• No results found

Zorgplicht en rendement binnen de banken sector : invloed en omgang van reguleringsmaatregelen in de bankensector, gezien vanuit de zorgplicht en het realiseren van rendement

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zorgplicht en rendement binnen de banken sector : invloed en omgang van reguleringsmaatregelen in de bankensector, gezien vanuit de zorgplicht en het realiseren van rendement"

Copied!
92
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Master of Science scriptie

Zorgplicht en rendement binnen de banken sector.

Invloed en omgang van reguleringsmaatregelen in de bankensector, gezien vanuit de zorgplicht en het realiseren van rendement.

Amsterdam Business School, Universiteit van Amsterdam Executive Programme in Management Studies

Scriptie Begeleiders: Dhr W. J. Naeije,

Dhr. dr. M.L. van der Veen. Naam: E. J.H.C. Michgelsen Studentnummer: 6146252

(2)

Inh ouds opg av e

1

Inhoudsopgave

Samenvatting (NL) ... 3 Abstract (ENG) ... 4 1.1 Achmea Bank. ... 7

1.2 Ongewenst resultaat van regulering. ... 8

1.3 Gewenst resultaat van regulering. ... 8

1.4 Probleemstelling. ... 9

1.5 Triodos Bank. ... 9

1.6 Staalbankiers. ... 9

1.7 Opzet van de scriptie ... 10

Hoofdstuk 2. De Nederlandse bankensector ... 11

2.1 Wezen en ontwikkeling van het (Nederlandse) bankwezen. ... 11

2.2 De Basel-regelgeving. ... 12

2.3 Nadere voorstellen om te komen tot een stabiel bankwezen. ... 16

2.4 Tot slot. ... 20

2.5 Conclusie ... 21

Hoofdstuk 3. Model. ... 22

3.1 Model. ... 22

3.2 Conclusie. ... 25

Hoofdstuk 4. Methode en data. ... 27

4.1 Case study... 27

4.2 Interview... 28

Hoofdstuk 5. Resultaten. ... 30

Hoofdstuk 6. Bevindingen en Conclusies. ... 42

6.1 Algemeen beeld ... 42

(3)

2

6.3 Bevindingen per stelling ... 45

6.4 Hoofd conclusie ... 47 Hoofdstuk 7. Aanbevelingen ... 49 Literatuur ... 51 Scriptie - Bijlage ... 1 Bijlage ... 1 1. Voorbeeld Vragenlijst. ... 1 2. Vragenlijst Geïnterviewde ... 4 2.1 Vragenlijst 1. ... 4 2.2 Vragenlijst 2. ... 9 2.3 Vragenlijst 3. ... 14 2.4 Vragenlijst 4. ... 18 2.5 Vragenlijst 5. ... 24 2.6 Vragenlijst 6. ... 29 2.7 Vragenlijst 7. ... 34

(4)

Sa m env at ting (N L)

3

Samenvatting (NL)

In deze scriptie is onderzocht wat de gevolgen van de regulering van de bankensector zijn voor drie kleinere Nederlandse banken: Achmea Bank, Triodos Bank en Staalbankiers.

Naast een literatuurstudie zijn zeven werknemers van deze banken geïnterviewd.

De voornaamste conclusies laten zien dat de maatregelen als gevolg van de kapitaalseisen (Basel III) er bij de onderzochte banken toe leidt dat zij naar verhouding (anders dan voor het uitbreken van de financiële crisis) een intensievere relatie met de klant hebben gekregen waarbij de bank haar klant beter is gaan kennen.

Hoewel de relatie tussen banken en de klant is geïntensiveerd, wordt vanuit de onderzochte banken het niet als een gemakkelijke opgave ervaren om een balans te vinden tussen het voldoen aan de zorgplicht enerzijds en het realiseren van een rendement door het in stand te houden van een verdienmodel anderzijds.

Door de prudente houding van de toezichthouder betreffende de verplicht gestelde kapitaaleis en gezien het feit dat banken hieraan voldoen, kan worden geconcludeerd dat er ruimte is om de kapitaaleis in de toekomst verder te verhogen. In gesprekken met de toezichthouder moet voor de onderzochte banken duidelijk worden wat de gevolgen van een verdere verhoging van de kapitaaleis zijn voor hun positie en hun verdienmodel.

Niet onderzocht is of de intensivering in de relatie tussen bank en klant, door de klant als verbetering wordt ervaren. Gelet op de uitvoering van de regelgeving, zal pas op langere termijn zichtbaar en onderzocht kunnen worden, of de ingevoerde maatregelen ook daadwerkelijk het doel, om tot een hoger vertrouwen en stabiliteit in de bankensector te komen is bereikt.

Andere gevolgen van de regulering, zijn bij de onderzochte banken zichtbaar op het gebied van de bonussen/beloningen en het toezicht binnen de onderzochte banken.

(5)

Ab st ra ct (E N G)

4

Abstract (ENG)

This thesis research is a research on the consequences of regulation of the banking for three Dutch banks: Achmea Bank, Triodos Bank and Staalbankiers.

Besides a literature study, interviews are hold with seven employees of these banks.

The most important conclusions show that measures as a consequence of the capital requirements (Basel III), have resulted in a more intensive relationship between bank and customers.

The examined banks don’t find it an easy task to find a balance between meeting the needs of regulation on the one hand, and maintaining or sharpening their performance by their earning model on the other hand.

Because of the supervisor’s wise attitude concerning the capital requirements and given the fact that banks meet them, it can be concluded that there’s room for increasing the capital requirement in the future. By mutual agreement between the supervisor and the examined banks must make clear what the consequences of an increase of the capital requirement could be for their position and their earning model.

Not examined is how the customers experience the relationship between the bank and customers. Taking into account that the implementation of regulations takes time to settle down. It will be possible to examine the achievement and the effects of the goals that are mentioned by introduction of the regulation on a long term.

As a consequence of the regulation the examined banks changed their bonus system and sharpened the supervision from the board of commissioners.

(6)

Ab st ra ct (E N G)

5

Hoofdstuk 1. Inleiding.

Vraag iemand waar hij/zij was toen op 9/11 twee vliegtuigen de Twin Towers doorboorden, dan is de kans is groot dat de aangesprokene dat anno 2014 nog weet. Doe hetzelfde met 15 september 2008, dan is die kans al een stuk kleiner terwijl op de die dag de val van de Amerikaanse zakenbank Lehman Brothers de financiële wereld in vuur en vlam zette – en waarvan de nasleep tot op de dag van vandaag zicht- en voelbaar is. Helemaal klein is de kans dat mensen weten waar ze op 11 augustus 1987 waren op het moment dat Alan Greenspan door de toenmalige Amerikaanse president Ronald Reagan werd benoemd tot voorzitter van de Ferderal Reserve Board (FED). Toch markeert die datum het moment waarop ,,de ideologie van deregulering […] gangbaar was geworden”, aldus Stiglitz (2010) en de voorstanders van regulering van de financiële sector, zoals de voorganger van Greenspan bij de FED, Paul Volcker, naar de zijlijn verdwenen.

Zijn eerste stap richting deregulering zette Reagan begin jaren tachtig met het schrappen van de McFadden Act. Deze wet uit 1927 bepaalde dat banken zich slechts in een staat mochten vestigen. Voorts mochten nevenvestigingen van die banken alleen gevestigd zijn in de staat waar de

moederbank aanwezig was. Zo kon de Amerikaanse bankenautoriteit controle houden op de banken in hun staat, de zogeheten beheersbare span of control. Het schrappen van deze wet betekende dat banken en nevenvestigingen zich over heel Amerika konden vestigen wat leidde tot het ontstaan van bankimperiums waarop toezicht moeilijker bleek uit te oefenen. Ook bepaalde Reagan dat het niet langer verboden was dat banken vanuit andere staten failliete banken overnamen. Omdat de staatsgrenzen vervielen gaf dit banken de ruimte om meer en sneller via overnames te groeien. Onder zijn latere opvolger, Bill Clinton, werd in 1992 het verbod ongedaan gemaakt om bankfilialen in een andere staat te stichten. Dat verbod dateerde van 1928 en had tot doel te voorkomen dat bankfilialen zouden worden gevestigd buiten de staat waar de moederbank gevestigd was. Ook sneuvelde onder Clinton ook de Glass-Stegall Act. Deze wet uit 1933 bepaalde dat zakenbanken en handelsbanken niet onder een paraplu mochten opereren. Toen die scheiding werd opgeheven nam het aantal banken toe dat te groot werd om ten onder te gaan. De deregulering leidde er volgens Stiglitz (2010) toe dat bankiers in en buiten de VS buitensporige risico’s gingen nemen met de gevolgen waarvan de (financiële) wereld nog steeds te kampen heeft.

Tot eind jaren tachtig werd de wereld van het Europese bankwezen van de vorige eeuw gekenmerkt door een stabiele klantenrelatie en voorspelbaar gedrag. Dat veranderde in de loop van de jaren negentig toen transacties, waar eerder nauwelijks sprake van was, en financiële markten een steeds

(7)

Ab st ra ct (E N G)

6

grotere rol gingen spelen als gevolg van dynamische ontwikkelingen in de samenleving en het bedrijfsleven (Boot, 2008). Aan de zucht naar transacties kleven volgens Boot (2008) een aantal nadelen: ze zijn verslavend en de eraan gerelateerde bonussen leiden niet zelden tot het nemen van wat Stiglitz (2011) buitensporige risico’s noemt. Het risicozoekend gedrag werd ook versterkt door de overtuiging dat als de bank maar groot genoeg was, hij wel door de overheid zou worden gered onder het motto too big to fail. Het nemen van risico’s over de rug van de

samenleving/belastingbetaler, moral hazard, werd ongeschreven gewoonterecht. Boot (2012) wijst er voorts op dat credit rating agencies de aanname dat overheden garant zouden staan in tijden van acute nood, meewogen in hun oordeel. Niet slecht dus voor de bank in kwestie, maar de

samenleving koopt er weinig voor: ,,Integendeel, de macht die een grote en/of complexe financiële instelling verwerft, tezamen met de impliciete bescherming tegen falen, kunnen haar perverse prikkels geven” (Boot, 2012, p. 123).

