• No results found

Beweging in eigen omgeving : een kwalitatief en kwantitatief onderzoek naar de factoren die een rol spelen bij sport- en beweegparticipatie van 60-plussers in de gemeente Beverwijk.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Beweging in eigen omgeving : een kwalitatief en kwantitatief onderzoek naar de factoren die een rol spelen bij sport- en beweegparticipatie van 60-plussers in de gemeente Beverwijk."

Copied!
66
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

2019-2020

Beweging in eigen omgeving

Een kwalitatief en kwantitatief

onderzoek naar de factoren die

een rol spelen bij sport- en

beweegparticipatie van

60-plussers in de gemeente

Beverwijk.

Andrea Beentjes 500701405 Academie voor Lichamelijke Opvoeding Faculteit Bewegen Sport en Voeding, Hogeschool van Amsterdam 30-04-2020 1e gelegenheid

Begeleider: Douwe van Dijk Beoordelaar: Ben Vet

(2)

1

Inhoudsopgave

Voorwoord ...3 Samenvatting ...4 Inleiding ...6 Theoretisch kader ...6 Voorgaand onderzoek ...9 Onderzoeksvraag ... 13 Deelvragen ... 13 Verwachtingen ... 14 Methode ... 15 Onderzoeksgroep ... 15 Werkwijze ... 15 Meetinstrumenten ... 16 Betrouwbaarheid en validiteit ... 18 Dataverzameling ... 18 Data analyse ... 19 Resultaten ... 20

Gezondheids- en beweegbeeld van 60-plussers per wijk ... 21

Motieven en Belemmeringen van 60-plussers per wijk ... 23

Wensen en behoeftes van 60-plussers voor sport- en beweegactiviteiten per wijk ... 25

De rol van de sociale omgeving bij sport- en beweegparticipatie van 60-plussers per wijk ... 27

Discussie ... 30 Gezondheids- en beweegbeeld ... 30 Motieven en belemmeringen ... 31 Wensen en behoeftes ... 31 Sociale omgeving ... 33 Aanbevelingen vervolgonderzoek ... 34

(3)

2

Conclusies... 37

Wat is het beeld van 60-plussers op het gebied van gezondheid en bewegen? ... 37

Wat zijn de motieven en belemmeringen van 60-plussers bij sport- en beweegparticipatie? ... 37

Wat zijn de wensen en behoeftes van 60-plussers met betrekking tot sport en beweegactiviteiten? 38 In hoeverre speelt de sociale omgeving een rol bij sport- en beweegparticipatie van 60-plussers? ... 38

In welke mate spelen bepaalde factoren een rol bij sport- en beweegparticipatie van zelfstandig wonende 60-plussers in de gemeente Beverwijk?... 39

Literatuurlijst ... 41

Bijlagen ... 44

Bijlage 1: toestemmingsformulier ... 44

Bijlage 2: de samengestelde vragenlijst ... 45

Bijlage 3: verantwoording van de samengestelde vragenlijst ... 52

Bijlage 4: het interviewschema ... 54

Bijlage 5: relevante SPSS output ... 56

Bijlage 6: getranscribeerde interviews Noordwestelijk Tuingebied... 60

Bijlage 7: getranscribeerde interviews Meerestein ... 61

Bijlage 8: getranscribeerde interviews Oosterwijk en Zwaansmeer ... 62

Bijlage 9: codes interviews Noordwestelijk Tuingebied ... 63

Bijlage 10: codes interviews Meerestein ... 64

(4)

3

Voorwoord

Het onderzoeksrapport ‘Beweging in eigen omgeving’ geeft inzicht in welke mate bepaalde factoren een rol spelen bij sport- en beweegparticipatie van 60-plussers in de gemeente Beverwijk. Dit rapport is vanaf september 2019 tot en met april 2020 geschreven als afstudeeronderzoek voor de Academie voor Lichamelijke Opvoeding te Amsterdam.

Allereerst wil ik mijn scriptiebegeleider, Douwe van Dijk, bedanken voor de begeleiding en feedback tijdens mijn eindwerk. Zijn feedback heeft mij geholpen om tot een geslaagd onderzoek en scriptie te komen. Daarnaast wil ik een oud-klasgenoot, Youri Kalisvaart, bedanken voor zijn begeleiding bij het invoeren van resultaten in SPSS. Door zijn hulp ben ik het programma gaan begrijpen en heb ik zelfstandig resultaten kunnen bereken en interpreteren. Ook wil ik de deelnemers bedanken die op vrijwillige basis hebben deelgenomen. Zonder deze medewerking had ik dit onderzoek nooit tot een succes kunnen brengen. Tot slot wil ik iedereen bedanken die op welke manier dan ook een bijdrage heeft geleverd aan mijn onderzoek en het schrijven van deze scriptie.

Ik wens u veel leesplezier! Andrea Beentjes

(5)

4

Samenvatting

Om in de toekomst beweeginterventies te organiseren is het handig om van tevoren informatie te vergaren bij de desbetreffende doelgroep. Het doel van dit onderzoek is dan ook om te kijken in welke mate bepaalde factoren een rol spelen bij sport- en beweegparticipatie van 60-plussers in de gemeente Beverwijk.

Er is een kwalitatief en kwantitatief onderzoek uitgevoerd onder de 60-plussers in de gemeente Beverwijk. Het onderzoek is gebaseerd op het ‘I-Change model’ en de predispositiefactoren, motivatiefactoren, intentie, vaardigheidsfactoren en belemmeringen, die in dit model genoemd zijn, zijn meegenomen in de vragenlijst en het interviewschema. De vragenlijst is afgenomen bij 60 deelnemers en de deelnemers hadden de keuze om dit op papier in te vullen of via een online vragenlijst. De semigestructureerde interviews zijn bij de mensen thuis afgenomen en in totaal bij 9 deelnemers. Het onderzoek is uitgevoerd in drie wijken: Noordwestelijk Tuingebied, Meerestein en Oosterwijk en Zwaansmeer. Door middel van SPSS 25 zijn de resultaten van de vragenlijst met elkaar vergeleken en de analyses die hiervoor zijn gebruikt betreffen de Krukal-Wallis toets en de Mann-Whitney toets. De interviews zijn met toestemming opgenomen om dit vervolgens te transcriberen en te coderen.

Uit de resultaten blijkt dat er geen significant verschil per wijk is, wat betreft het gezondheids- en beweegbeeld, p = .405. Ondanks het opleidingsniveau geven alle deelnemers aan dat zij het belangrijk vinden om te bewegen. Er is wel een significant verschil te vinden bij het bewust zijn van de voordelen van bewegen en risico’s van onvoldoende bewegen, p = .025. Uit de follow-up analyses bleek dat alleen de wijken ‘Oosterwijk en Zwaansmeer’ en ‘Noordwestelijk Tuingebied’ met elkaar verschilden, p = .031. Dit kan te maken hebben met de houding ten opzichte van het bewegen, aangezien alle deelnemers bij de interviews voorbeelden konden geven. Zowel bij de motieven (p = .823) als bij de belemmeringen (p = .090) bleek geen significant verschil te zijn. De meest genoemde motieven hebben betrekking op ‘plezier’, ‘sociale contacten’ en ‘gezondheid onderhouden’. De meest genoemde belemmeringen hebben betrekking op ‘gezondheids- en lichamelijke problemen’. Per wijk zijn er naar een aantal wensen en behoeftes gekeken. Als eerst is er gekeken naar het sporten/bewegen met bekenden of onbekenden. Uit de resultaten bleek dat er geen significant verschil is, p = .288. Dit komt in de interviews ook naar voren. Als tweede is er gekeken naar binnen sporten/bewegen. Uit de resultaten bleek er een totaal gemiddelde van 3,15 met een totaal gemiddelde standaard deviatie van 1,176. Hieruit blijkt dat er over het algemeen een neutrale mening heerst per wijk. In de interviews wordt daarentegen aangegeven dat de voorkeur juist uitgaat naar buiten sporten/bewegen, maar dit blijkt erg weersafhankelijk te zijn. Als laatst is er gekeken naar het sporten/bewegen in de ochtend. Uit

(6)

5 de resultaten bleek een totaal gemiddelde van 3,08 met een totaal gemiddelde standaard deviatie van 1,344. Ook hieruit blijkt dat er over het algemeen een neutrale mening heerst per wijk. In de interviews kan vooral worden opgemaakt dat de voorkeur uitgaat naar sporten/bewegen overdag. Tot slot is er gekeken naar de rol van de sociale omgeving. Hierbij is er eerst gekeken naar het aantal sporters per wijk en bleek dat in Noordwestelijk Tuingebied bijna alle deelnemers sporten/bewegen, op één na. Per wijk ervaren bijna evenveel deelnemers steun als het aantal deelnemers die sporten/bewegen. Uit de interviews komt naar voren dat een gebrek aan steun geen belemmering zal vormen. Daarnaast is er geen groot belang bij de meningen van de directe omgeving. Uit de interviews blijkt dat de deelnemers uiteindelijk toch doen wat zij zelf willen en waar zij zich goed bij voelen.

De conclusie uit het onderzoek is dat het opleidingsniveau en de wensen en behoeftes geen tot nauwelijks een rol spelen bij sport- en beweegparticipatie van 60-plussers. Daarentegen kan er geconcludeerd worden dat de motieven, belemmeringen en de sociale omgeving wél een rol spelen bij en een grote invloed hebben op sport- en beweegparticipatie van 60-plussers.

Voor vervolgonderzoek wordt er aanbevolen om niet naar de gemiddeldes per wijk te kijken, maar naar de individuele antwoorden, om zo een beter overzicht te krijgen binnen een wijk. Daarnaast is het waardevol om meer wensen en behoeftes te onderzoeken om een volledig beeld te creëren. Ook kan de betrouwbaarheid van het onderzoek worden verhoogd door middel van het onderzoeken van een grotere groep en meerdere wijken meenemen in het onderzoek. Verder kan er nog gekeken worden naar het categoriseren van verschillende leeftijden en tot slot kan de validiteit en de betrouwbaarheid van het interview worden verhoogd door middel van het afnemen van een pilot.

