• No results found

Lodewijk Napoleon: Vader der Ongelukkigen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Lodewijk Napoleon: Vader der Ongelukkigen"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MEL VAN DREVEN

S44218844

BACHELORWERKSTUK

(2)

Inhoudsopgave

Samenvatting p.2

Inleiding p.3

Pijlers van de watersnoodliteratuur p.4 - Vast beeldrepertoire - Rolmodellen - Liefdadigheid - Herinneringscultuur Historische context p.7 - De overstroming van 1809 - Lodewijk Napoleon

Analyse van Bij den watervloed van 1809 p.10 Analyse van Dichttafereel van den winter, storm en p.13 overstroomingen van den jare 1809

- Eerste zang - Tweede zang - Derde zang

Watersnoodliteratuur p.20

- Bij den watervloed van 1809

- Dichttafereel van den winter, storm en overstroomingen van den jare 1809

Conclusie p.22

Discussie p.24

Bibliografie p.25

(3)

Samenvatting

Van 1806 tot 1810 heerste koning Lodewijk Napoleon in Nederland. Tijdens deze periode heeft Nederland drie grote rampen moeten incasseren: de buskruitramp van Leiden (1807), de overstroming van Zeeland (1808) en de overstroming van Gelderland (1809). Lodewijk Napoleon hielp ons land door deze catastrofes heen door zowel emotionele als financiële steun te bieden. Hier ontving hij veel lof voor in gedichten over de rampen. Maar er waren ook schrijvers die gebruik maakten van de rampen om kritiek te uiten in hun literatuur op het Franse bewind. Volgens hen werden de rampen zelfs veroorzaakt door het afhankelijke karakter van Nederland. In dit onderzoek zullen twee gedichten worden vergeleken waarin de auteurs zich uiten over de overstroming van 1809 en de rol van Lodewijk Napoleon hierbij.

(4)

Inleiding

‘In geen land ter wereld is de strijd tegen het water zo eeuwenoud en tegelijkertijd nog steeds zo actueel, als in Nederland'.1

Al sinds het begin van de geschiedenis van Nederland hebben de bewoners moeite met het water in bedwang te houden. Onze geschiedenis wordt gekenmerkt door veel grote

overstromingen. Denk aan de Sint-Luciavloed van 1287, de Sint-Felixvloed van 1530, de Kerstvloed van 1717 of recenter de evacuatie van het Rivierenland in 1995. Maar ook tegenwoordig is de strijd tegen het water nog niet gestreden (Zuidweg, 2018). Door de

klimaatverandering blijft de zeespiegel stijgen. De historische en culturele benadering van het onderzoek naar rampen is echter pas de laatste jaren meer in beeld gekomen (Jensen, 2018, p.10). Door dit onderzoek naar rampen is duidelijk geworden dat rampen pure natuurrampen niet bestaan. Deze rampen zijn een samenspel tussen mens en natuur en ontstaan op het snijvlak van de natuur en cultuur (Juneja & Mauelshagen, 2007, p.14). Daarnaast krijgt een ramp, zoals een overstroming, pas aandacht wanneer deze wordt opgepikt door de media. Rampen hebben altijd sociale en culturele invloed, omdat rampen pas bestaan door

waarneming van de mens (Juneja & Mauelshagen, 2007, p.5). In dit onderzoek zullen twee gedichten over de overstroming van 1809 tussen Rijn, Maas en Waal en de rol van koning Lodewijk Napoleon bij deze overstroming inhoudelijk nauwkeurig worden geanalyseerd. Daarnaast worden deze twee gedichten ook vergeleken met elkaar. Aan de hand van de analyses van de gedichten wordt geprobeerd om een antwoord te formuleren op de volgende onderzoeksvraag: ‘Welk beeld wordt er geschetst van koning Lodewijk Napoleon in de poëzie over de overstroming van 1809?’ De gedichten die geanalyseerd zullen worden zijn Bij den watervloed van 1809 van Frans Adam de Hartogh en Dichttafereel van den winter, storm en overstroomingen van den jare 1809 van Ambrosius Justus Zubli. Deze twee gedichten zijn gekozen, omdat de auteurs een verschillende visie geven op de heerschappij van de Fransen in 1809.

Eerst zal meer informatie worden gegeven over de pijlers van de watersnoodliteratuur, dan volgt de historische context van de overstroming van 1809. Er zal verder worden gegaan met de analyses van de gedichten en worden afgesloten met een vergelijkende conclusie.

(5)

Lang voor de 21e eeuw was er al veel intellectuele interesse in natuurrampen (Schenk, 2007,

p.10). Rampen, zoals branden of overstromingen, kregen veel literaire aandacht. Dit was ook het geval bij de overstroming van 1809 in Gelderland. Auteurs grepen de kans om hun kritiek te uiten op de Franse heerschappij tijdens de commotie van de overstroming (Jensen, 2016, p. 161). Naast deze teksten was er echter ook ruimte voor veel positievere teksten over Lodewijk Napoleon. Hij had namelijk direct opgetreden bij de crisis. Hij kwam persoonlijk langs bij de slachtoffers, doneerde een grote geldsom en zette landelijke hulpacties op (Bosch, 2007, p. 115). Door te handelen tijdens de nasleep van de overstroming, kreeg Lodewijk Napoleon veel respect van de Nederlandse bevolking. Dit leverde hem een positief imago op in de literatuur (Jensen, 2016, p. 161).

Overstromingen waren belangrijk in het creëren van een wij-gevoel. Dat wij-gevoel is al eeuwenoud, vanaf de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) krijgt het Nederlandse natiebesef duidelijke vorm (Jensen, 2018, p. 12). Door de opstand van wij, de Nederlanders, tegen zij, de Spanjaarden, werd een sterk saamhorigheidsgevoel opgeroepen. Dit wij-gevoel blijft zich onder de Nederlanders ontwikkelen wanneer zij worden geannexeerd door de Fransen, want dan hebben de Nederlanders weer een gezamenlijke vijand. In de watersnoodliteratuur is het water de grote vijand en ook deze vijand wordt ingezet om het wij-gevoel te vergroten (Jensen, 2018, p. 12-13). Volgens Jensen (2018) steunt het wij-gevoel in de

watersnoodliteratuur op vier pijlers: het vaste beeldrepertoire, rolmodellen, liefdadigheid en de herinneringscultuur. Deze zullen hieronder worden toegelicht.

Vast beeldrepertoire

Bij de literatuur over rampen horen drie terugkerende populaire motieven:

huiveringwekkende scenes, wonderbaarlijke reddingen en de Godsdienstige moraal. Tijdens overstromingen waren mensen getuige van de meest vreselijke situaties zoals weggeslagen woningen, ronddrijvend vee en verdrinkende mensen. Schrijvers gaven van deze

afschuwelijke tafrelen uitgebreide beschrijvingen in hun literatuur. De watersnoodliteratuur was vol emotie en speelde sterk in op het gevoel van de lezers door de angst en het verdriet tijdens zo’n overstroming in beeld te brengen.

