• No results found

Janssens & Marynissen, Het Nederlands vroeger en nu (2005)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Janssens & Marynissen, Het Nederlands vroeger en nu (2005)"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

T N T L122 (2006) 181-191

Het Nederlands vroeger en nu / Guy Janssens en Ann Marynissen. Leuven/ Voorburg: Acco, 2005. Tweede, her-werkte uitgave. – 276 p.

isbn90-334-5782-2 Prijs: €34,– Het hier besproken boek gaat zoals de titel aan-geeft, over de geschiedenis van en de variatie bin-nen het Nederlands. In de inleiding worden on-derwerp, opzet en doelpubliek uiteengezet (0.1) en wordt het referentiekader geschetst: de Lage Landen, de Nederlanden, het Nederlandse taal-gebied (0.2). Daarna volgen de hoofdstukken ‘Voorlopers en verwanten’, ‘Oudnederlands’, ‘Middelnederlands’, ‘Nieuwnederlands’, ‘Het Nederlands vandaag’ (over de hedendaagse taal-variatie), ‘Het Nederlands buiten Nederland en Vlaanderen’ en ‘Staat en positie aan het begin van de 21ste eeuw’. Ieder hoofdstuk, inclusief de in-leiding, wordt afgesloten met een paragraaf waarin suggesties voor ‘verder lezen’ worden ge-daan. Het boek wordt afgesloten met zes uitvoe-rige noten, een uitvoeuitvoe-rige bibliografie van acht bladzijden en een register van drie bladzijden van namen, titels van werken en zaken. Het boek bevat zestien kaarten, drie figuren en twee af-beeldingen.

Het boek is een tweede, bewerkte druk; de eerste verscheen bij dezelfde uitgever in 2003. Kwam de eerste druk tot stand met medewer-king van Ann Marynissen, bij de tweede blijkt zij een volwaardig co-auteur geworden te zijn. De tweede druk onderscheidt zich van de eerste door een aangenamere opmaak en typografie en door verbeterde kaartjes. De tweede druk is dus vrij kort na de eerste verschenen. Het boek vindt duidelijk aftrek en de conclusie mag dus zijn dat het in een behoefte voorziet. Dit is een opvallend feit omdat er op het gebied van de geschiedenis van het Nederlands (en de Nederlandse taalva-riatie) al heel wat beschikbaar is. De auteurs ge-ven daar in paragraaf 0.3 een overzicht van. Het boek lijkt dus iets te hebben wat andere werken en werkjes missen. In ieder geval hebben de auteurs blijkens paragraaf 0.1 er een speciaal pu-bliek mee op het oog gehad: studenten Neder-lands extra muros. Ze hebben hun onderwerp vanuit het gezichtspunt van deze studenten be-handeld. Dat hebben ze, delen ze ons mede, als intramurale neerlandici niet als gemakkelijk er-varen maar ze konden bij hun werk gebruik ma-ken van de ervaringen die ze bij hun onderwijs

aan de genoemde doelgroep hebben opgedaan. (Guy Janssens is hoogleraar in Luik en in Praag en An Marynissen in Keulen.) Vanuit extramu-raal gezichtspunt zal hun boek ook beoordeeld moeten worden. De recensent heeft daarbij met dezelfde moeilijkheden en mogelijkheden te kampen als de auteurs: ook hij is een intramura-le neerlandicus en ook hij heeft, een weliswaar beperkte, ervaring met het onderwijs extra mu-ros.

Het boek voorziet dus in een behoefte. In ze-kere zin is daarmee deze recensie overbodig ge-worden. Toch wil ik in gepaste bescheidenheid nog een paar kritische opmerkingen maken. In gepaste bescheidenheid ook daarom omdat we hier in veel opzichten een goed boek voor ons hebben: duidelijk, boeiend geschreven, rijk aan informatie en over het algemeen overzichtelijk gecomponeerd. Voor mijzelf vond ik de beide laatste hoofdstukken erg instructief. Het kan niet missen: hier zijn twee ervaren docenten aan het woord geweest.

In het ‘Woord vooraf’ delen de auteurs iets meer mee over hun overwegingen. Ze noemen drie redenen waarom kennis van de geschiedenis en van de hedendaagse variatie binnen het Ne-derlands voor aankomende anderstalige neerlan-dici van belang is. Ten eerste is het voor hen nut-tig te weten met welke talen het min of meer verwant is; de student krijgt daardoor een beter inzicht in de verschillen en overeenkomsten met andere talen, in het biezonder met haar/zijn eigen taal. Ten tweede kan de geschiedenis van het Nederlands, en van de Nederlanden, ons er-bij helpen de verschillen tussen het Nederlands in Nederland en dat in Vlaanderen beter te be-grijpen. Ten derde bevordert aandacht voor de geschiedenis van het Nederlands het begrip voor de dwarsverbanden tussen taal en cultuur, in het biezonder de literatuur.