(7)

6

Inleiding

“Tussen 2010 en 2050 zal het aantal 65-plussers in Nederland oplopen van 2,6 miljoen naar 4,5 miljoen. Een kwart van de Nederlandse bevolking is dan 65 jaar of ouder; van de ouderen is 40 procent dan 80 jaar of ouder. De vergrijzing brengt zowel kansen als problemen met zich mee. De nadruk ligt vaak op de problemen, bijvoorbeeld door de hoge kosten voor de gezondheidszorg.” (Gezond ouder worden in Nederland, 2011)

Met het rapport ‘Gezond ouder worden in Nederland’ van RIVM (2011) wordt een ondersteuning aangeboden voor de gemeentes voor een preventieve gezondheidszorg. Dit wordt steeds belangrijker en is noodzakelijk, omdat de levensverwachting van 65-jarigen steeds meer toeneemt. Volgens het CBS (2018) zal in 2024 de levensverwachting op 65-jarige leeftijd 20,63 jaar zijn. Door de toename van deze doelgroep zullen in de toekomst ook meer kosten worden gemaakt in de gezondheidszorg. Naast die kosten zullen ook veel mensen hulp nodig hebben in het dagelijks leven om nog zelfstandig te blijven wonen, want plek in een verzorgingstehuis is er niet voor iedereen. Niet alleen de gemeentes kunnen voor een preventieve gezondheidszorg zorgen. De 60-plussers kunnen hier zelf, of met hulp, ook initiatief in nemen. In dit onderzoek wordt er gekeken naar de factoren die een rol spelen bij sport- en beweegparticipatie van ouderen (60-plussers) in de gemeente Beverwijk. Sport- en beweegparticipatie is uit eigen initiatief en zullen de 60-plussers zelf moeten ondernemen.

Iedereen wilt graag gezond oud worden en zo lang mogelijk zelfstandig functioneren. Helaas heeft niemand invloed op het ouder worden in leeftijd en gaat dit allemaal vanzelf. Wél kan de manier waarop iemand ouder wordt in grote mate worden beïnvloed. Denk hierbij aan de leefstijl van een persoon, dus de manier van leven. Als er wordt gesproken over gezond oud worden, gaat dit gepaard met een gezonde leefstijl. Om individuele gedrag te verklaren wordt er gebruik gemaakt van verschillende gedragsmodellen en theorieën.

Theoretisch kader

Een van deze modellen is het ‘Health Belief Model’ van Hochbaum. Dit model stelt dat er besloten wordt om gezond gedrag te vertonen wanneer er

gezondheidsdreiging wordt ervaren en er een evaluatie van aanbevolen gedrag

plaatsvindt (Abraham & Sheeran, 2015).

(8)

7 Bijvoorbeeld het opvolgen van een doktersadvies wanneer:

1. Er wordt gedacht dat zij bevattelijk zijn voor een bepaald gezondheidsrisico (perceived susceptibility).

2. Er wordt gekeken naar de ernstige gevolgen van dit gezondheidsrisico (perceived severity). 3. Er wordt nagedacht of het aanbevolen gedrag effectief is om de kans op

gezondheidsproblemen te verminderen (perceived benefits).

4. De voordelen groter zijn dan de nadelen van het aanbevolen gedrag (perceived barriers). Naast deze vier variabelen zijn er ook nog andere variabelen die invloed hebben op de perceptie en het gedrag, namelijk: ‘cues to action’, ‘health motivation’, ‘demographic factors’ en ‘psychological factors’. De ‘cues to action’ zijn interne en externe prikkels die een individu kan motiveren tot actie, zoals symptomen van ziekte (intern) of mediacampagnes en dokters (extern). De ‘health motivation’ is de motivatie in hoeverre een persoon bereid is om zich zorgen te maken over zijn gezondheid. De ‘demographic factors’ zijn variabelen die meespelen bij de daadwerkelijke invloed over de zorgen van de gezondheid. En de ‘psychological factors’ zijn diverse demografische, sociopsychologische en structurele variabelen, zoals leeftijd, geslacht, persoonlijkheid en dergelijke.

Een ander gedragsmodel is het ‘ASE-model’ van De Vries. Dit model gaat ervan uit dat er een intentie is voor het vertonen van een bepaald gedrag en door het hebben van de intentie leidt dat weer tot uitvoering van dat gedrag (Kenniscentrum & Wesselman, 2015).

Figuur 2: het ‘ASE-model’ (De Vries, 1988)

Bijvoorbeeld als er een intentie is om meer te bewegen, dan betekent dit dat die persoon van plan is om dit gedrag te vertonen. Er zullen wel voldoende positieve aspecten aan de intentie moeten zitten om daadwerkelijk meer te bewegen. Er kan alsnog van alles gebeuren waardoor het meer bewegen uiteindelijk niet lukt. Dit worden barrières genoemd. Deze barrières zijn belemmeringen die de intentie tegen kunnen werken, zoals het aanbod van sport in de buurt. Het kan ook aan het ontbreken van de vaardigheid liggen waardoor het uitvoeren van het gedrag niet lukt, zoals een ouder iemand die graag wil fietsen maar fysiek niet meer in staat is om deze activiteit uit te voeren.

(9)

8 Als er gekeken wordt naar figuur 2, dan zijn er ook nog andere invloeden op intentie en gedrag: attitude, sociale invloed, eigen effectiviteit en externe variabelen.

Attitude: is een persoonlijke houding ten opzichte van het gedrag en deze wordt bepaald door ervaringen, verschillende soorten gewoonten en overtuigingen ten opzichte van het gedrag (Kenniscentrum & Wesselman, 2015). Een persoon zal een balans maken van voor- en nadelen over de intentie om meer te bewegen.

Sociale invloed: zijn de meningen van de sociale omgeving op het gedrag. Deze sociale invloeden kunnen via een subjectieve norm worden uitgeoefend; de omgeving verwacht een bepaald gedrag en er wordt graag aan deze verwachting voldaan. Ook kan gedrag via sociale steun worden beïnvloed; als het gedrag gesteund wordt, is de kans groter het gedrag te vertonen. Bij afkeuring zal er nog goed over nagedacht worden of het gedrag in het vervolg weer vertoond wordt. Daarnaast kan gedrag via sociale druk beïnvloed worden; het ervaren van druk kan ervoor zorgen dat er andere beslissingen worden genomen. Ook kan het gedrag via modelling worden beïnvloed; het gedrag van rolmodellen wordt graag overgenomen, omdat zij als voorbeeld worden gezien (Kenniscentrum & Wesselman, 2015). Eigen effectiviteit: is een persoonlijke inschatting of het gedrag kan worden uitgevoerd, het gaat dus om wat iemand denkt te kunnen (Kenniscentrum & Wesselman, 2015).

Externe variabelen: zijn factoren die indirect ook invloed hebben op de intentie en het gedrag zoals geslacht, leeftijd, opleiding, sociaal economische status, persoonskenmerken, etc. (Kenniscentrum & Wesselman, 2015).

Een uitgebreider vervolg op het ‘ASE-model’ is het ‘Integrated Change model’, ook wel het ‘I-Change model’ genoemd. In het ‘I-Change model’ is er net als in het ‘ASE-model’ een intentie tot bepaald gedrag. Alleen worden in dit model de ontwikkeling en fases in het proces meegenomen. De fases komen overeen met het ‘Transtheoretisch model’, ook wel het ‘Stages of change model’ genoemd.

Figuur 3: het ‘I-Change model’

(10)

9 Binnen het ‘I-Change model’ kan er een onderscheid gemaakt worden in drie verschillende fases:

1. Precontemplatie: er is nog geen echte intentie.

2. Contemplatie: er wordt nagedacht over nieuw gedrag, alleen wordt er nog geen actie ondernomen.

3. Preparatie: er worden plannen gemaakt voor nieuw gedrag. (Klein & Wesselman, 2015).

Net als bij het ‘ASE-model’ wordt de intentie beïnvloed door de vaardigheden (ability factors), belemmeringen (barrièrs) en de motivatiefactoren: attitude, sociale invloed en eigen effectiviteit. Binnen het ‘I-Change model’ worden deze motivatiefactoren weer beïnvloed door het bewustzijn (awareness factors), die weer worden beïnvloed door de informatie (information factors). Daarnaast wordt er rekening gehouden met predispositie van een persoon.

Ability factors: in het ‘I-Change model’ wordt deze onderverdeeld in implementatie plannen (implementation plans) en gedragsvaardigheden (performance skills). De implementatie plannen zijn de capaciteiten van een persoon, zoals het kunnen voorbereiden en uitvoeren van specifieke plannen om het gewenste gedrag te bereiken (implementation plans). De vaardigheidsfactoren vergroten de kans dat de intentie wordt omgezet in het gewenste gedrag, terwijl de belemmeringen (barrièrs) de kans verlagen (Vaksgroep Gezondheids Bevordering, 2017).

Bewustzijn: binnen het bewustzijn is er kennis nodig over het nieuwe gedrag (knowledge), dus weten ‘waar’ en ‘hoe’ meer te bewegen. Er kan iets gebeuren waardoor er een bewustwording ontstaat in een actie, zoals het besef van minder soepel uit een stoel kunnen komen (cues to action). Ook kan een bewustwording ontstaan door het risico in te zien van het te weinig bewegen (risk perception). Informatie: de informatie die wordt opgenomen moet inhoudelijk betrekking hebben op de persoon zelf (message). Het is belangrijk waar de informatie vandaan komt (channel) en van wie of wat de informatie wordt aangenomen (source). Dit bepaalt of de informatie serieus wordt genomen.