Het ongeschreven gewoonterecht gold tot het moment waarop de bank die dacht too big to fail te zijn op 15 september 2008 ten onder ging. Vanaf dat moment heeft wereldwijd de dereguleringsijver afgedaan en klinkt de roep om regulering van de financiële sector steeds luider. Regulering zou moeten uitmonden in beter ondernemingsbestuur (corporate governance). Voorts zou regulering ertoe moeten leiden dat het aloude principe dat de bank er (ook) is voor klant en dus een zorgplicht jegens de klant heeft, in ere wordt hersteld. Dat wil de klant. Maar banken streven ook – en niet in de laatste plaats – naar rendement. Deze twee kanten van de medaille staan, toegespitst op Achmea Bank, in deze scriptie centraal.

Volgens Wijffels et al. (2013) was al voor de crisis sprake van onvrede over de manier waarop banken hun klanten bedienden – liever gezegd niet bedienden, bijvoorbeeld als het ging over het verlenen van krediet. Toen banken ook nog eens waren aangewezen op overheidssteun om niet onderuit te gaan, was de vertrouwensbreuk tussen samenleving en banken een feit. Om die vertrouwensbreuk te helen zijn kapitaaleisen zoals vervat in de Basel-akkoorden alleen niet voldoende, maar zijn structurele ingrepen nodig om het bankwezen weer stabiel te maken omdat volgens Boot (2012) door een combinatie van factoren de vertrouwenscrisis in het bankwezen kon ontstaan: weinig kapitaal, gebrekkige doorzichtigheid, toegenomen onderlinge verwevenheid en complexiteit (p. 111). Basel I, II en III bevatten kapitaaleisen waar banken aan moeten voldoen om te voorkomen dat banken niet (meer ) in de verleiding te komen om buitensporige risico’s te nemen. Het gevolg hier van is dat een bank meer kapitaal op de balans moet aanhouden, waardoor minder kapitaal gedeeld kan worden (door middel van het verstrekken van leningen) met klanten. De Basel akkoorden werden sinds de jaren negentig verder aangescherpt. Zo eist Basel III dat banken in 2018 8% van

(8)

Ab st ra ct (E N G)

7

hun balanstotaal aanhouden als kapitaalbuffer. Vanaf 2014 wordt dit als volgt opgebouwd: 20 % in 2014, 40 % in 2015 60 % in 2016 en 80 % in 2017. Volgens Jacobs (2013) is de kapitaaleis van 8% nog veel te laag. ,,Perverse prikkels voor banken om excessief risico te nemen, verdwijnen alleen als banken minimaal 25 tot 30 procent eigen vermogen moeten aanhouden” (Jabobs, 2013, p. 637). Een dergelijke aanscherping heeft echter nog niet plaatsgevonden.

1.1 Achmea Bank.

Nederland telt 82 banken/bankgroepen met een Nederlandse bankvergunning, waarvan 4

coöperatieve. Daar is Achmea Bank er een van. Achmea Bank is onderdeel van verzekeraar Achmea. Achmea Bank is ontstaan door samenvoeging van Levob Retail Bank en Woonfonds Hypotheekbank. Achmea Bank richt zich op bankproducten zoals hypotheken, levensverzekering en spaarrekeningen. Deze leveren zij voor alle merken die onder de Achmea verzekeringsparaplu vallen: Centraal Beheer, FBTO en Avéro Het aantal werknemers van Achmea Bank bedraagt 50 FTE. De omzet die wordt behaald is 200 miljoen euro per jaar. Achmea Bank wordt ondanks het onderdeel uit maakt van een grote verzekeraar met meer dan 20.000 medewerkers indienst, op basis van het aantal werknemers conform de maatstaven van DNB gezien als een kleine bank. Net als andere banken moet Achmea Bank voldoen aan de regelgeving die wordt opgelegd door de financiële toezichthouders. Het implementeren van de Basel regulering leidde er bij Achmea Bank toe dat onder meer de volgende maatregelen werden genomen:

- Extra benodigde kennis, bij zowel de implementatie als het structureel borgen van de regelgeving.

- Vernieuwen en aanpassen van oude banksystemen om te voldoen aan de nieuwe regelgeving en eventuele aanscherpingen die in de toekomst nodig zijn.

- Een hoger kapitalisatiebeslag aanhouden op oude uitstaande hypotheken en leningen. - Aanpassing van het huidige productenpalet, waarbij het voor klanten inzichtelijker moet

worden welke risico’s verbonden zijn aan een financieel product.

Het mag duidelijk zijn dat aan het uitvoeren van deze maatregelen kosten en tijd verbonden zijn die vooraf niet waren ingecalculeerd. Door de hogere kosten en het verhoogde kapitaalsbeslag is het voor de bank moeilijker geworden om winst / rendementsdoelstellingen te behalen ten gunste van de aandeelhouders. Achmea Bank is door de reguleringsmaatregelen minder flexibel geworden als gevolg van de oplegde restricties op bepaalde operationele werkzaamheden, zoals het handelen in beleggingen en derivaten voor de eigen onderneming. Door de lagere rendementen is er minder ruimte om kapitaal te herinvesteren ten behoeve van vernieuwingen richting de klant. Daarnaast

(9)

Ab st ra ct (E N G)

8

klinkt de roep van de aandeelhouders om rendement te realiseren. Banken komen hierdoor in een spagaat terecht: enerzijds zijn er de aandeelhouders die rendement willen zien, anderzijds zijn er de reguleringseisen waaraan moet worden voldaan maar die er toe leiden dat dat rendement onder druk is komen te staan.

1.2 Ongewenst resultaat van regulering.

Zoals eerder benoemd hebben de invoering van de regels invloed op de activiteiten die de bank onderneemt. De invloed die de deze regels meebrengt kan in het geval dat een bank, niets doet leiden bij het tot een ongewenst resultaat. Het ongewenst resultaat dat banken treft door de

invoering van de regulering zorgt voor onder andere de volgende ongewenste situaties. Er zal een en lager rendement gerealiseerd worden dan door de aandeelhouders verwacht wordt. De producten die de banken verkochten zullen aangepast moeten worden zodat zij voldoen aan de huidige regelgeving (aanpassing van het productenpallet). Doordat er tijd benodigd is om de implementatie van de reguleringsmaatregelen door te voeren en hiervoor zowel financieel- als menselijkkapitaal nodig zijn, kunnen deze vormen van kapitaal niet ingezet worden op andere activiteiten. De

organisatie zal hierdoor inefficiënter worden. Het veranderen naar de regelgeving heeft ook impact bij de uitstraling en flexibiliteit die klanten gewent waren van hun vertrouwde bank. Banken zullen hierdoor klanten verliezen die hun bank niet meer zien als de bekende en vertrouwde partner. Daarnaast zorgt de herstructurering van de interne werkwijze en bedrijfsvoering voor onzekerheid, verwarring en kosten met zich mee brengt.

1.3 Gewenst resultaat van regulering.

Hoewel de regulering zorgt voor maatregelen die banken moeten nemen, zullen banken naast het ondernemen van activiteiten in dialoog moeten gaan met hun aandeelhouders, klanten en de eigen organisatie om de impact te reduceren en verwachtingen te managen. Het ondernemen de van activiteiten zal leiden tot een gewenste situatie waarbij in overleg met aandeelhouders een beperkt rendementsverlies geoorloofd is en volstaat aan de verwachtingen die de aandeelhouder heeft. Het vertrouwen dat de klant heeft in de bank zal door rekening te houden met toekomstige regelgeving en in te spelen op wensen van de klant vergroot worden.

Daarnaast zullen ook de kapitaalsbuffers om risico’s op te vangen verstevigd worden wat een bijdrage zal geven aan het uit stralen van vertrouwen en rust te brengen in de economie.

(10)

Ab st ra ct (E N G)

9

1.4 Probleemstelling.

Op grond van het ongewenste resultaat en het gewenste resultaat is zichtbaar dat het gewenste resultaat alleen te realiseren is als een bank in dialoog is met zowel de aandeelhouder als de klant. Immers als de aandeelhouder en klant niet op de hoogte zijn van de effecten die de regelgeving heeft en hierdoor de resultaten en de organisatie gaan wijzigingen. Zullen zij worden verrast en zal dit leiden tot de situatie zoals staat beschreven staat bij de ongewenste situatie.

Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag:

Hoe gaan banken om met de reguleringsmaatregelen gezien vanuit de zorgplicht en het realiseren van rendement.

Aan de hand van een aantal proposities worden stellingen geformuleerd die met behulp van interviews worden getoetst. Om na te gaan of eventuele problemen als gevolg van de reguleringsmaatregelen zich ook voordoen bij een andere banken, worden de stellingen ook getoetst bij Triodos Bank en Staalbankiers.

