van ongezonde gewoontes bij adolescenten. Als eerste kan genoemd worden dat adolescenten verminderde cognitieve controle hebben. Hierdoor zijn ze mogelijk minder in staat om gewoontes te veranderen. Als tweede heeft de sociale omgeving van een adolescent veel invloed op het veranderen van gewoontes. Deze omgeving kan grofweg opgesplitst worden in ouders en leeftijdsgenoten. Uit onderzoek blijkt dat ouders invloed hebben op de levensstijl van de adolescent. Echter worden leeftijdsgenoten ook belangrijk hierin. Leeftijdsgenoten kunnen als rolmodel gezien worden. Een interventie die rekening houdt met verminderde cognitieve controle en de mogelijkheid van toepassing in de sociale omgeving is implementatie intentie. Deze strategie vereist weinig cognitieve controle en kan goed toegepast worden in scholen. Door dit laatste kunnen adolescenten elkaar samen helpen om gezondere keuzes te maken. Toekomstig onderzoek moet nog uitwijzen wat de precieze effectiviteit van deze interventie is, voor gewoonteverandering bij adolescenten.

(4)

Het veranderen van ongezonde gewoontes bij adolescenten: Wat is de rol van cognitieve controle en de sociale omgeving

Ongezonde eet- en bewegingspatronen onder adolescenten is een steeds groter wordend probleem (Moreno, Sarria, Fleta, Rodriguez & Bueno, 2000; Wang & Lobstein, 2006 en Vuorela, Saha, & Salo, 2011). Onder adolescentie wordt over het algemeen de overgang van kind naar volwassene verstaan. De leeftijden die daarvoor gebruikt worden variëren, maar vaak wordt tussen de 10 en 20 jaar gebruikt om het aan te duiden. Turconi, Guarcello, Maccarini, Cignoli, Setti, Bazzano et al. (2008) gebruikten een vragenlijst om gedachten en gedrag over voeding en lichaamsbeweging onder adolescenten te onderzoeken. Daaruit bleek dat maar 37% van de adolescenten bevredigende eetgewoontes heeft; maar 18,5% een erg actieve levensstijl heeft; maar 8,6% een goede kennis heeft over voeding; 2,4% heeft kennis over voedselveiligheid en maar 43,7% heeft goede hygiënische praktijken. Meisjes hebben relatief gezondere eetgewoontes, terwijl jongens minder roken en meer bewegen dan meisjes (Cohen, Brownell, & Felix, 1990). Een ernstig gevolg van ongezond eten en weinig beweging kan overgewicht zijn, wat vervolgens onder andere kan zorgen voor een verhoogde kans op vroegtijdige sterfte,

diabetes, hypertensie en astma (Reilly & Kelly, 2011). In Nederland is tussen 1980 en 1997 het aantal kinderen met overgewicht verdubbeld naar 12%. Als deze trend zich doorzet zal in 2015 ongeveer 20% van de kinderen overgewicht hebben (de Wilde, van den Hurk, & Hirasing, 2005). In een Canadees onderzoek onder adolescenten kwam naar voren dat 15% overgewicht en 4,6% obesitas heeft. Weinig sporten en veel televisie kijken of gamen waren hier sterk gerelateerd aan (Janssen, Katzmarzyk, Boyce, King, & Pickett, 2004). Verschillende onderzoeken over de hele wereld laten zien dat dit een mondiaal probleem is (Lissau, 2004; Lobstein & Frelut, 2003; Wang, Monteiro & Popkin, 2002, Ogden, Carroll, Kit, & Flegal, 2012).

Het is duidelijk dat deze ongezonde eet- en beweeggewoontes ernstige gevolgen kunnen hebben. Deze ongezonde gewoontes bij adolescenten moeten doorbroken worden en gezonde gewoontes moeten aangeleerd worden. De adolescentie is een belangrijke periode om in te grijpen omdat gezonde bewegingsgewoontes afnemen wanneer men in de adolescentie terecht komt (Aarts, Paulussen & Schaalma, 1997). Dit ongezonde bewegingspatroon komt volgens hen voort uit

(5)

automatische cognitieve processen. Zij stellen dat gezonde gewoontes als lichamelijke activiteiten uiteindelijk, na veel herhaling, ook automatisch geactiveerd kunnen worden door situationele cues die dat gedrag uitlokken. Dit lijkt makkelijker gezegd dan gedaan. Als het aanleren van gezonde

gewoontes in de adolescentie makkelijk was, zouden de bovengenoemde problemen niet steeds groter worden. Wat maakt dat het lastig is deze trend te doorbreken? Belangrijk is om te begrijpen wat er in de adolescentie speelt. Er verandert namelijk veel voor het individu. Een voorbeeld hiervan is dat adolescenten veel meer risicovol gedrag gaan vertonen (Steinberg, 2004). Ze hebben meer onveilige seks, vertonen meer crimineel gedrag en gevaarlijk gedrag in het verkeer en experimenteren met alcohol, tabak, en drugs (Arnett, 1992). Bij deze vormen van risicovolgedrag kunnen ook slechte eetgewoontes en minder lichaamsbeweging gezet worden.

Tot nu toe is naar voren gekomen dat adolescenten ongezonde eetgewoontes hebben en dat dit ernstige gevolgen heeft. De vraag is hoe het dan zit met het veranderen van deze ongezonde