Predispositie: deze factoren verschillen per persoon en zijn vaak niet te beïnvloeden. Dit zijn factoren over het gedrag in het verleden (behavioral factors), of iemand meer een ‘sporter’ is (psychological factors), over geslacht en lichaamsbouw (biological factors) en de rol van sport in de cultuur (social and cultural factors) (Klein & Wesselman, 2015).

Voorgaand onderzoek

Tegenwoordig is er veel bekend over de effecten van een gezonde leefstijl. Hierin spelen de mate van beweging, indeling van vrijetijdsbesteding, motivatie en invloeden van buitenaf een belangrijke rol op

(11)

10 het gezond oud worden. Uit onderzoek is gebleken dat ouderen van 60 jaar en ouder gemiddeld 10,3 uur per dag zitten en liggen (Barten, 2018). Als we uitgaan van 24 uur per dag dan is dat bijna de helft waarbij er niet of gering bewogen wordt. Langdurig zitten en liggen is voor niemand gezond, maar op oudere leeftijd zijn de effecten nog schadelijker, namelijk:

- Het brengt een hoger risico tot vroegtijdig overlijden.

- Een snellere afname van de mobiliteit, wat weer leidt tot minder zelfstandigheid. - Een hoger risico op hart- en vaatziekten.

- Een snellere achteruitgang op de geestelijke gesteldheid. - Een hoger risico op het ontstaan van kanker.

(Barten, 2018).

Om de gevolgen van inactiviteit te voorkomen of zo lang mogelijk uit te stellen, is lichaamsbeweging van belang. Lichaamsbeweging heeft niet alleen op fysiek vlak zijn voordelen. Uit het onderzoek ‘De Plus van Bewegen voor Ouderen’ (2017) zijn de voordelen van bewegen voor ouderen in kaart gebracht op fysiek, emotioneel, individueel en sociaal vlak. “Bij de resultaten van dit onderzoek is het belangrijk om te benoemen dat al deze verschillende voordelen van bewegen nauw met elkaar in verbinding staan. Ze versterken elkaar en dragen gezamenlijk bij aan een betere gezondheid en beter welzijn.” (Roelofs & Collard, 2017). Aan de hand van de positieve resultaten betekent dit nog niet dat er meer lichaamsbeweging in de praktijk plaatsvindt. Er moet motivatie aanwezig zijn voor de intentie tot gedragsverandering.

Het Nationaal Sportonderzoek (NSO) (2011; 2018) heeft binnen een periode van 7 jaar aangetoond dat de motivatie om te sporten en bewegen, van volwassenen in de leeftijd 18 tot 79 jaar, is toegenomen. Aan dit onderzoek hebben in 2011 3.496 personen deelgenomen en in 2018 2.318 personen. In deze periode is de (wekelijkse) sportdeelname gestegen. Dit wordt versterkt volgens de Gezondheidsenquête (2011-2017) van het CBS, waarin wordt aangetoond dat er een stijging is van deelname aan sport, wandelen en fietsen in de vrije tijd. Daarnaast blijkt uit het NSO (2011; 2018) dat er ook een toename is in de overtuiging van het belang van sporten en bewegen, gezondheid gerelateerde redenen om te sporten en bewegen en een zekere druk op andere redenen, zoals gezelligheid. Naast deze motieven wordt de grootste belemmering gekenmerkt als ‘beperkte motivatie’/’niet leuk’ door meerdere personen (Van den Dool, Motivatie volwassenen om te sporten en bewegen, 2019). Opvallend is dat het opvolgen van advies, van een arts of fysiotherapeut, voor sporten en bewegen in 2018 (14-15%) is afgenomen in vergelijking met 2011 (25%) (Van den Dool, Deelname aan sport en bewegen door ouderen, 2019).

(12)

11 In het artikel ‘Motieven en belemmeringen om te sporten en te bewegen’ (Van den Dool, 2017) wordt er gekeken naar de resultaten van het NSO (2016). Er worden verschillende motieven en belemmeringen om te sporten en/of te bewegen voorgelegd aan de Nederlandse bevolking van 16 tot 79 jaar. Aan dit onderzoek hebben 2.100 personen deelgenomen. Het blijkt dat de meest genoemde motief het versterken van de gezondheid/het lichaam is. Alle voorgelegde belemmeringen spelen min of meer elk een even grote rol. Het bevorderen van sport- en beweegdeelname wordt hierdoor lastig, want als er één belemmering wordt weggenomen, zullen er nog meerdere belemmeringen aanwezig zijn waardoor een persoon nog steeds geen actie onderneemt (Van den Dool, Motieven en belemmeringen om te sporten en te bewegen, 2017). Per persoon verschillen de motieven en belemmeringen en dit heeft ook te maken met de levensfase waarin zij zich bevinden. In het NSO (2016) worden de motieven en belemmeringen bekeken per levensfase: jongeren (16-20 jaar), jongvolwassenen (21-35 jaar), middelbare leeftijd (36-50 jaar), 51-65 jaar en ouderen (66 -plussers). Als er wordt gekeken naar de levensfase van 51 tot 65 jaar, sport 51% en beweegt 48% wekelijks. De behoefte van prestatie en competitie neemt af en het sporten op aanraden van een arts of fysiotherapeut neemt toe. Het belangrijkste motief binnen deze groep is het behouden van de gezondheid (81%) en de grootste belemmeringen vormen gezondheids- en lichamelijke problemen. Bij de 66-plussers sport 48% en beweegt 44% wekelijks. Ook in deze levensfase is het behoud van de gezondheid een belangrijk motief (80%), evenals het fitter worden (69%). En ook de grootste belemmeringen vormen gezondheids- en lichamelijke problemen. Door de gezondheids- en lichamelijke problemen vindt 18% zichzelf te oud om te sporten en te bewegen in vergelijking met de 5% van de 51 tot 65 jarigen. 45% van de ouderen sporten en bewegen minder vaak omdat ze het niet leuk vinden en 25% sport vaker omdat het moet van een arts of fysiotherapeut. Veel ouderen geven aan dat zij al voldoende bewegen (38%) en daarmee bedoelen zij regelmatig in het huishouden, in de tuin of klussen (Visser, Duijf, & Van den Dool, 2016).

In de factsheet ‘Stappen op weg naar sport- en/of bewegen’ (Van den Dool, 2017) worden de uitkomsten van het NSO (2017) besproken. Aan dit onderzoek hebben 1.514 personen deelgenomen van de leeftijden 16 tot 79 jaar. Hieruit blijkt dat op korte termijn de helft van de sporters meer wilt sporten, evenals de helft van de bewegers meer recreatief willen bewegen. Aangezien er een groot verschil is tussen intentie en gedrag, kunnen hier geen conclusies aan worden verbonden (Van den Dool, 2017). Uit de rapportage ‘Deelname aan sport en bewegen door ouderen’ (2019) wordt aangetoond dat ouderen bezig zijn met een inhaalslag voor sporten. In de periode 2014 tot 2017 is de wekelijks sportdeelname van 55-plussers toegenomen tot 42% in vergelijking met de 33% in de periode 2001 tot 2005. Daarnaast is er ook een toename van wandelen in de vrije tijd (64% vs. 69%) en een lichte toename van fietsen in de vrije tijd (56% vs. 57%). Naarmate de leeftijd toeneemt, neemt het

(13)

12 percentage sporters af vanwege lichamelijke beperkingen. Bij 80-plussers wordt geconstateerd dat zij ook zonder beperkingen minder bewegen. Bij deze generatie speelt mee dat zij niet met sport zijn opgegroeid. Dit geeft meteen een verklaring van de relatief sterke groei van sportdeelname, omdat de generaties tot 80 jaar hun sportdeelname ‘vasthouden’. Ouderen tot 80 jaar zijn vaker actief bij speciale (zorg)programma’s waarbij zij in groepsverband sporten en bewegen. Zij beschouwen dit als een sportclub en maken minder gebruik van (officiële) sportaccommodaties. 65- tot 80-jarigen sporten naar percentage van de tijd ook vaker alleen. De grootste groep van de 55- tot 79-jarigen wil namelijk regelmatig sporten, maar niet per se met dezelfde mensen (30-32%). 27% van de 65- tot 80-jarigen en 20% van de 55- tot 65-jarigen sport liever regelmatig en op een serieuze manier. Terwijl een andere groep van dezelfde leeftijdscategorie graag buiten sporten en bewegen, waarvan 27% van de 55- tot 64 jarigen en 22% van de 65- tot jarigen dit in groepsverband willen doen en 21% van de 55- tot 79-jarigen dit alleen en op een eigen moment willen ondernemen. Het aansluiten op de behoefte is noodzakelijk voor de verdere groei van de participatie van sport en bewegen. Als ouderen eenmaal beginnen geven zij aan dat zij makkelijker doorzetten bij een tegenslag en minder snel zullen afhaken (Van den Dool, Deelname aan sport en bewegen door ouderen, 2019).

De doelgroep 60-plussers in Nederland is verspreid over verschillende gemeentes, waarvan elke gemeente een andere bevolkingssamenstelling heeft. Binnen deze samenstelling hebben persoonskernmerken een grote invloed op sportdeelname, denk hierbij aan: opleidingsniveau, leeftijd, lichamelijke beperking of ethische achtergrond. Het opleidingsniveau heeft van deze kenmerken een grote invloed op de sportdeelname binnen een gemeente. Zodra een gemeente hier inzicht over heeft, kan het beleid hierop worden aangescherpt (Van den Dool, Verschillen in sportdeelname tussen gemeenten, 2018).