Wanneer ik deze overwegingen op me laat in-werken, verwacht ik een boek waarin veel aan-dacht aan de externe geschiedenis wordt besteed, en aan de meer algemene geschiedenis tegen de achtergrond waarvan de externe taalgeschiedenis moet worden begrepen. Zonder kennis van de niet-talige geschiedenis is het niet mogelijk te be-grijpen hoe het komt dat de taalsituatie in Vlaan-deren verschilt van die in Nederland, en is het ook niet mogelijk te begrijpen hoe taal en cul-tuur elkaar hebben beïnvloed. Ook om taalver-wantschap en de daarin geïmpliceerde

taaldiver-Boekbeoordelingen

(2)

gentie en -convergentie te begrijpen moet men enig idee hebben van sociale en culturele achter-gronden. Hetzelfde geldt voor de hedendaagse taalvariatie. Zonder ruime aandacht echter voor de concrete taalvormen en de ontwikkeling daarvan dreigen de talige aspecten van een en an-der wat in de lucht te komen hangen. Zelf zou ik daarom voor evenwicht tussen externe en inter-ne geschiedenis kiezen. Dit evenwicht is in het besproken boek niet aanwezig: de externe ge-schiedenis domineert zo sterk dat de interne mijns inziens in de verdrukking komt. Op grond van een globale telling schat ik dat ongeveer 70 procent van de tekst aan de externe geschiedenis is gewijd. De auteurs geven trouwens ook zelf toe (op p. 17) dat ze een vooral externe geschie-denis hebben willen schrijven. Liever had ik ge-zien dat bepaalde niet-talige achtergronden wat beknopter (of minder wijdlopig) waren beschre-ven zodat er meer ruimte voor interne aspecten was overgebleven. In hoeverre is bijvoorbeeld de invoering van het drieslagstelsel in de Middel-eeuwen van belang om de taalgeschiedenis te be-grijpen (par. 3.1.2)? Nu kan men natuurlijk zeg-gen: de een kiest hiervoor, de ander kiest daarvoor, maar de overmaat aan externe geschie-denis (soms lijkt het boek meer een inleiding in de nederlandkunde) maakt toch dat de extra-murale student, afgemeten aan de hierboven weergegeven overwegingen, te kort komt.

Een illustratie van wat ik bedoel, is hoofdstuk 2 over het ‘Oudnederlands’. Er wordt daarin ruimschoots aandacht besteed aan de Germaan-se ‘stammen’ die voor ons land en onze taal be-langrijk zouden zijn geweest: de Ingweonen of-tewel Kustgermanen, de Franken, de Saksen en de Friezen, alsmede aan het Latijn als schrijftaal en het Gallo-Romaans en het Neder-Frankisch als omgangstalen. Verder is er een uitvoerige pa-ragraaf over het ontstaan van de taalgrens. Hier-in komen bepaalde zaken uit voorafgaande para-grafen en hoofdstukken opnieuw aan de orde, wat enigszins verwarrend werkt omdat we op-eens weer terug gaan in de tijd. Bij dit alles steekt de paragraaf over de ‘evolutie en kenmerken van het Oudnederlands’ wat magertjes af. Er wordt daarin nog vrij veel aandacht besteed aan het ontstaan van de reductievocaal en de oorzaak daarvan, maar daarna worden nog slechts drie klankontwikkelingen heel kort aangestipt: de overgang van ft in cht, die van ol/al vóór dentaal tot ou en de rekking van korte klinkers in open syllabe met klemtoon. Bij eerstgenoemde over-gang wordt niet op het regionale aspect gewezen (de klankwet komt uit het zuiden; vandaar noor-delijk bruiloft tegenover zuinoor-delijk (mnl.) bru-locht. Er wordt ook niet op analogievormen als

helft in plaats van (mnl.) helcht gewezen en even-min op een Engels leenwoord als lift. Van een goede student mag verwacht worden dat hij zich afvraagt hoe de ft in die woorden verklaard moet worden: hij heeft immers geleerd dat de ft cht ge-worden is. Bij de tweede overgang blijft de stu-dent er onkundig van dat in het Duits het oude trio (ul, ol, al) nog terugevonden wordt: Gold, Schuld, kalt, en in het zuidoosten van het taalge-bied het duo ol (uit ul en ol) - al: Maastrichts kaajd - goud (vgl. ook Fries kâld - goud). Aan de Oud-West-Germaanse a/u/olD-cluster (D = dentaal) kan prachtig de geheel eigen positie van het (westelijke) Nederlands plus Standaardne-derlands worden geïllustreerd. De bespreking van de derde verandering laat zien dat kortheid tot onnauwkeurigheid kan leiden: genoemde rekking komt ook op beperktere schaal in het Duits voor.