gewoontes? Het veranderen van gewoontes vraagt cognitieve capaciteit (Schwarzer, 2001). De term ‘cognitieve capaciteit’ is een overkoepelende term voor verschillende executieve functies gelegen in de hersenen zoals bijvoorbeeld georganiseerde en abstracte gedachtes, zelf controle, inhibitie en cognitieve flexibiliteit. Onderzoek laat zien dat de hersenen zich het leven lang ontwikkelen (Sowell, Peterson, Thompson, Welcome, Henkenius & Toga, 2003). Ook de executieve functies ontwikkelen zich nog tot in de adolescentie (Levin, Culhane, Hartmann, Evankovich, Mattson & Harward et al., 1991, aangehaald in Rubia, Smith, Woolley, Nosarti, Heyman, & Taylor et al., 2006). Deze executieve functies zijn belangrijke functies die een rol spelen bij het veranderen van gezondheids-gerelateerd gedrag (Schwarzer, 2001). Het veranderen van gezondheids-gerelateerd gedrag omvat twee aparte processen; motivatie en wilskracht. Als eerste wordt een intentie om te veranderen ontwikkeld. Daarna moet deze actie gepland, gestart en behouden worden en terugval moet voorkomen worden. Doordat de cognitieve capaciteit nog niet volledig ontwikkeld lijkt te zijn bij adolescenten, is het dus ook denkbaar dat het voor adolescenten moeilijker is om van slechte gewoontes af te komen dan voor volwassenen. Met dit in het achterhoofd, is het goed om na te denken over de manier waarop gewoonteverandering plaatsvindt bij adolescenten. Wordt er in de huidige interventies rekening gehouden met de cognitieve capaciteit van adolescenten? Er wordt op school bijvoorbeeld advies en

(6)

informatie gegeven over een gezonde en ongezonde levensstijl. Ook thuis zullen ouders aan hun kinderen iets mee willen geven over de gezondheid. Of dit op de best mogelijke aansluitende manier gebeurt, valt te bezien.

Het hebben van cognitieve capaciteit om gewoontes te kunnen veranderen speelt zich af binnen het individu. Er kunnen ook factoren zijn die van buiten af invloed hebben op het veranderen van gewoontes bij adolescenten. Hierboven is kort genoemd dat bijvoorbeeld ouders ook wat kunnen betekenen in het veranderen van gewoontes van hun kinderen. Belangrijk is om te onderzoeken welke omgevingsfactoren ervoor kunnen zorgen dat adolescenten bijvoorbeeld gezonder gaan eten. Uit onderzoek van Croll, Neumark-Sztainer en Story (2001) kwam naar voren dat adolescenten wel weten wat gezond eten inhoudt, maar dat ze het moeilijk vinden zich hieraan te houden. Belemmeringen voor gezond eten zijn onder andere, gebrek aan tijd, beperkte beschikbaarheid van gezonde voeding op scholen en ze vinden het zelf niet zo belangrijk om gezond te eten. De sociale omgeving kan inspringen op deze belemmeringen. Scholen kunnen bijvoorbeeld meer gezond eten beschikbaar stellen en ouders kunnen het belang van gezond eten proberen zo vroeg mogelijk mee te geven. Dit zijn maar enkele voorbeelden hoe de sociale omgeving van de adolescenten van belang kan zijn voor het aanleren van nieuwe gewoontes. Bij deze sociale omgeving hoort ook de invloed van

leeftijdsgenoten. Tijdens de adolescentie verschuift de sociale wereld van het kind van grotendeels het gezin naar meer leeftijdsgenoten. Peer-pressure wordt hier belangrijker en kan veel invloed hebben op het leven van een kind. Als het gaat om het gebruik van alcohol en sigaretten worden de waargenomen peer normen hier meer mee geassocieerd dan de waargenomen ouderlijke invloed (Olds & Thombs, 2001). Adolescenten vinden het dus belangrijker wat leeftijdsgenoten ervan vinden dan wat hun ouders ervan vinden.

Het willen en kunnen veranderen van ongezonde gewoontes bij adolescenten speelt zich binnen en buiten het individu af. Om een antwoord te krijgen op de vraag in hoeverre het voor adolescenten moeilijker is om ongezonde gewoontes te veranderen dan volwassenen wordt in dit literatuuroverzicht daarom eerst ingegaan op de rol van cognitieve controle. Dit zal de ontwikkeling van executieve functies bespreken die belangrijk zijn voor het veranderen van gewoontes. Vervolgens zal de invloed van de omgeving aan bod komen. Deze wordt opgesplitst in ouderlijke invloed en

(7)

invloed van leeftijdsgenoten voor het aanleren van gezond gedrag. Om adolescenten hun ongezonde gewoontes af te leren en gezonde gewoontes aan te leren zal er actie ondernomen moeten worden. Er zal bijvoorbeeld met voorlichtingen of trainingen rekening gehouden moeten worden met hun cognitieve capaciteit. De invloed van de omgeving moet ook niet onderschat worden. Adolescenten zijn constant in interactie met hun sociale omgeving, thuis zijn ze bij hun ouders en op school zijn ze onder leeftijdsgenoten en leraren. Voor bijvoorbeeld een training in gezonde eet en

bewegingsgewoontes zal hiermee rekening gehouden moeten worden. In de laatste paragraaf wordt gekeken naar interventies die rekening houden met de cognitieve capaciteit en de sociale omgeving van adolescenten voor het veranderen van ongezonde gewoontes.

Hoe ontwikkelt cognitieve controle zich van de adolescentie tot in de volwassenheid? De termen ‘cognitieve controle’ en ‘executieve functies’ worden vaak door elkaar heen gebruikt. Ze verwijzen beide naar hogere controle functies zoals onder andere het plannen en organiseren van gedrag, aandacht, werkgeheugen, impulscontrole en zelfregulatie. Deze zijn belangrijk voor het veranderen van gedrag en het aanleren van gezonde gewoontes. Zoals in de inleiding al naar voren kwam, wordt er verondersteld dat sommige hersengebieden nog niet volledig ontwikkeld zijn bij adolescenten. Zo ook nog niet de prefrontale cortex waar de meeste executieve functies in terug te vinden zijn (Fuster, 1988; Gogtay, Giedd, Lusk, Hayashi, Greenstein, Vaituzis, … & Thompson, 2004; Diamond, 2002) In deze paragraaf wordt dit uitgediept en gekeken naar de gevolgen van een minder ontwikkelde prefrontale cortex en daarmee executieve functies.