“Hoger opgeleiden hebben meer kennis over gezondheidsvoordelen, meer financiële armslag om (gezonde) keuzes te maken, minder fysiek belastend werk, behoren tot groepen die zich met gezond gedrag identificeren en wonen vaak in voor de gezondheid gunstige gebieden” (Van den Dool, 2018). Daarnaast kan de ligging van een gemeente ook invloed hebben op de sportdeelname, doordat de gemeente bijvoorbeeld minder natuur in de directe omgeving heeft waardoor inwoners minder wandelen en fietsen. De gemeente zelf, waarbij kennis over de samenstelling van de inwoners van belang is, kan beperkt invloed uitoefenen op het bevorderen van de sportdeelname. Zij kunnen buurtsportcoaches inzetten, inspelen op financiële prikkels voor inwoners met weinig geld om te sporten en de inrichting van de openbare ruimtes. Daarbij is het belangrijk dat het aanbod wordt afgestemd op de behoeftes van de inwoners (Van den Dool, Verschillen in sportdeelname tussen gemeenten, 2018).

(14)

13 Momenteel loopt er een onderzoek naar sport- en beweeggedrag van kinderen en volwassenen (16-79 jaar) in Beverwijk en Heemskerk, uitgevoerd door het Mulier Instituut in opdracht van de gemeente. In dit onderzoek willen de gemeenten de deelname aan sport en bewegen voor verschillende groepen vergelijken met een eerder gedaan onderzoek dat plaatsvond in 2014/2015. Daarnaast hopen zij zicht te krijgen op:

- Het sportieve gebruik van openbare ruimtes.

- De tevredenheid over de sport- en beweegmogelijkheden. - De betaalbaarheid van sport.

- De motieven en belemmeringen van inwoners om te sporten en te bewegen. (Mulier Instituut, 2019).

Onderzoeksvraag

Na contact te hebben gehad met de contactpersoon van het onderzoek sport- en beweeggedrag, blijkt dat de factoren die een rol spelen voor sport- en beweegparticipatie nog niet zijn onderzocht. In dit onderzoek gaat het om de volgende factoren: het gezondheids- en beweegbeeld, motieven en belemmeringen, wensen en behoeftes en de invloed van de sociale omgeving. Daarom luidt de onderzoeksvraag als volgt:

In welke mate spelen bepaalde factoren een rol bij sport- en beweegparticipatie van zelfstandig wonende 60-plussers in de gemeente Beverwijk?

Deelvragen

Om tot een antwoord op de onderzoeksvraag te komen, zullen eerst de deelvragen beantwoord moeten worden. Aan de hand van een aantal factoren uit het ‘I-Change model’, zoals de predispositiefactoren, motivatiefactoren, intentie, vaardigheidsfactoren en belemmeringen, kunnen de volgende deelvragen worden beantwoord:

Hoe is het beeld van 60-plussers op het gebied van gezondheid en bewegen?

Wat zijn de motieven en belemmeringen van 60-plussers voor sport- en beweegparticipatie? Wat zijn de wensen en behoeftes van 60-plussers met betrekking tot sport en beweegactiviteiten?

In hoeverre speelt de sociale omgeving een rol bij sport- en beweegparticipatie van 60-plussers? Verwachtingen

De sport- en beweegparticipatie, van zelfstandig wonende 60-plussers in de gemeente Beverwijk, is afhankelijk van de mate waardoor de participatie wordt beïnvloed. Zo wordt er gekeken naar de

(15)

14 volgende factoren: het gezondheids- en beweegbeeld, motieven en belemmeringen, wensen en behoeftes en de invloed van de sociale omgeving.

Uit onderzoek (Van den Dool, Verschillen in sportdeelname tussen gemeenten, 2018) blijkt dat het opleidingsniveau een grote invloed heeft op de sportdeelname binnen een gemeente. Hoe hoger iemand is opgeleid, hoe beter het gezondheids- en beweegbeeld is dan iemand die lager is opgeleid. Er wordt verwacht dat de wijk waar de meeste deelnemers aangeven dat de hoogst genoten opleiding HAVO, VWO, HBO of WO betreft een beter gezondheids- en beweegbeeld heeft dan de wijken waar de hoogst genoten opleiding op een lager niveau is. Daarnaast wordt er verwacht dat de groep deelnemers in de wijk met de meeste hoger opgeleiden bij de stelling ‘ik ben mij bewust van..’ vaker een score van 4 of 5 aangeven.

60-plussers die meer motieven dan belemmeringen ervaren, hebben een grotere kans op sport- en beweegparticipatie dan 60-plussers die meer belemmeringen ervaren. Uit onderzoek (Visser, Duijf, & Van den Dool, 2016) blijkt dat in deze levensfase over het algemeen dezelfde motieven en belemmeringen worden benoemd. Er wordt verwacht dat de groep deelnemers van de wijk met een beter beeld over gezondheid en bewegen, vaker een score van 4 of 5 aangeven op de stellingen van motieven met betrekking op eigen gezondheid. Daarnaast wordt er verwacht dat de belemmeringen in elke wijk gelijk is en er geen tot weinig verschil in score is te zien.

De sport en beweegparticipatie is afhankelijk van de wensen en behoeftes van 60-plussers. Uit onderzoek (Tiessen-Raaphorst, Verbeek, de Haan, & Breedveld, 2010) blijkt dat 35%, van de dagelijkse lichamelijke activiteiten, sportieve activiteiten zijn. Er wordt verwacht dat de wensen en behoeftes van elke wijk verschillen per persoon. Hierdoor is een algemene verwachting over de wensen en behoeftes lastig te formuleren. Wél wordt er verwacht dat er in elke wijk een gemiddelde score is van 3, als het gaat om het sporten met onbekenden of bekenden, binnen sporten/bewegen en sporten/bewegen in de ochtend.

Uit de theorie van het ‘I-Change model’ (Vaksgroep Gezondheids Bevordering, 2017) heeft de sociale omgeving een belangrijke invloed op het gedrag. Er wordt verwacht dat de wijk waarin de meeste deelnemers sporten vaker ‘ja’ als antwoord invullen op de vragen met betrekking op steun uit de directe omgeving en dat zij de mening van de directe omgeving belangrijker vinden dan de wijken waarin minder deelnemers aan een sport- of beweegactiviteit deelnemen.

(16)

15

Methode

Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag en de deelvragen is er gebruikgemaakt van een praktijkonderzoek. Dit onderzoek is een kwalitatief en kwantitatief verkennend onderzoek, omdat er is gekeken naar de mate waarin bepaalde factoren een rol spelen bij sport- en beweegparticipatie van 60-plussers en de oorzaken hiervan nog niet bekend zijn.

Onderzoeksgroep

Er doen aan dit onderzoek alleen ouderen mee, van 60 jaar of ouder, die wonen in de gemeente Beverwijk. Hieronder staat de criteria waaraan de onderzoeksgroep moet voldoen:

- Zelfstandig wonende ouderen in de gemeente Beverwijk. - Leeftijdscategorie is 60 jaar of ouder.

- Mannen en vrouwen.

- Ouderen die deelnemen aan een sport- en/of beweegactiviteit. - Ouderen die niet deelnemen aan een sport- en/of beweegactiviteit.

Deze criteria zijn gekozen omdat het doel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in welke mate bepaalde factoren een rol spelen bij sport- en beweegparticipatie van zelfstandig wonende 60-plussers in de gemeente Beverwijk. Met dit onderzoek wordt een basis gelegd waar na dit onderzoek verder op kan worden ingespeeld. Hiervoor worden ook conclusies en aanbevelingen gegeven.

Werkwijze

Beverwijk wordt verdeeld in elf verschillende wijken, namelijk:

1. Centrum 8. Meerestein

2. Vondelkwartier 9. Wijk aan Zee

3. Oranjebuurt 10. De Pijp en Wijkerbroek

4. Kuenenkwartier 11. Broekpolder 5. Warande 6. Noordwestelijk Tuinbouwgebied 7. Oosterwijk en Zwaansmeer Bron: (AlleCijfers.nl, 2019)

(17)

16 Van de zelfstandig wonende wordt verwacht dat zij in staat zijn om deel te nemen aan een sport of beweegactiviteit. De ouderen worden persoonlijk benaderd door langs de deur te gaan. Dit zal de ouderen minder snel afschrikken. Om de privacy te onderhouden wordt er duidelijk gemaakt dat dit een onderzoek vanuit de opleiding is en dat de deelname volledig anoniem en eenmalig is. De onderzoekster identificeert zichzelf door middel van de studentenkaart. Voordat de ouderen deelnemen aan het onderzoek is er schriftelijk toestemming verleend (zie bijlage 1, blz. 45) dat de onderzoekster de gegevens mag verwerken in haar onderzoek en zijn de deelnemers er bewust van dat het gesprek van het interview wordt opgenomen. Om de ouderen op hun gemak te stellen krijgen zij zelf de keuze op welke plek zij het interview willen afnemen of de vragenlijst willen invullen, omdat niet iedereen het prettig vindt om zomaar iemand in hun huis toe te laten.

Door niet lukraak ergens aan te bellen wordt er eerst geïnventariseerd bij wie het toegankelijk is om de vragenlijst of het interview af te nemen. Met de hulp van bekenden uit de thuiszorg, werk, familie en vrienden wordt er gekeken wie er worden benaderd, dit wordt ook wel ‘warme acquisitie’ genoemd.

Meetinstrumenten

Er is gekozen voor het afnemen van een gedeeltelijk gestructureerd interview en een samengestelde vragenlijst. In de voorbereiding is er een samengestelde vragenlijst (zie bijlage 2, blz. 46) en een interviewschema (zie bijlag 4, blz. 55) opgesteld, die gebaseerd zijn op de theorie van het ‘I-Change model’. Hoe de samengestelde vragenlijst is opgesteld via het I-Change model wordt nader uitgelegd in bijlage 3 op blz. 53. Bij het interviewschema staat het er al duidelijk bij vermeld, zie bijlage 4. Voor het samenstellen van de vragenlijst zijn niet alle elementen uit het ‘I-Change model’ uitgewerkt. Vanwege het type onderzoek en tijdgebrek is het niet mogelijk om uitgebreid in te gaan op alle factoren die een indirecte of directe invloed hebben op het beweeggedrag. Zo wordt er gekeken naar de predispositiefactoren, motivatiefactoren, intentie, vaardigheidsfactoren en belemmeringen. De predispositiefactoren zijn een combinatie van vier factoren die verschillen per persoon. Het is zinvol om naar een aantal persoonlijke kenmerken te vragen, zoals het geslacht, de leeftijd, opleiding en beweegverleden- en heden.