1.5 Triodos Bank.

Triodos Bank is in 1980 opgericht en stelt zich ten doel te helpen bij het tot stand brengen van een samenleving waarbij maatschappelijk verantwoord ondernemen, duurzaamheid van de

levenskwaliteit en menselijke waardigheid voorop staan. Deze kernbegrippen zorgen er voor dat Triodos Bank de gelegenheid geeft aan ondernemingen, organisaties en particulieren om hun geld in deze richting aan te wenden. De bank doet op basis van haar kernwaarden alleen zaken met

ondernemingen die een gezond milieu en een sociale economie nastreven. De meeste beleggers en spaarders accepteren een lager rendement. De bank wordt om die reden als een duurzame bank gezien. De producten die beschikbaar worden gesteld zijn onder andere spaarrekeningen,

betaalrekening, ethische fondsen, beleggingen en hypotheken waarbij het tarief afhankelijk is van het energielabel van het gebouw.

1.6 Staalbankiers.

Staabankiers is in 1916 opgericht en richt zich vooral op het verlenen van financiële diensten en financiële adviezen aan vermogende particulieren en instituten en charitatieve instellingen. De bank wordt hierdoor geschaard als zijnde een private bank organisatie. De producten die beschikbaar worden gesteld zijn onder andere betaalrekeningen, spaarrekeningen en beleggingsrekeningen. De mogelijkheid tot het verstrekken van kredieten heeft de bank al een aantal jaren uit haar product assortiment geschrapt.

(11)

Ab st ra ct (E N G)

10

1.7 Opzet van de scriptie

De opzet van deze scriptie is als volgt. Na de inleiding wordt in hoofdstuk 2 nader ingegaan op de Basel-akkoorden en op de discussie onder economen wat nog meer nodig is om dienstbaarheid en stabiliteit van het Nederlandse bankwezen te bewerkstelligen. Hoofdstuk 3 bevat het model en de stellingen. Hoofdstuk 4 bevat methode en data. Hoofdstuk 5 bevat de resultaten. Bevindingen en Conclusies staan in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 bevat de aanbevelingen voor de Bankensector.

(12)

Ho of ds tuk 2 . D e N ede rla nds e ba nk ens ec to r

11

Hoofdstuk 2. De Nederlandse bankensector

(en de roep om een stabiel bankwezen sinds het uitbreken van de financiële crisis).

Zoals in de Inleiding geschreven, verloren voorstanders van deregulering van de financiële sector na het uitbreken van de kredietcrisis snel terrein ten gunste van diegenen die hamerden op juist het belang van regulering teneinde risicozoekend gedrag van bankiers in te dammen. Maar de

daaropvolgende discussie onder economen ging (en gaat nog steeds) ook over bankentoezicht en de noodzaak van structurele ingrepen in het bankwezen. Zoals een zwaluw nog geen lente maakt, zijn de Basel-akkoorden en de daarin vervatte kaptaaleisen alleen niet voldoende om het geschonden vertrouwen in het bankwezen te herstellen. Daarom komen in dit hoofdstuk behalve ‘Basel’ ook de roep om structurele maatregelen aan bod. Maar eerst wordt kort ingegaan op wezen en

ontwikkeling van het (Nederlandse) bankwezen.

2.1 Wezen en ontwikkeling van het (Nederlandse) bankwezen.

De titel van het rapport ‘Naar een dienstbaar en stabiel bankwezen’ maakt duidelijk dat voor Wijffels et al. (2013) dit de twee pijlers zijn waar banken op moeten rusten. Onder dienstbaar wordt

verstaan: ,,dat in Nederland actieve banken op maatschappelijk verantwoorde wijze alle bancaire producten en diensten leveren, die de Nederlandse economie, burgers en bedrijven, nodig hebben in hun ontwikkeling” (p. 11). Met stabiliteit doelt deze commissie op het goed vervullen van de

economische functies door banken en bankwezen en dat zij bestand zijn tegen schokken. Van Ewijk en Teulings (2009) noemen een betrouwbare reputatie van levensbelang voor banken. Leenaars (2003) stelt dat een bank een risicotransformatiemachine is en wanneer die transformatieprocessen niet worden beheerst ,,kan escalatie en in het ergste geval een melt-down niet uitblijven” (p. 340). Dat het bankwezen in het eerste decennium van deze eeuw steeds instabielere trekken vertoonde heeft volgens Boot (2012) een aantal oorzaken: financiële innovaties, verschuivingen in bancaire activiteiten, destructieve interne dynamiek en ineffectieve marktdiscipline (p. 114). Een blik in de geschiedenis sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw leert dat naast het traditionele bankbedrijf, waar risico’s zo veel mogelijk worden beperkt en waar een lange termijnrelatie met de klant hoog in het vaandel staat, investment banking tot ontwikkeling kwam met als belangrijkste kenmerk het bewust opzoeken van risico’s. De rol van de financiële markten werd steeds groter en transacties waar veel geld mee te verdienen viel, steeds gewilder. Het behoudzuchtige bankieren had, zo leek het, afgedaan. Gordon Gekko’s adagium: Greed is Good won stormerderhand terrein – in Wall Street, in the City of London en ook in Nederland. Van den Brink (2003) maakt de cultuurverschillen tussen beide bankiers duidelijk aan de hand van hun verschillende eigenschappen. De traditionele bankier is bijvoorbeeld behoudend, risicomijdend, heeft een lage loss-tolerance en is gericht op de belangen van de hele bank (Van den Brink, 2003, p. 13). De investment banker zoekt risico, is minder gericht op

(13)

Ho of ds tuk 2 . D e N ede rla nds e ba nk ens ec to r

12

de bank als geheel, gericht op de deal en op verandering (Van den Brink, 2003, p. 14). Boot (2008, p. 2) wijst ook op de factor opportunisme die de investment banker niet vreemd is: de beurshausse van vandaag kan morgen verdampt zijn, dus ,,hoe vandaag zo snel mogelijk te profiteren?” En last but not least is er het verschil in beloningsbeleid: waar bij het traditionele bankieren compensatie niet de maat der dingen is, is bij investment banking juist sprake van het omgekeerde: ,,Net als in topsport zijn werknemers zich steeds bewuster geworden van hun marktwaarde. Dit heeft een welhaast overmatige aandacht voor de compensatie tot gevolg” (Van den Brink, 2003, p. 15). Uitwassen konden niet uitblijven, zoals ook bleek uit transacties in de vastgoedsector. Maar volgens Boot (2008) is er een fundamenteel verschil tussen de laatste en het bankwezen: ,,Banken zijn de smeerolie van de economie. Als het bankwezen in de problemen is, dan heeft de rest van de economie daar veel last van” (p. 1). Zes jaar na het uitbreken van de financiële crisis heeft deze opmerking niet aan waarde ingeboet.

2.2 De Basel-regelgeving.

Niet de huidige crisis, maar de grote Depressie van de jaren dertig van de vorige eeuw was

aanleiding voor een groep centrale bankiers om met regelgeving te komen teneinde stabiliteit in het financiële systeem te waarborgen en zo de (internationale) economie draaiende te houden.

Betrouwbare (solvabele) banken zijn een belangrijke pilaar (Bennink, 2005). Een betrouwbare bank neemt in de economie de rol in van ontvanger en belener van valuta, waarbij de risico’s worden afgewogen. Op het moment dat een bank deze risico’s goed inschat stimuleert dit zowel de spaarder die zijn geld veilig weet bij de bank, als de lener die met de valuta investeringen kan doen en

economisch kan groeien. De regelgeving wordt uitgevaardigd door de Bank of International Settlements (BIS). Als een rode draad door de regelgeving loopt het begrip ‘risicogewogen kapitaaleisen’: hoe minder risico een bank loopt met het verstrekken van een lening, hoe minder kapitaal zij hoeft aan te houden en vice versa. Banken mogen het risicogewicht van leningen uitrekenen aan de hand van zelf ontwikkelde Internal Rating Based (IRB) modellen (Bijlsma, 2013). Echter, de berekening is dermate complex en er kan mee gemanipuleerd worden (Boot en Van Wijnbergen, 2013) en toezichthouders hanteren verschillende methodes (Bijlsma, 2013) als gevolg waarvan de buitenwacht (lees: marktpartijen) geen eenduidig beeld hebben van de balanspositie van de desbetreffende bank.

Hoewel banken de BIS regelgeving naleefde, kwamen tijdens de crisis van de jaren zeventig veel banken toch in kapitaalproblemen. Dit was aanleiding voor een groep van 10 landen

vertegenwoordigd in de BIS, om een comité op te richten met als doel het verbeteren van stabiliteit en stevigheid van de kapitaalspositie in het bankensysteem (Bennink, 2005). Het Comité deed dit door criteria voor de verhouding eigen kapitaal/lening. Als regel werd genomen dat 8% van de totale

(14)

Ho of ds tuk 2 . D e N ede rla nds e ba nk ens ec to r

13

lening als kapitaal aanwezig moest zijn bij banken. Van het 8% kapitaalsbeslag kon een bank afwijken als tegenover de lening een zekerheidsstelling (bijvoorbeeld een woning, of garantie van een land) aanwezig was. De regels in Basel I bleken voornamelijk geënt op banken die traditionele

werkzaamheden uitvoeren, namelijk het verstrekken van leningen en ontvangen van spaargelden. In werkelijkheid werden banken echter dynamischer als gevolg van de ontwikkelingen op de financiële markten. Daarnaast was geen rekening gehouden met de soorten leningen en de kwaliteit van degene die voor een lening aanklopte. Dit leidde er toe dat banken in toenemende mate meer risicovolle leningen gingen afsluiten waardoor de gemiddelde kredietrisicograad van de bank toenam (Bennink, 2003). Deze ontwikkeling noopte tot aanscherping van Basel I. Na overleg met

verschillende internationale banken die onderdeel uitmaken van het Basel Committee on Banking Supervision (BCBS) werd in juni 2004 het Basel II akkoord geaccordeerd, dat op haar beurt in 2007 leidde tot implementatie van de regelgeving met haar kapitaaleis voor operationeel risico. Basel II steunt op drie pijlers.