Luciana, Conklin, Hooper en Yarger (2005) vergeleken in hun studie 133 personen uit verschillende leeftijdscategorieën van 9 tot en met 20 jaar met elkaar aan de hand van een cognitieve testbatterij. Deze testbatterij bestond uit taken die beroep doen op herkenning, ruimtelijk inzicht en ruimtelijk werkgeheugen. De resultaten lieten zien dat deze aspecten van ruimtelijk werkgeheugen zich ontwikkelen tot in de adolescentie in een dimensioneel hiërarchisch patroon. Strategisch georganiseerd gedrag ontwikkelt zich tot een jaar of 16 en blijft daarna stabiel. Voor relatief makkelijke ruimtelijke werkgeheugen taken was ontwikkeling te zien tot en met 11 – 12 jaar. De ontwikkeling van herkenning van non-verbale stimuli blijkt al voor het 9e jaar stabiel te worden. Het is

(8)

nu duidelijk dat de executieve functies gradueel ontwikkelen en dat sommigen al eerder in de

ontwikkeling volledig tot uiting komen en anderen pas later, waarbij strategisch georganiseerd gedrag als laatste tot uiting komt. Deze is erg belangrijk voor uiteindelijk kunnen uitvoeren van gezonde gewoontes.

In bovenstaand onderzoek was de herkenning van non-verbale stimuli bij alle deelnemers al in dezelfde mate aanwezig. Er is dus een plafondeffect gevonden. Er kan hierdoor geen goed beeld gevormd worden van de totale ontwikkeling van de executieve functies. Verder hebben ze als oudste leeftijdscategorie 18-20 jaar. De vraag is of deze categorie al als volwassen benoemd kan worden. Luna, Garver, Urban, Lazar en Sweeney (2004) hebben extra leeftijdscategorieën toegevoegd zodat er een beter beeld geschetst kan worden van de ontwikkeling van de cognitieve processen. In hun onderzoek deden 245 deelnemers in de leeftijd tussen 8 en 30 jaar mee. Deelnemers werden vergeleken op hun resultaten op drie verschillende taken; de visueel geleide saccade taak, de antisaccade taak en de oculomotorische vertraagde respons taak. Deze taken doen beroep op

verwerkingssnelheid, respons onderdrukking en werkgeheugen. Uit de resultaten komt naar voren dat van de kindertijd tot adolescentie er een grote verbetering is op de taken. Deze wordt gevolgd door een stagnatie tussen late adolescentie en vroege volwassenheid. Dit leidt tot sterke aanwijzingen dat verwerkingssnelheid, respons onderdrukking en werkgeheugen tot rijping komen van midden tot late adolescentie.

Bovenstaande onderzoeken hebben vooral gekeken naar de ontwikkeling van het meetbare gedrag. Verondersteld wordt echter dat de ontwikkeling van executieve functies dat gedrag

veroorzaken. Rubia, Smith, Woolley, Nosarti, Heyman, Taylor & Brammer (2006) hebben dan ook gekeken naar de ontwikkeling van hersenactiviteit met behulp van een fMRI scanner. In deze studie werden 29 adolescenten met 23 volwassenen vergeleken met een Go/No-go taak, de Simon taak en de Switch taak. Volwassenen waren respectievelijk beter in het remmen van een motorische respons en het hebben van selectieve aandacht, ze hadden een verminderd Simon-effect en hadden flexibelere aandacht dan adolescenten. Het Simon-effect houdt in dat er langzamer op het linker knopje gedrukt wordt als het pijltje naar links op de rechterkant van het scherm geprojecteerd wordt. Er wordt sneller gedrukt als het pijltje naar links ook op de linkerkant van het scherm geprojecteerd wordt. Als er naar 8

(9)

de algemene hersenactiviteit over de jaren heen gekeken wordt, lijkt het dat er een geleidelijke rijping van taak-specifieke frontostriatiële en frontocorticale netwerken voor cognitieve controle functies in de overgang van kindertijd naar midden volwassenheid is.

Uit bovenstaande onderzoeken is naar voren gekomen dat verschillende executieve functies nog in ontwikkeling zijn tijdens de adolescentie. Dit betekent dat adolescenten nog niet volledig in staat zijn tot bijvoorbeeld het plannen van georganiseerd gedrag, impulscontrole en nog geen groot werkgeheugen hebben. Voor het veranderen van gewoontes geldt dat er eerst een intentie moet zijn om te veranderen, deze moet uitgevoerd worden en verleidingen moeten worden weerstaan (Schwarzer, 2001). Hiervoor zijn de executieve functies, plannen, werkgeheugen en impulscontrole, erg van belang. Zoals net gesteld, moet er eerst ook de wil zijn om gezonder te gaan leven. Hier moet

motivatie voor zijn. De omgeving kan van grote invloed zijn op de levensstijl van adolescenten. In de volgende paragraaf wordt bekeken hoe deze precies in elkaar zit.

In hoeverre beïnvloedt de omgeving van de adolescent gezonde en ongezonde gewoontes? De sociale omgeving van de adolescent kan grofweg gesplitst worden in ouders en leeftijdsgenoten. Ouders hebben veel invloed op de levensstijl van hun kind. Zij maken het eten en kiezen ervoor of hun kind op een sport zit of niet. Als kinderen in de adolescentie komen gaan ze steeds meer zelf beslissen. Ze gaan zelf eten kopen en bepalen meer zelf hoe ze hun vrije tijd indelen. Deze keuzes voor een ongezonde levensstijl kunnen nog wel onder invloed zijn van de sociale omgeving. Deze sociale omgeving verandert in de adolescentie. Leeftijdsgenoten krijgen een grotere rol. Aangezien de sociale omgeving invloed kan hebben op het individu, is het denkbaar dat ook leeftijdsgenoten invloed hebben op de keuzes van adolescenten. In deze paragraaf wordt onder andere gekeken naar het belang dat adolescenten hechten aan de sociale omgeving, ouders en leeftijdsgenoten, voor het maken van gezonde of ongezonde keuzes.