Binnen het ‘I-Change model’ hebben de motivatiefactoren een directe invloed op de intentie van sport- en beweegparticipatie. De motivatiefactoren worden onderverdeeld in drie begrippen, namelijk: attitude, sociale invloed en eigen effectiviteit. Als er wordt gekeken naar attitude dan is dit een persoonlijke houding ten opzichte van het beweeggedrag. Vanuit het concept attitude moet gekeken worden naar hoe iemand denkt over sport- en beweegparticipatie en wat de persoon vindt van deze

(18)

17 participatie. Gekeken vanuit het model moet de attitude tegenover sport- en beweegparticipatie positief beïnvloed worden zodat de persoon gemotiveerd wordt om het beweeggedrag positief te veranderen. De attitude wordt gezien als de voorspeller van het gedrag.

De tweede belangrijke motivatiefactor is de sociale invloed. Dit zijn de meningen van de directe omgeving op het beweeggedrag. In dit onderzoek wordt met de directe omgeving onder andere de vrienden en familieleden van de persoon bedoeld. Hoe meer de directe omgeving van de persoon deelneemt aan sport- of beweegactiviteiten, hoe sneller de persoon zelf de intentie krijgt om hier ook aan deel te nemen. Daarnaast is de sociale steun heel belangrijk voor sport- en beweegparticipatie. Zodra de persoon ondersteund wordt door zijn directe omgeving, wordt er verondersteld dat de intentie om deel te nemen aan sport- of beweegactiviteiten toeneemt.

De derde belangrijke motivatiefactor is de eigen effectiviteit. Hierbij gaat het om het vertrouwen dat de persoon in zijn eigen vaardigheden heeft. In dit onderzoek wordt de term eigen effectiviteit opgevat als de mate waarin iemand consistent voor een langere periode deelneemt aan sport- of beweegactiviteiten. In het ‘I-Change model’ is eigen effectiviteit onderverdeeld in vier soorten eigen effectiviteit, namelijk: routine, sociaal, situationeel en stress. Hoe meer iemand vertrouwen heeft in zijn eigen beweeggedrag, hoe groter de intentie om daadwerkelijk consistent voor een langere periode deel te nemen aan sport- of beweegactiviteiten.

Het intentieniveau bepaalt voor een groot deel of de persoon wel of niet deelneemt aan een sport- of beweegactiviteiten. Naast de intentie zijn er nog twee andere factoren die de overgang van intentie naar gedrag beïnvloeden, namelijk de vaardigheidsfactoren en belemmeringen (barrièrs). Van de vaardigheidsfactoren blijken vooral de implementatie plannen een belangrijke rol te spelen in gezondheidsgedragingen (Psouni, Hassandra, & Theodorakis, 2016). Daarom is besloten dat in dit onderzoek van de vaardigheidsfactoren alleen de implementatie plannen worden opgenomen. Daarnaast is het lastig om de gedragsvaardigheden (performance skills) vast te stellen via een eenmalige vragenlijst. De belemmeringen behoren tot de tweede factor die invloed heeft op de overgang van intentie naar beweeggedrag. Het reflecteert de moeilijkheden die de persoon zal tegenkomen op weg naar sport- en beweegparticipatie. Zodra de persoon zo min mogelijk belemmeringen ervaart, zal de daadwerkelijke participatie het snelst worden bereikt en het langst worden volgehouden.

Tijdens het interview wordt er gebruikgemaakt van het interviewschema. Deze is opgesteld met voornamelijk gesloten vragen met een vaste formulering en een vaste volgorde om het beweeggedrag in kaart te brengen. In een gedeeltelijk gestructureerd interview is er ruimte voor doorvragen om

(19)

18 achter meer informatie te komen en de interviewer kan toelichting krijgen op gesloten vragen ongeacht het gegeven antwoord (Wat is een interview?, z.d.).

Betrouwbaarheid en validiteit

Betrouwbaarheid in een kwalitatief onderzoek betekent: herhaalbaarheid van de tussen- en eindresultaten van een onderzoek (Maso & Smaling, 2004). Bij de samengestelde vragenlijst zijn de vragen en stellingen zo opgesteld dat de deelnemers deze zelfstandig kunnen invullen. Bij het afnemen van een interview wordt er gebruikgemaakt van een opgesteld interviewschema. Door het interview te doorlopen aan de hand van het schema, wordt aan alle deelnemers hetzelfde gevraagd. Dit vergroot de betrouwbaarheid van het onderzoek en op deze manier zijn de antwoorden beter te vergelijken met elkaar. Door het stellen van open vragen is er ruimte voor persoonlijke ervaringen, meningen en gevoelens van de deelnemers. Daarnaast hebben de deelnemers aangegeven in welke omgeving de vragenlijst of het interview werd afgenomen. Hier is voor gekozen om de deelnemers gerust te stellen en het vertrouwen te geven dat er geen fout antwoord mogelijk is. Er is duidelijk gemaakt dat het gaat om de persoonlijke beleving.

Om de validiteit, en daarmee de betrouwbaarheid, van de samengestelde vragenlijst en het interviewschema te vergroten zijn deze eerst voorgelegd aan de scriptiebegeleider en aan een aantal 60-plussers voordat er vragenlijsten of interviews zijn afgenomen. Er is gevraagd naar feedback over de duidelijkheid van de vragen en stellingen en over de grootte van beide meetinstrumenten. Dit is daarna verwerkt en aangepast.

Validiteit wordt opgevat als afwezigheid van systematische vertekeningen (Maso & Smaling, 2004). Oftewel: meet wat je inhoudelijk daadwerkelijk wilt meten. Door de meetinstrumenten goed en valide op te stellen, met behulp van wetenschappelijk literatuur, wordt de validiteit vergroot. De samengestelde vragenlijst moet zelfstandig door de deelnemers worden ingevuld zonder dat er onduidelijkheden zijn bij de vragen of stellingen. De vragenlijst wordt zodanig opgesteld dat de vragen bij iedereen hetzelfde worden geïnterpreteerd. Tijdens het interviewen kan er dieper op de antwoorden worden ingegaan door het toepassen van verschillende technieken, zoals doorvragen, herhalen en samenvatten.

Dataverzameling

De resultaten van minimaal 3 verschillende wijken worden met elkaar vergeleken. Per wijk worden er 20 vragenlijsten en 3 interviews afgenomen. Bij het invullen van de vragenlijst hebben de deelnemers de keuze om dit op papier te doen of via de laptop aan de hand van een online vragenlijst via enquetetools.nl. Als een deelnemer ervoor kiest om de vragenlijst op papier in te vullen, dan voert de

(20)

19 onderzoeker het zelf in op een online vragenlijst. Kiest de deelnemer ervoor om de vragenlijst op een laptop in te vullen, dan komen de resultaten via Excel in SPSS. Voor alle analyses wordt SPSS versie 25 gebruikt. Het interview wordt opgenomen via een mobiel en later wordt dit getranscribeerd en gecodeerd in een Word-bestand.

Data analyse

Alle ingevulde vragenlijsten zijn met behulp van het statistiek programma SPSS ingevoerd en geanalyseerd. Bij het analyseren is er gebruikgemaakt van de Kruskal-Wallis toets en de Mann-Whitney U toets om de gegevens per wijk zo goed mogelijk met elkaar te vergelijken. In alle berekeningen wordt er gekeken naar het gemiddelde van een vraag en/of stelling. Zodra er meerdere vragen en/of stellingen in een berekening worden meegenomen, komt hier uiteindelijk één gemiddelde uit. De verschillende gemiddeldes zijn bij elkaar opgeteld en zijn gedeeld door het aantal vragen en/of stellingen die zijn meegenomen in de berekening. Voor alle analyses wordt een significantieniveau van p<0,05 aangehouden en bij een p<0,05 wordt de nulhypotheses, ook wel de verwachtingen, verworpen en de onderzoekshypothese aangenomen. Alle gegevens van de vragenlijst zijn geanalyseerd in één SPSS bestand om zo duidelijke conclusies te trekken en bijbehorende aanbevelingen te geven. Alles relevante SPSS berekeningen zijn terug te vinden in bijlage 5.

De interviewopnames zijn na het opnemen getranscribeerd (zie bijlage 6 t/m 8) en gecodeerd (zie bijlage 9 t/m 11). Na het transcriberen van de interviews zijn er verschillende codes aan de uitspraken van de ouderen verbonden. Deze codes zijn geformuleerd in een codeerformat. Hiermee wordt er een overzicht gecreëerd van de antwoorden op de vragen. Er is per label gekeken welke antwoorden de ouderen hebben gegeven om te kijken of er onderlinge verbanden of verschillen waren te vinden tussen de groepen. De uitkomsten van de interviews zullen de uitkomsten van de vragenlijst versterken of tegenspreken. In het interview wordt dieper op de antwoorden ingegaan. Zo wordt er een beter beeld gecreëerd.

(21)

20

Resultaten

In dit hoofdstuk worden alle resultaten weergeven in tabel 2 en vervolgens per deelvraag behandeld. De belangrijkste resultaten worden grafisch weergeven en vervolgens nader toegelicht. De resultaten worden beschreven aan de hand van de deelvragen en de onderdelen uit het ‘I-Change model’. In totaal zijn er 60 vragenlijsten en 9 interviews afgenomen. De 60 vragenlijsten en de 9 interviews zijn afgenomen in 3 verschillende wijken. In tabel 1 is de verdeling weergeven van de gegevens per wijk.