Pijler 1 vereist dat banken een minimale kapitaaleis hanteren voor uitstaande leningen. Evenals Basel I werd uitgegaan van 8%, waarbij kredietrisicogewichten worden toegepast om het benodigde kapitaal op de verschillende soorten leningen te kunnen berekenen. Voor het berekenen van de kredietrisicogewichten kan gebruik worden gemaakt van interne modellen die door de

toezichthouder goedgekeurd moet worden alvorens er gebruik van kan worden gemakt. Voordeel van een intern model is dat de kapitaalseis veelal lager uitvalt dan wanneer gebruik werd gemaakt van een externe modelering. Veel financiële instellingen hebben veel geïnvesteerd in interne rating modellen en risicomanagement met als doel het kredietrisico te meten en het bijbehorende kapitaal te berekenen (Benink, 2004). Daarnaast moesten banken (na de ondergang van de Barings Bank op 26 februari 1995) een vast kapitaalsbeslag aanhouden voor het zogenoemde operationele risico. Pijler 2 richt zich op het toezicht dat nodig is om zeker te stellen dat de financiële instellingen het vereiste kapitaal dat zij denken nodig te hebben om risico’s te kunnen dekken. Daarnaast geeft pijler 2 aan toezichthouders de uitgangspunten op welke gronden het beheer op kapitaal binnen financiële instellingen beoordeeld moet worden.

Pijler 3 geeft de minimale richtlijn voor rapportages vanuit de banken naar de buiten wereld. Waarbij via het vergroten van transparantie de risico’s die een financiële instelling loopt en het aanwezige kapitaal zichtbaar worden voor de buitenwereld. Dit zou de buitenwereld, onder anderen beleggers, meer inzicht geven om wel of geen zaken te doen met de financiële instelling.

De Nederlandsche Bank (DNB) noemde in zijn kwartaalbericht september 2009 Basel II ‘een grote stap voorwaarts’: anders dan in Basel I waren de kapitaaleisen risicogevoeliger gemaakt. Maar die

(15)

Ho of ds tuk 2 . D e N ede rla nds e ba nk ens ec to r

14

risicogevoeligheid kon volgens DNB ook procyclisch gedrag aanmoedigen: wanneer in perioden van economische neergang verliezen oplopen, kunnen ook de kapitaaleisen immers toenemen. Volgens Van Ewijk en Teulings (2009) waren de toezichteisen van Basel II gestoeld op de gedachte dat risico’s goed te meten zijn en dat het aan banken moest worden overgelaten: daar zat immers de expertise. Echter, het meten van risico’s is geen sinecure en daar kwam bij dat Basel II banken discretie

verzekerde bij het vaststellen van die risico’s – de toezichthouder kon alleen al daarom zijn functie geen eer aan doen: wist hij/kon hij controleren of risico’s wel/niet gunstig waren ingeschat? Bij het uitbreken van de financiële crisis bleken de gehanteerde kapitaalbuffers bij banken conform Basel II richtlijnen onvoldoende te zijn. Kredietrisicogewichten waren veelal te licht gewogen

waardoor onvoldoende kapitaal bij de banken aanwezig was om de daadwerkelijk aanwezige risico’s de baas te blijven. Ook had Basel II geen (of te weinig) oog voor de onderlinge verwevenheid van de financiële sector met alle risico van dien. Rebonato (2007) stelt dat Basel II überhaupt een

ongeschikt reguleringsinstrument was omdat banken niet op eenzelfde manier gereguleerd moeten worden als waarop zij worden bestuurd. Immers, waar toezichthouders zich zorgen maken over het effect van een catastrofaal verlies van een bank, zijn managers vooral bezig met de ‘risk-return trade-off’ die hoort bij het van dag tot dag runnen van de onderneming. Moosa (2010) hekelt niet alleen de harmonisering van bankenregulering `a la Basel (hij wil dat elk land zijn eigen

reguleringseisen formuleert), maar ook het feit dat Basel II geen liquiditeitseisen bevatte als gevolg waarvan eventuele liquiditeitsrisico’s niet konden worden voorkomen. En dat terwijl, aldus Leenaars (2003), liquiditeitsrisico een fataal risico is. ,,(…) het is immers altijd een ultiem gebrek aan liquiditeit dat een faillissement veroorzaakt” (p. 341).

Dit voortschrijdend inzicht leidde eind 2010 tot een akkoord tussen de toezichthouders en centrale banken over invoering van nieuwe aanvullende regels voor de financiële instellingen, Basel III. De aanscherping ten opzichte van de Basel II richt zich vooral op de hoeveelheid aanwezig kapitaal dat banken moeten hebben voor minder risicovolle leningen (zogenoemde Tier 1 producten) en mogelijke disciplinaire regels. De kredietrisicogewichten van de Tier 1 producten zijn verhoogd van 2% naar 4,5 %. Op het moment dat het economisch goed gaat zal de ratio verder worden verhoogd naar maximaal 7% waardoor een extra buffer ontstaat. Daarnaast is het mogelijk voor nationale overheden om daar bovenop nog een extra buffer te eisen. De disciplinaire regels worden van kracht op het moment dat het kapitaalsbeslag (solvabiliteit) niet wordt gehaald. De regels geven aan dat in dergelijke gevallen door de onderneming geen dividend en bonussen mogen worden uitgekeerd of eigen aandelen mogen worden gekocht. De regel geldt totdat het kapitaalsbeslag op orde is. De invoering van de aangescherpte regels zal vanaf 2013 tot 2019 geleidelijk worden ingevoerd. Wijffels et al. (2013) becijferden dat als gevolg van Basel III de grootste banken op termijn 10 tot 12,5%

(16)

Hoof ds tuk 2 . D e N ede rla nds e ba nk ens ec to r

15

kapitaal moeten aanhouden, waar dat voor de crisis niet meer dan 2% was. Basel III bevat ook een voorstel voor een niet-risicogewogen minimum leverage ratio, dat voorlopig op 3 % staat. Wijffels et al. (2013) vinden dat te laag omdat dit betekent ,,dat een bank al met verliezen ter grootte van 3% van het balanstotaal technisch failliet is” (p. 23). De commissie pleit derhalve voor een hoger percentage. Banken zullen door de gestelde kapitaalseis reserves moeten opbouwen waardoor zij naar verwachting komende jaren minder kapitaal kunnen inzetten ten gunste van het financieren van bedrijven en het genereren van winsten (Bennink, 2005). Ook Boonstra en Smolders (2011)

onderschrijven deze visie. Bijlsma en Zwart (2010) brengen daar tegenin dat minder krediet niet per definitie een remmende werking heeft op welvaart. Zij spreken juist van een welvaartsvoordeel wanneer hogere kapitaalseisen banken er niet meer toe verleiden te veel krediet te verlenen aan klanten die niet kredietwaardig zijn, zoals voor het uitbreken van de crisis aan de lopende band gebeurde – althans in de VS met de subprime hypotheken. Hoewel op langere termijn de invoering van Basel III zal leiden tot zwaardere en kwalitatief betere kapitaalsposities en beter

risicomanagement, zal de invoering op korte termijn leiden tot oplopende kosten vanwege de vereiste solvabiliteitseisen (Boonstra en Smolders, 2011). Maar behalve zwaardere

solvabiliteitseisen, stelt Basel III ook aanvullende liquiditeitseisen wat er volgens Boonstra en Smolders (2011) toe leidt dat winsten onder druk komen te staan.

Echter, volgens Boot en Van Tilburg (2011) is Basel III niet meer dan ‘een begin’ op de (lange) weg naar een stabiel bankwezen. Van Veen (2012) gaat een stap verder: hij noemt Basel III onbegonnen werk. Volgens hem zijn ,,de nieuwe regels hopeloos complex en pakken niet de verkeerde prikkels in de bankwereld aan” (Van Veen, 2012, p. 1). Hij vraagt zich af of gedetailleerde regelgeving wel het juiste antwoord is op de snelle ontwikkelingen op de financiële markten. Zijn antwoord is nee: ,,enkel de markt (is) in staat om banken en gedrag van bankiers te disciplineren” (Van Veen, 2012, p. 1). Boot (2012) verwerpt deze gedachte. Volgens hem werkt marktdiscipline juist ineffectief als het gaat om het beheersen van perverse prikkels. Hij wijst op de paradox: hoe kan marktdiscipline werken in een wereld waar banken juist worden beïnvloed door ontwikkelingen op de financiële markten? Stel er doen zich dusdanige ontwikkelingen voor waarop snel moet worden ingespeeld om zo snel en zo veel mogelijk rendement te behalen – dan zal diezelfde markt niet op de rem trappen, integendeel. ,,De paradox is dus dat het de financiële markt zelf is die stuurt in de richting van meer transactie georiënteerde activiteiten door in euforische periodes risico’s te onderschatten” (Boot, 2012, p. 126). Er is meer: gaat het goed, is de stemming euforisch, dan bekommert de markt zich niet al te zeer over de omvang van het eigen vermogen van de bank. Zit het economisch tegen dan worden banken door diezelfde markt aangespoord een hoge kapitaalbasis op te bouwen. ,,Maar hoe kunnen banken in slechte tijden genoeg kapitaal hebben als in goede tijden ‘de markt’ aandringt op een smalle