In de studie van Lau, Quadrel en Hartman (1990) wordt gekeken of de invloed die ouders hebben op hun kinderen stabiel blijft als kinderen in de adolescentie komen of dat leeftijdsgenoten meer invloed gaan hebben op de gezondheid van de adolescenten. Na drie jaar zijn er uiteindelijk 532 adolescent-ouder paren overgebleven in deze studie. De grootste reden van uitval was het stoppen met

(10)

de opleiding. De leeftijd van de adolescenten varieerde van 15 jaar tot en met 27 jaar, het grootste gedeelte was echter tussen de 17 en 19 jaar (97%). De studenten en ouders kregen drie jaar lang één keer per jaar een vragenlijst over hun gedachten en gedrag betreft alcoholgebruik, eetgewoontes, lichaamsbeweging, slaapgedrag, roken en het dragen van een autogordel. De ouders werden ook nog ondervraagd over hun pogingen tot het aanleren van deze gewoontes. De studenten moesten twee leeftijdsgenoten aangeven die ook aan de studie mee deden. Zo werd de invloed van leeftijdsgenoten bekeken. De resultaten lieten zien dat ouders redelijk veel invloed hadden op hun kinderen als ze nog thuis wonen, maar na drie jaar uit huis zijn de gezonde gewoontes sterk gedaald er wordt bijvoorbeeld minder gezond gegeten en er is minder lichaamsbeweging. Deze verandering wordt voornamelijk toegeschreven aan de nieuwe omgeving en daarmee de leeftijdsgenoten. Over het algemeen hebben ouders veel invloed op de gedachten en het gedrag van adolescenten, maar als de adolescenten in een totaal nieuwe omgeving komen en niet meer bij hun ouders wonen, wordt deze invloed minder en worden leeftijdsgenoten meer van invloed op gewoontes.

Ook in de studie van Videon en Manning wordt gekeken naar de invloed van ouders op eet- en beweeggewoontes (2003). Een grote groep van 18,177 adolescenten met een gemiddelde leeftijd van 15,9 moesten een vragenlijst invullen over voedselgebruik, ouderlijke invloed, perceptie van

lichaamsgewicht en sociaal demografische kenmerken. Uit de resultaten kwam naar voren dat bijna 20% het ontbijt de vorige dag had overgeslagen, dat 71% minder groente, 55% minder fruit en 47% minder zuivel eet dan de aanbevolen hoeveelheid. Adolescenten die zelf vonden dat ze overgewicht hadden, hadden een grotere kans op slechte eetgewoontes. Adolescenten met hoog opgeleide ouders hadden betere eetgewoontes dan adolescenten die dat niet hadden. Over het algemeen was de aanwezigheid van ouders tijdens het avond eten geassocieerd met een kleinere kans op slechte eetgewoontes en het overslaan van het ontbijt.

Bovenstaande studies hebben de invloed laten zien van de omgeving van adolescenten op hun eetgewoontes. Een volgende stap is het manipuleren van deze invloed. Lindqvist, Kostenius en Gard (2012) hebben studenten zelf betrokken in deze kwestie. Er vonden groepsdiscussies plaats onder 28 studenten verdeeld over 6 groepen. Voordat de discussie plaatvond, moesten de studenten een brief schrijven over dingen die hun steunden om in goede gezondheid te blijven. Uit de resultaten kwam

(11)

naar voren dat adolescenten positief tegenover het gebruik van computer en mobiele telefoon staan in het veranderen van gewoontes. Bijvoorbeeld het gebruik van SMS om een verhoging in fruitinname en lichaamsbeweging te creëren. De studenten hadden duidelijke ideeën over wat ze konden doen om hun gezondheid te verbeteren, maar dit voerden ze niet altijd uit. Ze gaven aan dat peer-pressure hier een rol speelt. Sociale steun van vrienden en ouders vonden ze belangrijk en als het gaat om

lichaamsbeweging is de belangrijkste factor dat het leuk moet zijn. Uit deze zelf aangedragen ideeën van adolescenten komt naar voren dat ze hun sociale omgeving belangrijk vinden in het maken van gezondere keuzes.

In de inleiding kwam al naar voren dat adolescenten het belangrijker vinden wat

leeftijdsgenoten vinden van roken dan wat hun ouders ervan vinden. In het onderzoek van Harakeh en Volleberg (2011) wordt de invloed van leeftijdsgenoten op rookgedrag van adolescenten verder bekeken. Aan het onderzoek deden 59 rokers mee, met als criterium dat ze ten minste één sigaret per rookte, in de leeftijd van 16 tot en met 24 jaar oud. De deelnemers werd verteld dat ze meededen aan een studie naar muzieksmaak. Tijdens het luisteren en discussiëren met een leeftijdsgenoot (deze was onderdeel van het experiment) lag er een pakje sigaretten in de kamer. Afhankelijk van de conditie zei de leeftijdsgenoot dat hij oftewel: een roker was en ook 3 sigaretten gerookt had tijdens het onderzoek/ een roker was en niet gerookt had tijdens het onderzoek/ dat hij gestopt was met roken en hier erg blij mee was/ dat hij gestopt was met roken, hier blij mee was en de deelnemer aanspoorde om ook te stoppen met roken. Uit de resultaten kwam naar voren dat adolescenten minder roken in de

aanwezigheid van een leeftijdsgenoot die aanspoort te stoppen met roken dan in de aanwezigheid van een leeftijdsgenoot die wel rookt. Er komt dus naar voren dat de aanwezigheid van een niet rokende leeftijdsgenoot een beschermende factor kan zijn voor adolescenten om minder te roken.

De bovenstaande onderzoeken laten zien dat de omgeving van adolescenten invloed heeft op de eetgewoontes en lichaamsbeweging van adolescenten. De rol van ouders hierin moet niet worden onderschat. Ouders kunnen een positieve invloed hebben op gezonde eetgewoontes. De invloed van leeftijdsgenoten is ook aanwezig. Het is voor adolescenten namelijk wel belangrijk wat een andere leeftijdsgenoot ergens van vindt en het krijgen van sociale steun van leeftijdsgenoten zal dan ook helpen in het maken van gezondere keuzes. Dit geldt ook voor het verminderen van rookgedrag. Dit

(12)

zijn belangrijke inzichten voor interventieprogramma’s. Het zou bijvoorbeeld effectief kunnen zijn om op een school een informatieavond te houden voor ouders en dit te combineren met een interventie die op school wordt toegepast om adolescenten een gezondere levensstijl aan te leren. Als adolescenten thuis worden aangespoord en op school een gezondere levensstijl laten zien, kunnen ze een rolmodel worden voor andere leeftijdsgenoten. Die kunnen zich dan weer optrekken aan hun leeftijdsgenoten. In de volgende paragraaf wordt gezocht naar interventies die rekening houden met wat in de eerste twee paragrafen naar voren is gekomen; verminderde cognitieve controle en invloed van ouders en

leeftijdsgenoten.