Tabel 1: gegevens per wijk.

Wijken Jongste deelnemer Oudste deelnemer Gemiddelde leeftijd Mannen Vrouwen Noordwestelijk Tuingebied 60 70 63 12 11 Meerestein 60 87 71 15 8 Oosterwijk en Zwaansmeer 60 85 65 11 12 Totaal (gemiddelde) 60 81 66 38 31

Tabel 2: een overzicht van alle resultaten per wijk.

Onderwerp Noordwestelijk Tuingebied

Meerestein Oosterwijk en Zwaansmeer

Significant

Hoogste opleidingsniveau HBO HBO MBO

Gemiddelde gezondheids- en beweegbeeld

4,69 4,47 4,32 Nee (p = .405)

Totaal gemiddeld cijfer op eigen beweeggedrag

7,7 7,7 7,5

Bewustzijn voordelen en risico’s 24,97 22,25 14,85 Ja (p = .025)

Gemiddelde scores motieven 4,23 4,34 4,19 Nee (p = .823)

Gemiddelde scores belemmeringen

1,76 1,93 2,26 Nee (p = .090)

Gemiddelde score sporten met bekenden of onbekenden

3,03 2,97 2,75 Nee (p = .288)

Gemiddelde score binnensport 3,40 2,95 3,10

Gemiddelde score ochtendsport 3,10 3,20 2,95

Aantal sporters/bewegers 19 11 15

Steunervaring 19 10 15

(22)

21 Gezondheids- en beweegbeeld van 60-plussers per wijk

Om te achterhalen hoe het gezondheids- en het beweegbeeld is van de 60-plussers per wijk, woonachtig in de gemeente Beverwijk, is er gekeken naar het opleidingsniveau. In figuur 4 is aan de hand van de vragenlijsten het opleidingsniveau van de deelnemers per wijk weergeven en in tabel 3 is aan de hand van de interviews het opleidingsniveau van de deelnemers per wijk weergeven.

Figuur 4: opleidingsniveau per wijk vragenlijst.

Als er gekeken wordt per wijk blijkt dat in de wijk ‘Noordwestelijk Tuingebied’ in totaal 8 deelnemers het opleidingsniveau ‘Hoger Beroepsonderwijs (HBO)’ hebben. Dit is de meest hoogst genoten opleiding van deze wijk. Dit wordt gevolgd door het opleidingsniveau ‘Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO)’ van in totaal 5 deelnemers. Ook in de wijk ‘Meerestein’ hebben in totaal 8 deelnemers het opleidingsniveau ‘Hoger Beroepsonderwijs (HBO)’, gevolgd door het ‘Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO)’ bestaande uit 5 deelnemers. In de wijk ‘Oosterwijk en Zwaansmeer’ hebben in totaal 7 deelnemers het opleidingsniveau ‘Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO)’. Dit is de meest hoogst genoten opleiding van deze wijk, gevolgd door het opleidingsniveau ‘Middelbaar Algemeen Voortgezet Onderwijs (MAVO)’ dat is aangegeven door in totaal 6 deelnemers.

Tabel 3: opleidingsniveau per wijk interview.

Wijken LBO. MAVO. MBO. HBO.

Noordwestelijk Tuingebied 2 1

Meerestein 1 1 1

(23)

22 Naast het opleidingsniveau is er ook gekeken naar een aantal stellingen uit de vragenlijst om te kijken hoe het gezondheids- en beweegbeeld is per wijk. In figuur 5 wordt een grafiek weergeven van het gemiddelde gezondheids- en beweegbeeld per wijk.

Figuur 5: gemiddelde gezondheids- en beweegbeeld per wijk.

Door middel van de Kruskal-Wallis test zijn de gemiddeldes van de volgende stellingen van de vragenlijst met elkaar vergeleken per wijk:

- Ik vind dat…

(het belangrijk is om te bewegen, beweging goed voor mij is). - Ik ben mij bewust van…

(de voordelen van bewegen, de risico’s van onvoldoende beweging). - Ik ben tevreden over mijn sport-/beweegdeelname.

Uit de resultaten bleek dat er geen significant verschil is tussen de drie wijken op de gemiddelde gezondheids- en beweegbeeld (H(2) = 1.807, p = .405). Uit de interviews bleek dat alle deelnemers, uit elke wijk, het belangrijk vinden om te bewegen.

Zowel in de vragenlijst als bij de interviews is de deelnemers gevraagd om zichzelf een cijfer te geven op het beweeggedrag. In tabel 4 worden de gemiddeldes per wijk aangegeven

Tabel 4: gemiddelde cijfers op het eigen beweeggedrag per wijk.

Wijken Gemiddelde cijfer vragenlijsten Gemiddelde cijfer interviews

Noordwestelijk tuingebied 7,4 8

Meerestein 7,1 8,3

Oosterwijk en Zwaansmeer 7,2 7

(24)

23 Het gemiddelde cijfer van de interviews van de wijk ‘Noordwestelijk Tuingebied’ bestaat uit het antwoord van één persoon. De gemiddelde cijfers van de interviews van de andere wijken zijn wel berekend met de antwoorden van drie personen. De reden dat er antwoorden missen van de twee overige personen, komt doordat er is vergeten om deze specifieke vraag aan de deelnemers te stellen. Als laatst is er gekeken naar het bewust zijn van de voordelen van bewegen en de risico’s van het onvoldoende bewegen van de deelnemers per wijk. De resultaten van de vragenlijsten zijn berekend met de Kruskal-Wallis test. Uit de resultaten bleek dat de drie wijken significant van elkaar verschillen (H(2) = 7.388, p = .025). Uit de follow-up analyses bleek dat alleen de wijken ‘Oosterwijk en Zwaansmeer’ en ‘Noordwestelijk Tuingebied’ met elkaar verschillen (U = 101, Z = -2.16, p = .031). Uit de interviews bleek dat de deelnemers uit elke wijk bewust zijn van de voordelen van bewegen en de risico’s van het onvoldoende bewegen. Er werden zelfs meerdere voorbeelden gegeven en dit deden zij voornamelijk bij de risico’s. Hier volgen een aantal tekstfragmenten uit de interviews:

“Nou, je wordt stijf. Stijf he de spieren en de gewrichtjes en dat. En al zijn je gewrichten stijf van de artrose je je moet het bewegen he, want rust roest. Dus je gewrichten roesten ook zeg ik maar.”

“Dan blijf je gewoon actief in alles.”

“Je maakt toch een mooie lichte beweging en dat is goed natuurlijk voor die knieën en die benen en ik heb boven een hometrainer staan.”

Motieven en belemmeringen van 60-plussers per wijk

Om de motieven en belemmeringen in kaart te brengen, zijn de gemiddeldes van een aantal stellingen, door middel van de Kruskal-Wallis test, met elkaar vergeleken per wijk. Aan de hand van de volgende stellingen zijn de gemiddelde scores van de motieven per wijk berekend:

- Ik vind dat…

(het belangrijk is om te bewegen, beweging goed voor mij is, ik goed ben in mijn sport of beweegactiviteit en ik plezier haal uit mijn sport of beweegactiviteit).

- Ik ben mij bewust van…

(de voordelen van bewegen, de risico’s van onvoldoende beweging).

- De reden waarom ik deelneem of zou deelnemen aan een sport of beweegactiviteit is… (het onderhouden van sociale contacten, de gezelligheid, uit gewoonte, om mijn hoofd leeg te maken, omdat ik mij daarna beter voel, om met stress om te kunnen gaan, vanwege gezondheidsklachten, omdat het moet, om fitter te worden, om mijn gezondheid te onderhouden).

(25)

24 In figuur 6 worden de gemiddelde scores van de motieven per wijk weergegeven. Uit de resultaten bleek dat er geen significant verschil is tussen de drie wijken (H(2) = .390, p = .823). Als er gekeken wordt naar het aantal deelnemers dat per wijk minimaal een 4 of hoger als score hebben ingevuld dan heeft de wijk ‘Noordwestelijk Tuingebied’ het meest aantal deelnemers (n = 11), de wijk ‘Meerestein’ heeft 8 deelnemers (n = 8) en ‘Oosterwijk en Zwaansmeer’ heeft 7 deelnemers (n = 7) die een score van 4 of 5 aangeven.

Figuur 6: gemiddelde scores van de motieven per wijk.

Uit de interviews werden meerdere malen de motieven ‘het onderhouden van sociale contacten en de gezondheid’ en ‘plezier in bewegen’ in elke wijk genoemd. Hier volgen een aantal tekstfragmenten uit de interviews:

“Omdat je meer contact hebt met mensen en dat vind ik ook belangrijk.” “We hoeven niet naar de soos, we gaan naar de sport zeggen we dan.”

“Ik moet niet, maar ik ga heel graag heen.”

Aan de hand van de volgende stellingen zijn de gemiddelde scores van de belemmeringen per wijk berekend door middel van de Kruskal-Wallis test:

- Ik vind dat…

(een sport of beweegactiviteit te veel tijd kost, een sport of beweegactiviteit te veel geld kost). - De reden waarom ik NIET deelneem of NIET zou deelnemen aan een sport of

beweegactiviteit is…

(omdat ik er geen tijd voor heb/maak, omdat ik het niet leuk vind, omdat ik het niet gewend ben, omdat ik mezelf te oud vind om deel te nemen, omdat ik naar mijn mening al voldoende beweeg, omdat ik niet weet of ik het leuk vind, omdat ik niet weet wat het aanbod is, vanwege de afstand, vanwege het slechte weer, vanwege

(26)

25 . Figuur 7: gemiddelde scores van de belemmeringen per wijk.

