• No results found

Jong en opgesloten : een interdisciplinair onderzoek naar de behoeften van jongens en meisjes betreffende het sociale leefklimaat binnen de JeugdzorgPlus

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jong en opgesloten : een interdisciplinair onderzoek naar de behoeften van jongens en meisjes betreffende het sociale leefklimaat binnen de JeugdzorgPlus"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen

Esther van der Kooij 10010394 Begeleiding: Yatun Sastramidjaja Tweede lezer: Mariëlle Beckers

Universiteit van Amsterdam 21-6-2013

‘Jong en opgesloten’

Een interdisciplinair onderzoek naar de behoeften van jongens en meisjes

(2)
(3)

‘Als ik het voor het zeggen had hierbinnen? Dan zou ik ze met

feestdagen, bijvoorbeeld met oud en nieuw uit hun kamer halen,

vuurwerk afsteken in de tuin en dan weer naar bed laten gaan.

Gewoon een kerstontbijt geven enzo. Ze wel het gevoel geven van, ook

al zitten ze binnen, dat het hierzo ook kerst is.’

(4)
(5)

Voorwoord

Voor u ligt mijn scriptie, de afronding van de bachelor Algemene Sociale Wetenschappen. Het door mij gekozen domein Jeugd en de minor Orthopedagogiek hebben richting gegeven aan het onderwerp van dit onderzoek, dat plaats heeft gevonden binnen de JeugdzorgPlus. De keuze voor dit onderwerp is gevallen na het bijwonen van een college van dhr. Peer van der Helm waarin mijn interesse in, en nieuwsgierigheid naar de gesloten jeugdzorg was gewekt. Dankzij hem en een aantal andere medewerkers binnen het lopende ‘Leefklimaatonderzoek’ heb ik de mogelijkheid gekregen tot het uitvoeren van mijn onderzoek. Mijn dank gaat uit naar hen die mij op dit fundamentele punt zo behulpzaam zijn geweest. Een medestudent die mij onder andere op dit vlak erg behulpzaam is geweest betreft Wout Meulemans. Voor de praktische tips bij het in contact komen met de medewerkers van het ‘Leefklimaatonderzoek’, en de waardevolle adviezen gedurende het gehele proces ben ik hem zeer erkentelijk.

Er zijn uiteraard meerdere mensen die een bijdrage hebben geleverd aan de totstandkoming van deze scriptie. Via deze weg wil ik mw. Yatun Sastramidjaja hartelijk bedanken voor de begeleiding, de adviezen en het vertrouwen in de goede en tijdige afronding van mijn onderzoek. Dit vertrouwen is een enorme steun geweest. Mijn dank gaat tevens uit naar mw. Mariëlle Beckers voor haar waardevolle inzichten en adviezen. Hiernaast ben ik de jongeren die hun medewerking hebben verleend aan het onderzoek zeer erkentelijk. Dankzij de openhartigheid van deze jongeren heeft deze scriptie vorm aan kunnen nemen.

Voor u ligt het eindproduct, mijn bachelorscriptie, waarmee ik u inzicht verleen in het werkproces en de gevonden resultaten. Ik hoop dat u plezier beleeft aan het lezen van deze scriptie.

Esther van der Kooij Amsterdam, juni 2013

(6)
(7)

Abstract

Binnen deze scriptie is getracht op kwalitatieve wijze te onderzoeken in hoeverre jongens en meisjes verschillende behoeften ervaren betreffende het sociale leefklimaat op de leefgroep binnen de JeugdzorgPlus. De JeugdzorgPlus is een gesloten vorm van jeugdzorg voor jongeren met complexe problematiek, waaronder veelal agressieproblemen. Het grootste deel van de behandeling die de jongeren ontvangen vindt plaats binnen de leefgroep, waarin het sociale leefklimaat een grote rol speelt. Via diepte-interviews zijn de behoeften van de jongeren geïnventariseerd. Er is gevraagd naar 4 ‘dimensies’ met betrekking tot het sociale leefklimaat: de steun van pedagogische medewerkers, de sociale cohesie onder de jongeren, de orde en organisatie binnen de leefgroep, en de structuur en dagelijkse routine. Hiernaast is onderzocht of de jongeren de voorkeur geven aan een gemengde of gescheiden leefgroep. Verschillen tussen jongens en meisjes zijn onder andere gevonden op het gebied van sociale cohesie en dagelijkse structuur. Meisjes blijken meer waarde te hechten aan het opbouwen van goed en vertrouwelijk contact met groepsgenoten, onder meer voor het bespreken van persoonlijke problemen. Jongens geven aan meer behoefte te hebben aan beweging en buitenlucht. Omtrent de samenstelling van de leefgroep blijken meisjes een gescheiden leefgroep te prefereren tegenover jongens die liever in een gemengde leefgroep zitten.

(8)
(9)

Inhoudsopgave

1. Inleiding Blz. 1 2. Theoretisch kader Blz. 2 2.1 JeugdzorgPlus Blz. 2 2.2 Sociaal leefklimaat Blz. 3 2.2.1 Objectieve kenmerken Blz. 4 2.2.2 Affectieve kenmerken Blz. 6

2.2.3 Gescheiden vs. gemengde leefgroep Blz. 6 2.3 Verschillen tussen jongens en meisjes Blz. 7 2.3.1 Verschillen binnen de residentiële jeugdzorg Blz. 7

3. Probleemstelling Blz. 8

3.1 Vraagstelling Blz. 8

3.2 Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie Blz. 9

3.3 Ethische kwesties Blz. 10 4. Methode Blz. 10 4.1 Onderzoeksdesign en -strategie Blz. 10 4.2 Operationalisering Blz. 11 4.3 Respondentenwerving Blz. 11 4.4 Interdisciplinariteit Blz. 12 5. Resultaten Blz. 13

5.1 Samenstelling van de leefgroep Blz. 17

5.2 Objectieve kenmerken Blz. 19

5.2.1 Organisatie en orde Blz. 19

5.2.2 Dagelijkse routine en structuur Blz. 23

5.3 Affectieve kenmerken Blz. 26

5.3.1 Sociale cohesie en steun jongeren Blz. 26 5.3.2 Steun en support pedagogisch medewerkers Blz. 30

6. Conclusie Blz. 34 7. Discussie Blz. 36 8. Reflectie Blz. 37 9. Literatuur Blz. 39 10. Bijlagen Blz. 44 10.1 Topiclijst interviews Blz. 44

(10)
(11)

1. Inleiding

De JeugdzorgPlus betreft een relatief nieuwe vorm van jeugdzorg binnen Nederland. Jongeren binnen de JeugdzorgPlus kampen met ernstige gedrags- of opgroeiproblematiek. Hiernaast is er in veel gevallen sprake van problemen in de opvoeding van de jongere. Binnen deze residentiële vorm van jeugdzorg leven de jongeren op leefgroepen van acht tot tien personen. Het grootste deel van de residentiële behandeling vindt plaats in het dagelijks leven, in de context van de leefgroep van de jongeren. De huidige literatuur biedt echter weinig kennis over de concrete inhoud van de residentiële jeugdzorg (Bastiaanssen et al., 2012). Wat we wel weten is dat het leefklimaat op de groep van cruciaal belang is voor de ontwikkeling van de jongeren (Van der Helm & Hanrath, 2012). Binnen dit onderzoek staat het sociale leefklimaat centraal.

Een leefgroep is een sociaal systeem. Alle actoren binnen dit systeem zijn van invloed op het sociale leefklimaat (Houweling-Meijers & Visser, 2005). Dit betreft een transactioneel proces, aangezien het sociale systeem tevens van invloed is op alle actoren. Via de sociale informatieverwerking is het sociale leefklimaat van invloed op het gedrag van de leden (Van der Helm & Hanrath, 2012). Uit onderzoek uitgevoerd door Lipsey (2009) en Van der Helm (2011) blijkt het leefklimaat binnen leefgroepen een cruciale rol te spelen in de ontwikkeling van jongeren binnen de residentiële jeugdzorg. In huidig onderzoek naar de residentiële jeugdzorg wordt de groep jongeren in de meeste gevallen als een homogene groep gezien, binnen deze scriptie wordt onderzocht of dit terecht is.

Uit onderzoek blijken jongens en meisjes binnen de residentiële jeugdzorg op verschillende vlakken te verschillen. In het algemeen kampen ze bijvoorbeeld met verschillende problematiek bij binnenkomst in de instelling (Huscroft-D’Angelo et al., 2013). Er is echter weinig bekend over eventuele verschillen in behoeften die jongens en meisjes ervaren. Binnen dit onderzoek worden de meest recente ontwikkelingen in wetenschappelijk kennis omtrent het belang van het sociale leefklimaat gecombineerd met mogelijke verschillen in behoeften van de jongeren. Er is onderzocht in hoeverre er verschillen bestaan in behoeften tussen jongens en meisjes omtrent het sociale leefklimaat binnen de leefgroep van de JeugdzorgPlus.

Antwoord op deze vraagstelling is op kwalitatieve wijze gezocht. Door middel van semi-gestructureerde diepte-interviews is het mogelijk gemaakt de subjectieve beleving van de jongeren te inventariseren. In de eerste plaats wordt de theoretische onderbouwing van het onderzoek uiteengezet.

(12)

2. Theoretisch kader

2.1 JeugdzorgPlus

In Nederland zijn ‘onder toezicht gestelde jongeren’ jarenlang in justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s) opgevangen. Deze jongeren zaten zonder veroordeling tussen strafrechtelijk veroordeelde jongeren. Kritiek hierop is jarenlang veelvuldig in de media en de Tweede Kamer besproken (Boendermaker, 2008). De strenge beveiliging, de controle maatregelen zoals lichamelijk onderzoek en de beperkte mogelijkheden voor contact met familie hebben veel weerstand opgeroepen. Ten gevolge hiervan is het vanaf 2010 niet langer toegestaan jongeren zonder strafrechtelijke veroordeling in een JJI te plaatsen (Boendermaker, 2008). Voor adolescenten tussen de twaalf en achttien voor wie de kinderrechter een machtiging gesloten jeugdzorg heeft afgegeven, zonder dat ze strafrechtelijk veroordeeld zijn, is een nieuwe vorm van jeugdzorg in het leven geroepen; de JeugdzorgPlus.