In hoeverre zijn verminderde executieve functies en de invloed van omgeving toe te passen in een interventie voor het veranderen van ongezonde gewoontes?

Een voorbeeld van een interventie die veel gebruikt wordt om gewoontes te veranderen is

implementatie intentie. De werkwijze is om van te voren een duidelijk actieplan te maken in de vorm van een ‘als-dan’- constructie. Een voorbeeld hiervan is: ‘Als ik ga ontbijten, dan eet ik ook een stuk fruit’. Door het te formuleren op deze manier werkt het beter dan alleen maar de doelintentie: ‘Ik wil meer appels eten’(Gollwitzer, 1999). Uit de studie van Webb en Sheeran (2007) is gebleken dat er door het gebruik van implementatie intenties een automatische associatie komt tussen situationele cues en het gewenste gedrag. In de meta-analyse van Gollwitzer en Sheeran (2006) kwam een effect size van Cohen’s d =.65 voor implementatie intentie als strategie. De effectiviteit van deze strategie is hier bij volwassenen bekeken. Mogelijk omdat de strategie ingaat op situationele cues en later zo goed als automatisch wordt, is dit een strategie die goed gebruikt kan worden bij adolescenten om gezondere gewoontes aan te leren. Dit wordt in deze paragraaf onderzocht.

In het onderzoek van Cohen, Bayer, Jaudas en Gollwitzer (2008) werd gekeken naar het effect van implementatie intentie op twee verschillende taken die hoge levels van cognitieve controle

vereisen. In het eerste experiment deden 40 deelnemers in de leeftijd van 20 tot 34 mee. Uit de resultaten kwam naar voren dat gebruik van implementatie intentie bij een task-switching taak, zorgt voor minder switch-costs. In het tweede experiment deden 36 deelnemers in de leeftijd van 20 tot en met 42 mee. Uit deze resultaten kwam naar voren dat het gebruik van implementatie intentie tijdens de

(13)

Simon taak zorgde voor een verminderd Simon-effect. Deze resultaten laten zien dat er minder cognitieve controle nodig is voor het veranderen van gewoontes als er ‘als-dan’-plannen gemaakt worden.

In de bovenstaande studie werden dan wel niet adolescenten onderzocht, maar er werd

aangetoond dat implementatie intentie goed gebruikt kan worden zonder hoge cognitieve controle. Dit maakt het erg geschikt als een strategie voor adolescenten. Roberts, Maddison, Magnusson en

Prapavessis (2010) hebben verschillende variabelen gemeten onder 72 studenten tussen de 16 en 19 jaar. Dit om een model te maken die lichaamsbeweging kan voorspellen. De gemeten variabelen waren: attitude tegenover lichaamsbeweging, subjectieve norm, waargenomen gedragscontrole, taak effectiviteit, vertrouwen om te sporten als er belemmeringen zijn, doelintentie, implementatie intentie, lichaamsbeweging en subjectieve lichaamsbeweging. Doelintentie werd gemeten door te vragen hoeveel ze het eens waren met uitspraken als: ‘Ik ben van plan om volgende week te gaan sporten’. Implementatie intentie werd gemeten door te vragen of ze een gedetailleerd plan hadden over wanneer, waar, hoe en hoe vaak ze wilden gaan sporten volgende week. Doelintentie voorspelde voor 41% de lichaamsbeweging en implementatie intentie voorspelde voor 33% de lichaamsbeweging.

Waargenomen gedragscontrole werd geassocieerd met doelintentie en attitude werd geassocieerd met implementatie intentie. Uit dit onderzoek blijkt dat implementatie intentie een groot deel van de lichaamsbeweging kan voorspellen. Implementatie intentie werd in dit onderzoek niet experimenteel toegepast en het is ook niet helemaal duidelijk of de deelnemers die hoog scoorden op de

implementatie intentie schaal ook echt een ‘als-dan’-constructie gebruikten.

In het onderzoek van Armitage en Sprigg (2010) wordt experimenteel onderzocht of

implementatie intenties kunnen helpen in het veranderen van lichaamsbeweging in kinderen tussen de 6 en 10 jaar. De 77 deelnemers werden random verdeeld over een experimentele en een controle conditie. In de experimentele conditie moesten de kinderen naast een vragenlijst over

lichaamsbeweging ook drie keer hardop zeggen: ‘Als het speeltijd is, dan zal ik zo veel mogelijk gaan rennen’. In de controle conditie moesten de kinderen drie keer hardop zeggen: ‘Het is goed om zo veel mogelijk te rennen’. Uit de vragenlijsten die hierop volgden, meteen na de interventie en na een maand, kwam naar voren dat de kinderen die een implementatie intentie vormden meer

(14)

lichaamsbeweging lieten zien. Het was zelfs zo dat het verschil tussen de condities groter was na een maand dan bij de meting meteen na de interventie. Dit zijn veelbelovende resultaten. De studie is echter wel bij kinderen gedaan en niet bij adolescenten, maar deze studie laat zien dat het voor kinderen (die minder cognitieve controle hebben) werkt om implementatie intentie te geven in het vermeerderen van lichaamsbeweging. Dit onderzoek is uitgevoerd op een school en laat zien dat implementatie intentie zich goed laat lenen voor deze sector.