In figuur 7 worden de gemiddelde scores van de belemmeringen per wijk weergegeven. Uit de resultaten bleek dat er geen significant verschil is tussen de drie wijken (H(2) = 4.818, p = .090). Uit de interviews bleek dat de grootste en meest voorkomende belemmering in elke wijk ‘gezondheids- en/of lichamelijke problemen’ zijn. Hier volgen een aantal tekstfragmenten uit de interviews:

“Ik heb last van me knieën, dus dat gaat nou niet lukken.”

“Ik moet het wel uh wel minderen, want ik ben uh, ik heb dan in december net mijn heup gebroken met het afstappen van de fiets.”

“Ik ben dus nu vanaf vorig jaar uh helemaal uit de running. Vorig jaar *kuch* aan me ruggengraat geopereerd dus dat hield in dat ik uh naja de, de uitloop daarvan daar ben ik nu nog mee bezig zeg

maar.”

Wensen en behoeftes van 60-plussers voor sport- en beweegactiviteiten per wijk

Het is lastig om per wijk een algemene verwachting te formuleren, omdat dit erg per persoon verschilt. Daarom worden de scores van een aantal factoren nader bekeken per wijk, namelijk: sporten met bekenden of onbekenden, binnen sporten/bewegen en sporten/bewegen in de ochtend.

Uit de resultaten bleek dat er geen significant verschil is tussen de drie wijken (H(2) = 2.492, p = .288) als het gaat om sporten met bekenden of onbekenden. In figuur 8 wordt weergeven dat er in elke wijk een afgerond gemiddelde score is van 3. Daarnaast zijn de gemiddelde scores bekeken van binnen sporten/bewegen en sporten/bewegen in de ochtend. In tabel 5 en 6 worden de gemiddelde scores per wijk weergeven.

(27)

26 Figuur 8: gemiddelde scores van sporten met bekenden of onbekenden per wijk.

Tabel 5: gemiddelde scores van binnen sporten/bewegen per wijk.

Wijken Deelnemers Gemiddelde Standaard deviatie

Noordwestelijk Tuingebied 20 3,40 0,940

Meerestein 20 2,95 1,276

Oosterwijk en Zwaansmeer 20 3,10 1,294

Totaal 60 3,15 1,176

Tabel 6: gemiddelde scores van sporten/bewegen in de ochtend.

Wijken Deelnemers Gemiddelde Standaard deviatie

Noordwestelijk Tuingebied 20 3,10 1,294

Meerestein 20 3,20 1,542

Oosterwijk en Zwaansmeer 20 2,95 1,234

Totaal 60 3,08 1,344

In elke wijk wordt er afgerond een gemiddelde van 3 gescoord op de voorkeur ‘binnen’ sporten/bewegen met een totaal gemiddelde standaard deviatie 1,18. Ook wordt er in elke wijk afgrond een gemiddelde van 3 gescoord op de voorkeur sporten/bewegen in de ‘ochtend’ met een totaal gemiddelde standaarddeviatie van 1,34.

Uit de interviews bleek over het algemeen dat het sporten met onbekenden of met bekenden niets uitmaakt. Hier volgen een aantal tekstfragmenten:

“Ja, ja. Leuke groep mensen. Allemaal een beetje dezelfde leeftijd. Dus dat, dat is gewoon gezellig.” “Dat uh ik, ik sport liever alleen. Ik ben uh vroeger was het altijd alleen maar uh teamsporten of

(28)

27 “Ik ben altijd alleen bezig, maar ik ben ook echt bezig. Ik ken twee dingen tegelijkertijd he, ik ken

lullen en uh sporten.”

Daarnaast maakt het over het algemeen niet uit of het een binnen of buiten sport/beweegactiviteit is. Dit wordt vernomen uit de activiteiten waaraan de deelnemers tegenwoordig deelnemen. Wél is het ondernemen van een buiten activiteit over het algemeen weersafhankelijk. Hier volgen een aantal tekstfragmenten:

“Zeker als het weer mooi weer wordt dan vindt ik het heerlijk! Dat is heel anders als dat je een stuk loopt en uh we lopen in de duinen een of andere route en het begint te regenen, dan heb ik het gauw

gehad hoor.”

“Ja, nee, buiten! Ja. We deden handbal in de zaal, ook wel. Maar het trainen in de zaal, vond ik nooit zo lekker en turnen daar had ik ruim nooit zo erg in want dat hoorde gewoon binnen.” “Zit ik ook nog op als het slecht weer is of wat of uh we zijn een poosje niet wezen fietsen. Dan ga ik

even lekker boven op dat ding uh te racen.”

Als laats bleek uit de interviews dat het moment van bewegen op een dag over het algemeen in de ochtend of in de middag is en dat er in de avond weinig aan activiteiten wordt deelgenomen. Hier volgen een aantal tekstfragmenten:

“ik vind uh als ik uh ’s morgens al lekker even heb bewogen en ik moet ’s middags naar me zanggroep dan ken ik wel die heel de middag blijven staan en anders kon ik niet blijven staan vanwege me

knieën.” “Na het eten niet.”

“Ja, ik vind het altijd heel uh heel gezellig bij één, één clubje dan zoals vrijdags van vanochtend dan drinken we altijd nog even koffie. Nou, dat is altijd heel gezellig. Even, even een kopje koffie en dan

gaan we weer allemaal, ja.”

De rol van de sociale omgeving bij sport- en beweegparticipatie van 60-plussers per wijk

Om te achterhalen in hoeverre de sociale omgeving een rol speelt bij de sport- en beweegparticipatie van de 60-plussers per wijk, wordt er eerst gekeken naar het aantal deelnemers die deelnemen aan een sport en/of beweegactiviteit. In figuur 9 is te zien hoeveel deelnemers er tegenwoordig deelnemen aan een sport en/of beweegactiviteit per wijk. In de wijk ‘Oosterwijk en Zwaansmeer’ doen 15 deelnemers aan een sport en/of beweegactiviteit en 5 deelnemers niet. In de wijk ‘Meerestein’ doen 11 deelnemers aan een sport en/of beweegactiviteit en 9 deelnemers doen dat niet en in de wijk

(29)

28 ‘Noordwestelijk Tuingebied’ doet bijna iedereen, 19 deelnemers, aan een sport en/of beweegactiviteit op 1 na.

Figuur 9: het aantal sporters/bewegers per wijk.

Naast dat de deelnemers zelf wel of niet deelnemen aan een sport en/of beweegactiviteit, wordt er ook gekeken naar de steun uit de directe omgeving. In figuur 10 wordt weergeven in hoeverre de deelnemers steun ervaren voor deelname aan een sport en/of beweegactiviteiten vanuit de sociale omgeving.

Figuur 10: het aantal deelnemers met steun uit de directe omgeving per wijk.

Er is gebleken dat in de wijk ‘Oosterwijk en Zwaansmeer’ de meerderheid, van 15 deelnemers, steun ervaart vanuit de direct omgeving en dat 5 deelnemers dat niet ervaren. In de wijk ‘Meerestein’ ervaart de helft van de deelnemers steun en de andere helft niet. In de wijk ‘Noordwestelijk Tuingebied’ ervaart bijna iedereen steun uit de directe omgeving op één na.

Uit de interviews blijkt dat in elke wijk steun wordt ervaren of dat zij de steun niet merken. Gebrek aan steun uit de directe omgeving zal in ieder geval geen belemmering vormen voor de sport- en beweegdeelname. Hier volgen een aantal tekstfragmenten:

(30)

29 “Nee hoor. Nee, ik heb wel steun.”

“Ja, die vinden het heel belangrijk en moedigen dat ook wel aan en zeggen ook van ga uh zeg maar in groepsverband of met een ander zwemmen.”

“Ja, me kinderen die uh juichen het toe van uh ‘goed mam! Bewegen’.”

Tot slot wordt er nog gekeken naar de invloed van de meningen uit de directe omgeving op de sport- en beweegdeelname van de 60-plussers per wijk. In figuur 11 wordt per wijk weergeven of de deelnemers de meningen uit de directe omgeving belangrijk vinden voor sport-/beweegdeelname.

Figuur 11: het belang van meningen uit de directe omgeving op het sport- en beweeggedrag van de 60-plussers per wijk.

In de wijk ‘Oosterwijk en Zwaansmeer’ bleek dat 6 deelnemers de meningen over hun sport- en beweegdeelname belangrijk vinden en de andere 14 deelnemers vinden dat niet. In de wijk ‘Meerestein’ bleek dat 11 deelnemers de meningen belangrijk vinden en de andere 9 deelnemers vinden dat niet. In de wijk ‘Noordwestelijk Tuingebied’ beek dat 13 deelnemers de meningen belangrijk vinden en 7 deelnemers geven aan dat zij het niet belangrijk vinden.

Uit de interviews blijkt over het algemeen dat de meningen uit de directe omgeving niet veel invloed hebben op de deelname van sport en/of beweegactiviteiten. Velen antwoorden ‘nee’ op de vraag en als ze de meningen we belangrijk vinden, dan doen ze uiteindelijk toch wat zij zelf willen en leuk vinden. Hier volgen een aantal tekstfragmenten:

“Nou, ik vind het wel heel erg leuk maar ik doe toch wat ik zelf wil, snap je?” “Jaaa wel, maar in dat ben ik we een eigenwijze, ik denk ik ga toch me eigen gang.”

(31)

30

Discussie

In dit hoofdstuk worden de resultaten per deelvraag bediscussieerd. Er is een koppeling gemaakt tussen de verwachtingen en de resultaten van dit onderzoek. Aan de hand hiervan wordt duidelijk in welke mate bepaalde factoren een rol spelen bij sport- en beweegparticipatie van zelfstandig wonende 60-plussers in de gemeente Beverwijk.

Gezondheids- en beweegbeeld

In deze paraaf wordt de volgende deelvraag bediscussieerd: ‘Hoe is het beeld van 60-plussers op het gebied van gezondheid en bewegen?’