Niet alleen is de bespreking van de drie veran-deringen beperkt, ook de keuze ervan. Een voor-treffelijke verandering om het (West-)Neder-Frankisch en het zich daaruit ontwikkelende Nederlands te karakteriseren is de i-Umlaut die (afgezien van de kuststrook) in de westelijke helft van het taalgebied tot de korte klinkers en misschien zelfs tot de korte a beperkt bleef. En ook kan in dit verband de palatalisatie van oude lange oe tot uu worden genoemd. Dit fenomeen zorgde ervoor dat het Nederlandse resultaat van de diftongering ui werd en niet ou zoals in het Engels en het Duits.

Hoe het Nederlands binnen het (West-)Ger-maans fonologisch een eigen gezicht kreeg, blijft dus wat onderbelicht terwijl dat nu juist interes-sant en nuttig kan zijn voor studenten die met andere Germaanse talen vertrouwd zijn. En zo had ook aan de syntactische veranderingen in het Nederlands meer aandacht besteed kunnen wor-den dan op p. 92, in het hoofdstuk over het Mid-delnederlands, gebeurt. Ik mis daar het opko-men van de zogeheten dummy-subjecten. Voor studenten uit het Slavische taalgebied zijn die syntactische veranderingen ongemeen interes-sant en belangrijk omdat zijzelf talen spreken met een uitgebreid naamvalssysteem en een vooral pragmatisch bepaalde zinsvolgorde.

Ook bij andere delen over de interne taalge-schiedenis zou ik kanttekeningen kunnen ma-ken. Daarvan zie ik hier af zoals ik in het alge-meen van verdere kanttekeningen wil afzien. Ik sluit mijn bespreking af. Ondanks alle waarde-ring heb ik ook kritiek. Ze komt erop neer dat in een geschiedenis van het Nederlands voor extra-murale studenten aan de interne aspecten veel meer, en ook zorgvuldiger, aandacht moet wor-den besteed dan in dit boek gebeurt. Maar ik wil

182 b o e k b e o o r d e l i n g e n

(3)

ook de omgekeerde formulering gebruiken: on-danks de kritiek blijft de waardering bestaan.

Cor van Bree

Het Weense arteshandschrift: Hs. We-nen, Österreichische Nationalbiblio-thek, 2818 / Erwin Huizenga (ed.). 2 Dln. Hilversum: Verloren, 2004. – 1236 p. (mvn 10)

isbn90-6550-810-4 Prijs: €66,– Tien jaar na verschijning van het eerste deel is thans het tiende deel verschenen van de prestigi-euze en prachtige reeks ‘Middeleeuwse verza-melhandschriften uit de Nederlanden’. (Noch-tans: de ware fan vraagt zich af waar deel 9 blijft?). En wat voor een deel: twee kloeke ban-den, met een omvang die nauwelijks onderdoet voor de edities van het handschrift-Van Hul-them en het Comburgse handschrift in dezelfde reeks. Behalve de omvang is ook de keuze van het handschrift dit keer opvallend: het gaat om codex Wenen, Österreichische Nationalbiblio-thek, 2818, ofwel het ‘Weense arteshandschrift’, een omvangrijk handschrift dat uitsluitend artes-teksten voor de medische wetenschap bevat. In kringen van artes-medioneerlandici schieten veelal superlatieven tekort om het belang van het handschrift te onderstrepen. Ria Jansen-Sieben heeft het manuscript in het verleden wel om-schreven als ‘het handschrift-Van Hulthem van de artes’. Aangezien het handschrift-Van Hul-them op zijn beurt weer de eretitel ‘Nachtwacht van de Middelnederlandse letteren’ heeft gekre-gen (namelijk door een werkgroep van Brusselse en Utrechtse neerlandici in 1987, en in navolging van hen door Wim van Anrooij en Fons van Buuren in Op belofte van profijt in 1991), kan men stellen dat het Weense handschrift niet min-der dan de Nachtwacht van de Middelnemin-der- Middelneder-landse artesliteratuur is. Een handschrift een moderne luxe-editie waardig.