Jongeren die te kampen hebben met ernstige problematiek op het gebied van gedrag, opgroeien en of in de opvoeding, die niet behandeld kunnen worden via algemene voorzieningen zoals onderwijs, jeugdgezondheidszorg of maatschappelijk werk, vormen de doelgroep voor deze vorm van jeugdzorg (Boendermaker & Bruinsma, 2007). De meest voorkomende problemen onder de jongeren binnen de jeugdzorgPlus betreffen ernstige externaliserende problemen (85-98%), deze gaan vaak samen met comorbide internaliserende problemen (42-67%). Onder de jongeren in de JeugdzorgPlus is het gebruik van verdovende middelen veelvoorkomend (65%). Hiernaast heeft ruim de helft van de jongeren een geschiedenis van traumatische gebeurtenissen, zoals: geweld tussen ouders, mishandeling en/of ouders met individuele problematiek. Bijna tweederde (60%) van de jongeren verkeert in een vriendengroep die gekenmerkt wordt door deviantie. En onder de meisjes heeft een derde deel connecties met een pooier of loverboy (Vermaes et al., 2012).

De JeugdzorgPlus biedt onderdak en behandeling aan de jongeren in de vorm van leefgroepen. Deze leefgroepen bestaan doorgaans uit acht tot tien jongeren (Bastiaanssen et al., 2012). De JeugdzorgPlus betreft een vorm van residentiële jeugdzorg. De residentiële jeugdzorg is een overkoepelende term voor verschillende typen zorg waarbij jongeren in een instelling of inrichting verblijven. Hieronder vallen onder andere JJI’s en JeugdzorgPlus -instellingen (Boendermaker, Rooijen & Van Berg, 2012).

Er bestaat een grote diversiteit in de duur van het verblijf van de jongeren binnen de JeugdzorgPlus (LSG-Rentray, 2012). De gemiddelde verblijfsduur betreft acht maanden (Vermaes et al., 2012). Gedurende dit verblijf ontvangen de jongeren in veel gevallen

(13)

verschillende therapieën, zoals individuele therapie, groepstherapie en/of familietherapie. Echter vind het grootste deel van de residentiële behandeling plaats in het dagelijks leven, in de context van de leefgroep van de jongeren. De huidige literatuur biedt echter weinig kennis over de concrete inhoud van de residentiële jeugdzorg (Bastiaanssen et al., 2012). De behandeling binnen de JeugdzorgPlus is gesloten. Dit betekent dat er vele restricties verbonden zijn aan de vrijheid van de jongeren. Zo kunnen de jongeren de instelling niet verlaten zonder begeleiding (Jeugdzorg Nederland, 2011). De gesloten behandeling van de jongeren binnen de residentiële jeugdzorg heeft als doel de maatschappij te beschermen en rehabilitatie en herstel van de jongere te bevorderen (Van der Helm, 2011). Onderzoek wijst echter uit dat de opsluiting van de jongeren binnen de JeugdzorgPlus op zichzelf al een negatief effect heeft op de jongeren. De gesloten behandeling kan onder andere resulteren in een gevoel van hulpeloosheid en depressie (White et al., 2011; Aangehaald in van der Helm & Hanrath, 2011). Het leven in de gesloten jeugdzorg kan hiernaast gevoelend van stress, verveling en wantrouwen met zich meebrengen. Deze emoties vormen stressoren van het verblijf. Als gevolg hiervan bestaat de kans dat jongeren zich gaan gedragen naar een ‘overlevingsreactie’. Dit heeft op twee gebieden negatieve gevolgen. Aan de ene kant bemoeilijkt het de begeleiding van de jongeren, aan de andere kant zorgen de stressoren voor een verminderde motivatie onder de jongeren. De behandelmotivatie kan hierdoor afnemen (Jongeling et al., 2011; Aangehaald in Brummans et al., 2011).Het is hierom van belang extra leed, door bijvoorbeeld vernedering of harde straffen bij de jongeren te voorkomen.

Het doel van de behandeling in een gesloten omgeving is het creëren van een veilige basis van waaruit de jongeren een zelfstandige positie in de maatschappij kunnen verwerven. Het leefklimaat is van cruciaal belang voor de goede behandeling en ontwikkeling van de jongeren (Van der Helm & Hanrath, 2011). In het volgende deel wordt een theoretische onderbouwing van het onderzoek gegeven. Aangezien er weinig onderzoek uitgevoerd is specifiek naar JeugdzorgPlus-instellingen is tevens wetenschappelijke kennis naar andere vormen van residentiële jeugdzorg meegenomen in deze theoretische onderbouwing.

2.2 Sociaal leefklimaat

Uit studies uitgevoerd door Lipsey (2009) en Van der Helm (2011) blijkt het leefklimaat binnen leefgroepen een cruciale rol te spelen in de ontwikkeling van jongeren binnen de residentiële jeugdzorg. Een leefgroep vormt een sociaal systeem, waarin alle actoren van invloed zijn op het leefklimaat (Houweling-Meijers & Visser, 2005). Dit sociale systeem steunt op de kwaliteit en de bijdrage van alle leden van het systeem. De werking van het

(14)

leefklimaat kan omschreven worden in termen van de theorie van de ontwikkelingspsycholoog Bronfenbrenner.

Bronfenbrenner beschreef in 1979 het sociaal-ecologisch model. Dit model ziet het individu als een sociaal wezen. Het functioneren van mensen komt tot stand uit een wisselwerking tussen de persoon en zijn of haar omgeving. Mensen zijn in hun ontwikkeling en functioneren afhankelijk van deze omgeving. Als de omgeving positief is kan men zich beter ontwikkelen en beter functioneren dan in een negatieve omgeving (Brink et al., 2002). Naast het sociaal ecologische model van Bronfenbrenner, kan de werking van het sociale leefklimaat wetenschappelijk verklaard worden aan de hand van de sociale informatieverwerkingstheorie (SIV) (Crick & Dodge, 1994; aangehaald in Van der Helm & Hanrath, 2012).

Crick en Dodge (1994) zijn de grondleggers van de SIV. Volgens deze theorie beïnvloedt de wijze van interpretatie van een bepaalde gebeurtenis de reactie van de jongeren hierop (Lansford et al., 2010). Volgens de sociale informatieverwerkingstheorie nemen kinderen ervaringen uit het verleden en biologisch bepaalde mogelijkheden mee in hun reactie op sociale situaties (Lemerise & Arsenio, 2000).

Onderzoek binnen de neurobiologie bevestigt dat de manier waarop men sociale informatie waarneemt en interpreteert een grote voorspeller is voor ons gedrag (Decety & Lamm, 2006). Dat deze waarneming afwijkende vormen aan kan nemen blijkt onder andere uit het onderzoek van Crick en Dodge (1994). Zij beschrijven dat bij mensen met gedragsstoornissen de informatieverwerking een ander verloop heeft dan bij mensen zonder gedragsstoornis. Negatieve ervaringen in de jeugd zoals mishandeling, verwaarlozing en misbruik vergroten de kans op emotionele problemen later in het leven (Spinhoven et al., 2010). Via deze weg is het aannemelijk dat deze negatieve ervaringen van invloed zijn op de sociale informatieverwerking in het latere leven. Een gesloten en negatief leefklimaat kan afwijkingen in de sociale informatieverwerking versterken (Van der Helm & Hanrath, 2011). Onderzoek uitgevoerd door Van der Helm, Van Genabeek en Stams (2011) wijst uit dat een positief leefklimaat binnen de residentiële jeugdzorg een stabiliserende werking kan hebben op jongeren. Hiernaast werkt een positief leefklimaat bevorderend op de groei van empathie (Van der Helm, Stams & Van der Laan, 2011) en kan het denkfouten en criminele cognities verminderen (Groeneweg, Van der Helm & Stams, 2012). Wanneer er sprake is van een gunstig sociaal leefklimaat zal dit een positieve weerslag hebben op de jongeren op het gebied van verwerking van informatie uit de omgeving, en hieruit volgend op het gedrag dat ze vertonen.

(15)

Binnen het sociale leefklimaat is beïnvloeding transactioneel van aard. Zoals Bronfenbrenner omschrijft beïnvloedt de omgeving de persoon en de persoon beïnvloedt de omgeving (Harvey & Jason, 2011). Moos (1997) beschrijft dat het sociale leefklimaat binnen residentiële zorg bestaat uit de interactie tussen karakteristieken van de personen en objectieve karakteristieken van het programma (Harvey & Jason, 2011).

Meerdere wetenschappers hebben getracht het concept sociaal leefklimaat op te delen en een allesomvattende omschrijving te geven in de vorm van een aantal dimensies (o.a. Moos, 1968; Harvey & Jason, 2011; Bressington et al., 2011). Hieronder wordt getracht een zo volledig mogelijke omschrijving te geven door het combineren van in de wetenschap reeds aanwezige definities. In de eerste plaats wordt een tweedeling gemaakt in karakteristieken van het sociale leefklimaat, te weten: de objectieve kenmerken (Harvey & Jason, 2011) en de affectieve kenmerken.

2.2.1 Objectieve kenmerken

Harvey en Jason (2011) beschrijven de objectieve kenmerken van het sociale leefklimaat in termen van ‘behoud van het systeem’. Met ‘het systeem’ wordt de leefgroep bedoeld. Binnen dit onderzoek is dit begrip opgedeeld in: orde en organisatie en de dagelijkse routine. Met de dimensie orde en organisatie wordt gedoeld op de georganiseerdheid en de orde binnen de leefgroep (Harvey & Jason, 2011 & Jongepier et al., 2010). Onder deze dimensie valt de controle door de pedagogisch medewerkers (Harvey & Jason, 2011). Door de aanwezigheid van regels en grenzen is het duidelijk voor de jongeren wat van hen verwacht wordt in verschillende omstandigheden (Jongepier et al., 2010). Uit eerder onderzoek blijkt echter dat wanneer een leefklimaat zich laat kenmerken door te veel regels en te weinig ruimte voor de jongeren dit de kans op een lage zelfwaardering, agressie, emotionele instabiliteit, een slechte psychische gezondheid en angst vergroot (Van der Helm, Stams, Van Genabeek et al., 2011). Het vinden van een goede balans hierin is wenselijk.

De tweede dimensie betreft de dagelijkse routine en structuur binnen de leefgroepen. De dagindeling van de jongeren binnen de JeugdzorgPlus kent doorgaans veel structuur. Structuur is van belang binnen de JeugdzorgPlus, aangezien het houvast biedt en het een bijdrage levert aan het gevoel van veiligheid (Jongepier et al., 2010). In de residentiële jeugdzorg wordt hiernaast veel waarde gehecht aan ‘normale dagelijkse ervaringen’ (Ward, 2004).

(16)

2.2.2 Affectieve kenmerken

Naast objectieve kenmerken wordt het sociale leefklimaat bepaald door affectieve kenmerken. Binnen de affectieve kenmerken staan relaties en persoonlijke groei centraal. De eerste dimensie hierbinnen betreft de steun en support van pedagogisch medewerkers. Deze steun, die de basis vormt voor de relatie tussen de jongere en de pedagogisch medewerkers, speelt een belangrijke rol in het sociale leefklimaat binnen leefgroepen van de residentiële jeugdzorg (Bressington et al., 2011; Harvey & Jason, 2011 & Jongepier et al., 2010). Wanneer er te weinig naar jongeren geluisterd wordt, heeft dit negatieve effecten op hen in de vorm van een grotere kans op emotionele instabiliteit en een slechte psychische gezondheid (Van der Helm, Stams, Van Genabeek et al., 2011).

Naast steun van pedagogisch medewerkers is de steun die de jongeren van elkaar ontvangen binnen de leefgroep van belang (Bressington et al., 2011). Binnen deze dimensie staat de sociale cohesie tussen de jongeren binnen de leefgroep centraal. Met sociale cohesie wordt verwezen naar de verbondenheid binnen het sociale systeem; de leefgroep. De sociale relaties tussen jongeren spelen een rol binnen deze dimensie.

2.2.3 Gescheiden vs. gemengde leefgroep

Naast de hiervoor beschreven kenmerken is de samenstelling van de leefgroep van invloed op het sociale leefklimaat. Binnen de JeugdzorgPlus bestaan er verschillende mogelijkheden omtrent de samenstelling van de leefgroepen. Er bestaan groepen waarop jongens en meisjes gemengd verblijven en groepen waarop enkel jongens, of enkel meisjes verblijven. Deze samenstelling brengt een bepaalde sfeer met zich mee.

In het contact met leeftijdsgenoten hechten jongens en meisjes belang aan verschillende kenmerken. Meisjes zoeken steun, vertrouwen en begrip en zijn meer gericht op communicatie. Terwijl jongens in de omgang met leeftijdsgenoten meer gericht zijn op dingen doén, zoals computeren, sporten of tv kijken. Voor het hebben van goed contact met leeftijdgenoten hechten jongens meer belang aan de uitwisseling van meningen en ervaringen en zijn meisjes op zoek naar intiemer en persoonlijker contact (Thomas & Daubman, 2001). Hieruit blijkt dat jongens en meisjes verschillende punten van belang achten in het contact met leeftijdgenoten. Als gevolg hiervan benaderen zij leeftijdgenoten op een andere wijze. De verscheidenheid hierin is van invloed op het contact tussen de jongeren en via deze weg ook op het sociale leefklimaat dat binnen de leefgroep heerst.

Uit een rapport van Inspectie Jeugdzorg uit 2011 blijkt dat het leefklimaat binnen de residentiële jeugdzorg een actueel en belangrijk thema is. Uit dit rapport bleek het leefklimaat

(17)

bij slechts vier van de twaalf JeugdzorgPlus- instellingen in Nederland goed te zijn. Drie instellingen scoorden een voldoende en bij maar liefst vijf van de twaalf instellingen werd het leefklimaat als onvoldoende beoordeeld (Inspectie Jeugdzorg, 2011). Hieruit blijkt dat er veel winst te behalen valt op het gebied van het sociale leefklimaat binnen de JeugdzorgPlus. Voor verbetering van het leefklimaat binnen de JeugdzorgPlus is het van belang om over voldoende kennis te beschikken over de doelgroep. Hierbij moet rekening gehouden worden met verschillen tussen jongeren. Jongeren binnen de JeugdzorgPlus kunnen op meerdere vlakken niet als homogene groep gezien worden. Eén van de meest fundamentele verschillen tussen de jongeren betreft het geslacht.

2.3 Verschillen tussen jongens en meisjes

Binnen verschillende wetenschappelijk disciplines (o.a. psychologie, sociologie en biologie) is in de loop van tijd onderzoek gedaan naar verschillen tussen de sekse. In zijn boek ‘Making seks. Body and gender from the greeks to freud’ beschrijft Thomas Laqueur de historische ontwikkelingen omtrent de kijk op sekse. Laqueur onderscheidt natuur en cultuur. Men ziet, en leert over de natuur door culturele lenzen. Deze culturele lenzen bepalen hoe wij de natuur waarnemen. Wanneer we het hebben over sekse en gender richt Laqueur zich op het culturele aspect (Laqueur, 1990).

De culturele benadering op sekse uit zich binnen de huidige samenleving onder andere in de verschillende genderrollen. De mannelijke genderrol wordt omschreven als ‘instrumenteel’, met de nadruk op rationaliteit en onafhankelijkheid. De vrouwelijke genderrol wordt over het algemeen aangeduid als ‘expressief’, waarbij de accenten liggen op support en emotionele oriëntatie (Piko, 2001). De verschillen tussen jongens en meisjes worden groter in de adolescentie aangezien zij zich meer gaan gedragen conform genderrollen. (Bouwman, 2010). Een tweede factor die een rol speelt bij de groei van verschillen tussen jongens en meisjes ligt in de biologische ontwikkeling. In de pubertijd krijgen verschillen tussen jongens en meisjes een grotere betekenis, doordat tijdens deze levensfase hormonale veranderingen optreden (Schouten et al., 2010; aangehaald in Bouwman, 2010).

2.3.1 Verschillen binnen de residentiële jeugdzorg

Meerdere studies wijzen uit dat jongens en meisjes binnen de residentiële jeugdzorg op verscheidene vlakken verschillen. Wetenschappelijke kennis omtrent verschillen tussen jongens en meisjes binnen de residentiële jeugdzorg zijn hieronder uiteengezet.

(18)

zoeken van professionele hulp dan meisjes. Een verklaring hiervoor wordt gezocht in de genderrollen die jongens en meisjes toegewezen krijgen. Het zoeken van professionele hulp zou tegenover de mannelijke genderrol staan, aangezien hierbij autonomie een centrale plaats inneemt. Het zoeken van hulp zou hierom een grotere bedreiging vormen voor het zelfbeeld van jongens dan voor meisjes (Garland & Zigler, 1994; aangehaald in Van Gils, 2012). Genderverschillen binnen de residentiële jeugdzorg komen reeds naar voren bij binnenkomst van de jongeren. Meisjes hebben gemiddeld met meer risicofactoren te maken dan jongens (Handwerk et al., 2006). Hiernaast laten zij meer internaliserend probleemgedrag zien, waaronder depressies. Dit staat tegenover jongens, bij wie meer externaliserend probleemgedrag, zoals agressie gerapporteerd wordt (Baker & Purcell, 2005; aangehaald in Huscroft-D’Angelo et al., 2013). Tevens worden er bij meisjes gemiddeld meer problemen binnen de familie waargenomen. Terwijl jongens meer problemen ervaren op het gebied van educatie (Huscroft-D’Angelo et al., 2013).

Uit onderzoek naar de residentiële zorg blijkt dat vrouwen meer belang hechten aan het vormen van ondersteunende relaties om persoonlijke problemen te kunnen bespreken en aan te pakken (Davis et al., 2006). Dit kan als gevolg hebben dat meisjes een omgeving creëren die meer aansluit op hun eigen specifieke behoeften. Het is hierom aannemelijk dat meisjes, in vergelijking met jongens een sociaal leefklimaat rapporteren dat meer gericht is op het oplossen van praktische en persoonlijke problemen (Harvey & Jason, 2011). Uit de voorgaande discussie blijkt dat jongens en meisjes binnen de residentiële jeugdzorg op verschillende gebieden afwijken. Deze verschillen wijzen op de mogelijkheid dat jongens en meisjes verschillende behoeften ervaren. Wetenschappelijke kennis over eventuele verschillen in de behoeften van jongens en meisjes op het gebied van het sociale leefklimaat binnen de residentiële jeugdzorg ontbreekt echter.

3. Probleemstelling

3.1 Vraagstelling

Aangezien de JeugdzorgPlus een relatief nieuwe vorm van jeugdzorg behelst, schort het momenteel nog aan voldoende wetenschappelijk onderzoek naar deze setting. De JeugdzorgPlus en mogelijke verschillen in behoeften tussen jongens en meisjes staan centraal in dit onderzoek.

De centrale vraagstelling binnen het onderzoek luidt: ‘In hoeverre ervaren jongens en meisjes verschillende behoeften betreffende het sociale leefklimaat binnen de leefgroepen in de JeugdzorgPlus?’

(19)

Om een compleet antwoord te kunnen geven op deze vraag zijn een aantal deelvragen opgesteld. De eerste deelvraag luidt: ‘Welke behoeften hebben jongens en meisjes betreffende de samenstelling van de leefgroep?’ In deze deelvraag is gekeken of de jongens en meisjes een voorkeur geven aan het leven op een gemengde of een gescheiden leefgroep.