Een gezonde levensstijl wordt niet alleen maar gecreëerd door meer lichaamsbeweging. Ook een gezonde voeding draagt hieraan bij. Chapmana, Armitage en Normana (2009) hebben dan ook gekeken naar de invloed van implementatie intentie in het eten van groente en fruit in adolescenten. De 557 deelnemers in de leeftijd van 18 tot 25 jaar deden een voor- en na test. Op de voortest werd groente en fruit inname uitgevraagd en werd random een implementatie intentie toegevoegd of niet. Op de na-test werd weer groente en fruit inname uitgevraagd. Uit de resultaten kwam naar voren dat het gebruik van implementatie intentie op de voortest voor een verhoging van groente en fruit inname op de na-test zorgde. De onderzoekers noemen de leeftijdscategorie 18 tot 25 jaar ‘adolescenten’. Dit valt nog te betwisten. Misschien is jongvolwassenen een betere term voor deze categorie. Ook bij dit onderzoek kan nog niet hard gemaakt worden dat implementatie intenties werken om gezonde gewoontes te creëren bij adolescenten. Deze resultaten dragen echter wel bij aan het idee dat de interventie een goede methode zou kunnen zijn om de levensstijl te verbeteren.

In de tweede paragraaf is al naar voren gekomen dat leeftijdgenoten die niet roken het rookgedrag van de adolescent kunnen verminderen. Higgins en Conner (2003) hebben in hun studie 162 kinderen in de leeftijd van 11 en 12 jaar oud onderzocht op hun attitudes over roken, de

subjectieve norm over roken en hun intentie om te roken. Ook werd het roken zelf uitgevraagd. Er is voor deze leeftijdscategorie gekozen omdat het grootste deel dan nog niet rookt, maar dit wel de begin periode is waarin adolescenten beginnen met roken. De helft van de kinderen kreeg een implementatie intentie over het roken en de andere helft kreeg als controle een implementatie intentie over

schoolwerk. Tussen de voor en na-test zat 8 weken. Er zijn geen significante verschillen gevonden tussen de groepen. Deze studie heeft geen hard bewijs gevonden voor het werken van implementatie intentie voor het verminderen van rookgedrag onder adolescenten. Zoals echter te zien is in het

(15)

onderzoek van Harakeh en Volleberg (2011), naar de invloed van leeftijdsgenoten op rookgedrag, is het lastig om rookgedrag te verminderen. Misschien omdat dit meer verslavingsgevoelig is en afhangt van meerdere factoren.

Implementatie intentie lijkt op het eerste gezicht een goede interventie voor het veranderen van gewoontes bij adolescenten omdat deze interventie weinig cognitieve controle vraagt. Dit speelt in op automatische gedachten. Onderzoeken hebben uitgewezen dat implementatie intentie werkt bij het verhogen van lichamelijke activiteit, meer inname van groente en fruit, en een kleine vermindering van rookgedrag. Er zijn echter nog weinig studies hiernaar gedaan en het is belangrijk dat deze resultaten niet al te snel geïnterpreteerd worden. Er is hiervoor veel meer onderzoek nodig. Deze interventies zijn over het algemeen getest in scholen. Studenten kunnen dus allemaal tegelijk deze interventie ten gehore krijgen. Dit kan een positief peer-pressure effect opleveren. Als er één schaap over de dam is, volgen er meer. Al met al lijkt implementatie intentie een goed alternatief om adolescenten gezondere leefgewoontes aan te leren, met als hoofdreden omdat het weinig cognitieve controle vraagt en goed toegepast kan worden in het schoolsysteem.

Conclusie

Ongezonde gewoontes worden al gevormd in de adolescentie. Om problemen in de volwassenheid te voorkomen is het verstandig om deze al vroeg tegen te gaan. Eerst moet er meer informatie zijn over de processen die zich af spelen in de adolescentie. Als eerste is naar voren gekomen dat cognitieve controle zich via een gradueel proces ontwikkelt dat bij sommige functies doorloopt tot in de vroege volwassenheid. Deze zogenoemde executieve functies zijn nog niet volledig tot rijping gekomen in de adolescentie, wat als gevolg heeft dat adolescenten moeilijker georganiseerd gedrag kunnen laten zien (Luciana, Conklin, Hooper & Yarger, 2005), minder werkgeheugen hebben (Luna, Garver, Urban, Lazar & Sweeney, 2004) en meer moeite hebben met inhibitie (Rubia, Smith, Woolley, Nosarti, Heyman, Taylor & Brammer, 2006). Als tweede geven adolescenten zelf aan dat de sociale omgeving in kan springen in het verbeteren van ongezonde gewoontes. Onderzoek heeft laten zien dat ouders ook nog steeds in de adolescentie invloed hebben op de levensstijl. De aanwezigheid van een ouder

(16)

tijdens het avond eten wordt geassocieerd met een verhoogde kans op een gezondere levensstijl bij adolescenten (Videon & Manning, 2003). De gezonde levensstijl die ouders hun kinderen hebben aangeleerd toen ze nog thuis woonden bleef invloed hebben op de levensstijl van adolescenten die niet meer thuis woonden. Al worden in die tijd leeftijdsgenoten ook erg belangrijk (Lau, Quadrel & Hartman, 1990). Als leeftijdgenoten een steunende en gezonde levensstijl hebben, is het voor adolescenten makkelijker om ook gezonder te gaan leven (Lindqvist, Kostenius & Gard, 2012). Als laatste is het belangrijk al deze informatie te integreren in een interventie, speciaal toegepast voor adolescenten. Implementatie intentie lijkt hier goed te passen. Dit houdt in dat er van te voren een duidelijk ‘als-dan’-plan gemaakt wordt. Hierdoor wordt het makkelijker het gewenste gedrag uit te voeren dan door alleen maar te zeggen ‘Ik wil dit veranderen’ (Gollwitzer, 1999). Voor deze

interventie is weinig cognitieve controle nodig. Omdat deze interventie makkelijk op scholen gegeven kan worden, kan er op een positieve manier gebruik gemaakt worden van peer-pressure. Als

adolescenten zien dat leeftijdsgenoten het gewenste gedrag gaan vertonen, wordt het voor hen ook makkelijker om dat gedrag te vertonen.

Wat nog opgemerkt moet worden is dat het begrip adolescentie niet erg eenduidig is. Er zijn geen echte afspraken gemaakt over begin- en eindleeftijden van de adolescentie. Vaak wordt de periode van ontwikkeling van kind naar volwassenen beschreven. Het zijn individuen die net geen kinderen meer zijn, maar ook nog geen volwassenen. De Van Dale (2014) stelt dat de adolescentie van ongeveer 16 jaar tot en met 20 jaar is en dat het iemand is die bijna volwassen is. In de Verenigde Staten wordt vaak 10 tot 19 jaar aangehouden (Mackay, 2007). Omdat onderzoekers verschillende leeftijden aanhouden moet de generaliseerbaarheid van de studies in de gaten gehouden worden. Verder moet er goed nagedacht worden over wat er onder adolescentie verstaan wordt voor vervolg studies. Is het misschien handig bepaalde biologische mijlpalen te nemen? Zoals bijvoorbeeld het begin en einde van de puberteit. Naast een biologische benadering, kan er ook gekeken worden naar een soort mentale benadering. Deze is echter moeilijker objectief vast te stellen. Uiteindelijk maakt de precieze leeftijd niet echt uit, als in onderzoeken maar dezelfde leeftijdscategorieën met elkaar

vergeleken worden.

(17)

In veel studies is correlationeel gekeken naar de invloed van ouders en leeftijdsgenoten op gezonde en ongezonde gewoontes bij adolescenten. Bij dit soort onderzoek kan er nooit een causaal verband getrokken worden. Hiermee wordt het lastig goed te bepalen wat van invloed is op de

gewoontevorming bij adolescenten. In vervolgonderzoek moet goed nagedacht worden hoe de invloed van ouders en leeftijdsgenoten gemanipuleerd kan worden. Er zal wel rekening gehouden moeten worden met ethische kwesties. Als bijvoorbeeld de slechte invloed van leeftijdsgenoten op rookgedrag onderzocht gaat worden, is het niet ethisch om kinderen die nog niet roken, bloot te stellen aan andere kinderen die hen aansporen om te gaan roken. Dit soort onderzoek moet voorzichtig aangepakt worden en zal dan ook voornamelijk in het lab gedaan worden.

Als laatste moet gezegd worden dat deze toepassingen van de implementatie intentie

speculatief zijn en hier zal meer onderzoek naar gedaan moeten worden. Hoe kan het bijvoorbeeld het beste aan adolescenten gegeven worden. Er is relatief weinig overzoek gedaan naar de effectiviteit, maar de resultaten van het huidige onderzoek is veelbelovend.

Al met al een opportunistische interventie die een nieuw onderzoeksveld opent voor het verbeteren van de levensstijl van adolescenten met als hoop dat overgewicht en obesitas vermindert onder deze grote groep.

(18)

Literatuurlijst

Aarts, H., Paulussen, T., & Schaalma, H. (1997). Physical exercise habit: On the conceptualization and formation of habitual health behaviours. Health education research, 12(3), 363-374.

Armitage, C. J., & Sprigg, C. A. (2010). The roles of behavioral and implementation intentions in changing physical activity in young children with low socioeconomic status. Journal of sport & exercise psychology, 32(3), 359-376.

Armstrong, B., & Janicke, D. M. (2012). Differentiating the effects of maternal and peer

encouragement to diet on child weight control attitudes and behaviors. Appetite, 59(3), 723-729. Arnett, J. (1992). Reckless behavior in adolescence: A developmental perspective. Developmental review, 12(4), 339-373.

Chapmana, J., Armitage, C. J., & Normana, P. (2009). Comparing implementation intention

interventions in relation to young adults’ intake of fruit and vegetables. Psychology & Health, 24(3), 317-332.

Cohen, A. L., Bayer, U. C., Jaudas, A., & Gollwitzer, P. M. (2008). Self-regulatory strategy and executive control: Implementation intentions modulate task switching and Simon task performance. Psychological Research, 72(1), 12-26.

Cohen, R. Y., Brownell, K. D., & Felix, M. R. (1990). Age and sex differences in health habits and beliefs of schoolchildren. Health Psychology, 9(2), 208.

Croll, J. K., Neumark-Sztainer, D., & Story, M. (2001). Healthy eating: what does it mean to adolescents?. Journal of nutrition education, 33(4), 193-198.

"Gratis Woordenboek." Van Dale. Van Dale Uitgevers, 2014. Web. 19 June 2014.

Diamond, A. (2002). Normal development of prefrontal cortex from birth to young adulthood: Cognitive functions, anatomy, and biochemistry.

Ernst, M., Romeo, R. D., & Andersen, S. L. (2009). Neurobiology of the development of motivated behaviors in adolescence: a window into a neural systems model. Pharmacology Biochemistry and Behavior, 93(3), 199-211.

Fuster, J. M. (1988). Prefrontal cortex (pp. 107-109). Birkhäuser Boston.

Gogtay, N., Giedd, J. N., Lusk, L., Hayashi, K. M., Greenstein, D., Vaituzis, A. C., ... & Thompson, P. M. (2004). Dynamic mapping of human cortical development during childhood through early

adulthood. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America, 101(21), 8174-8179.

Gollwitzer, P. M. (1999). Implementation intentions: strong effects of simple plans. American Psychologist, 54(7), 493.

Gollwitzer, P. M., & Sheeran, P. (2006). Implementation intentions and goal achievement: A meta‐ analysis of effects and processes. Advances in Experimental Social Psychology, 38, 69-119. Harakeh, Z., & Vollebergh, W. A. (2011). Actions speak louder than words: an experiment on the impact of peers discouraging young adult smoking. European addiction research, 17(6), 316-320.

(19)

Higgins, A., & Conner, M. (2003). Understanding adolescent smoking: The role of the Theory of Planned Behaviour and implementation intentions. Psychology, Health & Medicine, 8(2), 173-186. Janssen, I., Katzmarzyk, P. T., Boyce, W. F., King, M. A., & Pickett, W. (2004). Overweight and obesity in Canadian adolescents and their associations with dietary habits and physical activity patterns. Journal of Adolescent Health, 35(5), 360-367.

Lau, R. R., Quadrel, M. J., & Hartman, K. A. (1990). Development and change of young adults' preventive health beliefs and behavior: Influence from parents and peers. Journal of Health and Social Behavior, 31(3), 240-259.

Lindqvist, A. K., Kostenius, C., & Gard, G. (2012). “Peers, parents and phones”—Swedish adolescents and health promotion. International journal of qualitative studies on health and well-being, 7.

Lissau, I. (2004). Overweight and obesity epidemic among children. Answer from European countries. International Journal of Obesity, 28, S10-S15.

Lobstein, T., & Frelut, M. L. (2003). Prevalence of overweight among children in Europe. Obesity reviews, 4(4), 195-200.

Luciana, M., Conklin, H. M., Hooper, C. J., & Yarger, R. S. (2005). The development of nonverbal working memory and executive control processes in adolescents. Child Development, 76(3), 697-712. Luna, B., Garver, K. E., Urban, T. A., Lazar, N. A., & Sweeney, J. A. (2004). Maturation of cognitive processes from late childhood to adulthood. Child development, 75(5), 1357-1372.

MacKay, A. P. (2007). Adolescent health in the United States, 2007. Government Printing Office. Moreno, L. A., Sarria, A., Fleta, J., Rodriguez, G., & Bueno, M. (2000). Trends in body mass index and overweight prevalence among children and adolescents in the region of Aragon (Spain) from 1985 to 1995. International Journal of Obesity & Related Metabolic Disorders, 24(7).

Ogden, C. L., Carroll, M. D., Kit, B. K., & Flegal, K. M. (2012). Prevalence of obesity and trends in body mass index among US children and adolescents, 1999-2010. Jama, 307(5), 483-490.

Olds, R. S., & Thombs, D. L. (2001). The relationship of adolescent perceptions of peer norms and parent involvement to cigarette and alcohol use. Journal of School Health, 71(6), 223-228.

Oman, R., & McAuley, E. (1993). Intrinsic motivation and exercise behavior. Journal of Health Education, 24(4), 232-238.

Reilly, J. J., & Kelly, J. (2011). Long-term impact of overweight and obesity in childhood and adolescence on morbidity and premature mortality in adulthood: systematic review. International journal of obesity, 35(7), 891-898.

Roberts, V., Maddison, R., Magnusson, J., & Prapavessis, H. (2010). Adolescent physical activity: Does implementation intention have a role? Journal of physical activity & health, 7(4), 497-507. Rubia, K., Smith, A. B., Woolley, J., Nosarti, C., Heyman, I., Taylor, E. and Brammer, M. (2006), Progressive increase of frontostriatal brain activation from childhood to adulthood during event-related tasks of cognitive control. Human Brain Mapping, 27, 973–993.

Ryan, A. R. (2001). The peer group as a context for the development of young adolescent motivation and achievement. Child Development, 72(4), 1135-1150.

(20)

Schwarzer, R. (2001). Social-cognitive factors in changing health-related behaviors. Current Directions in Psychological Science, 10(2), 47-51.

Sowell, E. R., Peterson, B. S., Thompson, P. M., Welcome, S. E., Henkenius, A. L., & Toga, A. W. (2003). Mapping cortical change across the human life span.Nature neuroscience, 6(3), 309-315. Steinberg, L. (2004). Risk taking in adolescence: what changes, and why?.Annals of the New York Academy of Sciences, 1021(1), 51-58.

Turconi, G., Guarcello, M., Maccarini, L., Cignoli, F., Setti, S., Bazzano, R., & Roggi, C. (2008). Eating habits and behaviors, physical activity, nutritional and food safety knowledge and beliefs in an adolescent Italian population. Journal of the American College of Nutrition, 27(1), 31-43.

Videon, T. M., & Manning, C. K. (2003). Influences on adolescent eating patterns: the importance of family meals. Journal of Adolescent Health, 32(5), 365-373.

Vuorela, N., Saha, M. T., & Salo, M. K. (2011). Toddlers get slimmer while adolescents get fatter– BMI distribution in five birth cohorts from four decades in Finland. Acta Paediatrica, 100(4), 570-577.

Wang, Y., & Lobstein, T. I. M. (2006). Worldwide trends in childhood overweight and obesity. International Journal of Pediatric Obesity, 1(1), 11-25.

Wang, Y., Monteiro, C., & Popkin, B. M. (2002). Trends of obesity and underweight in older children and adolescents in the United States, Brazil, China, and Russia. The American journal of clinical nutrition, 75(6), 971-977.

Webb, T. L., & Sheeran, P. (2007). How do implementation intentions promote goal attainment? A test of competent processes. Journal of Experimental Social Psychology, 43, 295-302.

de Wilde, J. A., van den Hurk, K., & Hirasing, R. A. (2005). Monitoring van overgewicht bij jeugdigen van 0-19 jaar in de G30. Leiden TNO Kwaliteit van Leven.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

28 Nikolai Jorgensen, ‘The Protection of Freshwater in Armed Conflict’ (2007) 3(2) Journal of International Law and International Relations 57-96 p 64; see also Elizabeth

As the MetroChart shows, five different expert teams are involved in the development of a shaver system; namely, the Consumer Marketing Management team (CMM), Integrated

For local Sudanese media outlets, I chose two with different ideological orientations, to find whether there is difference in journalistic quality between independent (Al Taghyeer)

We present a tool that recognises possible improvements on the naming style in the code and gives feedback based on guidelines from professional literature, which the student can use

monoliths through which air can flow [7, 9, 13]. The choice of the particular material was based on relevant lab- scale studies in the framework of EU-funded FP7 project

To determine the activity of GtfA-ΔN on sucrose as both glucosyl donor and acceptor substrate, enzyme activity assays were done with six different sucrose concentrations ranging

Hierdie verhandeling bespreek die aanbieding van politiek as nuusonderwerp in die Suid-Afrikaanse vrouetydskrifte Fair Lady, rooi rose en SARIE in geselekteerde

Hereto they used 1D cross-shore profiles (“Jarkus raaien”) of the Dutch coast and a Bayesian network 1 to determine if the presence of buildings on beach significantly affects