Strikt genomen is het Weense handschrift geen ‘verzamelhandschrift’, maar een convoluut bestaande uit meerdere kleine verzamelhand-schriften. De codex is opgebouwd uit verschil-lende productie-eenheden, die enige tijd als on-afhankelijke boekjes gebruikt werden totdat ze werden samengebonden. De boekjes behoorden echter wel bij elkaar. Ze werden alle in 1490 of kort erna vervaardigd door één kopiist, in nauwe samenwerking met zijn opdrachtgever. Deze opdrachtgever moet een medicus geweest zijn: de inhoud van de Weense codex is veel te gespe-cialiseerd voor een niet-professioneel publiek. In

het handschrift treft men een grote hoeveelheid medische, chirurgische, farmaceutische, alche-mistische en astrologische teksten aan. De com-binatie van medische en sterrenkundige teksten hoeft niet te verbazen: laatmiddeleeuwse medici geloofden in een nauwe relatie tussen genees-kunde en astrologie. Zij bepaalden het geschikte tijdstip voor een medische behandeling aan de hand van de stand van de hemellichamen. Ieder-een met Ieder-een medisch beroep, vanaf de nauwelijks geschoolde barbiers onderaan de hiërarchie via de chirurgen en apothekers tot en met acade-misch geschoolde doctores medicinae, had daar-om behoefte aan betrouwbare astrologische ta-bellen en traktaten. Behalve een grote collectie astrologische en astronomische teksten en sche-ma’s bevat het Weense handschrift een veelheid aan kleine en enkele grote geneeskundige trakta-ten. Vele daarvan zijn vertalingen van Latijnse academische geschriften die ontstaan zijn tegen de achtergrond van de Italiaanse universitaire wereld. Tot de meest opvallende medische tek-sten behoren vertalingen van het Antidotarium Nicolai (een medisch receptenboek op alfabet) en van de Chirurgia magna van Bruno Longo-burgensis (een chirurgisch handboek). De in to-taal 125 teksten behandelen een buitengewoon breed spectrum aan medische, farmaceutische en astronomische vraagstukken. Editeur Erwin Huizenga overdrijft niet als hij in de inleiding stelt dat dit handschrift ‘een zeer belangrijk do-cument voor het onderzoek naar de geschiedenis van de geneeskunde in de Nederlanden in de late Middeleeuwen’ is.

Erwin Huizenga heeft de afgelopen jaren bij-zonder veel bijgedragen aan de kennis van het Weense arteshandschrift. In 1987 promoveerde hij op een uitgebreide studie van deze codex. In een rij publicaties diepte hij vervolgens in de ja-ren ’90 diverse onderwerpen aangaande het handschrift verder uit. Kroon op zijn jarenlange werk op het gebied van het Weense handschrift is nu deze editie in de mvn-reeks. Dat kan gezien worden als de vervulling van de wens die hij ze-ventien jaar geleden in zijn proefschrift uitdruk-te, toen hij stelde dat ‘het unieke handschrift en de teksten erin het meer dan waard [zijn] om verder onderzocht en/of geëditeerd te worden’. Dat deze editie er inderdaad gekomen is, is mede te danken aan het bedrijfsleven: een deel van de kosten voor dit deel van de mvn-reeks is betaald door de farmaceutische industrie. Een opmerke-lijk gegeven in een vakgebied waar het bedrijfsle-ven zelden warm voor loopt.

Het belang van deze editie gaat verder dan het Weense handschrift alleen. Huizenga noemt haar een mijlpaal in het artesonderzoek, ‘een

er-b o e k er-b e o o r d e l i n g e n 183

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het boek Komt een vrouw bij de dokter is duidelijk maar 1 verhaallijn aanwezig: het begint met het ziekenhuisbezoek waar Carmen krijgt te horen dat ze borstkanker heeft,

Een anderstalige leerling die een tweede taal aan het leren is, kan communicatief taal- vaardig genoeg zijn om zijn boodschap over te brengen, maar nog lange tijd specifie-

In het project wordt een experiment uitgevoerd waarbij leerlingen bij het schoolvak Nederlands instructie en oefening wordt geboden in het schrijven van tekstgenres en waarbij

De gecompliceerdheid van de wijze van financiering van de kerk, waarbij een onder- scheid bestond tussen de financiering van de predikantstraktementen uit de gees- telijke goederen

In het primair onderwijs besteden de meeste docenten geen tot een beetje aandacht aan de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië, de dekolonisatie en de komst van mensen

Vande Putte «Als mijn moeder belde om te horen hoe het met papa was, kreeg ze te horen: ‘Ik ga het niet nog eens allemaal uitleggen, ik heb met uw dochter gebeld: bel maar

Wanneer niet alle vier de groepen worden genoemd 0

Wanneer een plaats schoon en mooi moet zijn, moet iedereen elkaar helpen.. Wie kan