De tweede deelvraag betreft: ‘Welke behoeften hebben jongeren betreffende de objectieve kenmerken van het sociale leefklimaat binnen de leefgroep van de JeugdzorgPlus, en bestaan hierin verschillen tussen jongens en meisjes?’ De twee dimensies binnen de objectieve kenmerken van het sociale leefklimaat zijn in deze deelvraag behandeld, te weten: orde en organisatie en de dagelijkse routine en structuur.

De derde deelvraag luidt: ‘Welke behoeften hebben jongeren betreffende de affectieve kenmerken van het sociale leefklimaat binnen de leefgroep van de JeugdzorgPlus, en bestaan hierin verschillen tussen jongens en meisjes?’ De dimensies die binnen deze deelvraag zijn behandeld betreffen: steun en support van pedagogisch medewerkers en sociale cohesie en steun onder de jongeren.

Met behulp van deze deelvragen is onderzocht hoeveel belang de jongeren hechten aan de verschillende kenmerken van het sociale leefklimaat. Eventuele verschillen hierin tussen jongens en meisjes zijn tot na het verkrijgen van alle onderzoeksresultaten open gehouden. Om op een adequate wijze mogelijke verschillen tussen jongens en meisjes te kunnen onderzoeken is de objectiviteit van de onderzoeker van groot belang. Naar dit ideaal is gestreefd.

3.2 Wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie

Wetenschappelijke kennis over de residentiële jeugdzorg benadrukt het belang van het sociale leefklimaat binnen de leefgroepen. Hiernaast bestaat er een ontwikkeling in onderzoek naar verschillen tussen jongens en meisjes. Bestaand onderzoek richt zich echter niet op eventuele verschillen in behoeften tussen jongens en meisjes. Door de recente kennis over het belang van het sociale leefklimaat te combineren met mogelijk verschillende behoeften van jongens en meisjes wordt met dit onderzoek een wetenschappelijke lacune gedicht. De JeugdzorgPlus is een vorm van jeugdzorg die pas sinds 2008 volledig in werking is gesteld binnen Nederland. Dit heeft als gevolg dat er weinig (wetenschappelijke) kennis is over de specifieke doelgroep en de behoeften van deze jongeren.

De maatschappelijke relevantie vloeit voort uit de toepassing van de onderzoeksresultaten binnen de JeugdzorgPlus. De onderzoeksresultaten kunnen resulteren in een beter passende behandeling van zowel jongens als meisjes binnen de instellingen. Veel

(20)

jongeren binnen de JeugdzorgPlus zijn het slachtoffer van een slechte thuissituatie/verzorging door ouders of verzorgers en verdienen hierom de beste hulp die mogelijk is. Dit kan enkel behaald worden door meer kennis te vergaren over de behoeften van deze jongeren.

3.3 Ethische kwesties

Jongeren binnen de JeugdzorgPlus kampen met complexe problematiek. Gezien de kwetsbare situatie waarin zij verkeren is een voorzichtige benadering geboden. Dit is bereikt door veel aandacht te geven aan de emoties van de jongeren. Voorafgaand aan het interview is hen duidelijk vertelt dat wanneer ze geen antwoord wilden geven op een bepaalde vraag dat ze dit aan konden geven en het geen probleem was. Indien een jongere tijdens het onderzoek niet langer mee had willen werken is dit altijd mogelijk geweest en zou het direct gestopt worden. Tevens is de jongeren uitgelegd dat wanneer ze na het interview niet wilden dat de informatie gebruikt zou worden voor het onderzoek, dit ook niet zou gebeuren. Op deze wijze is getracht de jongeren bewust te maken van het feit dat deelname volledig vrijwillig dient te zijn en dat ze zich te allen tijde terug konden trekken.

Hiernaast is de anonimiteit van zowel de jongeren als de instelling waarin ze verblijven gerespecteerd. In dit onderzoeksverslag zal dan ook niet terugkomen in welke JeugdzorgPlus-instellingen de dataverzameling plaats heeft gevonden.

4. Methode

4.1 Onderzoeksdesign en –strategie

Dit onderzoek betreft een vergelijkende casestudy. De centrale case wordt gevormd door de jongeren binnen de JeugdzorgPlus. Binnen deze case is een vergelijking getrokken tussen jongens en meisjes, met betrekking op hun sociale leefklimaat behoeften.Het onderzoek is op kwalitatieve wijze uitgevoerd. Deze keuze is gemaakt aangezien het met deze aanpak mogelijk is om een dieptebeeld te krijgen van de persoonlijke en subjectieve beleving omtrent de sociale leefklimaat behoeften. De kwalitatieve onderzoeksmethode betreft semigestructureerde diepte-interviews. Aan de hand van een topiclijst zijn verschillende onderwerpen behandeld. Afhankelijk van het gesprek en de jongere zelf kon afgeweken worden van zowel de volgorde als de nadruk die gelegd is op bepaalde topics. Op deze manier hebben de jongeren de mogelijkheid gekregen mee te bepalen welk onderwerp wanneer besproken is.

(21)

4.2 Operationalisering

Het sociale leefklimaat vormt het centrale concept binnen dit onderzoek. Dit concept is in de eerste plaats geconcretiseerd aan de hand van een tweedeling in kenmerken; de objectieve kenmerken en de affectieve kenmerken. De objectieve kenmerken worden gevormd door twee dimensies, namelijk; organisatie en orde en dagelijkse routine en structuur. De affectieve kenmerken zijn gedefinieerd in termen van de volgende dimensies; steun en support van pedagogisch medewerkers, sociale cohesie en steun onder de jongeren. Binnen de interviews zijn deze kenmerken ondervraagd in de vorm van de mening over de huidige situatie. Tevens is geïnventariseerd wat de jongeren liever anders hadden willen zien, om de behoeften te achterhalen. Hiernaast is gekeken naar de samenstelling van de leefgroepen op basis van geslacht. De jongeren is gevraagd waar zij een voorkeur voor geven, en waarom.

4.3 Respondentenwerving

De onderzoekspopulatie wordt gevormd door de jongeren binnen de JeugdzorgPlus. De respondenten zijn benaderd via een lopend onderzoek naar het leefklimaat binnen de Nederlandse jeugdzorg. Dit onderzoek vindt plaats in samenwerking tussen de Universiteit van Amsterdam en de Hogeschool Leiden. Het onderzoek draagt de titel: ‘Leefklimaatonderzoek’, en loopt reeds sinds 2009. De jongeren uit vele gesloten en open jeugdinstelling in Nederland zijn binnen dit onderzoek gevraagd hun medewerking te verlenen. Wanneer dit toegezegd was is zo snel mogelijk een afspraak met hen gemaakt voor het afnemen van een interview1.

Binnen dit scriptieonderzoek zijn vier interviews eigenhandig afgenomen, verdeeld over twee JeugdzorgPlus-instellingen. Om de privacy van de instellingen te waarborgen wordt binnen dit onderzoek gesproken van instelling A en instelling B. Drie interviews hebben plaatsgevonden in instelling A, en de laatste zelf geïnterviewde respondent is afkomstig uit instelling B. Om de betrouwbaarheid van het onderzoek te vergroten is gebruik gemaakt van de bestaande dataset van het ‘Leefklimaatonderzoek’, waarin vele getranscribeerde interviews opgenomen zijn. Binnen de keuze van de respondenten is rekening gehouden met de verblijfsduur. Alle respondenten verbleven reeds minimaal twee maanden binnen de desbetreffende instelling, zodat de jongeren min of meer gewend zijn aan de gang van zaken en het huidige sociale leefklimaat binnen de leefgroep.

Er is gekozen om het onderzoek voornamelijk plaats te laten vinden binnen instelling

1 Nadere informatie betreffende het Leefklimaatonderzoek is beschikbaar via: http://www.hsleiden.nl/aems/lectoraatjeugdzorg/Leefklimaat.pdf

(22)

A, aangezien het grootste deel van de eigenhandig afgenomen interviews binnen deze instelling plaats hebben gevonden. In totaal zijn uit deze instelling veertien interviews geanalyseerd, dit betreft zeven vrouwelijke- en zeven mannelijke respondenten. Hiernaast zijn uit instelling B zes interviews geanalyseerd. Deze groep bestaat tevens voor de helft uit meisjes en de helft uit jongens. De getranscribeerde interviews zijn terug te vinden in de digitale versie van dit scriptieonderzoek. De bevindingen verzameld onder de jongeren uit instelling B zijn tegenover de resultaten uit instelling A gelegd. Op deze wijze is onderzocht of eventuele verschillen in behoeften tussen jongens en meisjes tevens in een andere instelling terug te vinden zijn. Er is getracht via deze weg de betrouwbaarheid van de resultaten te vergroten.

De geanalyseerde interviews worden allen als gelijkwaardig gezien binnen het onderzoek, de waarde van de interviews die zelf afgenomen zijn is even groot als de waarde van de door andere onderzoekers afgenomen interviews. Hiervoor is gekozen aangezien de jongeren gelijkwaardig zijn en de mening van alle respondenten even zwaar weegt. Hierbij dient opgemerkt te worden dat in de interviews die eigenhandig afgenomen zijn meer nadruk is gelegd op de behoeften van de jongeren betreffende het sociale leefklimaat. Dit heeft als gevolg dat in deze interviews in sommige gevallen meer bruikbare informatie terug te vinden is waardoor deze respondenten veelvuldiger terugkomen in de bespreking van de resultaten. 4.4 Interdisciplinariteit

Onderzoek naar het sociale leefklimaat binnen leefgroepen vraagt om een interdisciplinaire benadering, aangezien sociologische, psychologische en pedagogische factoren invloed uitoefenen op dit sociale leefklimaat. Een sociologische factor betreft de sociale cohesie tussen de jongeren. De verbondenheid binnen het sociale systeem; de leefgroep, vormt een van de kenmerken van het sociale leefklimaat. Hiernaast speelt de pedagogische aanpak van pedagogisch medewerkers een rol. De psychologische behoeften van de jongeren, onder andere betreffende steun, is tevens een onderwerp wat naar voren komt binnen dit onderzoek naar het sociale leefklimaat.