Naast de afgrijselijkheid van de ramp, was er in de watersnoodliteratuur ook ruimte voor een lichtpuntje: de wonderbaarlijke redding. In veel gedichten komt een drijvend wiegje voor met een pasgeboren baby.

(6)

Vervolgens wordt die baby dan op heldhaftige wijze gered van de verdrinkingsdood. Of juist oude mannen en vrouwen die worden gered door hun maagdelijke kinderen. Deze bijzondere reddingen moesten de lezer overtuigen van de genadigheid van God.

Het beschrijven van huiveringwekkende scenes en de wonderbaarlijke reddingen leiden uiteindelijk tot een hoger doel, namelijk de Godsdienstige moraal. Gods hand was namelijk overal zichtbaar (Zuidweg, 2018). Het publiek moest begrijpen dat God de mensheid straft om haar zonden, de ramp was dus een waarschuwing dat de mensen godvruchtiger moeten leven. Mocht de mensheid hier geen gehoor aan geven, dan zouden er in de toekomst wel eens ergere rampen kunnen voorkomen. En wat lag er in Nederland het meest voorhanden? Water natuurlijk!

Rolmodellen

Naast het vaste beeldrepertoire, vroeg de watersnoodliteratuur ook om rolmodellen. Dit waren personages in de teksten die optraden als ware helden of heldinnen. Die personages

fungeerden als een rolmodel voor de lezers of toehoorders. Iedereen kon in de literatuur een rolmodel zijn, maar vooral de Nederlandse vorsten en vorstinnen speelden een belangrijke voorbeeldrol. Lodewijk Napoleon start tijdens zijn regeerperiode de traditie om emotionele en financiële hulp te bieden aan de slachtoffers van overstromingen. Veel Nederlandse koningen en koninginnen volgen later zijn voorbeeld. Zelfs onze huidige koning, Willem-Alexander, heeft zich actief ingezet bij het Nederlandse waterbeheer (De Volkskrant, 2013). Later in deze tekst zal er meer informatie worden gegeven over het optreden van Lodewijk Napoleon bij de rampen tijdens zijn regeerperiode.

Liefdadigheid

De literatuur over de rampen werd vaak uitgegeven om verkocht te worden ten behoeve van de slachtoffers. De opbrengst van de teksten werd dan gedoneerd aan de dorpen die hadden geleden door de overstroming. De teksten waren dus bedoeld om in te spelen op de

Christelijke naastenliefde, een typisch Nederlandse eigenschap volgens de

watersnoodliteratuur. In principe werd liefdadigheid bij rampen alleen lokaal opgezet. Toen auteurs ook teksten gingen schrijven waarin ze de Nederlanders oproepen om barmhartigheid te tonen aan hun medemens, werden de inzamelingsacties al veel grootser opgezet. Maar de inzet van Lodewijk Napoleon bij rampen had de grootste invloed op de nationale aanpak van de nasleep van zo’n ramp. Hij coördineerde de hulptroepen, doneerde zelf geld en daarnaast zette hij inzamelingsacties op.

(7)

Zo werd bij de nationale inzamelingsactie voor de overstroming van 1809 985.000 gulden opgehaald (nu: 7,2 miljoen euro) (Ewijk, 1809, dl.2, 354)

Herinneringscultuur

De laatste pijler, herinneringscultuur, speelt een grote rol bij het versterken van het

saamhorigheidsgevoel. De herinneringen aan een gedeeld verleden versterken de groeps- en identiteitsvorming. Het saamhorigheidsgevoel wordt namelijk verhoogd door gebeurtenissen uit het verleden, zoals rampen, wederopbouw, oorlogen en onderdrukkingen. Hier speelt de watersnoodliteratuur ook op in. De herinneringen aan de strijd tegen het water worden opgehaald in gedichten, liederen, jeugdboeken en romans om zo het wij-gevoel te vergoten onder de Nederlanders. Ook werden in de literatuur herinneringen aangepast of vergeten gebeurtenissen aangehaald die aansloten bij de actuele ramp.

Bij de analyses van de poëzie die gemaakt zullen gaan worden in dit onderzoek, worden deze pijlers ingezet om een inhoudelijke structuur in de gedichten te herkennen.

(8)

Historische context De overstroming van 1809

De overstroming van 1809 was een totale catastrofe, een van de ergste overstromingen ooit in Nederland, waarbij 275 mensen om het leven kwamen (Jensen, 2016, p. 159). 15 december 1808 zette een strenge vorst in, wat drijfijs in de rivieren veroorzaakte. Dit drijfijs zorgde voor opkruiingen van ijs in de rivieren, waardoor het water op meerdere plekken snel begon te stijgen. Vervolgens ging het dooien in januari 1809, waardoor het ijs in beweging kwam en op verschillende plaatsen langs de Rijn, Maas en Waal de dijken doorbraken (Vervoorn, 1989). De Betuwe, de Tieler- en Bommelerwaard, het land van Altena, de Vijfherenlanden en de Alblasserwaard stroomden over en velen dorpen gingen verloren (Bosch, 2007, p. 115). De overstroming kwam niet onverwacht, waardoor de bewoners in de gevaargebieden

voorzorgsmaatregelen konden treffen. Toch stierven 275 mensen bij deze catastrofe en verdronken duizenden stuks vee. Minstens duizend huizen werden compleet weggevaagd door het water. Geschat wordt dat 100.000 mensen de vreselijke gevolgen van de overstroming van dichtbij hebben meegemaakt (van der Heijden, 2002).

Lodewijk Napoleon

Op 9 april 1806 overleed stadhouder Willem V. Nederland hoorde inmiddels al tien jaar bij Frankrijk en nu wilde Napoleon Bonaparte een sterker gezag in de Bataafse Republiek. Hij stelde op 5 juni 1806 zijn broer Lodewijk Napoleon aan als Koning van Holland. Vanaf dat moment werd Nederland een koninkrijk, want Lodewijk was de eerste koning van Nederland. Napoleon Bonaparte wilde hiermee hogere belastingen vragen aan de Nederlanders om zijn oorlogen te kunnen financieren. Daarnaast wilde hij jonge Nederlandse mannen gebruiken als soldaten voor zijn legers. Lodewijk kreeg strategisch gezien een belangrijke positie.

Nederland was een sterk handelsland met een goede ligging aan zee en Nederland was de natuurlijke scheiding tussen het vijandelijke Groot-Brittannië en Frankrijk (Jensen, 2016, p. 152).

Ook al was Lodewijk een Fransman, hij handelde vaak vanuit de belangen van Nederland. Hij probeerde de Nederlandse taal te leren en besloot om Nederlands de voertaal te houden binnen de politiek en aan het koninklijk hof. Hij maakte het mogelijk dat onderwijs voor iedereen toegankelijk werd en dat onderwijs verplicht werd. Om op bestuurlijk gebied meer duidelijkheid te creëren voerde hij een Burgerlijk Wetboek en Lijfstraffelijk Wetboek in.

(9)

Ook op cultureel gebied zette Lodewijk zich voor Nederland in. Hij richtte het Koninklijk Museum op, dat wij nu kennen als het Rijksmuseum, en de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag.