(17)

Ho of ds tuk 2 . D e N ede rla nds e ba nk ens ec to r

16

kapitaalbasis? Kapitaal moet toch juist in goede periodes worden opgebouwd?” (Boot, 2012, p. 126). Zoals in de Inleiding is opgemerkt, vindt ook Jacobs (2013) de in Basel III vervatte kapitaaleisen veel te laag. Hij pleit voor het aanhouden van 25 tot 30% eigen vermogen (afkomstig van beleggers die ook vreemd vermogen inbrengen) teneinde perverse prikkels voor banken in te dammen. Hij verwerpt het argument dat als gevolg van hogere kapitaaleisen de kredietverlening in gevaar zou komen. Immers ,,eigen vermogen kan gewoon worden uitgeleend” (Jacobs, 2013, p. 637). Het verzet tegen hogere kapitaaleisen is volgens hem vooral gestoeld op het feit dat ,,banken met meer eigen vermogen minder kunnen profiteren van expliciete en impliciete overheidssubsidies op

schuldfinanciering” (Jacobs, 2013, p. 637). Met andere woorden: in dat geval geeft de overheid niet thuis. Volgens Boot en Van Tilburg (2011) wordt de discussie over het eigen vermogen van banken bepaald door waandenkbeelden. Bijvoorbeeld het waandenkbeeld dat eigen vermogen duur is, zoals banken beweren. Maar dat is volgens hen alleen maar zo door de grote en onacceptabele risico’s waar banken dit aan blootstellen (p. 3). Volgens Bijlsma en Zwart (2010) hebben schuldeisers juist baat bij een groter aandeel eigen vermogen als dit banken voorzichtiger maakt met geld dat zij uitleven. Boot en Schmeits (1998) lieten al zien dat juist omdat de markten weinig fiducie hebben in de strategie van banken zij een hoge risicovergoeding eisen – zo wordt eigen vermogen inderdaad duur. De oplossing is van een kinderlijke eenvoud: ,,De kosten van kapitaal zullen dalen als de markt gelooft dat de bankiers geen grote risico’s gaan nemen” (Boot en Van Tilburg, 2011, p. 3). Dus kunnen banken goedkoper aan eigen vermogen komen. Volgens Boot (2011) is dat voor de

samenleving een goede zaak: bij meer eigen vermogen neemt de bank risico’s voor eigen rekening en niet over de rug van de belastingbetaler. Een ander waandenkbeeld volgens Boot en Van Tilburg (2011) is dat bankiers denken dat vanwege de hogere kapitaaleisen juist meer risico genomen moet worden teneinde eenzelfde hoog rendement als voorheen te behalen. In hun onderzoek naar de vraag of de strengere kapitaaleisen kostbaar zijn, concluderen Bijlsma en Zwart (2010) dat onder economen consensus bestaat dat de lange termijnkosten van hogere kapitaaleisen relatief gering zijn. Deze beperkte kosten zorgen daarnaast voor maatschappelijke lange termijnbaten omdat de kans op (weer) een systeemcrisis minder wordt. Wel zijn er eenmalige aanpassingskosten als gevolg van het aantrekken van nieuw kapitaal.

Uit bovenstaande mag duidelijk zijn dat alleen kapitaaleisen niet voldoende worden geacht om te komen tot een dienstbaar en stabiel bankwezen. Daarom worden in het volgende deel van dit hoofdstuk ingegaan op nadere voorstellen daartoe.

2.3 Nadere voorstellen om te komen tot een stabiel bankwezen.

De roep om meer regelgeving en meer toezicht op het bankwezen dateert niet sinds het uitbreken van de financiële crisis – hij klinkt wel luider en lijkt een langer leven beschoren dan na bijvoorbeeld

(18)

Ho of ds tuk 2 . D e N ede rla nds e ba nk ens ec to r

17

het faillissement van Barings in juli 1995 toen meer regelgeving en toezicht als panacee werden gezien voor het voorkomen van dit soort debacles. Want, zo vroegen velen zich af, hoe was het mogelijk dat een handelaar, Nick Leeson, de bank naar de afgrond kon duwen? Het schortte bij Barings zowel aan interne als aan externe controle (Boot et al., 1995). Er was geen sprake van de noodzakelijke scheiding tussen front office (verantwoordelijk voor transacties) en back office (kijkt welke transacties gedaan zijn en controleert ze). Dus kon Leeson ongestoord zijn gang gaan. Tevens bleken de bestuurders van Barings doof voor eerdere waarschuwingen dat het met de interne controle fout zat. De externe controle (marktdiscipline en toezicht) faalde ook. Van marktdiscipline was geen sprake: ,,het respectabele Barings stond immers garant!” (Boot et al. 1995, p. 3). De Bank of England koos voor een marktconforme oplossing en liet Barings (geen systeembank, maar een kleine bank met voornamelijk vermogende particulieren als klanten) failliet gaan. Volgens Boot et al. (1995) zou meer regelgeving in het geval van Barings juist door ‘moral hazard’ tot extra problemen leiden. Zij onderkennen nut en noodzaak van betere interne en externe controle maar zij bepleiten vooral dat banken (gaan) beseffen dat hun handelsactiviteiten een ondermijnende werking kunnen hebben voor het relatie-georiënteerde bankbedrijf terwijl banken juist aan dat laatste hun

toegevoegde waarde ontlenen (Boot et al., 1995, p. 5). Het uitelkaar halen van beide, het afzonderen van de handelsactiviteiten, vergemakkelijkt volgens hen het toezicht en geeft de ontbrekende of ontoereikende marktdiscipline een impuls : ,,Immers, bij afgezonderde handelsactiviteiten hebben marktpartijen er belang bij om de posities en risico’s in de gaten te houden. De druk op regulering en toezicht is dan dienovereenkomstig geringer” (Boot et al., 1995, p. 6). Hun boodschap: banken moeten zelf orde op zaken stellen willen zij niet worden geconfronteerd met strenger toezicht en meer regels die per definitie hun slagkracht verminderen. Deze boodschap bleek lange tijd aan dovemansoren gericht. Met als gevolg dat de roep om meer regelgeving, meer toezicht en het opsplitsen van reguliere bancaire activiteiten en investment banking anno 2014 luider klinkt dan ooit – een niet onlogisch gevolg van het spoor van vernieling dat het ‘dynamische bankieren’ heeft getrokken door bijvoorbeeld de Amerikaanse, Britsen, Ierse, Spaanse, IJslandse en Nederlandse samenleving. Toch besloten de Verenigde Staten de Glass-Steagall Act niet opnieuw in te voeren, maar te kiezen voor de zogeheten Volcker rule die het banken verbiedt te handelen voor eigen rekening. Ook mogen zij niet langer investeren in hedgefondsen en private equity, zijn er restricties op handel in derivaten en risicovolle producten en mag niet meer gehandeld worden met

tegenstrijdige belangen (Boot, 2012, p. 131). Boot (2012) plaatst vraagtekens bij de effectiviteit van deze regel omdat ‘waterdichte implementatie’ moeilijk lijkt: ,,Het onderscheiden van klantgerichte handel in instrumenten gericht op het faciliteren van risicomanagement (hedging) kan bijvoorbeeld moeilijk te onderscheiden zijn van de handel voor eigen rekening ’’(p. 131). Voor wat betreft Nederland zijn Wijffels et al. (2013) van mening dat banken zich verre moeten houden van

(19)

Hoof ds tu k 2 . D e N ede rla nds e ba nk ens ec to r

18

speculatieve handelsactiviteiten. Maar, zo voegen zij daar aan toe: ,, Voor een goede dienstverlening aan de economie is echter nodig dat banken andere, klantgerelateerde handelsactiviteiten, op voldoende schaal kunnen uitvoeren” (p. 8). Daarom scharen zij zich achter het voorstel van de commissie-Liikanen: handelsactiviteiten die een bepaalde limiet overschrijden moeten worden afgeschermd van het depositobedrijf. Ondanks het feit dat het in zijn ogen ‘een stap terug is in de tijd’ pleit Van Veen (2012) voor het uit elkaar halen van het investment deel en het

‘retail’/consumentengedeelte van de bank omdat op die manier wordt voorkomen dat slecht risicomanagement het hele betalingsverkeer verlamt. Hij wijst er voorts op dat zelfregulering alleen werkt wanneer banken ervan doordrongen zijn dat de samenleving/de belastingbetaler niet langer opdraait voor gemaakte verliezen. ,,En daarmee zullen de bankiers ook de juiste prikkels krijgen om te handelen in het voordeel van de principalen: dat zijn bij banken de burgers die ervan uit mogen gaan dat er geen zodanige risico’s genomen worden dat normale kredietverlening en normaal betalingsverkeer in het gevaar komt” (Van Veen, 2012, p. 2). Op de (lange weg) naar een stabiel bankwezen staat het voor De Nederlandsche Bank (DNB) buiten kijf dat de financiële sector in staat moet blijven om de reële economie te bedienen (DNB, 2013). Immers, niet kunnen voldoen aan de kredietvraag van het bedrijfsleven remt de economische ontwikkeling. Stabiliteit kan verkregen worden wanneer buffers worden versterkt en wanneer gestreefd wordt naar een stabiele en gediversifieerde financieringsstructuur (DNB, 2013). Bij dat laatste wijst DNB (2013) op het feit dat de verhouding tussen spaargeld en kredieten zoek is, niet in de laatste plaats door ‘welwillende’ hypotheekverstrekking. En omdat die verhouding zoek is, is het Nederlandse bankwezen meer dan normaal afhankelijk van de internationale kapitaalmarkt. Vandaar dat DNB pleit voor reductie van het depositiofinancieringsgat, waarbij maatregelen die erop gericht zijn om bijvoorbeeld de hoge hypotheekschuld terug te dringen, worden verwelkomd (DNB, 2013; Wijffels et al., 2013). ,,Ik begrijp er natuurlijk niets van maar …..”, aldus Louise Groenman, Kamerlid voor D66, oud-Kroonlid van de Sociaal Economische Raad en lid van de Raad van Commissarissen van ABN Amro (1999-2006). Stelde zij een vraag tijdens de plenaire vergaderingen van de Raad van Bestuur van ABN Amro en de Raad van Commissarissen, dan waren dit haar gevleugelde beginwoorden (Smit,

2008/2013, p. 200). Niet onlogisch dat haar termijn vanwege haar te beperkte bijdrage niet werd verlengd (Smit, 2008/2013, p. 300). Immers, toezichthouder zijn bij een financiële instelling als ABN Amro vereist gedegen kennis van (financiële) zaken, het moet bij voorkeur iemand zijn met een bancaire achtergrond. Dat staat haaks op wat een enkele commissaris ruiterlijk toegeeft: ,,de reden om commissaris bij ABN Amro te zijn, is vooral het aanzien en platform dat die functie biedt. Een commissaris bij ANB Amro is iemand, en dat zorgt voor uitnodigingen. Door het bestuur van de bank wordt eigenlijk niet naar je geluisterd maar door de rest van de wereld wel” (Smit, 2008/2013, p.

(20)

Ho of ds tuk 2 . D e N ede rla nds e ba nk ens ec to r

19

263). Tot het moment waarop ‘de rest van de wereld’ ook de toezichthouders in de ban deed. Ter verbetering van de governance wijzen Wijffels et al. (2013) op het grote belang van

risicomanagement-expertise in bankdirecties en vinden zij dat in de raden van commissarissen meer specifieke kennis en ervaring in de financiële sector aanwezig moet zijn (p. 21). Ook pleiten zij voor een kleinere afstand tussen bankbestuur en het bankentoezicht en moeten degenen die met dat toezicht belast zijn, daar veel meer tijd in steken. ,,In het bijzonder het risicomanagement (inclusief liquiditeitsbeheer), het klantbelang, en de maatschappelijke rol van banken verdienen meer

aandacht” (Wijffels et al., p. 21). Het pleidooi voor minder afstand tussen bankbestuur en bankentoezicht weerhoudt hen er niet van ook te pleiten voor onafhankelijkheid van de

commissarissen. Dat laatste is volgens Boot (2011) een bijna ondoenlijke zaak. Zo wijst hij er op dat in euforische tijden het maatschappelijk krachtenveld de toezichthouder weinig tot geen ruimte biedt om in te grijpen. Wordt die toezichthouder in de ogen van de bankenlobby te lastig, dan is een telefoontje naar de minister van Financiën met als boodschap dat de persconferentie de volgende keer in Londen wordt gehouden en dat zo nodig het hoofdkantoor zijn zetel naar elders verplaatst, voldoende om de toezichthouder de mond te snoeren (p. 37). Onafhankelijk toezicht kan volgens hem alleen worden bereikt wanneer sprake is van sterker Europees toezicht. Maar hij wijst daarnaast op iets veel fundamentelers: de rol van de informatietechnologie die de structuur van de economie wezenlijk heeft veranderd. ,,Een financiele instelling kan in drie uur tijd haar risicoprofiel

verdubbelen” (Boot, 2012, p. 111) wat toezichthouden uitermate ingewikkeld maakt. Van den Brink (2003) wijst er op dat naast financial audit de toezichthouders zich ook zouden moeten richten op cultural audit. Althans, wanneer het streven bestaat te komen tot wezenlijke synergie tussen commercial en investment banking (p. 22), waarbij het er om gaat ,,de sterke kanten van de verschillende subculturen uit te vergroten en dienstbaar te maken aan het geheel” (p. 23). Een andere structuurhervorming die Wijffels et al. (2013) voorstaan is een bail-in regime in Europees verband. De regel dat banken in nood (stilzwijgend) konden rekenen op overheidssteun moet plaatsmaken voor de regeling dat schuldeisers de verliezen dragen, zoals als dat ook gebeurt bij faillissementen. Zij noemen als positieve bijwerking van zo’n bail-in regime dat dit ,,aandeelhouders en crediteuren zal stimuleren om kritischer te waken over hun bank” (p. 24). Volgens Van Ewijk en Teulings (2009) moeten banken ook paal en perk stellen aan de bonuscultuur. Van den Brink (2003) bepleit in dat verband convergentie in beloningniveaus (p. 21) en vindt dat moet worden voorkomen dat geen duidelijke koppeling bestaat tussen prestatie en beloning (p. 21).

Daarnaast pleiten zij onder meer voor een betere faillissementswet voor banken die de

toezichthouder in geval van nood kan laten ingrijpen ,,ter bescherming van de belastingbetaler, en dat ongeacht de mening van de aandeelhouders” (p. 231). Die wens is inmiddels gehonoreerd: de

(21)

Ho of ds tuk 2 . D e N ede rla nds e ba nk ens ec to r

20

Interventiewet biedt de overheid de mogelijkheid om, waar een bank in nood is, er voor te zorgen dat systeemrelevante activiteiten (bijvoorbeeld betalingsverkeer en kredietverlening) doorgang blijven vinden (DNB, 2013, p. 109). Bij SNS Reaal is deze Interventiewet voor het eerst ingezet. Bij pleidooien voor het invoeren van regels voor de maximale omvang van banken en op welke activiteiten zij mogen richten, plaatst Boot (2012) de kanttekening dat ook kleine banken

kuddegedrag kunnen vertonen (allemaal in dezelfde richting schieten, uit angst de boot te missen) en dus net zo goed samen een systeemrisico vormen. Toch zouden volgens hem eenvoudiger en meer overzichtelijke banken het toezichtprobleem zoals niet uit de weg ruimen, dan toch

vergemakkelijken. Ook zouden systeemrisico’s kunnen worden ondervangen door betere

mogelijkheden voor tijdige interventie (Boot, 2012, p. 129). Maar dan nog: hoe wordt het plafond bepaald waaronder een bank niet langer too big to fail is en is het überhaupt mogelijk banken op te splitsen? (Boot, 2012, p. 129).

2.4 Tot slot.

De financiële crisis laat niemand onberoerd – afgezien van een enkele miljonair/miljardair. De vertrouwensbreuk tussen banken en de samenleving heeft een knauw gekregen. Maar ook

economen werden in het defensief gedrongen: hadden zij de crisis niet kunnen voorzien?! (Wat net zo’n domme reactie is als historici verwijten dat zij de val van de Berlijnse Muur op 9 november 1989 niet hadden voorzien). Bij al die woede op de banken wordt gemakshalve vergeten dat veel van diezelfde burgers meeliftten op het credo ‘greed is good’. Sparen was voor de dommen. Huren? Dan was je sinds de tweede helft van de jaren negentig niet goed bij je hoofd c.q. een dief uit eigen zak. Je koopt toch gewoon een huis?! Het geld klotste immers tegen de plinten op? Van banken wordt nu veel gevraagd. De laatste in een reeks van in dit hoofdstuk besproken aanbevelingen van de commissie-Wijffels (2013) luidt: ,,Zorg ervoor dat banken het vertrouwen van de samenleving herwinnen. Daarom beveelt de commissie banken aan hun visie op de rol die zij in de samenleving willen vervullen, te expliciteren in een maatschappelijk statuut” (p.12). Maar ook van burgers mag/moet worden verwacht dat zij zich (financieel) verantwoord gedragen. ‘De economie van het genoeg’ mag een gedachte zijn uit vervlogen tijden, het zou banken en burgers sieren over dat ‘genoeg’ na te denken en daar naar te handelen.

(22)

Hoof ds tu k 2 . D e N ede rla nds e ba nk ens ec to r

21

2.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat een aantal elementen van invloed zijn naast de invoering van de Basel III regulering op het veranderen van de banken. Deze elementen betreffen het verbeteren van onafhankelijk toezicht en expertise binnen de directies bij banken, verandering van de organisatie door het splitsen van retail/consumenten deel en investment deel en het daarbij aanpassen van de bonuscultuur. Alle elementen zullen in het volgende hoofdstuk in een model uiteengezet worden, waarna zij uiteindelijk worden uitgeschreven in verschillende stellingen. De vraag die bij de stellingen speelt is in hoeverre banken beïnvloed worden door de stellingen.

(23)

Ho of ds tuk 3 . M ode l.

22

Hoofdstuk 3. Model.

De elementen die in hoofdstuk 2 staan weergegeven en invloed hebben op het veranderen van banken zullen in dit hoofdstuk per element beschreven worden. Het betreft de elementen de invoering van de Basel regulering, het verbeteren van onafhankelijk toezicht en expertise binnen de directies bij banken, verandering van de organisatie door het splitsen van retail/consumenten deel en investment deel en het daarbij aanpassen van de bonuscultuur.

Doordat de elementen invloed hebben op het veranderen van banken en daarmee een antwoord zullen geven op de onderzoeksvraag Hoe kan een bank (als Achmea Bank), omgaan met de reguleringsmaatregelen gezien vanuit de zorgplicht en het realiseren van rendement. Zal er per element een stelling worden geformuleerd die deze vraag gedeeltelijke zal beantwoorden. Alle stellingen te samen vormen het model waarop het onderzoek zal worden gebaseerd.

3.1 Model.

Om te komen tot een stabiel en dienstbaar bankwezen is een structurele hervorming nodig van de banken (Wijfels, 2013). Met stabiliteit doelt deze commissie Wijffels op het goed vervullen van de economische functies door banken en bankwezen en dat zij bestand zijn tegen schokken. Van Ewijk en Teulings (2009) benadrukken hierbij nog dat een betrouwbare reputatie van levensbelang voor banken. Met dienstbaarheid wordt gedoeld door de commissie naar de langer termijn relatie met klanten waar banken voornamelijk op zijn gericht.

Om tot een structurele hervorming te komen van de bankensector zijn verschillende facetten ingevoerd. Ieder facet maakt onderdeel uit van het model en geeft maatregelen aan banken waarmee zij rekening moeten houden. Per facet zullen er stellingen geformuleerd worden.

3.1.1 : Invoering regulering Basel III

De invoering van Basel heeft in de jaren dertig van de vorige eeuw tot doel gehad de stabiliteit in het financiële systeem te waarborgen en zo de (internationale) economie draaiende te houden.

Betrouwbare (solvabele) banken zijn een belangrijke pilaar (Bennink, 2005). De invoering van de Basel III regelgeving welke sinds de jaren negentig verder is aangescherpt heeft bij banken verplicht om 8% van hun balanstotaal aanhouden als kapitaalbuffer. Vanaf 2014 wordt dit als volgt

opgebouwd: 20 % in 2014, 40 % in 2015 60 % in 2016 en 80 % in 2017. Deze regelgeving heeft een aantal effecten tot gevolg waardoor banken maatrelgelen hebben moeten nemen. Deze effecten zijn verdeeld naar effecten op het verwachte rendement, effecten naar de klant en effecten naar de organisatie en zullen zodanig worden beschreven.

(24)

Ho of ds tuk 3 . M ode l.

23

Door de invoering van de Basel III regulering, hebben de banken een verplichte kapitaalseis. Hierdoor is er minder kapitaal beschikbaar dat opnieuw te investeren is. Door het creëren van een kapitaalsbuffer zal het rendement dat banken uiteindelijk realiseren lager worden. Aandeelhouders die het rendement ontvangen, zullen door banken op de hoogte gebracht moeten worden van de ontwikkelingen op het rendement, zodat verwachtingen op het rendement tussen bank en aandeelhouder op elkaar aansluiten.

Stelling 1a: De Basel III regulering zorgt voor een verlaging op het te verwachten rendement, dit komt doordat er kapitaalbuffers gecreëerd moeten worden, hierdoor zal het rendement van de bank aan de aandeelhouder lager zijn dan voorheen.

Stelling 1b: De aandeelhouder heeft met de verlaagde rendementsverwachting geen probleem, zolang de verwachtingen aansluiten bij de doelstellingen van de bank.

o Effecten naar de klant

Basel stelt dat een betrouwbare bank in de economie de rol inneemt van ontvanger en belener van valuta, waarbij de risico’s worden afgewogen. Op het moment dat een bank deze risico’s goed inschat stimuleert dit zowel de spaarder die zijn geld veilig weet bij de bank, als de lener die met de valuta investeringen kan doen en economisch kan groeien.

Tijdens de kredietcrisis bleken producten te worden aangeboden aan klanten die in onbalans waren tussen de risico’s die zijn met zich meebrachten en het klant portfolio (Boot en Van Wijnbergen, 2013). Het vertrouwen dat banken hadden bij hun klanten heeft is hierdoor op de proef gesteld. Banken zullen door de invoering van de Basel III hogere kapitaalsposities moeten aanhouden op hoog risicovolle producten en daarnaast het aanscherpen van voorlichting naar klanten bij financiële producten. Dit om het vertrouwen terug te winnen van de klant.

Stelling 2: De Basel III regulering heeft als doel het vertrouwen van banken te vergroten bij de klant. Door een goede voorlichting over de dienstverlening en producten aan klanten zal het vertrouwen in banken naar klanten toe versterken.

o Effecten naar de organisatie

De invoering van Basel regelgeving vraagt banken om de eenvoudiger, en transparanter te worden. Banken zullen hun complexe structuren die zowel voort komt in de producten als in

(25)

Ho of ds tuk 3 . M ode l.

24

de organisatie hierop moeten aanpassen om deze doelstelling te kunnen realiseren. Daarnaast zorgt verduidelijking van de producten en organisatie voor een transparanter beeld op de risico’s die de bank loopt, waarmee het voor een bank eenvoudiger wordt om de kapitaals-eis van Basel te implementeren (Benink, 2004).

Stelling 3: De invoering van Basel III zorgt voor eenvoudiger en transparanter werken, ondanks de wijzigingen en aanpassingen die bij de banken moeten worden doorgevoerd.

3.1.2 : Verbeteren van onafhankelijk toezicht en expertise in directies bij banken Zoals Smit omschreef “werd er voor de crisis door het bestuur van de bank eigenlijk niet naar de commissarissen” (Smit, 2008/2013, p. 263). Tot het moment waarop ‘de rest van de wereld’ ook de toezichthouders in de ban deed. Ter verbetering van de governance wijzen Wijffels et al. (2013) op het grote belang van risicomanagement-expertise in bankdirecties en vinden zij dat in de raden van commissarissen meer specifieke kennis en ervaring in de financiële sector aanwezig moet zijn (p. 21). Daarnaast pleiten zij voor een kleinere afstand tussen bankbestuur en het bankentoezicht en moeten degenen die met dat toezicht belast zijn, daar veel meer tijd in steken.

Stelling 4: Het aanscherpen van het risicomanagement en het vereisen van bepaalde banken expertise bij directie en toezichthoudende functies, waaronder de commissarissen. Zijn noodzakelijk om een hogere kwaliteit en betrouwbaarheid bij een bank te kunnen waarborgen.

3.1.3 : Verandering van de organisatie door het splitsen van retail / consumenten deel en investment deel.

Ondanks het feit dat het in zijn ogen ‘een stap terug is in de tijd’ pleit Van Veen (2012) voor het uit elkaar halen van het investment deel en het ‘retail’/consumentengedeelte van de bank omdat op deze manier wordt voorkomen dat slecht risicomanagement het hele betalingsverkeer verlamt. De roep naar splitsing van het retail / consumenten deel en investment deel bij banken is gegroeid. Door splitsing is het mogelijk dat banken er van doordrongen worden dat de samenleving/de

belastingbetaler niet langer opdraait voor gemaakte verliezen. ,,En daarmee zullen de bankiers ook de juiste prikkels krijgen om te handelen in het voordeel van de principalen: dat zijn bij banken de burgers die ervan uit mogen gaan dat er geen zodanige risico’s genomen worden dat normale kredietverlening en normaal betalingsverkeer in het gevaar komt” (Van Veen, 2012, p. 2). Boot

(26)

Ho of ds tuk 3 . M ode l.

25

onderschrijft dat de splitsing het toezicht vergemakkelijkt. Echter zal het splitsen van de handelsactiviteiten een ondermijnende werking kunnen hebben voor het relatie-georiënteerde bankbedrijf terwijl banken juist aan dat laatste hun toegevoegde waarde ontlenen (Boot et al., 1995)

Stelling 5: Door het splitsen van de retail / consumenten en het investment deel krijgen de banken meer inzicht in de risico’s die er worden gelopen en draait de consument alleen op voor de risico’s die de bank binnen investment loopt.

o Bonuscultuur aanpassen

Om de prikkels binnen de banken te krijgen op het handelen naar klantbelang is er vanuit de commissie Wijfels een aanbeveling gedaan op herstructurering van de bonus cultuur die binnen banken aanwezig is, waarbij meer focus komt te liggen op de langere termijn en daarmee het klantbelang.

Stelling 6: Door de herstructurering van de bonuscultuur wordt er binnen de banken meer gehandeld met focus naar de langere termijn ter faveure van de klant.

3.2 Conclusie.

In hoofdstuk 3 zijn zes stellingen geformuleerd op basis van de elementen de invoering van de Basel regulering, het verbeteren van onafhankelijk toezicht en expertise binnen de directies bij banken, verandering van de organisatie door het splitsen van retail/consumenten deel en investment deel en het daarbij aanpassen van de bonuscultuur. De zes stellingen:

1a. De Basel III regulering zorgt voor een verlaging op het te verwachten rendement, dit komt

doordat er kapitaalbuffers gecreëerd moeten worden, hierdoor zal het rendement van de bank aan de aandeelhouder lager zijn dan voorheen.

1b. De aandeelhouder heeft met de verlaagde rendementsverwachting geen probleem, zolang de verwachtingen aansluiten bij de doelstellingen van de bank.

2. De Basel III regulering heeft als doel het vertrouwen van banken te vergroten bij de klant. Door een goede voorlichting over de dienstverlening en producten aan klanten zal het vertrouwen in banken naar klanten toe versterken.

3. De invoering van Basel III zorgt voor eenvoudiger en transparanter werken, ondanks de wijzigingen en aanpassingen die bij de banken moeten worden doorgevoerd.

(27)

Ho of ds tuk 3 . M ode l.

26

4. Het aanscherpen van risicomanagement en het vereisen van bepaalde banken expertise bij directie en toezichthouder (commissarissen) zijn noodzakelijk om een hogere kwaliteit, productiviteit en betrouwbaarheid bij een bank te kunnen waarborgen.

5. Door het splitsen van de retail / consumenten en het investment deel krijgen de banken meer inzicht in de risico’s die er worden gelopen en draait de consument alleen op voor de risico’s die de bank binnen investment loopt.

6. Door de herstructurering van de bonuscultuur wordt er binnen de banken meer gehandeld met focus naar de langere termijn ter faveure van de klant.

zullen bij het verzamelen van de data als leidraad gebruikt worden. De methodiek van data verzamelen zal in het volgende hoofdstuk uiteen worden gezet.

(28)

Ho of ds tuk 4 . M et ho de e n da ta .

27

Hoofdstuk 4. Methode en data.

Om een antwoord te formuleren op de onderzoeksvraag Hoe kan een kleine bank (als Achmea Bank), inspelen op de maatregelen die voort komen uit de nieuwe regulering met betrekking tot de zorgplicht jegens klanten en het realiseren van het gewenste rendement, is naast een literatuurstudie een case studie verricht. De stellingen beschreven in hoofdstuk 3 zullen als leidraad dienen bij het verzamelen van de data.

4.1 Case study.

Een casestudy is een methode van onderzoek waarbij de onderzoeker een verdiepend inzicht probeert te verkrijgen in een afgebakend proces of object (Verschuren en Doorewaard, 2000). De kenmerken die een casestudy heeft zijn onder andere dat er met relatief gezien weinig

onderzoeksparameters gewerkt wordt als gevolg waarvan minder in de breedte en meer in de diepte en afgebakend wordt gewerkt.

Hierdoor is de kans groter er een mogelijke richting tot verbetering kan worden gevonden die de gedefinieerde probleemstelling van het onderzoek oplost.

Om diepgang in een casestudy te bereiken is een intensieve manier van het verkrijgen van data benodigd door de onderzoeker. Dit kan plaats vinden door bijvoorbeeld een-op-een interviews met semigestructureerde vragen. Voordeel hierbij is dat de onderzoeker tijdens de interviews kan doorvragen, waardoor de verkregen data verduidelijkt kunnen worden.

Een ander voordeel dat casestudies biedt is dat de onderzoeker door de afbakening de mogelijkheid krijgt zijn onderzoek toe te spitsen naar de meest relevante parameters voor het onderzoek, dit in tegenstelling tot een aselecte steekproef bij een survey waar meerdere ook minder relevante parameters onderdeel uitmaken van het onderzoek. Een ander belangrijk element bij een casestudies is dat de dataverzameling een antwoord moet kunnen geven op de onderzoeksvraag (Swanborn, 2000).

Een onderzoeker behoort te waken dat een bepaalde oorzaak en gevolg, door zijn gekozen

afbakening, niet belicht worden op slechts één groep. Door gebruik te maken van meerdere bronnen kan de validiteit (intern en extern) gewaarborgd worden (Yin, 2003). Conclusies kunnen dan ook pas getrokken worden nadat gebruik is gemaakt van diverse informatiebronnen.

(29)

Ho of ds tuk 4 . M et ho de e n da ta .

28

Om de data voor dit onderzoek te verkrijgen is gekozen om gebruik te maken van een

semigestructureerde interviews. Deze manier van data verzamelen wordt ook wel het half- of gedeeltelijk gestructureerd interview genoemd (Saunders, 2009).

Bij semigestructureerde interviews wordt de onderzoeker gebonden aan een vast aantal

vooropgestelde vragen die hij volgens een vast patroon zal gebruiken om de gesprekken plaats te laten vinden. De onderzoeker kan tijdens het verkrijgen van de antwoorden in het interview de respondent doorvragen om op deze manier dieper in te gaan op de formulering en inhoud van de verkregen antwoorden.

4.2 Interview.

Om het interview goed te laten verlopen zal de onderzoeker bij het doorvragen zich moeten inleven in de situatie waarin de respondent zich bevindt (Baarda et al., 2005). Hierdoor wordt de validiteit van de antwoorden ten behoeve van het onderzoek gewaarborgd en wordt de kans verkleind dat visie van de onderzoeker wordt opgedrongen aan de respondent, waardoor de mogelijkheid bestaat dat de respondent geen zuiver antwoord geeft op gestelde vragen en er wordt toegewerkt naar een conclusie.

Voor de scriptie zullen 5 interviews worden gehouden bij medewerkers werkzaam bij Achmea Bank. Al deze medewerkers hebben bij Achmea Bank vanuit hun rol van dichtbij te maken gehad met de uitvoering en implementatie van de Basel regelgeving bij de Achmea Bank. Of vanuit hun rol

beleidsmatig en of bestuurlijk betrokken zijn bij de veranderingen die Achmea bank heeft doorgaan door de regulering vanuit de toezichthouders na de crisis .

De respondenten zijn door de onderzoeker benaderd voor het interview, waarbij het de respondenten vooraf duidelijk is gemaakt waar het onderzoek toe bedoeld is. Na afloop van de scriptie zullen de uitkomsten met hen gedeeld worden.

Doordat de respondenten collega’s zijn van de onderzoeker, heeft de onderzoeker direct de respondenten kunnen interviewen welke ter zake kundig zijn en betrokken zijn geweest zowel Bestuurlijk, Beleidsmatig als uitvoerend bij de invoering van de Basel regelgeving binnen Achmea Bank.

De personen die geïnterviewd zullen worden zijn:

- Dhr . R. Kramer (Sr. Manager Kapitaal- en Waardemanagement, Achmea op Banken) - Dhr. B. Baggermans ( Sr. Manager Kapitaal- en Waardemanagement, Achmea Bank)

(30)

Ho of ds tuk 4 . M et ho de e n da ta .

29

- Dhr R. Vermeulen (Beleidsadviseur, Achmea Bank)

- Dhr P. Keskus (Projectleider implementatie regelgevingen binnen Achmea Bank) - Dhr J. Berdenes (Manager Front office, particulieren)

De heer Kramer is werkzaam binnen Achmea holding en belast met de dossiers regelgeving waaronder de Basel akkoorden vallen. Hierbij heeft de heer Kramer vanuit zijn expertise voornamelijk een strategische visie op de effecten die de regelgeving met zich meeneemt in de strategie de het bedrijf heeft.

De heer Baggermans is vanuit zijn expertise voornamelijk betrokken bij de advisering op de kapitaal en financiële effecten die benodigd zijn om te voldoen aan de regelgeving bij Achmea Bank.

De heer Vermeulen is vanuit zijn expertise voornamelijk adviserend geweest op de risico en compliancy die benodigd is om te voldoen aan de regelgeving bij Achmea Bank.

De heer Keskus heeft binnen Achmea Bank het project geleid waarbij de Basel regelgeving geïmplementeerd is binnen Achmea Bank.

De heer Berdenes is operationeel betrokken bij de implementatie van de reguleringsmaatregelen binnen Achmea Bank. Hij leidt een team van mensen die direct contact hebben met de klant en deze adviseren over producten van Achmea Bank.

Bij Triodos Bank bedraagt het aantal te interviewen personen één.

De respondent is een oud manager van de onderzoeker en is direct betrokken geweest bij de invoering van de reguleringsmaatregelen binnen Triodos Bank.

De respondent is door de onderzoeker benaderd voor het interview, waarbij het de respondent vooraf duidelijk is gemaakt waar het onderzoek toe bedoeld is. Na afloop van de scriptie zal met hen de uitslag worden gedeeld.

De persoon die geïnterviewd gaat worden is:

- Dhr H. de Wolff (Directeur Triodos Retail Banking Nederland)

De heer de Wolff is werkzaam bij Triodos Bank en verantwoordelijk voor alle contacten met Retail vanuit Triodos Bank. Vanuit zijn functie is hij zowel beleidskundig als bestuurlijk betrokken bij de effecten die de regulering heeft gehad op de Triodos bank.

De uitkomsten van de interviews zullen in de conclusie van het onderzoek worden verwerkt, gevolgd door aanbevelingen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Relaties op basis van vrijwilligheid zijn relaties tussen: - Fortis en aandeelhouders (VEB) - Fortis en het management Relaties die gezien kunnen worden als gedwongen relaties

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Artikel 15(l) van die EEA maak voorsiening vir regstellende aksie maatreels in die werkplek ten einde te verseker dat gepas gekwalifiseerde persone van

In hoofdafdeling 1 en 2 waren in de mestput onder het rooster 4 beluchtingsbuizen aanwezig en was er 1 beluchtingsbuis geïnstalleerd midden onder het rooster van de leefvloer

Indien de betrokkene niet meer behoort tot de cate- gorie van werknemers, waartoe hij behoorde op het ogenblik van de verkiezingen, tenzij de vakorganisatie die de kandidatuur heeft

Gerrit Krol, De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels.. Een goede roman is autobiografisch. Niet door de gebeurtenissen die erin beschreven worden, maar als verslag van de

Naast de relatie tussen coaching en competentieontwikkeling in het algemeen wordt in de literatuur ook gerapporteerd over onderzoek naar de relaties tussen de vier dimensies

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of