Binnen de psychologie staat de menselijke natuur, en de interne en externe factoren die hierop van invloed zijn centraal (Repko, 2008). De pedagogische aanpak van de medewerkers op de groep vormt een externe factor die een invloed vormt op de persoon. Door deze psychologische behoeftes, aan bijvoorbeeld emotionele steun, te integreren met de pedagogische aanpak kunnen de mogelijk verschillende behoeften van jongens en meisjes op een optimale manier onderzocht worden.

(23)

Uit de theoretische onderbouwing komt tevens het interdisciplinaire karakter van het onderzoek naar boven. Jongens en meisjes verschillen op het gebied van ontwikkeling op vele aspecten; op sociaal, biologisch en psychologisch gebied (Schouten et al., 2010). De werking van het sociale leefklimaat binnen leefgroepen is tevens een kwestie die op interdisciplinaire wijze verklaard wordt. Zowel ontwikkelingspsychologische theorieën als neurobiologisch onderzoek wijzen uit dat het sociale leefklimaat van belang is voor de ontwikkeling van jongeren binnen de gesloten jeugdzorg. Met behulp van de interdisciplinaire kijk op de vraagstelling zijn de resultaten verzameld.

5. Resultaten

Alvorens de resultaten met betrekking tot de deelvragen beschreven staan worden de respondenten aan de hand van een aantal kenmerken beknopt voorgesteld. Hierna is uiteengezet hoe het leven in de instellingen er uitziet voor de jongeren, met als doel het verduidelijken van de bevindingen, en de mogelijkheid te bieden deze in het kader van de instellingen te plaatsen.

Om de anonimiteit van de geïnterviewde jongeren te waarborgen is naar de mannelijke respondenten (resp.) afkomstig uit instelling A verwezen met de letter M en hierachter een getal (M1 t/m M7). Naar de geïnterviewde meisjes in instelling A is verwezen door een getal achter de letter V (V1 t/m V7). De respondenten in instelling B worden op dezelfde manier aangeduid, echter staat hier een B voor de letter van het geslacht en het individuele getal (BM1 t/m BM3 en BV1 t/m BV3). De keuze om de jongeren met een letter en getal aan te duiden is gemaakt om het onderscheid tussen zowel jongens en meisjes, als de verschillende instellingen te verduidelijken. In de eerste plaats worden de meiden uit instelling A kort voorgesteld, waarna aandacht is voor de jongens uit deze instelling. Hierna zijn de respondenten uit instelling B in dezelfde volgorde kort beschreven. In deze beschrijving zijn de leeftijd, de reden en de lengte van het verblijf van de individuele jongeren opgenomen. Respondent V1 is met veertien jaar de jongste respondent uit instelling A. Zij verblijft sinds zes maanden in de instelling, wat het gevolg is van vele ruzies met haar vader en haar agressieprobleem.

Respondenten V2, V3 en V4 zijn allen vijftien jaar. Respondent V2 vertelt dat haar plaatsing in de instelling, waar ze sinds vier maanden verblijft, het gevolg is van ruzies thuis en drugsgebruik. Respondent V3 kan instelling A sinds twee en een halve maand haar ‘thuis’ noemen. Na een verblijf in een JJI was zij in een open jeugdinstelling geplaatst. Nadat zij hieruit weggelopen was, is ze in deze gesloten instelling geplaatst. Respondent V4 is voor het

(24)

eerst uit huis geplaatst toen ze slechts twee jaar oud was. Als gevolg van haar agressieprobleem zit ze op dit moment in deze gesloten instelling.

Tevens respondent V5 geeft aan last te hebben van een agressieprobleem. Dit probleem en de slechte relatie met haar ouders vormen de redenen zijn van haar verblijf, wat op het moment van interviewen reeds vijf maanden duurt. Respondent V5 is zestien jaar oud, dit geldt mede voor respondent V6. Ook zij verblijft sinds vijf maanden in instelling A. Zij geeft aan dat de oorzaak van haar verblijf de onveilige thuissituatie is geweest. De laatste vrouwelijke respondent, respondent V7 verblijft al ruim anderhalf jaar in de instelling. Zij is met zeventien jaar de oudste vrouwelijke respondent uit deze instelling. Het verblijf is het gevolg van een slechte relatie met haar ouders, en vrienden die van slechte invloed op haar zijn geweest.

De mannelijke respondenten uit instelling A zijn in de leeftijd van vijftien tot en met zeventien jaar. Respondent M1, M2 en M3 zijn allen vijftien jaar. Respondent M1 verblijft sinds twee maanden in de instelling, M2 reeds vijf maanden en respondent M3 is twee en een halve maand geleden de instelling binnen gekomen. Deze drie respondenten geven allen aan dat de reden van het verblijf een agressieprobleem is. Respondent M1 vertelt dat het verblijf hiernaast het gevolg is van het wegblijven van school en van huis.

Respondent M4 en M5 zijn beide in de leeftijd van zestien. Respondent M4 verblijft sinds zeven maanden in instelling A, als gevolg van vele ruzies thuis en spijbelen van school. Respondent M5 kan de instelling sinds vier maanden zijn ‘thuis’ noemen. Deze jongen is uit huis geplaats als gevolg van financiële problemen van zijn moeder, door zijn agressieprobleem verblijft hij in deze gesloten instelling.

De laatste twee mannelijke respondenten afkomstig uit instelling A zijn in de leeftijd van zeventien jaar. Respondent M6 verblijft reeds negen maanden in de instelling, met als oorzaak vele ruzies met zijn vader. Respondent M7 is drie maanden geleden in de instelling geplaatst. De reden hiervan is onbekend, hij wil hier niets over kwijt. Wel komt naar voren dat hij erg last heeft van agressie.

Onder de respondenten in instelling A blijken agressieproblemen, voornamelijk onder de jongens, een veelvoorkomende kwestie te zijn. Dat dit probleem zich niet enkel binnen deze JeugdzorgPlus- instelling voordoet blijkt uit de gesprekken met de respondenten binnen instelling B.

Respondenten BV1 en BV2 zijn beide in de leeftijd van vijftien. Het eerste meisje (resp. BV1) verblijft reeds anderhalf jaar in deze instelling. De aanleiding van haar verblijf is het spijbelen van school, wat zij wijdt aan het gepest waar zij mee te maken had. Respondent

(25)

BV2 ‘woont’ sinds zeven maanden in de instelling, met als oorzaak het vaak weglopen van huis. Hiernaast heeft zij gedreigd een eind aan haar leven te maken, de keuze voor de gesloten plaatsing is hierom tevens voor haar eigen veiligheid.

Het derde meisje uit instelling B (resp. BV3) is zeventien jaar oud. Sinds twee en een halve maand woont zij in de instelling, als gevolg van het verspreiden van ernstige leugens tegen haar ouders.

Naast drie vrouwelijke zijn er drie mannelijke respondenten geïnterviewd in instelling B, respondenten BM1, BM2 en BM3. De geïnterviewde jongens BM1 en BM2 zijn beide veertien jaar oud. Voor respondent BM1 is de instelling sinds vijf maanden zijn verblijfplaats. De oorzaak van zijn plaatsing betreft een combinatie van de moeite die zijn ouders hebben goed voor hem te zorgen en zijn agressieprobleem. Tevens respondent BM2 kampt met een probleem omtrent agressie. Hiernaast geeft deze jongen aan delicten te hebben gepleegd, en thuis het gevaar te lopen terug in het criminele circuit te belanden.

Respondent BM3 is zestien jaar oud, hij verblijft sinds zes maanden in instelling B. De exacte reden van zijn plaatsing in de instelling komt niet naar voren tijdens het interview, wel vertelt hij hiervoor in een JJI te hebben gezeten. Respondenten BM3, M4, V1 en V7 vormen de eigenhandig afgenomen interviews binnen dit scriptieonderzoek. Om de resultaten in het kader van de instellingen te kunnen plaatsen wordt in dit gedeelte een omschrijving gegeven van beide instellingen en de vlakken waarop zij verschillen. Deze omschrijving is opgesteld met informatie verkregen vanuit twee bronnen, te weten: de huisreglementen van de instellingen2 en de omschrijving van de jongeren zelf.

In de eerste plaats dient opgemerkt te worden dat de reden van de plaatsing van jongeren in gesloten jeugdzorg verschillende vormen aan kan nemen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor verscheidenheid hierin tussen de twee instellingen. De mogelijkheid bestaat dat om privacy redenen dit niet bekend is gemaakt. Echter wordt er gezien de beschikbare informatie binnen dit onderzoek vanuit gegaan dat de doelgroepen binnen beide instellingen overeenkomen.

Wat betreft de huisreglementen kan gesteld worden dat deze vele overeenkomsten kennen. Deze gelijkenissen bevinden zich voornamelijk op het gebied van organisatie, en beperkende- en controlemaatregelen. Een opvallend verschil betreft dat instelling A in het huisreglement een hoofdstuk wijdt aan kernwaarden. Hierin ligt de nadruk op gelijkwaardigheid, verantwoordelijkheid, respect en zorg. Hierin zijn richtlijnen opgenomen

2 Literaire verwijzingen naar de huisreglementen ontbreken in verband met de anonimiteit van de instellingen.

(26)

aangaande het gedrag dat de jongeren dienen te vertonen ten opzichte van de andere jongeren, zoals blijkt uit deze uitspraak:

‘Al je groepsgenoten hebben hun eigen problemen en ontwikkeltraject. Je hoort en ziet veel dingen van elkaar die ‘niet iedereen hoeft te weten’. Hou rekening met het delen van

persoonlijke informatie van een groepsgenoot aan anderen en respecteer de ideeën en oplossingen van de ander’ (huisreglement instelling A).

Hiernaast zijn richtlijnen opgesteld voor het gedrag van de jongeren ten opzichte van de pedagogisch medewerkers (pm’ers). Deze krijgen beide opvallend minder aandacht binnen het huisreglement van instelling B.

Ondanks het feit dat beide instellingen qua vrijheidsbeperkende maatregelen op het gebied van contact buiten de instelling nagenoeg dezelfde regels hanteren, is instelling A op een aantal andere punten meer gesloten te noemen. Een eerste punt betreft de beveiliging van de instelling. Wanneer men instelling A wil betreden dient men eerst aan te bellen, waarna men door een detectorpoortje wordt geleid en meegebrachte goederen moet laten controleren. Vele streng beveiligde deuren moeten opengemaakt worden voordat men op het werkelijke terrein van de leefgroepen komt. Om de leefgroepen en buitenverblijven staan hoge hekken. Op dit punt komen de twee instellingen overeen. Echter is de mate van geslotenheid binnen instelling B op een aantal punten minder sterk aanwezig. Dit uit zich onder andere in het ontbreken van de beveiligingsmaatregelen zoals hiervoor beschreven. Men kan instelling B vele malen gemakkelijker betreden en verlaten.

Tevens in het dagelijks leven lijken de instellingen te verschillen in mate van vrijheden en beperkingen van de jongeren. In de vrije tijd van de jongeren verschillen de instellingen in mogelijkheden naar buiten te kunnen. De jongeren in instelling A vertellen slechts twee keer per week een half uur naar buiten mogen. Hiernaast mogen zij enkel op vaste tijden kort naar buiten om te roken. De respondenten in instelling B hebben meer mogelijkheden naar buiten te gaan in hun vrije tijd. Dit komt onder andere naar voren in het interview met respondent BV3, zij vertelt dat wanneer ze zich verveelt zij naar buiten kan om een wandelingetje te maken. Respondent BM3 vertelt dat wanneer het mooi weer is hij de hele dag buiten zit. Hiernaast hebben de jongeren in instelling B de vrijheid om onder begeleiding boodschappen te doen voor de leefgroep, deze vrijheid hebben de jongeren in instelling A niet. Omtrent het krijgen van verlof liggen de instellingen op één lijn. Verlof, de instelling voor een bepaalde tijd verlaten, kunnen de jongeren verdienen door goed gedrag.

(27)

Na een beeld geschetst te hebben van de respondenten en de JeugdzorgPlus -instellingen, zijn de resultaten verkregen met betrekking tot de deelvragen hieronder uiteengezet. In de eerste plaats is ingegaan op de visie van de jongeren op het leven in een gescheiden of gemengde leefgroep.

5.1 Samenstelling van de leefgroep

Wat betreft de samenstelling van de leefgroep bestaan er binnen de JeugdzorgPlus verschillende mogelijkheden. Er bestaan leefgroepen waarop jongens en meisjes gezamenlijk verblijven, en groepen waarop enkel jongens of enkel meisjes zitten. De mening van de geïnterviewde jongeren betreffende dit punt is in dit stuk omschreven, met als doel het geven van een antwoord op de eerste deelvraag: ‘Welke behoeften hebben de jongeren betreffende de samenstelling van de leefgroep?’ In de eerste plaats worden de meningen van de jongeren binnen instelling A uiteengezet, waarna de bevindingen in instelling B beschreven zijn. Binnen instelling A bestaan groepen waar jongens en meisjes gemengd verblijven en groepen waarop meisjes gescheiden verblijven. De vrouwelijke respondenten binnen dit onderzoek zitten, bij toeval, allen in een gescheiden leefgroep. De mening van de meiden hierover is verdeeld. Twee van de zeven meiden geven aan dit als negatief te ervaren. Respondent V6 vertelt dat ze niet zo lang met alleen meiden kan zijn, en geeft aan dat dit agressie bij haar oproept. Respondent V3 geeft aan dat ze ‘het nergens op vind slaan’. Respondenten V1 en V7 hebben hier een andere mening over, zij geven aan het als prettig te ervaren dat ze alleen met meisjes op de groep verblijven. De reden die hiervoor gegeven wordt betreft de sfeer die als beter gezien wordt door hen. Twee respondenten, V2 en V5 geven aan dat het hen ‘niets uitmaakt’. In het gesprek met respondent V4 komt dit thema niet terug.

Aangezien er geen gescheiden mannengroepen bestaan binnen instelling A zitten alle geïnterviewde jongens in een gemengde leefgroep. Net zoals de meisjes zijn de meningen onder de jongens over de samenstelling van de leefgroep erg verdeeld. Respondent M1 en M3 hebben hier een positieve kijk op. Respondent M5 ziet zowel de voor- als nadelen van het leven in een gemengde leefgroep. Het nadeel is volgens hem dat er relatief vaak ruzie ontstaat tussen jongens en meisjes, als voordeel geeft hij aan dat hij met één meisje graag persoonlijke problemen bespreekt. Respondenten M4 en M6 bestempelen het gemengde verblijf als negatief. Volgens respondent M6 krijg je er enkel ‘gezeik’ mee. Respondent M7 neemt een onverschillige houding aan en verklaart dat het hem ‘niet boeit’. De visie van respondent M2 blijft in het interview achterwege.

(28)

Binnen instelling B bestaan zowel gemengde als gescheiden leefgroepen voor jongens en meisjes. De mening van de meiden omtrent de invulling van de leefgroep komt overeen. Respondenten BV1 en BV2 verblijven beide op een gemengde leefgroep, echter geven ze beide aan een groep met enkel meisjes te prefereren. De redenen hiervoor zijn: ‘Wij houden van roddelen en daar houden zijn niet van’ (resp. BV2) en ‘ik zit liever op een meidengroep, want daar heb je ook veel dingen die ze alleen voor meisjes gaan doen en hier doen ze meer gemengde (..) haren stijlen enzo’ (resp. BV1). Respondent BV3 vertelt dat binnen haar leefgroep enkel meisjes leven en geeft aan dit ‘super’ te vinden.

De meningen van de jongens uit instelling B liggen meer uit elkaar dan die van de meiden. Respondent BM1 zit in gemengde leefgroep en wanneer hem gevraagd wordt of hij het vervelend zou vinden op een leefgroep met enkel jongens antwoordt hij: ‘Met alleen boys. Ja, want is er altijd ééntje. Bij jongens helemaal is er dat haantjesgedrag en dat haat ik’. De overige twee jongens leven op een gescheiden groep. Respondent BM2 vertelt hierover: ‘dat doet me eigenlijk niks, daar ben ik niet mee bezig dus dat is ook prima zo’. Dat niet alle jongens er zo over denken blijkt uit de visie van respondent BM3. Hij vertelt het jammer te vinden dat hij enkel met jongens op de leefgroep woont, de reden hiervoor is dat volgens hem de sfeer beter is wanneer de leefgroep gemengd is.

Uit het voorgaande blijkt dat de mening van de jongeren als verdeeld bestempeld kan worden. Opvallend is dat voornamelijk de meiden binnen instelling A verschillen in opvatting omtrent dit thema, en de meiden uit instelling B allen vertellen dat zij een gescheiden leefgroep prettiger (zouden) vinden. Hierbij moet in acht genomen worden dat de groep vrouwelijke respondenten uit instelling A omvangrijker is. Echter kan over het geheel genomen geconstateerd worden dat het overgrote deel van de vrouwelijke respondenten meer behoefte heeft aan enkel meiden op de leefgroep in tegenstelling tot een gemengde leefgroep. Slechts twee van de negen meiden, van wie de mening bekend is, geven aan liever te verblijven binnen een gemengde leefgroep, tegenover vijf meiden die een voorkeur uitspreken voor het leven op een gescheiden leefgroep. Onder de jongens is een vergelijkbare trend te zien, echter richting de gemengde leefgroep. Van de negen jongens die hier over gesproken hebben, geven vier jongens een voorkeur aan voor een gemengde leefgroep, tegenover twee jongens die een gescheiden leefgroep prefereren. Deze resultaten lijken te wijzen op tegengestelde behoeften tussen jongens en meisjes. De resultaten aangaande de tweede deelvraag zijn hieronder uiteengezet.

(29)

5.2 Objectieve kenmerken

Harvey en Jason (2011) beschrijven de objectieve kenmerken van het sociale leefklimaat in termen van ‘behoud van het systeem’. Met ‘het systeem’ wordt op de leefgroep gedoeld. Binnen dit gedeelte wordt getracht een antwoord te geven op de deelvraag: ‘Welke behoeften hebben jongeren betreffende de objectieve kenmerken van het sociale leefklimaat binnen de leefgroep van de JeugdzorgPlus, en bestaan hierin verschillen tussen jongens en meisjes?’ De objectieve kenmerken zijn opgedeeld in: orde en organisatie en de dagelijkse routine en structuur. Hieronder zijn eerst de resultaten betreffende de dimensie orde en organisatie uiteengezet.

5.2.1 Orde en organisatie

Met de dimensie orde en organisatie wordt gedoeld op de organisatie en de (mate van) orde binnen de leefgroep. Onder deze dimensie valt de controle door de pedagogisch medewerkers (pm’ers). Door middel van het opstellen van regels en grenzen is het voor de jongeren duidelijk wat van hen verwacht wordt in verschillende omstandigheden (Jongepier et al., 2010). De visies van de jongeren betreffende orde en organisatie op de leefgroep zijn in dit stuk uiteengezet. In de eerste plaats is aandacht geschonken aan de meisjes in instelling A, waarna de resultaten verkregen onder de jongens in deze instelling besproken zijn. Ten slotte zijn deze resultaten tegenover de bevindingen verkregen onder de respondenten uit instelling B gelegd.

Uit de interviews blijkt dat de meiden waarde hechten aan de duidelijkheid van, en kennis over, de regels. Drie van de zeven meiden geven aan dat de regels binnen de leefgroep niet direct duidelijk uitgelegd zijn bij binnenkomst in de instelling. Respondent V3 en V5 hebben de regels zelf moeten ontdekken tijdens het verblijf. Respondent V2 geeft aan later tijdens haar verblijf een boekje met regels te hebben ontvangen.

Wat betreft de duidelijkheid van de regels geven vier van de zeven vrouwelijke respondenten hiernaast aan dat ze het als vervelend ervaren dat regels binnen de instelling frequent vernieuwd worden. Wanneer er telkens nieuwe regels bijkomen, ofwel regels veranderd worden, ervaren zij dit als verwarrend. Respondent V3 omschrijft de onduidelijkheid die bij haar ontstaan is betreffende regels binnen de leefgroep als volgt:

‘Ik heb de regels nog nooit gezien sinds ik hier binnen ben en ik ben hier al 2 maanden en 2 weken. En dat meen ik gewoon serieus. Ik heb de regels nooit gezien. Er wordt wel tegen mij

(30)

gezegd het is een regel hier dat je dat dan niet mag doen maar ik kan mij niet houden aan iets dat ik nooit heb gezien. (..) En er komen elke week wel nieuwe regels. Als wij deze week met onze voeten op de bank willen dan komt er volgende week een regel dat je dat niet meer mag doen’ (resp. V3).

Dit meisje geeft aan stress te ervaren als gevolg van de onduidelijkheid vanuit de groepsleiding.

Uit het voorgaande blijkt dat voor de meiden in instelling A een eerste stap in acceptatie van controle van de pm’ers op de groep duidelijkheid en doorzichtigheid van de regels betreft. De algehele acceptatie van de regels onder deze meiden kan echter als laag gekenmerkt worden. Slechts twee vrouwelijke respondenten (resp. V4 en V7) kunnen tijdens het interview een regel binnen de leefgroep bedenken die zij als ‘goed’ bestempelen, tegenover vijf meiden die aangeven dat er geen goede regels op de leefgroep zijn. Wat betreft de inhoud van de controlemaatregelen bestaat een enorme diversiteit aan meningen onder de meiden. Dit komt naar voren uit diverse vragen, waaronder de vraag welke regel zij willen veranderen wanneer zij deze mogelijkheid zouden hebben. De antwoorden van de vrouwelijke respondenten zijn onder de volgende thema’s in te delen: altijd mogen roken, later opstaan, tijd en locatie van mogelijkheid tot bellen naar huis en het krijgen van kleedgeld.

De houding van de mannelijke respondenten afkomstig uit instelling A tegenover de regels lijkt positiever. Vier van de zeven geïnterviewde jongens uit instelling A (resp. M2, M3, M5 en M7) geven op de vraag wat ze van de regels binnen de leefgroep vinden antwoorden als: ‘normaal’ en ‘er moeten wel regels zijn’. Zij geven aan te begrijpen dat de regels nodig zijn en een bepaald nut hebben. De overige drie mannelijke respondenten staan negatiever tegenover de regels. Op de vraag wat hun visie is op de regels binnen de leefgroep beginnen de antwoorden met uitspraken als: ‘raar’ (resp. M4), ‘ze verdraaien regels’ (resp. M1) en ‘ze denken in hokjes’ (resp. M6). Opvallend aan deze verdeling betreft het feit dat de vier jongens die aangeven een positievere kijk te hebben op de regels allemaal ofwel duidelijke uitleg, ofwel een boekje met regels hebben ontvangen bij binnenkomst in de instelling. Dit geldt niet voor de drie mannelijke respondenten die minder positief tegenover het bestaan van de regels staan. Deze jongens geven aan dat ze bij binnenkomst niet geïnformeerd zijn over de bestaande regels, en niet over de mogelijkheid beschikken deze na te lezen.

(31)

duidelijkheid van de regels. Ze geven aan het prettig te vinden om de regels ergens op te kunnen zoeken. Echter blijkt dit niet voldoende te zijn, aangezien vier van de zeven respondenten aangeeft dat regels binnen de leefgroep regelmatig veranderen en de verschillende pm’ers afwijkende regels hanteren. Uit de interviews met de jongens blijkt dat ze dit als onduidelijk en verwarrend ervaren.

De orde en organisatie binnen de leefgroep is van belang voor de rust die de jongens ervaren. Uit de antwoorden van de jongens op de vraag of zij wel een gestrest zijn, en zo ja wat hier de oorzaak van is, blijkt dat de controle en organisatie van de leiding bij drie jongens hier van invloed op is. Twee van de zeven mannelijke respondenten geeft aan stress te ervaren door onduidelijkheid vanuit pm’ers, dit is het geval bij respondenten M1 en M2. Respondent M5 geeft aan voornamelijk gestrest te raken wanneer de orde op de groep niet goed gehandhaafd wordt. Deze jongen ervaart gevoelens van stress wanneer het erg druk is op de leefgroep.

Wanneer de jongens gevraagd wordt naar welke regel zij het liefst willen veranderen zijn de antwoorden, net als onder de meiden, erg verdeeld. De centrale onderwerpen ten aanzien van de antwoorden zijn: roken, meer naar buiten, later naar bed en meer contact met andere leefgroepen.

Uit de hiervoor beschreven resultaten blijkt dat de jongens en meisjes binnen instelling A beide veel waarde hechten aan duidelijkheid van de regels. Onder de mannelijke respondenten lijkt een verband te bestaan tussen het wel of niet hebben ontvangen van uitleg omtrent de regels bij binnenkomst in de instelling, en hun attitude ten opzichte van de regels. Onder de meiden lijkt dit niet van invloed op elkaar te zijn. Gezien de houding van de meiden bestaat de kans dat dit het gevolg is van het feit dat het grootste deel van hen, vijf van de zeven, reeds een negatievere houding heeft ten opzichte van de regels binnen de leefgroep. Ongeacht de duidelijkheid van de regels. De vrouwelijke respondenten vinden meer regels overbodig en onzinnig. Respondent V1 omschrijft het als: ‘onnodige regeltjes’.

Omtrent orde en organisatie is dit bij enkele respondenten van invloed op de ervaring van stress, dit geldt voor drie jongens (resp. M1, M2 en M3) en één meisje (resp. V3) onder de respondenten uit instelling A. Hieronder zijn in de eerste plaats de bevindingen onder de respondenten uit instelling B beschreven, waarna de resultaten uit de instellingen tegenover elkaar gelegd zijn.

Op de vraag wat de meiden in instelling B van de regels op de leefgroep vinden antwoorden ze: ‘weet niet, weet niet wat voor regels ze hebben’ (resp. BV1), ‘een beetje te absurd’ (resp. BV2) en ‘wij kunnen daar niks over zeggen, dat zijn de regels hier’ (resp.

(32)

BV3). Uit het antwoord van respondent BV1 blijkt dat er bij haar onduidelijkheid bestaat over de inhoud van de regels op haar leefgroep, zij geeft tevens aan dat de regels vanuit de pm’ers regelmatig veranderen. Dit vormt een bron van stress voor haar.

Enkel aan respondent BV3 is gevraagd of de regels bij binnenkomst aan haar uitgelegd zijn, zij bevestigt dit en vertelt een boekje met regels te hebben ontvangen. Deze respondent geeft aan ook goede regels binnen de leefgroep te kunnen bedenken. Bij de andere twee meiden mist deze data. Over welke regel de vrouwelijke respondenten uit instelling B zouden willen veranderen zijn ze eensgezind. Alle drie vinden ze dat ze te vroeg naar de slaapkamer moeten ’s avonds (half negen).

De jongens in instelling B geven alle drie aan dat de regels die op de leefgroep gelden goed zijn uitgelegd bij binnenkomst. De reacties op de vraag wat ze van de regels vinden zijn verdeeld: ‘sommige dom’ (resp. BM1), ‘die zijn gewoon prima’ (resp. BM2) en volgens respondent BM3 zijn de regels ‘wel normaal (..) sommige vind ik wel een beetje rare regels’. De regels zijn voor deze drie respondenten altijd duidelijk geweest. Dat respondent BM2 positief tegenover de regels binnen de leefgroep staat blijkt tevens uit de vraag welke regel hij zou willen veranderen. Hij vertelt dat dit bij geen enkele regel het geval is. Later in het interview komt wel naar voren dat hij graag meer naar buiten wil, en meer activiteiten prefereert. De andere twee mannelijke respondenten hebben minder moeite met het bedenken van regels die zij als slecht bestempelen. Respondent BM1 heeft voornamelijk moeite met de bedtijden, op de vraag welke regel hij zou willen veranderen antwoordt hij:

‘Ja, bedtijden sowieso. (..) Want je moet hier om half negen naar bed en in het weekend negen uur, 14 jaar, zo laat gaat mijn zusje niet eens van twee en een half of drie. Dat is niet normaal toch? Eerlijk?’ (resp. BM1).

Respondent BM3 lijkt hier minder moeite mee te hebben, hij geeft aan het voornamelijk onzin te vinden dat jongeren onder de zestien jaar niet mogen roken.

De meningen van de jongeren uit instelling B over het bestaan van de regels binnen de leefgroep zijn verdeeld. Onder de meiden staat respondent BV3 positiever tegenover de (duidelijkheid van de) regels binnen de leefgroep dan de andere twee meiden. Alle drie bestempelen de bedtijden als slechte regel. Respondent BM1 is het op dit punt met hen eens. De tweede mannelijke respondent (resp. BM2) geeft aan een positieve kijk te hebben op de regels. Respondent BM3 vindt de regels ‘normaal’ maar heeft hiernaast geen moeite met het bedenken van een regel waar hij het niet mee eens is.

(33)

voor het grootste deel van de jongeren in instelling B helder. Slechts één van de zes respondenten (resp. BV1) uit deze instelling geeft aan dat de regels onduidelijk zijn voor haar. Dit staat tegenover acht van de veertien respondenten uit instelling A die aangeven dat door de regelmatig veranderende regels binnen de leefgroep onduidelijkheid ontstaat. Concluderend kan gesteld worden dat de jongeren, ongeacht het geslacht, veel waarde hechten aan de duidelijkheid van de regels die binnen de leefgroep gelden. Hiernaast lijken meiden meer moeite te hebben met de vele regels, wat kan wijzen op behoeften aan minder strenge controle van de pm’ers en meer ruimte op de leefgroep. De gebreken in de organisatie en/of onvoldoende orde op de leefgroep vormen voor vijf jongeren een bron van stress. Een ander opvallend punt betreft het schijnbare verband tussen de duidelijkheid van de regels op het begin van het verblijf en de mening over deze regels onder de jongens uit instelling A.

5.2.2 Dagelijkse routine en structuur

De tweede dimensie binnen de objectieve kenmerken betreft de dagelijkse routine en structuur binnen de leefgroepen. De dagen in zowel instelling A als instelling B worden gekenmerkt door structuur. Volgens Jongepier is deze gestructureerde dagindeling van belang voor het gevoel van veiligheid van de jongeren en biedt het hen houvast (Jongepier et al., 2010). De mening van de jongeren binnen instelling A over deze structuur is erg verdeeld. Aan de ene kant geven ze aan het prettig te vinden, aan de andere kant zeggen jongeren zich hierdoor erg te vervelen.

Onder de zeven vrouwelijke respondenten is dit onderwerp bij vier ter sprake gekomen. Twee van deze vier meiden, V2 en V6, geven aan de gestructureerde dagindeling niks te vinden. Respondent V2 omschrijft het als: ‘Irritant, want elke dag doe je hetzelfde. Dan voelt het alsof elke dag ook heel lang duurt’. Dat niet alle meiden deze mening delen blijkt uit de gesprekken met respondenten V1 en V7. Respondent V7 geeft aan het fijn te vinden dat de dagen een duidelijke structuur kennen, zij vertelt:

‘Ja want je weet waar je aan toe bent, want ik weet wat ik straks ga doen. Ik weet dat ze straks het eten op gaan zetten, en dat we dan gaan eten en dan roken en naar kamer. (..) Voor hier binnen, als je rust nodig hebt is het ook belangrijk dat je structuur hebt’ (resp. V7). Naast de mate van structuur in de dagindeling is de jongeren gevraagd of er voldoende te doen is op de leefgroep. Twee meiden geven aan dat de verveling erg vaak toe slaat bij hen wanneer ze op de groep verblijven. Eén van deze meiden, respondent V3, geeft aan dat dit negatieve gevolgen kan hebben op haar gemoedstoestand. Ze vertelt: ‘Ik verveel me hier

(34)

dood, dat ik soms gewoon depressief word en dan opeens begin te huilen’. Respondenten V1 en V6 geven aan zich ‘soms’ te vervelen. Wanneer bij hen de verveling toeslaat zeggen ze negatief en irritant te worden. Respondent V5 verveelt zich voornamelijk in vakantieperiodes. In de vakanties wordt weliswaar geprobeerd leuke activiteiten te organiseren voor de jongeren, zoals workshops, echter beslaat dit slechts een klein deel van de dag. In het gesprek met respondent V4 komt dit onderwerp niet ter sprake.

Onder de zeven geïnterviewde jongens in instelling A komt het thema structuur slechts bij twee respondenten ter sprake (resp. M4 en M5). Deze geven beide aan dat zij het als een positief punt zien van de leefgroep, al bekent respondent M5 wel moeite te hebben met het leven naar deze vaste structuur. In tegenstelling tot het thema structuur komt onderwerp verveling komt veelvuldig terug tijdens de interviews met de jongens.

Zes van de zeven mannelijke respondenten geven aan dat verveling regelmatig toeslaat op de leefgroep. Respondent M1en M3 geven als verklaring enkel; ‘er is niks te doen’. Volgens respondenten M4, M5, M6 en M7 is de verveling voornamelijk het gevolg van het binnen zitten. Gezien het feit dat ze slechts 2 maal per week een buitenmoment hebben van een half uur, hiernaast hebben ze enkel korte rookmomenten, is het volgens hen lastig hun energie kwijt te raken. Respondent M6 verveelt zich dagelijks binnen de leefgroep, op de vraag wat hij dan graag zou willen doen, antwoordt hij:

‘Ja nou ja, even kijken, in het begin toen ik hier kwam had je elke dag een buitenmoment voor half uurtje, kon je gewoon eh, weet ik veel, voetballen, of even roken of zo, of iets anders. Maar dat is steeds minder geworden (..) toen werd er niet meer naar gekeken, toen was er een tijdje gewoon helemaal niks, terwijl we daar wel recht op hebben’ (resp. M6).

Dat deze verveling onder de jongens ook negatieve gevolgen heeft, vertelt respondent M4. Hij geeft aan ‘een beetje door de woonkamer te ijsberen’ wanneer hij zich verveelt. Hiernaast vertelt hij dat als gevolg van de drukte die ontstaat binnen de muren van de leefgroep regelmatig opstootjes ontstaan. Tijdens deze opstootjes blijft het meubilair niet altijd bespaard, een aantal dagen geleden is de televisie kapot gegooid door een van de jongeren binnen zijn leefgroep.

Uit de hiervoor beschreven resultaten blijkt dat de mening over de mate van structuur binnen instelling A verdeeld is. Betreffende verveling liggen de respondenten meer op één lijn. Echter is het opvallend dat vier van de zeven mannelijke respondenten zelf begint over een oorzaak, namelijk dat ze te weinig naar buiten mogen. Geen van de vrouwelijke respondenten begint over het ‘niet naar buiten kunnen’ als oorzaak van de verveling. Enkel

(35)

aan respondent V7 is gevraagd of zij denkt zich minder te vervelen wanneer er meer mogelijkheid zou zijn om naar buiten te kunnen. Zij geeft aan dat dit voor hen geen oplossing is.

Het thema structuur is onder de jongeren uit instelling B weinig ter sprake gekomen. Enkel respondent BM3 doet hier een uitspraak over. Hij geeft aan structuur zelf niet van belang te vinden, hierbij merkt hij op dat andere jongeren hier mogelijk anders over denken. Uit de interviews afgenomen onder jongeren in instelling B blijkt de verveling onder de jongeren uit instelling A zich niet enkel tot deze JeugdzorgPlus- instelling te beperken.

Respondenten BV1 en BV2 vertellen dat de verveling vaak toeslaat. Wanneer dit het geval is gaan deze meiden een boekje lezen, muziek luisteren of relaxen op de bank. Volgens respondent BV3 zijn er binnen haar leefgroep meer mogelijkheden op deze momenten, zoals het spelen van spelletjes en buiten een wandeling maken. In tegenstelling tot de andere meiden vertelt zij zich ‘slechts’ af en toe te vervelen. Wanneer haar gevraagd wordt wat zij meer wil doen op de leefgroep, geeft zij aan het liefst vaker te gaan sporten. In het gesprek met respondent BM1 komt het thema verveling niet terug. Respondenten BM2 en BM3 vertellen dat ze zich regelmatig vervelen binnen de leefgroep. Op de vraag wat zij graag zouden willen doen op deze momenten geven ze een vergelijkbaar antwoord, beide geven aan meer naar buiten te willen. Respondent BM2 formuleert zijn antwoord als volgt: ‘Meer naar buiten en dingen doen samen’. Het antwoord van respondent BM3 op deze vraag is: ‘Meer naar buiten, dingen doen buiten’.

Omtrent de mening van de jongeren over de mate van structuur binnen de leefgroepen kan geen duidelijke uitspraak gedaan worden als gevolg van missende data. Een conclusie die wel getrokken kan worden is dat data die verzameld is omtrent dit thema erg verdeeld is. Vier respondenten (resp. M4, M5, V1 en V7) geven aan positief tegenover de structuur te staan. Respondent BM3 vertelt dat hij het niet van belang acht. En twee meiden (resp. V2 en V6) geven aan de structuur ‘niks’ te vinden.

Uit de interviews komt naar voren dat vrijwel alle respondenten zich wel eens vervelen binnen de leefgroep, bij twee geïnterviewde jongeren (resp. V4 en BM1) mist deze data. Opvallend is dat zes van de negen mannelijke respondenten als oorzaak voor de verveling aanwijzen dat ze te weinig naar buiten kunnen. Dit staat tegenover geen van de meiden die dit als oorzaak of oplossing aangeeft. Ondanks de verschillen tussen instelling A en B qua dagindeling, en mogelijkheden naar buiten te kunnen, is het overgrote deel van de geïnterviewde jongens in dit onderzoek het hierover met elkaar eens. Concluderend kan gesteld worden dat uit deze data naar voren komt dat jongens binnen de JeugdzorgPlus meer

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Other than that, team members also had to provide information concerning their individual characteristics (time urgency, time perspective, polychronicity and pacing style),

During the first experiment and also our first interview, we collected the changes which are requested by care-givers (i.e.,unforeseen changes). Some of the changes are related

Segments: Variable that shows 4 different segments of beer: Premium, Non-Premium, Imported, Light.. In the data set the variable is reported as nest1 Price interaction: Interaction

The figures below show the absolute part of the transfer function of sound pressure, as measured by the microphone, to the volume velocity, as measured by the reference sensor

They are used in the fabrication of a growing range of devices such as transducers (such as ultrasonic acoustic wave), actuators (microfludic pump), pressure sensor

The study reported in this article investigated the impact of a collaborative course design strategy in promoting instructors' professional development for

In deze studie is dan ook de invloed van zowel maladaptief als adaptief perfectionisme op eetstoornis-symptomen in de sport onderzocht, waarna er vervolgens gekeken is naar

The term design patterns originates from Christopher Alexander (1977): “Each pattern describes a problem which occurs over and over again in our environment and