Tijdens de regeerperiode van Lodewijk Napoleon kreeg Nederland drie grote rampen te verduren: de buskruitramp van Leiden (1807), de overstroming in Zeeland (1808) en de overstroming in Gelderland (1809). Bij alle drie de catastrofes toonde Lodewijk zich als een ware vorst, een vader van het volk, die zich volledig inzette om de slachtoffers te helpen (Jensen, 2018, p.27). Dit deed hij door ten eerste grote geldbedragen te doneren, goederen te schenken en door nationale inzamelingsacties op te zetten (Vervoorn, 1989). Maar hij deed meer, hij stelde paleis Huis ten Bosch open voor slachtofferhulp, hij bemoeide zich met de zorg voor de dijken en hij bracht persoonlijke bezoeken aan de rampgebieden. Dat laatste was misschien wel het meeste cruciale voor zijn imago. Hij sprak met de slachtoffers van de ramp en met de nabestaanden en toonde hiermee zijn medeleven (Jensen, 2018, p.28). Door zijn grote betrokkenheid bij deze catastrofes kreeg hij ook wel de bijnaam ‘vader der

ongelukkigen’ (Amsenga & Dekkers, 2006).

Met zijn handelen tijdens de rampen pakte Lodewijk de kans om zich neer te zetten als een ware vader van het volk en een betrokken koning van de Nederlanders. Hier ontving hij dan ook veel lof voor in de watersnoodliteratuur, want de bevolking had zijn acties natuurlijk ook gezien (Jensen, 2016, p. 152). Daarentegen waren er ook veel schrijvers die deze rampen gebruikten om hun zorgen te uiten over het Franse bewind. Volgens hen was de politieke situatie de reden dat we drie rampen in drie jaar over ons heen kregen (Jensen, 2018, p. 29). De intellectuele aandacht voor natuurrampen gaat veel verder terug dan de rampen- en

nationalismestudies (Schenk, 2007, p. 10). Zo ook rond de overstroming tussen Rijn, Maas en Waal in 1809. Schrijvers maakten gretig gebruik van de extremiteiten rond de ramp. Zo werden pamfletten en gedichten geschreven om geld in te zamelen voor slachtoffers en er werden donatieregisters bijgehouden. Daarnaast werden ook politiek gekleurde teksten geschreven over het geweldige optreden van koning Lodewijk tijdens de overstroming.

(10)

De koning had tijdens de overstroming van 1809 de kans gepakt om zich te presenteren als een ware vader van de Nederlandse bevolking door financiële en emotionele hulp te bieden toen dat het hardst nodig was.

Daarentegen waren er ook schrijvers die hun kans pakten om teksten te schrijven met veel commentaar op het onderdrukkende Franse bewind. De drie grote rampen tijdens de regeerperiode van Lodewijk Napoleon waren volgens hen direct te wijten aan de politieke situatie in het afhankelijke Nederland (Jensen, 2016, p. 152). Het gedicht Bij den watervloed van 1809 zal zich aansluiten bij deze negatieve opvatting over het Franse bewind.

Dichttafereel van den winter, storm en overstroomingen van den jare 1809 juist niet. In dit gedicht wordt uitgelegd waarom Lodewijk Napoleon zo’n goede vader is voor Nederland.

(11)

Analyse Bij den watervloed van 1809

Het gedicht Bij den watervloed van 1809 is geschreven door Frans Adam de Hartogh. Hij was een dichter die leefde aan het einde van de zeventiende eeuw en begin van de achttiende eeuw. De Hartogh was lid van de gemeenschap ‘Kunstliefde spaart geen vlijt’. Bij den watervloed van 1809 gaat over de vreselijke overstroming in Gelderland in 1809. Dit gedicht heeft de Hartogh voorgedragen op 2 maart 1809 aan zijn medeleden van ‘Kunstliefde spaart geen vlijt’ in Den Haag. Dit gedicht bestaat uit acht pagina’s, met eenentwintig strofes. Op de eerste pagina staan twee strofes en op de laatste pagina staat maar één strofe. Verder zijn alle pagina’s opgedeeld in 3 strofes. Iedere strofe bestaat uit tien versregels en iedere versregel is opgebouwd uit acht, negen of tien lettergrepen. Dat betekent dat het gedicht is geschreven in gebonden verzen. Bij den watervloed van 1809 gaat grotendeels over de vreselijke gevolgen van de ramp, hoe de mensen lijden door het sterke water en wat er allemaal verloren gaat door de ramp. De Hartogh sluit het gedicht af met een aanprijzing van onze geweldige natie en hij geeft daarbij kritiek op het Franse regime.

Het gedicht wordt erg bombastisch geopend door twee versregels met uitroepen. Vervolgens legt de Hartogh uit hoe de overstroming is ontstaan, namelijk door de strenge vorst. Hij geeft dan een metaforische beschrijving van de storm: ‘De stroomen doet in ijs hervormen, Terwijl ons hart in traanen smelt’ (De Hartogh, 1809, p.1).

De Hartogh gaat verder met de gevolgen van de storm, opgebouwd in een climax. Eerst wordt uitgelegd wat de storm doet met het land en de natuur, daarna hoe de storm de landbouw en het vee verwoest en als derde hoe de mens wordt geraakt door het water. Op pagina 3 sluit hij deze climax af met een conclusie: het water neemt alles mee.

‘Verzinkt men; - zelfs geheele Dorpen, Bezwijken in den naarsten nacht, Bedolven door de waterstroomen!

Niets kan ’t geweld des vloeds betoomen,…’(De Hartogh, 1809, p.3).

Dan is de eerste pijler van de watersnoodliteratuur te herkennen in het verhaal van de Hartogh, het vaste beeldrepertoire. Er bezwijken een oude grijze man en een jong kindje, beide kwetsbare personen en daardoor des te triester dat zij worden opgeslokt door het water. Maar het wordt nog treuriger, een vader hoort zijn kinderen kermen, hij wil ze redden, maar hij vindt zelf de dood.

(12)

Direct na deze trieste gebeurtenissen brengt de Hartogh een rolmodel in beeld. Een jong, maagdelijk meisje dat haar moeder door het water draagt. Dit doet zij vanuit kinderliefde en zonder angst. Na deze heldhaftige redding, redt ze ook nog twee anderen uit het water. Bij haar poging om een derde persoon te redden, verdrinkt zij zelf. In dit gedicht is geen wonderbaarlijke redding te vinden, maar het meisje dat dient als rolmodel lijkt wel op te treden uit naastenliefde. Na haar verdrinking volgt nog een strofe over de grootsheid van deze overstroming, waarna God wordt aangesproken:

‘O God! Schiet toe! gij kunt nog helpen, Die ’t water afmeet met een’ span! Gij wenkt en doet de vloeden stelpen,

Gij redt als niemand redden kan’ (De Hartogh, 1809, p.4).

In ruim twee pagina’s legt de Hartogh uit waarom God de Nederlanders hulp moet bieden, hoe vreselijk de storm is die de Nederlanders moeten verdragen en hoe uitgeput zij hierdoor zijn. De Hartogh vraagt God zijn mildadigheid en vergiffenis. Als het gedicht bijna ten einde is, gooit de Hartogh het over een andere boeg. Hij uit namelijk zijn lof op ‘de eertijds

vorstelijke HAAG’ ofwel de oude stadhouders. Zij zijn verjaagd door de Fransen, waardoor Nederlands heil verzonken is. Daarbij vergroot hij nog eens uit hoe groots Nederland is:

‘Wat Natie is aan ons gelijk?

Gloor HOLLAND aan de azuuren wolken! Bewonderd – door al ’s aardrijks volken!

Bewonderd – door het Hemelrijk’ (De Hartogh, 1809, p.7).

Dit citaat brengt duidelijk de mening van de Hartogh naar voren: onze natie is zeer groots! Met zo’n uitspraak wordt dan ook geprobeerd om de saamhorigheid onder de Nederlandse bevolking te versterken. De andere naties, met name Frankrijk, worden afgebeeld als de gemeenschappelijke vijand van Nederland, waardoor het wij-gevoel wordt vergroot. De Hartogh maakt dus geen gebruik van herinneringen om het wij-gevoel te vergoten, maar hij doet dit vooral door te laten zien hoe sterk wij zijn als natie. Dit gedicht van De Hartogh zou bij andere toekomstige rampen wel kunnen hebben gediend als herinnering aan een vreselijke overstroming om zo de saamhorigheid te vergroten onder de bevolking.

(13)

De Hartogh benoemt nergens expliciet wat hij van Lodewijk Napoleon vindt of hoe hij denkt over het Franse bewind. Toch geeft hij duidelijke kritiek op de heerschappij van de Fransen, want het ondergaan van de glorie van Nederland hangt duidelijk samen met het verdrijven van onze eigen Hollandse bevelhebbers. In die tijd werd Lodewijk gezien als een volgeling van zijn broer Napoleon Bonaparte, want Lodewijk was enkel koning door de aanstelling van zijn broer (Jensen, 2016, p.154). De felle kritiek die de Hartogh dus levert op het Franse bewind is dan ook te zien als kritiek op Lodewijk Napoleon, hij is ten slotte een van hen. Bij de

beschrijving van de ramp heeft de Hartogh ook niet gesproken over de bezoeken of de

liefdadigheidsacties van Lodewijk Napoleon. Het feit dat hij hier geen aandacht aan besteedt, lijkt ook op een teken van afkeer tegen de Franse koning.

Na deze kritiek sluit de Hartogh zijn gedicht af met nog een laatste strofe die gericht is tot God. Hij vraagt God om het Nederlandse volk te omarmen en hij vraagt om een betere toekomst: ‘Behoud! Behoud! ons Vaderland’ (De Hartogh, 1809, p.8).

(14)

Analyse van Dichttafereel van den winter, storm en overstroomingen van den jare 1809 Ambrosius Justus Zubli was een dichter die leefde van 1751 tot 1820. De gedichten die hij heeft uitgegeven zijn erg nationalistisch gericht. Naast het gedicht Dichttafereel van den winter, storm en overstroomingen van den jare 1809, schreef hij ook een gedicht over de buskruitramp van Leiden (1807), een zang aan het Bataafse Volk en een lied gewijd aan koning Lodewijk Napoleon (Branden & Frederiks, 1888). Niet alleen was Zubli dichter, ook was hij actief binnen de politiek. Zo was hij in 1796 lid der Nationale Vergadering, een wetgevend orgaan dat wordt gezien als de eerste democratisch gekozen nationale

volksvertegenwoordiging. Ambrosius Justus Zubli behoorde tot de gematigde partij en pleitte voor gelijkberechtiging van de Joden en voor de afschaffing van de heersende kerk (ter Laan, 1952).

Dichttafereel van den winter, storm en overstroomingen van den jare 1809 bestaat uit drie zangen die in totaal 67 pagina’s beslaan. Deze zangen kunnen als afzonderlijke gedichten worden gelezen, aangezien iedere zang een ander aspect van de ramp belicht. Het eerste gedicht richt zich voornamelijk op de ontwikkeling van de overstroming en de spanning die heerst rond de ramp. Het tweede gedicht gaat over de schade die het water aanricht en de narigheid die is ontstaan door de overstroming. Het laatste gedicht heeft als hoofdthema God, waarbij God wordt aangesproken en bedankt, maar ook de slachtoffers van de ramp worden aangesproken en aangespoord om weer vertrouwen te hebben in God.

Alle drie de zangen zijn opgebouwd uit strofes van vier versregels, waarbij telkens de eerste en de derde regel bestaan uit acht of negen lettergrepen en de tweede en vierde regel uit dertien lettergrepen. Dat betekent dat ook dit gedicht, net als Bij den watervloed van 1809, is geschreven in gebonden verzen. In de introductie van het gedicht wordt verteld dat het gedicht opgedragen hoort te worden met muzikale ondersteuning. De gebonden verzen zullen dan zorgen voor een samenvallende ritmiek met de melodieën. De afsluiting van het eerste en het derde gedicht wijken alleen af van dit metrum, aangezien zij eindigen in een lied dat door het koor gezongen wordt.

Op het voorblad van het gedicht is een citaat te vinden van De Geuzen. Dit citaat geeft ten eerste het motto van het gedicht weer: Godvruchtigheid. Daarnaast is dit citaat ook gebruikt om de geleerdheid van de dichter te tonen. Na dit citaat legt Zubli uit dat de gedichten opgedragen horen te worden uit liefdadigheid, een van de pijlers van de watersnoodliteratuur.

(15)

Daarna licht hij toe dat de vreselijke ramp van 1809 een jaar achter ons ligt, maar dat het momenteel weer winter is. Nederland kan opnieuw getroffen worden door zo’n ramp en de Nederlandse bevolking is dus niet veilig (Zubli, 1810, p. 7). Ook wordt aangegeven dat de goede koning Lodewijk alle lof verdient, wegens zijn handelen uit volksliefde tijdens deze rampenperiode (Zubli, 1810, p.8). De toelichting bij het gedicht wordt afgesloten met een aanroep van God, want God heeft de teugels van het heelal in zijn handen en heeft daarmee voor de verlossing van de overstroming gezorgd.

Bij deze analyse van Dichttafereel van den winter, storm en overstroomingen van den jare 1809 ligt de nadruk op de tweede zang, aangezien deze zang zich het meest focust op de gebeurtenissen tijdens de overstroming van 1809 en het handelen van koning Lodewijk Napoleon tijdens deze ramp.

Eerste zang

De eerste zang van het gedicht geeft een introductie over de eerdere rampen in Nederland. Zo wordt koning Lodewijk Napoleon benoemd als held door zijn optreden bij de Buskruitramp van Leiden (1807). Bij deze ramp kwamen 151 mensen om het leven en er vielen zo’n 2000 gewonden. Veel huizen waren weggeslagen door de ontploffing en een groot deel van de stad was verwoest (Jensen, 2016, p.154). Zo’n heftige ramp was natuurlijk een vreselijke

gemeenschappelijke gebeurtenis, maar hierdoor kon wel het saamhorigheidsgevoel onder de bevolking worden vergroot. De Buskruitramp waren ze met elkaar te boven gekomen, dat zou hen bij deze ramp weer lukken. Daarbij wordt Lodewijk aangehaald als held bij deze

gebeurtenis door zijn menslievende optreden, waardoor hij dient als een rolmodel. Na de introductie over de Buskruitramp wordt de naderende overstroming beschreven, wat zorgt voor een dreigende sfeer in het gedicht. De Nederlanders hebben niet door wat voor een onheil hen te wachten staat:

‘De lucht wordt zwart. De zon gaat schuil,

Als wilde zij den ramp, aan aarde en zee beschoren, Het brullen, jammren en gehuil,

(16)

Vervolgens barst de krachtige storm los, wat wordt beschreven in drie pagina’s. De ernst en kracht van de overstroming wordt dan ook metaforisch beschreven, door bijvoorbeeld een vergelijking te maken met dieren, zoals een bloeddorstige leeuw, een woeste stier, en een wrede gier:

‘Hij werpt zich, als een woeste stier,

Geprangd door heeten dorst, op ’t bruischend stroomnat neder, En scheurt, gelijk een wreede gier,

Het glinstrend ijs van een, en scheurt het heen en weder’ (Zubli, 1810, p.21). Onder de Nederlanders heerst inmiddels angst en verwarring en alle burgers roepen elkaar toe: ‘de dijk is doorgebroken!’ (Zubli, 1810, p. 23). Vanaf dat moment is er weinig te doen, het water blijft maar komen, want niets kan deze sterke stroom bedwingen. In de laatste strofe roept Zubli de mensen aan om te vluchten:

‘Vlucht! Bergt u! redt uw have en vee!

Redt echtgenoote en kroost! Beklimt geboomte en daken! Ik zie slechts ééne holle zee …

Zij nadert reeds uw’ hulp, en doet haar’ bindten kraken!’ (Zubli, 1810, p.24).

Na deze noodoproep volgt de afsluitende zang van het eerste gedicht. De zang wordt geopend door een strofe van vier versregels waarin God om hulp wordt gevraagd: ‘O God! Red Land en Volk, of alles wordt verzwolgen!’ (Zubli, 1810, p. 25). God is het onderwerp van deze afsluitende zang. Zo wordt eerst aan het publiek uitgelegd dat de grootsheid en de goedheid van God ongekend is. De mensen zullen daarom God beter moeten eren, want het heelal gehoorzaamd aan God. Het koor eindigt de zang en spreekt in de laatste twee strofes God direct aan. Er wordt God gevraagd om medelijden te hebben met de ellende van de slachtoffers en of God de Nederlanders kan behoeden voor de storm.

Tweede zang

Het gedicht gaat verder met een beschrijving van de omgeving, alles is ijs, het lijkt volgens Ambrosius Justus Zubli wel alsof hij zich bevindt aan de IJslandse kust. Het water heeft voor enorme verwoestingen gezorgd, de mensen hebben honger en ze hebben het koud. Zubli roept de mensen op om op te staan en elkaar te helpen uit naastenliefde. Om zijn verhaal kracht bij te zetten, haalt hij een aantal helden aan, zoals Aeneas en Wolthemade. Aeneas heeft namelijk zijn oude vader uit het brandende Troje gedragen en heeft daarmee zijn vaders leven gered. Wolthemade heeft veertien Nederlandse zeelieden gered bij een schipbreuk voor de kust van Kaapstad en is bij deze reddingsactie zelf om het leven gekomen.

(17)

Deze heldenfiguren dienen als rolmodellen voor het publiek, een pijler van de

watersnoodliteratuur, want Zubli roept de mensen op om een voorbeeld te nemen aan deze dappere mannen. De volgende pijler van de watersnoodliteratuur volgt direct na de eerste, namelijk het vaste beeldrepertoire. Er worden personages beschreven, zoals een zwangere vrouw en een oude man, die al helemaal hulpeloos zijn tegenover de kracht van het water:

‘Schiet toe… helpt… redt… verkwikt… vertroost!...

Neemt aan deez’ Moeder met haar’ Zuigeling in de armen… Die zwangre Vrouw… dit hulploos Kroost…

Deez’ Grijsaard… laat niet één’ om redding vruchtloos karmen!’ (Zubli, 1810, p. 33). Na deze strofe volgen er nog twee strofes waarin beschreven wordt hoe de mensen en dieren wanhopig vechten tegen de hoge golven. Deze vreselijke situaties worden beschreven om de lezers of toehoorders te overtuigen van de invloed van God die overal zichtbaar is. Het is dan ook geen toeval dat Zubli zijn gedicht vervolgt met een aanroeping van God.

Het verhaal gaat verder met de verwoestingen die de overstroming heeft aangericht. Overal zitten mensen op daken, bomen en balken, want de huizen en schuren zijn vernield. Alle getroffen gebieden worden aangehaald: de Betuwe, de Thielerwaard, de Veluwe, Gelderland in zijn geheel en Slot Loevestein, alles is ten prooi gevallen aan het ijs, de storm en de vloed (Zubli, 1810, p. 39). Aangezien veel land verwoest is, roept Zubli de burgers op om moedig te zijn en samen in actie te komen, in plaats van te vrezen voor het water:

‘Op, Burgers! ’t hart, dat in u klopt,

Gloeit voor uw Stad en Land; gij moet iets grootsch verrichten: De gapende afgrond moet gestopt;

Of zou voor een’ Romein een Batavier ooit zwichten?’ (Zubli, 1810, p.40).

Dan is het tijd voor een lichtpunt in alle tegenspoed, er is namelijk gejuich te horen door de komst van koning Lodewijk Napoleon:

‘Maar, welk gejuich klinkt mij in ’t oor?

Van waar, bij zoo veel wee, dit blijk van vreugdbetooning? Of breekt een dam of dijk weer door?...

Neen; ’t is ’s Volks welkomsgroet aan zijn geliefden Koning’ (Zubli, 1810, p.41). Er heerst ontzettend veel vreugde onder het Nederlandse volk door de komst van de koning en dat steekt Zubli niet onder stoelen of banken. Hij schrijft dertien strofes vol lof over Lodewijk Napoleon. De koning is ontzettend dapper geweest tijdens de ramp, Zubli vergelijkt Lodewijk met een adelaar die geen enkel doodsgevaar vreest.

(18)

Lodewijk heeft zijn veilige paleis achter zich gelaten om het volk te troosten en te redden, waardoor hij zich toont als een ware vader van het volk. Vervolgens lijkt Lodewijk in te worden gezet als een rolmodel voor het lijdende volk. Hij wordt namelijk neergezet als een ware held door hem te vergelijken met drie grote namen uit de geschiedenis, de Romeinse helden Caesar en Titus en de Hollandse held Gijsbrecht.

‘Trok César naar den Britten strand

Op ’t bruischend pekelnat, door zelfbelang gedreven; Gij waagt om ’t heil van Nederland,

In storm, door schotsen ijs, slechts in een boot, uw leven’ (Zubli, 1810, p.43).

Maar dit is nog niet genoeg erkenning voor de dappere vorst. Zubli schrijft dat Lodewijk een plekje heeft veroverd in de harten van de Nederlanders door zich moedig en deugdig te gedragen in tegenstelling tot andere vorsten die over lijken gaan. In de laatste strofe van de tweede zang wordt nog een vergelijking gemaakt met Caesar en Titus:

‘U dreigt, als Titus, geen gevaar,

Gij hebt geen Brutus dolk, als César, ooit te vreezen. Uw Raad strekt u ten beukelaar,…

Het gansche Hollands Volk wil uw beschermer wezen’ (Zubli, 1810, p.44).

Lodewijk Napoleon heeft dus niets te vrezen, zijn volk zal er voor hem zijn, zoals hij klaar heeft gestaan voor zijn volk in de zwaarste tijden.

Derde zang

De derde zang laat de overstroming en Lodewijk meer achter zich en is juist gericht op de aanwezigheid van God. Het eerste deel van het gedicht gaat over de verspreiding van de Godsdienst onder het volk: ‘De Godsdienst daalt uit d’oppertrans! Zij spreekt; haar’ taal klinkt schoon; men leen’ haar hart en ooren!’ (Zubli, 1810, p.50). Vervolgens wordt het volk in het gedicht aangesproken. Gods goedheid was ver te zoeken bij de overstroming, maar wat heeft dat veroorzaakt? De Nederlanders zullen bij zichzelf na moeten gaan of zij wel hebben geleefd volgens de wetten van God. God is namelijk een alziend oog, de alwetendheid, dus hij krijgt alle daden van de mensen nauwkeurig mee. Daarnaast is God de ‘Schepper der Natuur’ (Zubli, 1810, p.52). Dat betekent dat hij het aardse bestaan orde en kracht heeft gegeven. Hij heeft de aarde gevormd en heeft haar water, lucht en vuur gegeven.

(19)

De almachtige God heeft dus ook deze krachtige overstroming gecreëerd, waardoor de mensen zullen moeten knielen voor de macht van God. Al maakt de Schepper het de

Nederlanders soms erg lastig, zoals nu met de overstroming, de mensen zullen trouw aan hem moeten blijven volgens Zubli:

‘Blijf gij uw God en Heiland trouw!

Wat staatsorkaan dan ook u boven ’t hoofd moog’ drijven, Al schokte zelfs uw Rijksgebouw,

Het zal bevestigd zijn en Neerland – Neerland blijven’ (Zubli, 1810, p.54).

Ambrosius Justus Zubli spoort de slachtoffers van de overstroming aan om dapper te blijven, ook al heeft de vloed bij hen de hoop, troost, steun en levenslust verwoest. Het Nederlandse volk mag de moed niet opgeven, want iedere tegenslag die God geeft, is een tegenslag die God zal helen. Het gedicht wordt vervolgd met een vergelijking tussen de overstroming en de rampen in andere landen. Heel de wereld krijgt namelijk te maken met zware rampen, zoals oorlogen, branden, bergen sneeuw en uitbarstende vulkanen. Ook in andere landen worden huizen vernield en vloeien bloed en lijken (Zubli, 1810, p. 57).

De Nederlanders mogen van geluk spreken dat zij niet te maken hebben gekregen met legerbendes die compleet ontaard zijn van menselijkheid. De Nederlanders moeten God dankbaar zijn dat het bij een overstroming is gebleven:

‘Sla de oogen neer op uw gewest:

Hoe heerscht de kalmte en rust nog binnen Neerlands palen! Hoe veilig woont elk in zijn vest!

Hoe vreedzaam mag allom de Veldling adem halen!’ (Zubli, 1810, p.58).

Door drie versregels achtereenvolgend met ‘hoe’ te beginnen, is er sprake van zowel een herhaling als een parallelisme. Door te openen met het vraagwoord ´hoe´ bij drie regels zorgt namelijk voor een gelijke zinsopbouw in die drie versregels, ook wel parallelisme. Daarbij wordt er extra nadruk gelegd op de opsomming die in deze zinnen gemaakt wordt.

God heeft de boetezangen van de mensen gehoord uit de huizen en de kerken en heeft vervolgens besloten om de zon te sturen, waardoor al het overstroomde land weer is

opgedroogd. God is dus wel degelijk gunstig gezind geweest en heeft de mensen geholpen bij de overstroming. Dan sluit Zubli zijn derde gedicht af met een keuze voor de getroffenen:

‘Kies nu, mijn dierbre Landgenoot!

Kies tusschen God en Baal! Wiens wet wilt gij betrachten? Kies, tusschen leven en den dood,

(20)

Met de krachtige gebiedende wijs ‘kies’ is hier weer een opsomming opgezet, waarbij ook sprake is van een herhaling en parallellisme. De nadruk wordt gelegd op de keuze die de Nederlanders zullen moeten maken, ze kunnen kiezen tussen God en Baal en daarbij kiezen ze voor vreugde in het leven of voor jammerklachten.

Er volgt nog een zang door het koor dat het gedicht in zijn geheel afsluit. In deze zang wordt het volk aangespoord om weer verder te gaan met het leven. Zij worden verzocht om weer vrolijk te zijn, weer aan het werk te gaan met nieuwe levenslust en weer rust in hun leven te vinden. De keuze die Zubli stelt in de strofe voor de zang wordt uitgewerkt tot een uitgebreid en voornamelijk positief levensadvies in de afsluitende zang.

(21)

Watersnoodliteratuur

De gedichten die in dit onderzoek zijn geanalyseerd, Bij den watervloed van 1809 en Dichttafereel van den winter, storm en overstroomingen van den jare 1809, zijn allebei duidelijke voorbeelden van watersnoodliteratuur. In deze literatuur is het water de grote vijand van de Nederlanders. Deze vijand wordt dan in de literatuur ingezet om het wij-gevoel te vergroten onder de Nederlandse bevolking (Jensen, 2018, p. 12-13). Het wij-gevoel in de watersnoodliteratuur steunt op vier pijlers volgens Jensen (2018), vast beeldrepertoire, rolmodellen, liefdadigheid en herinneringscultuur. Deze vier pijlers zijn bij Dichttafereel van den winter, storm en overstroomingen van den jare 1809 sterker terug te vinden dan bij Bij den watervloed van 1809.

Bij den watervloed van 1809

Het gedicht Bij den watervloed van 1809 bevat sowieso de pijlers rolmodellen en vast beeldrepertoire. In de analyse van dit gedicht is aangegeven dat er een oude grijze man, een jong kindje en een vader, die probeert zijn kroost te redden, worden opgeslokt door het water. Dit zijn kwetsbare personages waardoor het des te triester is dat zij zo hulpeloos om het leven moeten komen. Dit zijn typische voorbeeldpersonages die behoren tot het vaste

beeldrepertoire van de watersnoodliteratuur. De wonderbaarlijke reddingen, die ook passen bij deze pijler, komen niet voor in dit gedicht. Wel wordt in Bij den watervloed van 1809 een rolmodel naar voren gebracht, namelijk een jonge maagd die haar moeder door het water draagt. Zij kent geen angst en redt nog twee andere personen. Wanneer zij de derde probeert te redden, komt zij om het leven. Het meisje treedt op als een heldin waar anderen een voorbeeld aan kunnen nemen.

De andere twee pijlers, liefdadigheid en herinneringscultuur, zijn lastiger te herkennen in het gedicht van de Hartogh. Hij heeft Bij den watervloed van 1809 opgedragen aan de

gemeenschap ‘Kunstliefde spaart geen vlijt’. Het zou kunnen dat de Hartogh het gedicht hier heeft opgedragen ten behoeve van de slachtoffers van de ramp, maar hier is geen bewijs voor gevonden. Er kan dus geen uitsluitend antwoord worden gegeven op de aan- of afwezigheid van de pijler liefdadigheid. Lodewijk Napoleon was een belangrijke pionier op het gebied van slachtofferhulp bij rampen. Liefdadigheid bij rampen werd altijd lokaal opgezet, maar

Lodewijk bracht daar verandering in door nationale inzamelingsacties op te zetten, zelf geld te doneren en hulptroepen aan te sturen. De Hartogh heeft een kritische houding tegenover het

(22)

Voor de pijler herinneringscultuur werden gebeurtenissen uit het verleden in de watersnoodliteratuur ingezet om de saamhorigheid onder de Nederlandse bevolking te vergroten. In dit gedicht wordt wel de saamhorigheid versterkt, maar daar worden geen gemeenschappelijke herinneringen voor gebruikt, wel de gemeenschappelijke vijand. Bij den watervloed van 1809 zou wel een onderdeel kunnen worden van de herinneringscultuur wanneer dit gedicht zou worden ingezet bij toekomstige overstromingen.

Dichttafereel van den winter, storm en overstroomingen van den jare 1809

Het gedicht Dichttafereel van den winter, storm en overstroomingen van den jare 1809 bevat alle vier de pijlers van de watersnoodliteratuur. In dit gedicht worden ook zwakke personages beschreven die hulpeloos zijn tegenover de kracht van het water zoals een zwangere vrouw en een oude man. Gelijk aan het gedicht van de Hartogh vinden er geen wonderbaarlijke

reddingen plaats in het gedicht van Ambrosius Justus Zubli. Zubli roept in zijn gedicht de mensen op om moedig te zijn en elkaar te helpen uit naastenliefde. Om zijn bericht beter over te kunnen brengen, haalt hij Aeneas en Wolthemade aan, twee helden waar de Nederlanders een voorbeeld aan konden nemen. Maar daar blijft het niet bij, in dit gedicht wordt ook een vorst ingezet als rolmodel. Koning Lodewijk Napoleon wordt uitgelicht als held en wordt geprezen om zijn goede optreden tijdens de overstroming. Dit heeft hij enkel gedaan uit volksliefde volgens Zubli en vanuit deze overtuiging moeten ook de burgers elkaar helpen. De derde pijler, liefdadigheid, is terug te vinden in de inleiding bij het gedicht Dichttafereel van den winter, storm en overstroomingen van den jare 1809. In deze inleiding geeft Zubli zelf al aan dat hij dit gedicht heeft geschreven uit liefdadigheid voor de slachtoffers van de ramp. Daarbij legt hij ook uit dat het inmiddels de winter van 1810 is, wat betekent dat Nederland weer onveilig is door het dreigende water en ijs. Hier zet Zubli de ramp van 1809 in als herinnering om het wij-gevoel te vergroten onder de Nederlandse bevolking. Ook in de eerste zang speelt Zubli in op de herinneringscultuur door de Buskruitramp van 1807 aan te halen.

(23)

Conclusie

In Dichttafereel van den winter, storm en overstroomingen van den jare 1809 van Ambrosius Justus Zubli zijn alle vier de pijlers van de watersnoodliteratuur duidelijk te herkennen. In het gedicht Bij den watervloed van 1809 van Frans Adam de Hartogh zijn de pijlers vast

beeldrepertoire en rolmodellen goed te herkennen, maar liefdadigheid en herinneringscultuur niet. Verder komen de gedichten op veel vlakken overeen. Beide auteurs vinden de

overstroming van 1809 een verschrikkelijke ramp en beiden vinden deze ramp belangrijk genoeg om hem grootschalig onder de aandacht te brengen. In de gedichten wordt de overstroming en haar gevolgen met krachtige woorden en veel emoties uitgedrukt. Bij zo´n grote natuurramp waarbij 275 mensen om het leven zijn gekomen, is het ook bijna logisch dat zulk bombastische beschrijvingen worden ingezet. Daarnaast is in zowel Bij den watervloed van 1809 als in Dichttafereel van den winter, storm en overstroomingen van den jare 1809 Godvruchtigheid een belangrijk thema. God is namelijk de almacht, dus hij is de enige die de ellende kan stoppen volgens de Hartogh en Zubli. Beide dichters roepen God dan ook aan in hun gedichten om hem te vragen om mildadigheid. Daarbij spoort Zubli de Nederlanders in zijn gedicht ook actief aan om te leven volgens de wet van God, maar de Hartogh doet dit niet. Door de emotionele beschrijving van de verschrikkingen door het water, de

Godvruchtigheid als belangrijk thema en het (deels) voorkomen van de pijlers zijn beide gedichten te typeren als watersnoodliteratuur.

Toch tonen de gedichten een cruciaal verschil. De aanwezigheid van de Franse heerschappij, en dus ook van Lodewijk Napoleon, tijdens de overstroming van 1809 kon niet buiten beschouwing worden gelaten bij de watersnoodliteratuur. Frans Adam de Hartogh gebruikt zijn gedicht als een platform om zijn kritiek op het buitenlandse bewind te uiten. Dit doet hij niet expliciet, maar juist door onder de aandacht te brengen hoe groots Nederland is. De vorige vorst, van Nederlandse afkomst, draagt eeuwige roem. Helaas is de Nederlandse heil verzonken door de verbanning van deze vorst, wat de Hartogh hopeloos doet treuren. De Hartogh benoemt nergens expliciet wat hij van Lodewijk Napoleon vindt of hoe hij denkt over het Franse bewind. Toch geeft hij duidelijke kritiek op de heerschappij van de Fransen, want het ondergaan van de glorie van Nederland hangt duidelijk samen met het verdrijven van onze eigen Hollandse bevelhebbers door de Fransen. Bij de beschrijving van de ramp heeft de Hartogh ook niet gesproken over de bezoeken of de liefdadigheidsacties van Lodewijk

(24)

Ambrosius Justus Zubli schetst een heel ander beeld van koning Lodewijk Napoleon. Lodewijk is namelijk een ware vorst voor de Nederlanders, die handelt uit volks- en naastenliefde. Verder is de koning ontzettend moedig geweest tijdens de ramp wanneer hij zijn veilige paleis verruilt voor het rampgebied. Hiermee toont hij zich als een ware vader van het volk. Maar dit is nog niet genoeg erkenning voor de dappere vorst. Zubli schrijft dat Lodewijk een plekje heeft veroverd in de harten van de Nederlanders door zich moedig en deugdig te gedragen in tegenstelling tot andere vorsten die over lijken gaan. In ruil hiervoor zal het Hollandse volk zijn beschermer zijn. In het gedicht zijn wel dertien strofes vol lof over de geliefde koning Lodewijk Napoleon opgenomen.

De vraag die in dit onderzoek centraal staat, is: ‘Welk beeld wordt er geschetst van koning Lodewijk Napoleon in de poëzie over de overstroming van 1809?’ Om een antwoord op deze vraag te formuleren, zijn twee gedichten over de overstroming van 1809 geanalyseerd. Deze gedichten behoren allebei tot het genre watersnoodliteratuur. Het eerste gedicht, Bij den watervloed van 1809 van Frans Adam de Hartogh, toont kritiek op de Franse heerschappij en dus ook op de troonbezetting door Lodewijk Napoleon. Onze geweldige natie Holland gaat ten onder door het buitenlandse bewind. Het tweede gedicht, Dichttafereel van den winter, storm en overstroomingen van den jare 1809 van Ambrosius Justus Zubli, toont juist de goedheid en dapperheid van Lodewijk Napoleon. Tijdens de ramp heeft Lodewijk zich gepresenteerd als een ware vader en vorst van het volk, waarvoor hij alle lof verdient. In de gedichten die zijn geanalyseerd voor dit onderzoek worden dus twee totaal verschillende beelden geschetst van koning Lodewijk Napoleon tijdens de overstroming van 1809.

(25)

Discussie

In dit onderzoek is geprobeerd om inzicht te geven in de rol van koning Lodewijk Napoleon tijdens de overstroming van 1809 en het beeld dat hiervan wordt weergegeven in de poëzie over deze ramp. Hiervoor zijn twee tegengestelde gedichten geanalyseerd en vergeleken, maar er zijn nog vele andere gedichten waarin ook een mening wordt gepresenteerd over (het optreden van) Lodewijk Napoleon. Deze studie is dus niet omvangrijk genoeg om een

eenduidig antwoord te formuleren op de onderzoeksvraag: ‘Welk beeld wordt er geschetst van koning Lodewijk Napoleon in de poëzie over de overstroming van 1809?’

Daarbij was Lodewijk Napoleon ook aan de macht tijdens twee andere grote rampen, de Buskruitramp van Leiden (1807) en de overstroming van Zeeland (1808). Ook tijdens deze rampen zette Lodewijk zich actief in voor de slachtoffers. Over deze rampen is natuurlijk ook veel geschreven, waarschijnlijk zowel lovende als kritische literatuur over Lodewijk. Het zou zeer nuttig zijn om ook hier onderzoek naar te doen, om vervolgens een vergelijking te kunnen maken tussen de literatuur over koning Lodewijk Napoleon tijdens alle drie de grote rampen die zich afspeelden tijdens zijn regeerperiode.

(26)

Bibliografie

Amsenga, J., Dekkers, G. (2006). ‘Lodewijk Napoleon. De man die van Nederland een koninkrijk maakte was te Nederlands geworden. In: Historisch Nieuwsblad 1 (2006). Bosch, T. (2007). ‘“’t voornaamste onderwerp in Holland”. De betekenis van koning

Lodewijk voor de nationale waterstaatszorg (1806-1810)’. In: Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 16 (2), 108-119.

De Volkskrant (2013). Willem-Alexander neemt afscheid als ‘waterprins’. In: De Volkskrant (21-03-2013). Geraadpleegd via: https://www.volkskrant.nl/nieuws

achtergrond/willem-alexander-neemt-afscheid-als-waterprins~bb5a44b0/ op 05-05 2019.

Ewijk 1809, dl. 2, 354.

Frederiks, J.G., Branden, van den F. J. (1888-1891). Biographisch woordenboek der Noord -enZuidnederlandsche letterkunde. Amsterdam: L.J. Veen.

Hartogh, de F.A. (1809). Bij den watervloed van 1809.

Heijden, van der C. (2002). ‘De overstromingen van 1809.’ In: NRC Handelsblad (16-03-2002).

Historiek redactie (z.d.). ‘Lodewijk Napoleon (1778-1843) – Koning van Holland.’ In: Historiek. Geraadpleegd via: https://historiek.net/lodewijk-napoleon-koning-holland konijn/75255/ op 04-06-2019.

Jensen, L. (2016). ‘See our Succumbing Fatherland, Overwhelmed by Disaster, Woe and Strife’: Coping with Crisis during the Reign of Louis Bonaparte. In: Dutch Crossing 40, (2): 151-164.

Jensen, L. (2018). Wij tegen het water. Een eeuwenoude strijd. Nijmegen: Vantilt.

Juneja, M., Mauelshagen, F. (2007) ‘Disasters and Pre-industrial Societies: Historiographic Trends and Comparative Perspectives.’ In: The Medieval History Journal 10: 1-31. Laan, ter K. (1952). Letterkundig woordenboek voor Noord en Zuid. Den Haag: G.B. van

Goor Zonen’s Uitgeversmaatschappij.

Schenk, G. J. (2007). ‘Historical Disaster Research. State of Research, Concepts, Methods and Case Studies.’ In: Historical Social Research 32, (3): 9-31.

(27)

Vervoorn, A. (1989). ‘180 jaar geleden: grote watersnood in Betuwe.’ In: Reformatorisch Dagblad (07-03-1989), 22.

Zubli, A. J. (1810). Dichttafereel van den winter, storm en overstroomingen van den jare 1809.

Zuidweg, M. (2018). ‘Wij tegen het water.’ In: Vox (30-10-2018). Geraadpleegd via: https://www.voxweb.nl/nieuws/hoe-de-strijd-tegen-het-water-een-wij-gevoel oproept op 14-05-2019.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor het overige werd voor de beide musea schilderijen (en wat beelden) van zoveel mogelijk verschillende Nederlandse en Vlaamse kunstenaars gekocht, maar altijd met mate.

Toen Lodewijk Napoleon in 1806 door Napoleon tot koning van Holland werd gemaakt, stond hij dan ook voor een groot dilemma: hij wilde in staat zijn om zowel aan Napoleons eis voor

Nederland en de Tweede Wereldoorlog [Grey Past: The Netherlands and the Second World War] (2001) already put him firmly on the map of Dutch war historiography.. Litres of ink,

De vijanden van Keizer NAPOLEON zagen zich in hunne hoop bedrogen; zij hadden zich verbeeld, dat de Franschen, die niet meer voor hunne vrijheid maar voor eenen meester streden,

De Vlam ontdekte dat de verguld bronzen sluitlijst op de rechterdeur niet origineel was, maar afkomstig van de Breytspraak secretaire voor de slaapkamer van de koningin (inv.nr.

Een ander gedicht, een weinig later (1828) vervaerdigd, de eerste Zwaluw, bewyst boven dien, dat, wanneer Ledeganck zyne onderwerpen zelf mogt kiezen en uit zyn eigen herte zingen,

Dit artikel is gebaseerd op een gedeelte van mijn afstudeerscriptie: De Asser ontwer- pen van Jan Giudici, plannen voor een stad en ontwerpen voor gebouwen uit de tijd van

Daarom is het heel verstandig dat het kabinet niet langer bereid is om door de vakbonden afgesloten CAO's algemeen verbindend te verklaren voor de gehele