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de deelnemers in de wijken ‘Noordwestelijk Tuingebied’ en ‘Meerestein’ hoger zijn opgeleid dan de deelnemers in de wijk ‘Oosterwijk en Zwaansmeer’. Uit voorgaand onderzoek (Van den Dool, Verschillen in sportdeelname tussen gemeenten, 2018) blijkt hoe hoger iemand is opgeleid, hoe beter het gezondheids- en beweegbeeld is dan iemand die lager is opgeleid. Dit komt overeen met de resultaten waaruit is gebleken dat de wijk ‘Noordwestelijk Tuingebied’ een iets hoger gemiddeld gezondheids- en beweegbeeld heeft dan de wijk ‘Meerestein’ en de wijk ‘Meerestein’ weer een iets hoger gemiddeld gezondheids- en beweegbeeld heeft dan de wijk ‘Oosterwijk en Zwaansmeer’. Ook geven de hoger opgeleiden wijken zichzelf een hoger cijfer op het beweeggedrag dan de lager opgeleiden wijk. Ondanks het verschil in opleidingsniveau is het een gering verschil tussen de gemiddeldes van het gezondheids- en beweegbeeld per wijk en is het gegeven cijfer op eigen beweeggedrag ver boven een voldoende in alle drie de wijken. Dit kan verklaard worden doordat alle deelnemers, in elke wijk, aangeven dat zij het belangrijk vinden om te bewegen.

Uit de resultaten blijkt tevens dat het bewustzijn van de voordelen van bewegen en de risico’s van onvoldoende bewegen ook het hoogst in de wijk ‘Noordwestelijk Tuingebied’ is, vervolgens in de wijk ‘Meerestein’ en daarna in de wijk ‘Oosterwijk en Zwaansmeer’. Deze resultaten komen ook weer overeen met voorgaand onderzoek van Van den Dool (2018). Het verschil, in het bewustzijn van, is tussen de wijk van hoger opgeleiden deelnemers en de wijk van lager opgeleiden deelnemers groter. Dit kan te maken hebben met onwetendheid of het niet willen weten. Er is in de afgelopen jaren veel onderzoek gedaan naar de effecten van bewegen voor ouderen, waaruit is gebleken welke voordelen er zijn en welke extra effecten beweging op de algehele gezondheid heeft (Preller, 2020). Tijdens de interviews konden namelijk alle deelnemers, in elke wijk, één of meerdere voorbeelden geven van voordelen van bewegen en risico’s van onvoldoende bewegen. Dit had ook te maken met de ervaring die zij hebben (gehad) betreft gezondheids- en/of lichamelijke klachten. Daarnaast werd de vragenlijst

(32)

31 afgenomen door iemand die er letterlijk naar vroeg. Op die manier kan de deelnemer de vragenlijst niet even snel invullen, maar wordt er echt tijd voor genomen.

Motieven en belemmeringen.

In deze paraaf wordt de volgende deelvraag bediscussieerd: ‘Wat zijn de motieven en belemmeringen van 60-plussers voor sport- en beweegparticipatie?’

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat zowel de motieven als belemmeringen per wijk nauwelijks met elkaar verschillen. Als er wordt gekeken naar de motieven per wijk, is te zien dat de deelnemers in de wijk ‘Noordwestelijk Tuingebied’ vaker een score van 4 of 5 hebben ingevuld. Zoals verwacht is dit ook de wijk met een iets beter gezondheids- en beweegbeeld dan de andere twee wijken, omdat de meeste deelnemers in deze wijk hoger zijn opgeleid. Door middel van de interviews blijkt dat de motieven, per wijk, over het algemeen met elkaar overeenkomen. De meest genoemde motieven hebben namelijk betrekking op het plezier in bewegen en het onderhouden van sociale contacten en de gezondheid. Deze resultaten komen overeen met het onderzoek van Visser, Duijf en Dool (2016) waaruit blijkt dat over het algemeen dezelfde motieven en belemmeringen in deze levensfase wordt benoemd. Want ook de belemmeringen per wijk komen overeen en de meest genoemde belemmeringen hebben betrekking op gezondheids- en/of lichamelijk problemen. Het verschil tussen de wijken is gering.

Opvallend is dat de deelnemers in de wijk ‘Oosterwijk en Zwaansmeer’ iets meer belemmeringen ervaren dan de andere twee wijken. Dit kan te maken hebben met het opleidingsniveau van de wijk, die lager is dan de andere twee wijken, met als gevolg een lager gezondheids- en beweegbeeld. Daarnaast kan de leeftijd van de deelnemers invloed hebben op de ervaring van belemmeringen, aangezien in de wijk ‘Oosterwijk en Zwaansmeer’ meer oudere deelnemers de vragenlijst hebben ingevuld. Uit voorgaand onderzoek is er geconstateerd dat 80-plussers ook zonder beperkingen minder bewegen. In deze generatie speelt mee dat zij niet met sport zijn opgegroeid (Van den Dool, Deelname aan sport en bewegen door ouderen, 2019). Deze groep heeft niet in eerdere jaren ‘sportief’ kapitaal opgebouwd waardoor zij eerder zullen afhaken bij deelname aan een sport- en of beweegactiviteit (Breedveld, 2014). De voorkeur zal dan ook liggen bij andere vrijetijdsbezigheden die zij leuk vinden om te doen. Uit de interviews blijkt ook dat zodra er geen plezier ervaring is, zowel bij sporten/bewegen als bij andere bezigheden, zullen zij de desbetreffende activiteit ook niet meer ondernemen. Het ‘niet leuk vinden’ wordt ook als belemmering ervaren als het gaat om deelname van sport en beweegactiviteiten, dit kan dus ook van grote invloed zijn op het gemiddelde scores van belemmeringen.

(33)

32 Wensen en behoeftes

In deze paraaf wordt de volgende deelvraag bediscussieerd: ‘Wat zijn de wensen en behoeftes van 60-plussers met betrekking op sport- en beweegactiviteit?’

Uit de resultaten van de vragenlijst is naar voren gekomen dat dit overeenkomt met de verwachtingen. In elke wijk is er gemiddeld genomen een neutrale mening over het sporten/bewegen met bekenden of onbekenden, binnen sporten/bewegen en sporten/bewegen in de ochtend. Doordat er per wijk naar het gemiddelde is gekeken van het totaal aantal deelnemers, kan er verder niet op worden ingegaan op individueel niveau. In tegenstelling tot de resultaten uit de vragenlijst kan er worden gekeken naar de resultaten uit de interviews, die ter verdieping en versterking dienen van de vragenlijst.

De gegeven antwoorden, op het sporten/bewegen met bekenden of onbekenden, komen overeen met en versterken de resultaten van de vragenlijst. In de interviews komt in elke wijk naar voren dat de deelnemers zowel de voorkeur geven aan alleen sporten als samen met hun partner/een bekende. De meest genoemde sport/beweegactiviteit betreft fitness. Door deze resultaten valt te concluderen dat zij het niet erg vinden om te sporten met onbekenden, aangezien zij alleen naar de sportschool gaan en daar ook onbekenden mensen tegenkomen. Uit voorgaand onderzoek van Van den Dool (Deelname aan sport en bewegen door ouderen, 2019) komt naar voren dat de grootste groep regelmatig op een serieuze manier wilt sporten, maar niet per se met dezelfde mensen. Deze resultaten komen overeen met de gegeven antwoorden van de deelnemers tijdens de interviews en zij geven ook aan dat de focus ligt bij het bewegen. Naast de focus op bewegen is de gezelligheid en het plezier in bewegen ook erg belangrijk, daarom worden sport/beweegactiviteiten vaak samen ondernomen met bekenden. Hierdoor ligt de voorkeur voor sporten met bekenden en onbekenden erg dicht bij elkaar.

Zodra er tijdens de interviews aan de deelnemers wordt gevraagd naar de voorkeur voor binnen of buiten sporten/bewegen, wordt er in elke wijk het vaakst gekozen voor het ondernemen van buitensporten/activiteiten. Opvallend is dat deze resultaten niet overeen komen met de resultaten uit de vragenlijst. Dit kan verklaard worden doordat er tijdens de interviews wordt aangegeven dat de voorkeur voor buiten sporten/bewegen erg beïnvloed wordt door het weer. Dat de weersomstandigheid een dominantie factor is blijkt ook uit voorgaand onderzoek (Woudstra, 2009), waarbij 65-plussers de invloed aangeven van het weer op het beweeggedrag. Een overeenkomst met het onderzoek van Woudstra (2009) is dat de deelnemers met mooi weer sneller geneigd zijn om te gaan fietsen en te wandelen. Ook wordt er in elke wijk aangegeven dat zij eerder de auto zullen pakken of een binnen activiteit zullen ondernemen zodra het slechter weer is.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit hoeft alleen niet altijd te lijden tot ervaringen van eenzaamheid omdat een goed sociaal netwerk er alsnog voor kan zorgen dat ouderen die minder mobiel zijn alsnog het

Maar daarnaast proberen wij ook te werken aan de naamsbekendheid van Zwolle (6) , en daar is PEC Zwolle natuurlijk een hele goede partner in, ook omdat PEC Zwolle de naam

The research highlighted that the centre managers who are based in support centres, as reported by the Department of Basic Education in the 2011 – 2025 Technical Report (see

Steeds meer studies laten zien dat de omgeving een grote invloed heeft op de leefstijl van mensen.. Naast de fysieke omgeving speelt bij mensen de sociale om- geving een

In de tweede conditie was de sociale norm gemanipuleerd door de respondenten onder andere de volgende zin te laten lezen: ‘de mensen die om je geven, zoals vrienden en familie,

Volgens Van Riel (1992) kan met een krachtige, overtuigende corporate identity een bedrijf veel bereiken bij zijn diverse doelgroepen. Voordelen van een krachtige

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor