• No results found

Ed Nijpels: van snelle carrièremaker naar brokkenmaker, ruziezoeker en onbezonnen schooljongen. Een frameanalyse van Ed Nijpels in vier Nederlandse kranten.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ed Nijpels: van snelle carrièremaker naar brokkenmaker, ruziezoeker en onbezonnen schooljongen. Een frameanalyse van Ed Nijpels in vier Nederlandse kranten."

Copied!
397
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ed Nijpels: van snelle carrièremaker naar

brokkenmaker, ruziezoeker en

onbezonnen schooljongen

Een frameanalyse van Ed Nijpels in vier Nederlandse kranten

Noor de Kort

Master Journalistiek en Media (Journalistiek) Faculteit der Geesteswetenschappen

Universiteit van Amsterdam 2 maart 2020

Begeleider: Pauline van Romondt Vis Tweede lezer: Eline Huiberts

(2)

2

Inhoudsopgave

Journalistiek verslag ... 4 Inleiding ... 6 Theoretisch kader ... 9 Nieuwsframing ... 9 Soorten frames ...10 Medialogica en personalisering ...12 Context ...16

De politieke situatie in de jaren 80 ...16

De verhouding tussen politiek en media ...20

De vier kranten in de jaren 80 ...22

De Volkskrant ...22

NRC Handelsblad ...23

Het Vrije Volk ...23

De Telegraaf ...24

Methode ...25

Methodologie ...25

Het corpus ...25

Kwalitatieve inhoudsanalyse ...28

Voor- en nadelen van de methode ...29

Resultaten ...31 De kranten ...31 De frames ...32 De frameanalyse ...35 Falende partijleider ...35 Té jong (subframe) ...38

Niet alleen Nijpels’ schuld (counterframe 1) ...40

Jong en beloftevol (counterframe 2) ...42

Ruziezoeker ...44

Mediageile aandachttrekker ...47

Voorvechter plaatsing kruisraketten...49

Celebrity politician ...51

Conclusie, discussie en mogelijk vervolgonderzoek ...53

Literatuur ...58

Bijlagen ...62

Bijlage 1: Codeboek ...62

(3)

3

Bijlage 3: Artikelen NRC Handelsblad ...65

Bijlage 4: Artikelen de Volkskrant ... 172

Bijlage 5: Artikelen De Telegraaf ... 265

(4)

4

Journalistiek verslag

Ed Nijpels: van snelle carrièremaker naar brokkenmaker,

ruziezoeker en onbezonnen schooljongen

Ed Nijpels, fractievoorzitter van de VVD in de jaren 80, wordt in kranten uit die tijd

voornamelijk neergezet als een te jonge, onkundige politicus die vaak in de clinch ligt met andere politici en een grote behoefte heeft aan media-aandacht. Dat blijkt uit het

afstudeeronderzoek van Noor de Kort, dat zij verrichte in het kader van de master Journalistiek en Media aan de Universiteit van Amsterdam (UvA).

De Kort deed onderzoek naar de framing van Nijpels in vier verschillende kranten: NRC Handelsblad, de Volkskrant, De Telegraaf en Het Vrije Volk. De onderzochte periode besloeg 1982 tot en met 1986: de jaren waarin Nijpels fractievoorzitter was. Uit het onderzoek kwamen in totaal zeven frames naar voren.

Het frame dat heel sterk aanwezig was in alle kranten is het falende partijleider frame. Hiermee wordt Nijpels neergezet als een politicus die veel politieke missers begaat, geen leiding kan geven en steeds minder populair wordt. Onder dit frame valt het subframe té jong, waarmee Nijpels wordt geframed als een politicus die niet niet genoeg (levens)ervaring heeft opgedaan om een succesvolle fractievoorzitter te kunnen zijn. Deze twee frames kwamen met name naar voren in de laatste twee onderzochte jaren: 1985 en 1986. Bij de framing van Nijpels als een falende partijleider brengen sommige journalisten de nuancering aan dat niet alles alleen Nijpels kan worden verweten. In die gevallen wordt gebruik gemaakt van het frame niet alleen Nijpels’ schuld.

Naast het falende partijleider frame en het subframe té jong vond De Kort nog twee

negatieve frames: het ruziezoeker frame en het mediageile aandachttrekker frame. Aan het begin van zijn fractievoorzitterschap is de framing van Nijpels positiever. Vooral in 1982 wordt hij geframed als jong en beloftevol. Ten slotte ontdekte De Kort het voorvechter plaatsing kruisraketten frame. Hiermee wordt Nijpels neergezet als een politicus die zich ten tijde van de Koude Oorlog hard maakt voor de plaatsing van kruisraketten in Nederland, om tegenwicht te bieden aan de raketten van de Sovjet-Unie.

Een opvallende bevinding in het onderzoek was dat de positieve framing in tegenstelling tot negatieve framing sterk aanwezig was in NRC Handelsblad, terwijl dit bij de Volkskrant andersom was. De Kort schrijft in haar onderzoek dat dit mogelijk verklaarbaar is vanuit de (oorspronkelijke) politieke kleur van de twee kranten. Om hierover goed onderbouwde uitspraken te kunnen doen, is volgens haar echter vervolgonderzoek nodig.

(5)

5 Ook de veelvuldige aandacht voor de leeftijd van Nijpels, destijds begin 30 jaar, valt op. Deze uitkomst viel niet in de lijn der verwachting omdat aandacht voor persoonlijke

eigenschappen van politici wordt gezien als een fenomeen van de laatste decennia. Ook uit eerder onderzoek naar de framing van politici van rond de 30 jaar blijkt dat aandacht uitgaat naar hun leeftijd. Sammie Peeters bestudeerde voor haar afstudeeronderzoek uit 2018 aan de UvA de framing van Jesse Klaver – bij zijn aantreden als fractievoorzitter 29 jaar. Ook zij ontdekte veel nadruk op zijn leeftijd. Om na te gaan of dit een tijdloos fenomeen is dat opduikt bij alle politici van ongeveer dertig jaar is volgens De Kort nader onderzoek nodig.

Voor dit onderzoek werden 291 artikelen uit NRC Handelsblad, de Volkskrant, De Telegraaf en Het Vrije Volk onderworpen aan een kwalitatieve inhoudsanalyse.

(6)

6

Inleiding

‘Hij neemt mensen voor zich in, hij leert snel, het is nog wel een jong veulen, maar dat komt wel goed.’ Hans Wiegel, net afgetreden als fractievoorzitter van de VVD, staat in april 1982 de media te woord (Gulmans & Van Run, 2010). Het ‘jonge veulen’ is Ed Nijpels, zijn

opvolger. Nijpels is op dat moment 32 jaar, zit vijf jaar in de Tweede Kamer en is door Wiegel voorgedragen als nieuwe fractievoorzitter van de VVD. Niet alleen Wiegel benadrukt

tegenover de pers de leeftijd van Nijpels. Elsbeth Tamboezer, gemeenteraadslid voor de VVD in Wassenaar, reageert op de verkiezing van Nijpels in NRC Handelsblad:

‘Is dan uitsluitend jeugd een kwalificatie voor leiderschap in deze partij? Mensen van kaliber plachten toonaangevend te zijn in de VVD; maar nauwelijks is de partij tweede van ons land geworden, of de politieke leiding ervan wordt zonder slag of stoot

toevertrouwd aan een 32-jarige, die nog nergens heeft bewezen daartoe capabel te zijn[…]’ (Tamboezer, 1982)

Nijpels is niet de enige fractievoorzitter bij wie de leeftijd onderwerp is van gesprek. Ook Rob Jetten, in 2018 gekozen als fractievoorzitter van D66 en destijds 31 jaar, kreeg in de media steeds het etiket ‘jong’ opgeplakt. Naar aanleiding van de commotie rondom de leeftijd van Jetten, maakte Zondag met Lubach een video met de veelzeggende titel ‘Robje wordt de baas’ (Zondag met Lubach, 2018). Ook Jesse Klaver, die in 2015 als 29-jarige

fractievoorzitter van GroenLinks werd, kreeg typeringen als ‘snotneus’ over zich heen. En hij werd niet incidenteel op zo’n manier gelabeld, blijkt uit het scriptieonderzoek van Peeters (2018), dat de framing van Jesse Klaver in de media belicht. Peeters (2018) ontdekte het onervaren en arrogant frame, met daarbinnen de categorie ‘te jong en onervaren’. Zij wijt de nadruk op dit soort persoonlijke eigenschappen aan een verschuiving van aandacht voor politieke partijen naar aandacht voor politici, en een toegenomen aandacht voor de persoon achter de politicus (Peeters, 2018). Deze conclusie veronderstelt dat in het verleden minder aandacht was voor politici en hun eigenschappen. Dat maakt nieuwsgierig naar de framing van Nijpels in de media: lag er begin jaren 80 inderdaad minder nadruk op de politicus, en meer op de politieke partij dan tegenwoordig? Of is de aandacht voor Nijpels en zijn

persoonlijke eigenschappen vergelijkbaar met de aandacht hiervoor bij bijvoorbeeld Klaver? De manier waarop journalisten politici neerzetten in hun artikelen, oftewel ‘framen’, heeft een grote maatschappelijke invloed. Bij verkiezingen baseren mensen hun stemkeuze immers onder andere op informatie uit de media over een partij en politicus. Vooral nieuwe politici zijn afhankelijk van wat de media over hen schrijven (Bos, Van der Brug & De Vreese, 2011). Desondanks bestaat er nog weinig onderzoek naar framing van politici. De meeste onderzoeken richten zich op framing van gebeurtenissen. De Vreese (2005) bespreekt in het overzichtsartikel ‘News Framing: Theory & Typology’ verschillende onderzoeken naar

(7)

7 nieuwsframing. Hierbij gaat het vooral om onderzoeken naar de framing van issues of

gebeurtenissen. Hij noemt bijvoorbeeld Cohen en Wolfsfeld (1993), die onderzoek deden naar de framing van Intifada, en Patterson (1993) die het zogenoemde horse race frame onderzocht tijdens Amerikaanse verkiezingen tussen 1960 en 1992. Omdat naar framing van politici weinig onderzoek is gedaan, is nog onduidelijk of bestaande frames als het horse race frame ook inzetbaar zijn bij een persoon, of dat dit andere frames vereist. Om dit na te gaan, wordt een kwalitatieve inhoudsanalyse uitgevoerd op de berichtgeving over Nijpels. Met deze methode kunnen zowel bestaande als nieuwe frames worden gevonden.

In dit onderzoek wordt gekeken naar de berichtgeving over Nijpels gedurende meerdere jaren: 1982 tot en met 1986. Dat is een bewuste keuze. Op deze manier wordt namelijk duidelijk of frames binnen een medium in de loop der tijd kunnen veranderen. De periode 1982 tot en met 1986 is gekozen omdat Nijpels fractievoorzitter was van april 1982 tot en met juli 1986. De maanden hiervoor en hierna worden ook bestudeerd om na te gaan of de framing voor en na zijn fractievoorzitterschap anders is dan tijdens zijn

fractievoorzitterschap.

Verder bestaat het corpus uit vier verschillende kranten: NRC Handelsblad, de Volkskrant, De Telegraaf en Het Vrije Volk - een krant die tegenwoordig niet meer bestaat. Waar NRC Handelsblad en de Volkskrant als kwaliteitskranten worden beschouwd, wordt De Telegraaf als en populaire krant gezien (Bakker & Scholten, 2011). Afgaande op het feit dat Het Vrije Volk is opgegaan in het Rotterdams Dagblad, dat weer is opgegaan in het

Algemeen Dagblad, bevindt ook deze krant zich aan de populaire kant van het spectrum (Bakker & Scholten, 2011). Uit onderzoek van onder andere Semetko en Valkenburg (2000) en het scriptieonderzoek van Peeters (2018) blijkt dat de framing tussen kwaliteitskranten en populaire kranten verschilt. Mogelijk hebben de lezers van NRC Handelsblad en de

Volkskrant dus andere informatie over Nijpels gekregen dan lezers van De Telegraaf en Het Vrije Volk. Door hiernaar te kijken, wordt bijgedragen aan de kennis over framing in

kwaliteitsmedia en populaire media.

Dit onderzoek draagt ten slotte ook bij aan kennis over personalisering in de media. Verschillende onderzoekers onder wie McAllister (2007) en Zoonen (2005) stellen dat in de journalistiek de afgelopen decennia steeds meer aandacht is gekomen voor de politicus - in plaats van voor de politieke partij - en voor de persoon achter de politicus. Door te

onderzoeken hoe een politicus een aantal decennia geleden werd geframed, kan worden nagegaan of dit past bij de theorie over personalisering.

Om het bovenstaande te onderzoeken, is de volgende hoofdvraag geformuleerd: Hoe is Ed Nijpels geframed in NRC Handelsblad, de Volkskrant, De Telegraaf en Het Vrije Volk in

(8)

8 de jaren 1982 tot en met 1986? Om deze hoofdvraag te beantwoorden, zijn drie deelvragen geformuleerd:

- Welke verschillende frames kunnen worden geïdentificeerd?

- Hoe verschillen de frames tussen NRC Handelsblad, de Volkskrant, De Telegraaf en Het Vrije Volk?

- Op welke momenten doen de verschillende frames hun intrede bij de vier kranten en wanneer verdwijnen deze eventueel weer?

Hierna zullen in het theoretisch kader het concept nieuwsframing en verschillende soorten frames worden besproken. Ook komen in dit hoofdstuk de concepten medialogica en

personalisering aan bod. Vervolgens wordt in het contexthoofdstuk aandacht besteed aan de politieke situatie van de jaren 80, de verhouding tussen politiek en media in deze periode, en de vier onderzochte kranten gedurende de jaren 80. In de methodesectie wordt ingegaan op de samenstelling van het corpus en de onderzoeksmethode: de kwalitatieve inhoudsanalyse. Daarna zullen in de resultatensectie de gevonden frames met bijbehorende sub- en

counterframes worden besproken. De gevonden frames zijn de hoofdframes falende

partijleider, ruziezoeker, mediageile aandachttrekker en voorvechter plaatsing kruisraketten. Bij het falende partijleider frame horen het subframe té jong en de counterframes niet helemaal Nijpels’ schuld en jong en beloftevol. In de conclusie wordt uiteengezet welke bevindingen het onderzoek heeft opgeleverd. Deze worden gekoppeld aan bestaande literatuur en er worden aanbevelingen gedaan voor vervolgonderzoek.

(9)

9

Theoretisch kader

In dit hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op het concept nieuwsframing. Hierbij wordt aandacht besteed aan de betekenis van nieuwsframing en de bestaande soorten frames. Vervolgens komen de concepten medialogica en personalisering - die in eerder onderzoek naar de framing van politici een belangrijke rol hadden - aan bod.

Nieuwsframing

Entman (1993) definieert framing als het selecteren van bepaalde aspecten van de werkelijkheid, om deze prominent te presenteren in een tekst. Op die manier wordt de aandacht afgeleid van andere aspecten en wordt de werkelijkheid via een specifiek frame belicht. Frames zijn volgens Van Gorp (2007) dan ook hulpmiddelen die mensen gebruiken om de werkelijkheid te duiden. Deze kunnen worden gebruikt om een probleem te definiëren, de oorza(a)k(en) van of verantwoordelijkheden voor een probleem vast te stellen, een

moreel oordeel te vellen of een oplossing voor een probleem opperen (Van Gorp, 2007). In sommige zinnen komen volgens Entman (1993) meerdere vormen van framing voor, in andere zinnen zit geen enkele vorm van framing.

Frames zijn volgens Entman (1993) op vier verschillende plekken in de samenleving te ontdekken: bij een boodschapper, in een tekst, bij een ontvanger van deze tekst en in een cultuur. Bovendien zijn de teksten waarin frames voorkomen heel verschillend van aard. Frames komen bijvoorbeeld voor in een toespraak, een nieuwsbericht of een roman

(Entman, 1993). In deze scriptie wordt specifiek ingegaan op frames in journalistieke teksten. Framing in de media wordt ook wel nieuwsframing genoemd. Hiervoor zijn in de literatuur verschillende definities in omloop. Volgens De Vreese (2005) is nieuwsframing het

benadrukken van bepaalde aspecten van een onderwerp, om zo een manier te bieden om een gebeurtenis of issue te begrijpen.

Nieuwsframing verloopt volgens De Vreese (2005) in twee fases: framebuilding en framesetting. Door interactie tussen journalisten, elites en sociale bewegingen ontstaat framebuilding. De uitkomst hiervan zijn de frames die terug te vinden zijn in journalistieke teksten. De tweede fase, framesetting, behelst de interactie tussen de frames en de lezer of kijker van het journalistieke product. Frames kunnen namelijk het leren over, interpreteren van en evalueren van issues of gebeurtenissen beïnvloeden (De Vreese, 2005). Met nadruk op het woord ‘kunnen’, want de aanwezigheid van frames in teksten vormt geen garantie voor beïnvloeding van de lezer (Entman, 1993). In deze scriptie wordt framesetting niet onderzocht. De aandacht zal uitgaan naar de uitkomst van framebuilding: de nieuwsframes.

Bij de totstandkoming van frames - de fase van framebuilding - hebben verschillende actoren invloed. Allereerst is er de journalist, die informatie selecteert en construeert bij het

(10)

10 weergeven van een gebeurtenis. Hierbij maakt hij - bewust dan wel onbewust - gebruik van frames (Van Gorp, 2006). Binnen dit proces proberen anderen de keuze van de journalist te beïnvloeden. Dit zijn bijvoorbeeld woordvoerders van organisaties. Zij staan in contact met journalisten en proberen op die manier een bepaald frame in de media te krijgen (Gamson & Modigliani, 1989). Ook politici stellen zich regelmatig op als framesponsors, schrijft Entman (1993). Zij zijn namelijk altijd op zoek naar steun in de samenleving. Om die steun te verwerven, promoten ze een specifiek frame, in de hoop dat dit in de media belandt (Entman, 1993).

Aansluitend hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen framing door media en framing via media. Wanneer een journalist zelf een frame kiest om een gebeurtenis weer te geven, heet dit framing door media. Framing via media betreft de frames in de

communicatie-uitingen van framesponsors. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de antwoorden die een politicus geeft op vragen van een journalist. Toch is hierbij ook regelmatig sprake van framing door media. Bij een geschreven interview beslist de journalist namelijk welke delen van een antwoord wel en niet worden opgenomen, en op welke plek in het artikel deze komen te staan (Van Gorp, 2006).

Soorten frames

In dit onderzoek wordt een inductieve, kwalitatieve inhoudsanalyse toegepast. Dit betekent in het kort dat de artikelen over Ed Nijpels ‘met een open geest’ (Van Gorp, 2006, pp. 251) zullen worden geanalyseerd, om op die manier een aantal hoofdframes vast te stellen. Deze methode zal in de methodesectie verder worden toegelicht. De meeste, bestaande

onderzoeken naar framing zijn echter deductief en kwantitatief van aard. Bij deze onderzoeken wordt nagegaan hoe vaak een aantal vooraf bepaalde frames in de media voorkomen. De theorie van het kwantitatieve, deductieve frameonderzoek past niet geheel bij het onderzoek van deze scriptie. Toch zullen een aantal concepten uit deze theorie worden toegelicht. Het is namelijk mogelijk dat ook met een inductieve methode frames worden gevonden die in de kwantitatieve, deductieve traditie al worden genoemd, of hiermee overeenkomsten vertonen.

Nieuwsframes zijn volgens De Vreese (2005) op te delen in twee categorieën: generieke frames en issue-specifieke frames. Issue-specifieke frames zijn alleen bruikbaar bij specifieke gebeurtenissen of onderwerpen. Zo vonden Shah, Watts, Domke en Fan (2002) bij hun onderzoek naar de framing van de laatste periode van het presidentschap van Bill Clinton onder andere het conservative attack scandal frame. Dit frame legt nadruk op de Lewinsky-affaire waarmee Clinton in deze periode te maken kreeg. Met dit frame wordt de affaire neergezet als een oneerlijke aanval van de conservatieven op Clinton (Shah et al.,

(11)

11 2002). Dit frame is specifiek inzetbaar bij de Lewinsky-affaire, en zal dus niet snel in

framingonderzoeken met een ander onderwerp opduiken.

Generieke frames zijn daarentegen breed inzetbaar: bij verschillende onderwerpen, in verschillende culturen en in verschillende tijdsperiodes (De Vreese, 2005). Onderzoeken naar generieke frames zijn volgens De Vreese (2005) op te delen in twee groepen:

onderzoeken naar generieke frames in politieke berichtgeving (en dan vaak specifiek rondom verkiezingen), en onderzoeken naar generieke frames in journalistieke berichtgeving in het algemeen. Binnen de eerste groep is een voorbeeld van een generiek frame het horse race frame, waarbij verkiezingen als een wedstrijd tussen kandidaten worden neergezet (De Vreese, 2005). Binnen de tweede groep worden onder andere het conflict-, human interest-, economic consequences-, morality- en responsibility frame onderscheiden, vastgesteld door Semetko en Valkenburg (2000). Het conflict frame legt nadruk op onenigheid tussen

individuen, groepen of instituties om zo de aandacht van het publiek te trekken. Het human interest frame brengt de menselijke of emotionele kant van een kwestie of gebeurtenis naar voren. Bij het economic consequences frame worden de economische gevolgen van een gebeurtenis of probleem voor bijvoorbeeld individuen of groepen belicht. Het vierde frame, het morality frame, schetst de sociale regels of geloofsleer met betrekking tot een kwestie. Ten slotte kijkt het responsibility frame wie of wat verantwoordelijk is voor het ontstaan of de oplossing van een probleem (Semetko & Valkenburg, 2000).

Semetko en Valkenburg (2000) onderzochten in welke mate de genoemde generieke frames aanwezig zijn in verschillende Nederlandse media bij berichtgeving over de Europese top van 1997 in Amsterdam. Uit het onderzoek kwam naar voren dat in de onderzochte kranten - De Telegraaf, AD, de Volkskrant en NRC Handelsblad - het responsibility frame het vaakst voorkwam. Het conflict frame werd het meest gebruikt in NRC Handelsblad, en het minst in De Telegraaf. Het economic consequences frame werd vooral door NRC

Handelsblad en de Volkskrant ingezet, terwijl het human interest frame juist meer aanwezig was in De Telegraaf. Het morality frame, ten slotte, kwam erg weinig voor in de vier kranten (Semetko & Valkenburg, 2000). Recenter keken Dirikx en Gelders (2010) naar de

aanwezigheid van de vijf generieke frames in artikelen van onder meer de Volkskrant en NRC Handelsblad. De artikelen hadden als onderwerp de jaarlijkse klimaattop van de Verenigde Naties tussen 2001 en 2007. Ook Dirikx en Gelders (2010) vonden dat het morality frame weinig tot niet voorkwam. Daarna volgden het human interest frame en het conflict frame. Het responsibility frame en het (economic) consequences frame werden het meest gebruikt. De resultaten van Dirikx en Gelders (2010) zijn redelijk in lijn met die van Semetko en Valkenburg (2000): in beide onderzoeken kwamen het responsibility frame,

(12)

12 economic consequences frame en conflict frame vaak voor, terwijl het morality frame weinig werd gevonden.

Medialogica en personalisering

In dit scriptieonderzoek komen media en politiek samen. Daarom is het van belang aandacht te besteden aan de relatie tussen media en politiek en de concepten die hierin een rol

spelen. In het contexthoofdstuk zal de relatie tussen media en politiek in de jaren 80

uitgebreid aan bod komen. Echter, in deze paragraaf wordt extra aandacht besteed aan het concept personalisering omdat dit in eerder onderzoek naar framing van politici een

belangrijke rol had. Omdat personalisering wordt gezien als een aspect van het concept medialogica zal eerst worden ingegaan op medialogica.

Wanneer wordt gekeken naar de verhouding tussen media en politiek door de jaren heen, onderscheiden onderzoekers verschillende fases. De huidige fase - die eind jaren 80 zou zijn aangebroken - wordt ook wel aangeduid met de term ‘medialogica’ (Van Praag & Brants, 2014). Een belangrijke aanleiding voor het aanbreken van deze nieuwe fase is de introductie van de commerciële televisie in 1989. Hierdoor neemt de concurrentie op de mediamarkt toe, met als gevolg dat deze geleidelijk van een aanbiedersmarkt verandert in een vragersmarkt. Kortom: er wordt steeds meer rekening gehouden met wat het publiek wil. Ook hangt de opkomst van medialogica samen met de overgang van een partijendemocratie naar een toeschouwersdemocratie (Van Praag & Brants, 2014). Waar de politieke partijen eerst veel macht hadden en het politieke debat domineerden met hun partijprogramma’s, ontstaat een steeds grotere rol voor de politieke leiders. Er komt meer aandacht voor hun imago, stijl en uitstraling. Bij deze uitstraling wordt veel belang gehecht aan authenticiteit. Een gevolg hiervan is het ontstaan van de zogenoemde ‘permanente campagne’ (Van Praag & Brants, 2014).

Hoewel de meeste onderzoekers het erover eens zijn dat er tegenwoordig sprake is van medialogica, bestaat er geen consensus over de betekenis. Onderzoekers kennen namelijk verschillende kenmerken toe aan het concept. In een advies van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) uit 2003 over medialogica, worden de volgende aspecten genoemd: ‘snelheid’, ‘framing’, ‘personalisering’, ‘meutevorming en hypes’, ‘kracht van herhaling’, ‘anchormen en interpretators’, ‘burger in beeld’ en ‘nieuwswaarde als

criterium’ (Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, 2003, pp. 33-36). Brants en Van Praag (2006) noemen als algemene kenmeken voor medialogica: de media laten zich in een

concurrende vragersmarkt leiden door een sterke identificatie met het publiek dat wordt aangesproken als consument, de journalistiek heeft een dominante rol, de media bepalen de politieke agenda, de berichtgeving is cynisch en bevat strategie- conflict- en wedstrijdframes.

(13)

13 Takens, Van Atteveldt, Van Hoof en Kleinnijenhuis (2013) onderscheiden drie aspecten van medialogica: personalisering, wedstrijdverslaggeving en negatieve berichtgeving.

Personalisering wordt dus door verschillende onderzoekers genoemd als een aspect van medialogica. Volgens de RMO houdt personalisering in dat persoonlijkheden en hun emoties steeds vaker centraal staan in berichtgeving. Het is belangrijk dat de lezer of kijker zich kan identificeren met deze persoon. Hierbij kan het gaan om een onbekend persoon, maar ook om iemand met gezag zoals een politicus (Raad voor Maatschappelijke

Ontwikkeling, 2003). Binnen het concept personalisering onderscheiden Van Aelst, Shaefer en Stanyer (2011) twee vormen: individualisering en privatisering. Individualisering betekent dat individuele politici steeds belangrijker zijn geworden in mediaberichtgeving, terwijl politieke partijen en overheidsinstellingen juist minder belangrijk zijn geworden. Oftewel: waar voorheen de politieke partij centraal stond in mediaberichtgeving, wordt de politiek in toenemende mate gepresenteerd als een domein waar individuele politici het tegen elkaar opnemen. Deze vorm van personalisering heeft volgens Van Aelst et al. (2011) niet per se een grote invloed op inhoud van berichtgeving: de individuele politicus is alleen prominenter aanwezig. De tweede vorm van personalisering - privatisering - heeft wel duidelijk invloed op de inhoud van de berichtgeving. Privatisering houdt namelijk in dat de persoon achter de politicus steeds meer aandacht krijgt. Deze wordt bijvoorbeeld neergezet als een toegewijde ouder of gepassioneerde muziekliefhebber (Van Aelst et al., 2011).

In eerder onderzoek naar de framing van politici speelden de concepten medialogica en personalisering een belangrijke rol. Peeters (2018) ontdekte tijdens haar

scriptieonderzoek naar de framing van Jesse Klaver in vier Nederlandse kranten dat er veel aandacht is voor de leeftijd van Klaver. Hij wordt vaak ‘jong’ genoemd. Peeters (2018) wijt de nadruk op deze persoonlijke eigenschap onder andere aan de toegenomen aandacht voor de persoon achter de politicus van de afgelopen decennia - oftewel personalisering. Ook Kuipers (2019) schrijft in haar scriptieonderzoek over de framing van Thierry Baudet in vier Nederlandse kranten dat er veel aandacht is voor de persoon Baudet. Zij ziet medialogica als een mogelijke oorzaak hiervan. Het is interessant na te gaan of er in de periode van voor de opkomst van medialogica ook al aandacht was voor de persoon achter de politicus. Ed Nijpels werd begin jaren 80 fractievoorzitter en verschilt met zijn destijds 32 jaar qua leeftijd weinig met Klaver (destijds 29 jaar). Wellicht is bij de framing van Ed Nijpels ook veel aandacht voor zijn leeftijd. In dat geval zou het vermoeden worden gesterkt dat een specifieke vorm van framing niet per se te wijten is aan een toegenomen personalisering.

De verschillende onderzoeken naar personalisering zijn namelijk niet eenduidig over de kwestie of dit verschijnsel in de afgelopen decennia is toegenomen (Van Praag & Brants,

(14)

14 2014). McAllister (2007) stelt dat parlementaire democratieën gedurende de afgelopen vijftig jaar steeds meer zijn gepersonaliseerd. Vooral de aandacht voor politieke leiders zou zijn toegenomen. Bewijs hiervoor ziet de onderzoeker in de toename van het aantal keer dat politici, in plaats van politieke partijen, worden genoemd in nieuwsberichten over

verkiezingen. In de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Oostenrijk en Frankrijk is deze toename gedurende de afgelopen decennia zichtbaar. Alleen in berichtgeving over verkiezingen in Canada, het vijfde onderzochte land, werd geen toename gevonden (McAllister, 2007). Ook andere onderzoekers, onder wie Kriesi (2011) en Takens et al. (2013), zien een verschuiving van aandacht voor politici in het algemeen, naar aandacht voor politieke leiders, ook wel ‘presidentialisering’ genoemd.

Ook Zoonen (2005) schrijft dat de individuele politicus steeds belangrijker wordt. Personalisering van de politiek wordt volgens haar vaak met argwaan bekeken, omdat dit inhoudelijke politiek in de weg zou staan. Zoonen (2005) schrijft echter dat personalisering niet per definitie apolitiek is, maar vooral het resultaat van een samenkomst van de populaire cultuur en politiek. Een politicus die in zijn performance op de grens van het politieke veld en zijn privéleven opereert, heeft volgens Zoonen (2005) grote kans op succes. Zij noemt dit een celebrity politician. Deze celebrity politician is een gewone, doorsnee jongen in wie het publiek zich herkent, die tegelijkertijd iets bijzonders heeft. Daarnaast is de celebrity politician een combinatie tussen een politieke insider en een politieke outsider: iemand die op politiek gebied vaardig is, maar die tegelijkertijd een outsider is. Margareth Thatcher was in de jaren 70 en 80 als lid van de Conservative Party een insider, maar tegelijkertijd als eerste

vrouwelijke leider van deze partij een outsider (Zoonen, 2005). Tijdens dit onderzoek naar de framing van Ed Nijpels is gekeken of het beeld van de celebrity politician naar voren komt in de krantenartikelen.

Ook Enzlin (1998, pp. 67) zegt dat ‘de mens achter de politicus’ dominanter is

geworden. Zij deed een kwalitatief, verkennend onderzoek naar de mening van Nederlandse kiezers over het uiterlijk van politici, en het idee dat zij hebben over een (ideale) politicus. Enzlin (1998) noemt niet de term celebrity politician, maar komt tot gelijksoortige criteria voor een succesvolle politicus. Uit de interviews die zij afnam, komt naar voren dat mensen vinden dat een politicus ‘menselijk’ moet zijn en tegelijkertijd overwicht moet uitstralen. Ook moet een politicus leiderschapskwaliteiten, charisma, een sterke persoonlijkheid en kennis van zaken hebben. Wat betreft dit laatste is het belangrijk dat een politicus niet te ver van de mensen afstaat: hij moet belangstelling tonen voor de kiezers, naar hen luisteren en zo mogelijk doen wat hem wordt verteld (Enzlin, 1998).

(15)

15 Over de opkomst van personalisering zijn andere onderzoekers minder overtuigd. Kriesi (2011) deed onderzoek naar personalisering in NRC Handelsblad en het Algemeen Dagblad rondom de verkiezingen van 1972, 1994, 1998, 2002, 2003 en 2006. Uit dit

onderzoek kwam naar voren dat de mate van personalisering tussen 1972 en 1994 in zowel NRC Handelsblad als het Algemeen Dagblad was toegenomen. Hierna nam de mate van personalisering echter weer af (Kriesi, 2011). Ook uit andere onderzoeken over de periode vanaf 1998 blijkt geen toegenomen personalisering. Takens et al. (2013) keken naar personalisering in vier Nederlandse, landelijke kranten en twee landelijke tv-programma’s rondom de verkiezingen van 1998, 2002, 2003, 2006 en 2010. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat de aandacht voor individuele politici tussen 1998 en 2010 afnam. Ook Vliegenthart, Boomgaarden en Boumans (2011) vonden geen eenduidig bewijs voor een toename van personalisering. Zij onderzochten het concept in de periode 1990-2007 in NRC Handelsblad, de Volkskrant en De Telegraaf. Waar zij voor De Telegraaf wel een stijging van

personalisering constateerden, zagen zij bij NRC Handelsblad en de Volkskrant juist een afname (Vliegenthart et al., 2011). Ten slotte stellen Van Praag en Brants (2014) dat het privéleven van politici niet steeds meer aandacht krijgt in de media - simpelweg omdat de meeste politici privé en werk gescheiden proberen te houden.

(16)

16

Context

In dit hoofdstuk komt eerst de politieke situatie van de jaren 80 aan bod, met extra aandacht voor de rol van de VVD en Ed Nijpels destijds. Ook wordt de verhouding tussen politiek en media tijdens de jaren 80 besproken. Daarna volgt een beschrijving van de vier kranten uit het corpus: NRC Handelsblad, de Volkskrant, De Telegraaf en Het Vrije Volk.

De politieke situatie in de jaren 80

In deze scriptie wordt gekeken naar de framing van Ed Nijpels in vier kranten gedurende de jaren 1982 tot en met 1986. Omdat deze framing onlosmaakbaar verbonden is met politieke gebeurtenissen in diezelfde periode, komen deze hieronder aan bod.

Voor de VVD is 1982 een jaar van verandering: het is het jaar van Tweede

Kamerverkiezingen, nadat het kabinet Van Agt II vanwege een conflict over bezuinigingen is gevallen. Bovendien volgt Ed Nijpels Hans Wiegel op als partijleider van de VVD

(Vermeulen, 2013). Nijpels is dan 32 jaar. Een bewuste keuze van de VVD, die met de relatief jonge Nijpels jonge kiezers hoopt te bereiken (Bosmans & Van Kessel, 2011). Dit blijkt ook uit de verklaring van Jan Kamminga, destijds voorzitter van de VVD: ‘Nee, hij was gewoon jong en we wilden nieuw elan. Het was de tijd van Van Agt, Den Uyl en Terlouw, allemaal oude mannen. We hadden ook nog de herinnering aan het nieuwe elan van de jonge Hans Wiegel in de jaren zeventig en dat was ons goed bevallen. En Nijpels was al hartstikke populair’ (Vermeulen, 2013, pp. 143). Wel is binnen de VVD-fractie discussie geweest over de benoeming van Nijpels. Meerdere fractieleden twijfelen of Nijpels genoeg ervaring heeft. Zo zou fractielid Broos van Erp, half grappend, gezegd hebben dat je een goede, maar jonge fles wijn niet te vroeg moet ontkurken (Vermeulen, 2013). Ook andere VVD-politici vinden de leeftijd van Nijpels een risicofactor. Zoals ook aan bod gekomen in de inleiding zegt Elsbeth Tamboezer - gemeenteraadslid voor de VVD in Wassenaar - in NRC Handelsblad dat het fractievoorzitterschap wordt toevertrouwd ‘aan een 32-jarige, die nog nergens heeft bewezen daartoe capabel te zijn’ (Tamboezer, 1982).

In aanloop naar de verkiezingen in september 1982 laten Dries van Agt (CDA) en Joop den Uyl (PvdA), coalitiepartners uit het kabinet Van Agt II, beiden weten in een volgend kabinet niet meer samen te willen werken. De PvdA komt bij de verkiezingen in september 1982 als grote winnaar uit de bus. Het CDA verliest drie zetels en wordt daarmee de tweede partij. Onder leiding van Nijpels groeit de VVD met tien zetels en wordt zo de grootste partij na de PvdA en het CDA (Bosmans & Van Kessel, 2011). Deze winst heeft vooral te maken met ‘het na-ijleffect van de vertrokken Wiegel, het jeugdig elan van Ed Nijpels ('Alle vrouwen vielen voor hem,', zegt een oud-fractiemedewerker), gekoppeld aan het weinig inspirerende optreden van CDA en D'66 in het laatste kabinet’ (Vermeulen, 2013, pp. 144). Tijdens het

(17)

17 formatieproces kondigt Dries van Agt (CDA) aan niet meer terug te keren en wordt

opgevolgd door Ruud Lubbers. Hij wordt uiteindelijk premier in kabinet Lubbers I, bestaande uit CDA en VVD (Bosmans & Van Kessel, 2011).

Een van de belangrijkste onderwerpen gedurende de gehele kabinetsperiode is de financiële crisis in de jaren 80. Onder leiding van minister van Financiën Onno Ruding wordt vanaf 1982 flink bezuinigd. Desondanks groeit het financieringstekort door tot 1984. Ook het aantal werklozen blijft stijgen. Pas vanaf 1984 wordt bij beide een daling ingezet. Volgens de oppositie, met onder andere de PvdA, is het bezuinigingsbeleid rampzalig voor Nederland. Kenmerkend voor Lubbers is dat hij kalm blijft onder deze kritiek. Hierdoor verstevigt de positie van de oppositie niet (Bosmans & Van Kessel, 2011).

Ondertussen is de verhouding tussen coalitiepartners VVD en CDA ook niet altijd optimaal, onder andere omdat fractievoorzitters Bert de Vries (CDA) en Ed Nijpels (VVD) sterk verschillen wat betreft politieke stijl. De Vries - volgens Vermeulen (2013, pp. 148) ‘steil en dodelijk saai’ - kan slecht overweg met Nijpels die juist bekend staat om zijn bravoure. Ondanks de verschillen laten de coalitiepartijen zich niet door de oppositie uit elkaar spelen (Bosmans & Van Kessel, 2011). Deze zakelijke relatie tussen de coalitiepartijen is typisch voor de kabinetten Lubbers, schrijven Van Vree, Vos, Wijfjes en Bardoel (2003). Tijdens de ontzuiling in de jaren 60 en 70 had het politiek landschap een herindeling ondergaan. In deze periode wilden de gefuseerde en nieuwe politieke partijen zich volgens Van Vree et al. (2003) duidelijk profileren, wat als gevolg had dat zij verschillen met andere partijen sterk benadrukten. Als reactie op deze ‘polarisatiestrategie’ leggen partijen in de jaren 80 langzamerhand minder nadruk op de ideologische verschillen. Hierdoor komen

samenwerkingen tussen politieke partijen die voorheen onmogelijk werden geacht, steeds vaker voor (Van Vree et al., 2003).

Een dieptepunt voor de VVD tijdens kabinet Lubbers I is de uitkomst van de parlementaire enquête naar het overheidsbeleid bij de ondergang van het scheeps- en machinebouwconcern Rijn-Schelde-Verolme (RSV). Na jaren van overheidssteun was dit bedrijf in 1983 toch failliet gegaan. In oktober 1984 volgt de uitkomst van de parlementaire enquête. Deze luidt dat Gijs van Aardenne (VVD), minister van Economische Zaken tijdens kabinet Van Agt I en vicepremier in het zittende kabinet, onverantwoordelijk heeft gehandeld en informatie voor de Tweede Kamer heeft achtergehouden. Uiteindelijk kan Van Aardenne aanblijven, maar zijn geloofwaardigheid is wel gekelderd (Bosmans & Van Kessel, 2011). De RSV-affaire is ook ‘het begin van het einde van de positie van Nijpels als fractieleider’

(Vermeulen, 2013, pp. 152). In de zomer van 1984 is hij nog erg populair: tijdens de verkiezingen voor het Europees parlement krijgt hij als lijstduwer 100.000

(18)

18 voorkeursstemmen. Maar in het najaar - wanneer de conclusie van de RSV-enquête bekend wordt - raakt Nijpels volgens voormalig VVD-voorzitter Kamminga het overzicht kwijt

(Vermeulen, 2013).

Nijpels krijgt tijdens de gehele kabinetsperiode - naast de RSV-affaire - te maken met problemen en relletjes. En hoewel hij aanvankelijk heel populair is, verslechtert zijn positie hierdoor (Vermeulen, 2013). Al vlak na de verkiezingen in 1982 duikt in opinieweekblad De Tijd het verhaal op dat Tweede Kamerlid Jaap Metz (VVD) zijn zetel geregeld zou hebben door Nijpels te chanteren. Metz zou namelijk foto’s hebben van Nijpels in homoseksuele darkrooms. Iets waar in 1982 een taboe op rust (Vermeulen, 2013). Arie Kuiper,

hoofdredacteur van De Tijd, zegt na de publicatie tegen Nijpels dat hij dit heeft gehoord van een fractielid. Hierop laat Nijpels zijn fractieleden schriftelijk verklaren of ze de bron waren, maar dat levert niets op. Uiteindelijk laat hoofdredacteur Kuiper - onder druk van de VVD - weten dat hij zijn informatie heeft van fractielid Erica Terpstra. Zij geeft vervolgens toe dat ze is gebeld door een journalist van De Tijd, en dat ze iets in die trant heeft gezegd, maar dat het verhaal is verdraaid (Vermeulen, 2013). Ed Nijpels zegt in Vermeulen (2013) over het artikel in De Tijd:

‘Ik was met mijn vriendin, met wie ik later ben getrouwd, in de Ardennen. Daar werd ik gebeld over dat artikel in De Tijd. Hij zou mij hebben gechanteerd met homofilie. Metz had niets te chanteren, want hij stond gewoon op de lijst. […] Maar ik begrijp wel dat sommigen mij in een bepaalde hoek wilden duwen. In de jaren ervoor was ik

buitengewoon actief geweest voor de homorechten. Ik had met Annelies Kappeyne en Frits Portheine meegelopen in de eerste Gay Parade, ik had de homowerkgroep van de VVD opgericht, ik was woordvoerder op dit terrein in de Kamer en Henk Krol was mijn voorlichter. Hem had ik van Hans Wiegel overgenomen.’ (Vermeulen, 2013, pp. 161)

Dat Nijpels zijn fractiegenoten schriftelijk laat verklaren dat ze niet de bron waren, leidt bij sommigen tot irritatie. Zij vinden dat hij hen moet vertrouwen. Zijn populariteit binnen de fractie daalt ook omdat hij de gewoonte heeft impulsieve beslissingen te nemen en flink kan uitvallen tegen fractieleden (Vermeulen, 2013).

Een kwestie waar Nijpels in 1985 mee te maken krijgt, is de keuze van minister Eelco Brinkman van Cultuur (CDA) om de P.C. Hooftprijs niet uit te reiken aan schrijver Hugo Brandt Corstius, vanwege zijn scherpe columns. De VVD wil dat besluit van coalitiepartner CDA accepteren. Maar de PvdA doet - refererend aan het liberale gedachtegoed dat de overheid zich zo min mogelijk met de samenleving moet bemoeien - een poging de coalitie uiteen te drijven. De partij dient een motie in om de prijs alsnog uit te reiken. Drie VVD’ers,

(19)

19 Greetje den Ouden-Dekkers, Huub Jacobse en Jan Kees Wiebenga, stemmen uit principe voor de PvdA-motie. Ze zijn door partijvoorzitter Kamminga van te voren gewaarschuwd dat ze in dat geval niet meer welkom zijn op de kandidatenlijst van de VVD voor de verkiezingen in 1986. Jacobse en Den Ouden-Dekkers komen bij die verkiezingen inderdaad niet meer op de lijst (Vermeulen, 2013).

Ten slotte is er nog de zogenoemde ‘Playboyaffaire’. In maart 1986 staat Arnoud Cevaal (chef fractiepersoneel bij de VVD) met zijn vriendin Lorette Welter (persoonlijk medewerkster van VVD-fractielid Jaap Metz) in dat blad met pikante foto’s. Op een van de foto’s staat Cevaal met Welter in een lege vergaderzaal van de Tweede Kamer en legt hij een hand op haar blote billen. Kamervoorzitter Dick Dolman ‘eist opheldering over dit misbruik van het parlementsgebouw’ (Vermeulen, 2013, pp. 171). Uiteindelijk wordt Cevaal geschorst, ontslagen en later geroyeerd als VVD-lid. Zijn vriendin Welter mag wel blijven (Vermeulen, 2013).

Kabinet Lubbers I staat, naast bezuinigingen, ook in het teken van de

kernwapenoorlog. De NAVO besluit in 1979 dat in heel West-Europa zo’n zeshonderd kruisraketten moeten worden geplaatst om weerstand te bieden aan de raketten van de Sovjet-Unie. Daarvan moet Nederland er 48 plaatsen. Binnen de coalitie leidt dit tot

verdeeldheid. Terwijl de VVD het besluit van de NAVO wil volgen, is het CDA intern verdeeld over de kwestie. Bovendien komt Lubbers steeds weer met andere mogelijke oplossingen voor de plaatsing, tot ergernis van de VVD. Op een gegeven moment waarschuwt de partij om deze reden zelfs voor een kabinetscrisis (Vermeulen, 2013). Ondertussen vinden meerdere demonstraties tegen de plaatsing plaats. Uiteindelijk komt Lubbers met een compromis: als Rusland het arsenaal raketten niet uitbreidt tussen juni 1984 en november 1985, plaatst Nederland de 48 raketten niet. Het aantal raketten wordt wel uitgebreid, dus besluit het kabinet op 1 november 1985 tot plaatsing van de raketten op Vliegbasis

Woensdrecht. Zeker voor oppositiepartij PvdA, die principieel tegen plaatsing is, is dit een grote tegenvaller (Bosmans & Van Kessel, 2011).

Twee andere belangrijke onderwerpen tijdens Lubbers I zijn kernenergie en euthanasie. Het kabinet besluit in 1985 tot de bouw van twee kerncentrales, maar na de kernramp in Tsjernobyl in 1986 belandt het besluit opnieuw op de lange baan. Wat betreft het euthanasievraagstuk zijn CDA en VVD verdeeld: CDA is tegen wetgeving terwijl de VVD hiervoor openstaat. Oppositiepartij D66 komt met een initiatiefwetsontwerp, dat de VVD-fractie onder voorwaarden wil steunen, tot grote onvrede van het CDA. Fractieleider De Vries zegt zelfs in het volgende kabinet niet meer met de VVD te willen samenwerken (Vermeulen, 2013). Nijpels besluit uiteindelijk om het D66-voorstel eerst voor te leggen aan de Raad van

(20)

20 State. Hierdoor komt het vraagstuk terecht bij het nieuwe kabinet (Bosmans & Van Kessel, 2011).

In aanloop naar de verkiezingen in mei 1986 is duidelijk dat de VVD zetels gaat verliezen. Toch blijft Nijpels optimistisch: hij verwacht dertig zetels binnen te slepen

(Vermeulen, 2013). Uiteindelijk wint het CDA er negen zetels bij, en de VVD verliest negen zetels. Dit wordt onder meer aan Nijpels zelf en zijn bravoure-stijl geweten. Tekenend is dat Theo Joekes, die op een onverkiesbaar geachte plek 40 staat, 285.000 voorkeursstemmen krijgt. Hij krijgt zijn stemmen van VVD’ers die genoeg hebben van het zogenoemde

‘Veronica-liberalisme’ van Ed Nijpels (Vermeulen, 2013). Tijdens de fractievergadering van de VVD, op de ochtend na de verkiezingen, uit Frits Bolkestein uitgebreid zijn ongenoegen over de manier waarop Nijpels de fractie bestuurt. Hij heeft van te voren met verschillende VVD-fractieleden gesproken over hun visie op Nijpels’ functioneren. Nijpels accepteert de kritiek van Bolkestein, en er wordt besloten dat hij niet opnieuw fractievoorzitter wordt (Vermeulen, 2013). Dat wordt uiteindelijk Joris Voorhoeve. Rudolf de Korte (VVD) wordt vicepremier in het nieuwe kabinet met CDA en VVD: Lubbers II (Bosmans & Van Kessel, 2011). Omdat Nijpels de kritiek van de VVD-fractieleden heeft geïncasseerd, wordt hij wel minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (Vermeulen, 2013).

De verhouding tussen politiek en media

Om de verhouding tussen politiek en media in de jaren 80 te begrijpen, is het van belang allereerst kort uiteen te zetten hoe de relatie tussen beide in de decennia daarvoor was. Daarna komt de relatie tussen politiek en media in de jaren 80 aan bod.

Tot begin jaren 60 hadden bijna alle omroepen en kranten sterke banden met grote, levensbeschouwelijke of politieke stromingen. Het sociaaldemocratische dagblad Het Vrije Volk was bijvoorbeeld eigendom van de PvdA en lezers van het liberaal-conservatieve Algemeen Handelsblad stemden hoofdzakelijk op de VVD (Brants & Van Praag, 2006). De media maakten hun artikelen en uitzendingen voor hun eigen katholieke, protestante,

liberale, dan wel socialistische achterban. Op deze manier werd gepoogd eenheid binnen de eigen gemeenschap te creëren (Van Vree et al., 2003). De media volgden bij hun

berichtgeving bovendien de betekenis die door ‘hun’ politieke partij werd verspreid. Dat leidde ertoe dat de berichtgeving partijdig was: artikelen of items over gebeurtenissen buiten de eigen zuil waren vaak negatief, terwijl gevoelige onderwerpen binnen de eigen zuil meestal onbelicht bleven (Van Praag & Brants, 2014).

Tussen 1960 en 1980 raakten de media steeds meer los van de ‘zuil’ waar zij oorspronkelijk toe behoorden. Tijdens deze periode veranderde ook de houding van de journalistiek tegenover de politiek. Tussen 1960 en 1970 gingen de media zich minder

(21)

21 identificeren met een politieke partij, en meer met de samenleving. De journalistiek zag zichzelf steeds meer als ‘waakhond van de samenleving’. Hierbij was met name veel aandacht voor achtergestelde groepen. Ook konden autoriteiten en gezag - waaronder ook de politieke machthebbers - op een steeds kritischere benadering van de journalistiek rekenen (Van Vree et al., 2003). Vanaf 1970 raakten de omroepen en kranten verdeeld in linkse, meer progressieve media, en rechtse, meer conservatieve media. Deze twee kampen hadden gemeen dat ze zich actiever met de politiek gingen bemoeien. De politiek ging mee in deze nieuwe houding van de media: partijen vonden het steeds belangrijker hoe een lijsttrekker op televisie overkwam en publiciteit werd voortaan op strategische momenten gebracht (Van Vree et al., 2003). Halverwege de jaren 80 was het medialandschap dan ook flink veranderd ten opzichte van hoe het er begin jaren 60 uitzag, schrijven Brants en Van Praag (2006). De banden tussen de media en politieke partijen waren zo goed als

verdwenen, journalisten waren onafhankelijk geworden en bij de berichtgeving stond informeren en waarheidsvinding voor de publieke zaak sindsdien hoog in het vaandel. Journalisten benaderden politici en politieke partijen met respect, maar wel vanuit een rol als waakhond van de samenleving (Brants & Van Praag, 2006). De media gingen het publiek in deze periode anders benaderen dan tijdens de verzuiling: het publiek werd niet meer

bevoogdend aangesproken, maar er werd nieuws geselecteerd dat volgens de media geschikt was om geïnformeerd deel te nemen aan het publieke debat (Van Praag & Brants, 2014).

Als reactie op de steeds kritischere journalistiek veranderde het mediabeleid van de overheid in de jaren 80, zo schrijven Adriaansen en Van Praag (2010). Een belangrijke aanzet hiervoor was volgens de onderzoekers het rapport Heroverwegen Voorlichting

Rijksoverheid uit 1984. Hierin worden public relations en voorlichting voor het eerst genoemd als functies van overheidsvoorlichting. Public relations draait om het beïnvloeden van de beeldvorming van een organisatie. Hierbij hoort ook personen adviseren die namens de betreffende organisatie in het openbaar spreken of handelen. Voorlichting heeft als doel om onder burgers draagvlak te creëren voor vastgesteld beleid, bijvoorbeeld door middel van een campagne (Adriaansen & Van Praag, 2010). Dat public relations in de jaren 80

belangrijker werd, blijkt bijvoorbeeld uit de manier waarop politieke partijen in deze periode met televisiedebatten omgingen. Zo schrijft Kaal (2014) dat de VVD Ed Nijpels voor deze debatten coachte met rollenspellen. PvdA-leider Joop den Uyl kreeg op zijn beurt training van communicatiebureau De Beuk om ontspannen over te komen. Hoewel de media in de jaren 60 en 70 waren losgeraakt van de politieke partij uit hun oorspronkelijke zuil, werden ze op een nieuwe manier afhankelijk van de politiek: journalisten kregen meer contact met

(22)

22 politici, voorlichters en ambtenaren over nieuws en de manier waarop dit werd

geïnterpreteerd (Van Vree et al., 2003).

Dat de journalistiek zich meer ging bemoeien met de politiek, en de politiek meer controle wilde uitoefenen op de journalistiek, werd onder meer veroorzaakt door het groeiende aantal journalisten in de jaren 80 (Van Vree et al., 2003). In 1989 werd, zoals al kort genoemd, de commerciële televisie geïntroduceerd, waardoor de concurrentie tussen media onderling toenam (Van Praag & Brants, 2014). Ook de Haagse politiek zelf gaf aanleiding voor de uitdijende groep journalisten: er werd in deze periode steeds meer en langer vergaderd, er werden meer moties ingediend en Kamervragen gesteld, de

parlementaire enquête werd opnieuw ingevoerd en Den Haag telde steeds meer ambtenaren. Om die reden kregen journalisten binnen Den Haag vaker een specifiek onderwerp of departement aangewezen om te volgen (Van Vree et al., 2003).

Door de toegenomen concurrentie tussen media veranderde het karakter van de mediamarkt eind jaren 80 opnieuw. Eerst had deze trekken van een aanbiedersmarkt: de media bepaalden voornamelijk zelf wat zij publiceerden of vertoonden. Maar deze

veranderde geleidelijk in een vragersmarkt waarbij journalisten zich begonnen af te vragen wat het publiek leuk, interessant of spannend zou vinden, en hierop probeerden in te spelen. De rol van het publiek werd vanaf eind jaren 80 dus steeds dominanter (Van Praag & Brants, 2014).

De vier kranten in de jaren 80

De Volkskrant

De Volkskrant verscheen voor het eerst in 1919 en had zijn oorsprong in de katholieke arbeidersvereniging. Na de Tweede Wereldoorlog, tijdens de jaren 60 en 70, kreeg de krant een progressiever karakter en het publiek bestond steeds meer uit jonge mensen. In deze periode werd ook steeds meer afstand gedaan van het oorspronkelijke, katholieke karakter van de krant. In 1965 verdween bijvoorbeeld de onderkop ‘Katholiek dagblad voor

Nederland' (de Volkskrant, 2002).

Vanaf begin jaren 80 onderging de krant opnieuw grote veranderingen. De krant werd in deze periode onafhankelijker, zakelijker en professioneler. Zo verdubbelde de organisatie tussen 1970 en 1987 naar 135 redacteuren (Van Vree, 1996). Ook de oplage groeide flink in dit decennium. In 1980 had de krant een betaalde oplage van 236.900, tien jaar later was dat 331.100 (Van Vree, 1996). Inhoudelijk gezien werd de krant veelzijdiger, informatiever en pluriformer. Er werd over steeds meer gebieden bericht en het aantal rubrieken groeide. De Volkskrant ontwikkelde zich in deze periode tot een kwaliteitskrant, naast NRC Handelsblad, dat zichzelf al onder deze noemer schaarde. Toch waren de kranten nog steeds verschillend.

(23)

23 De Volkskrant richtte zich met name op een jong, hoog opgeleid publiek dat stemde op veelal progressieve partijen, en dat werkte in minder harde economische sectoren. NRC Handelsblad was meer een krant is voor academisch opgeleiden, met verschillende politieke voorkeuren. De verschillen wat betreft lezerspubliek waren ook terug te zien in de stijl van de kranten. Waar de Volkskrant ernaar streefde zo toegankelijk mogelijk te schrijven, deinsde NRC Handelsblad minder snel terug voor ingewikkelde artikelen (Van Vree, 1996).

Jan van der Pluijm was tot 1982 hoofdredacteur van de Volkskrant. Hij werd in dat jaar opgevolgd door Harry Lockefeer, die deze rol tot 1995 vervulde (Wikipedia, z.d.-a).

NRC Handelsblad

NRC Handelsblad ontstond in 1970 uit een fusie tussen twee liberale kranten: het Algemeen Handelsblad (opgericht in 1828) en de Nieuwe Rotterdams(ch)e Courant (opgericht in 1844). De twee kranten verkeerden eind jaren 60 in financieel zwaar weer, waarna tot een fusie werd besloten. Bij de oprichting werden de beginselen van de krant vastgelegd. Belangrijk bij het maken en redigeren van de artikelen is allereerst een liberale en onafhankelijke houding. Hierbij moet eerbied zijn voor het individu, en verdraagzaamheid, redelijkheid en openheid zijn belangrijke uitgangspunten (NRC Handelsblad, z.d.).

Begin jaren 80 was André Spoor hoofdredacteur van NRC Handelsblad. In 1983 droeg hij het stokje over aan Wout Wolz, die tot 1990 hoofdredacteur zou blijven (NRC Handelsblad, z.d.). Zoals hierboven al genoemd was NRC Handelsblad in de jaren 80 een krant voor de academisch opgeleiden, met vaak ingewikkelde artikelen (Van Vree, 1996). De schrijfstijl van de krant was een van onderwerpen waar hoofdredacteur Wolz zich op stortte. Hij vond dat NRC Handelsblad ‘te institutioneel’ was ingesteld, en wilde daarom de

verslaggeverij versterken (Blokker & Van Zwol, 1992). In de periode dat Wolz hoofdredacteur was, had NRC Handelsblad 175 redacteuren (Blokker & Van Zwol, 1992). De oplage van de krant steeg sterk in de jaren 80: de krant had in 1980 een betaalde oplage van 131.586, in 1990 was dit 232.800 (Van Vree, 1996).

Het Vrije Volk

Het Vrije Volk werd opgericht in 1900 als partijblad van de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (SDAP). Destijds was de naam nog Het Volk. Verheffing van de

arbeidersklasse was een belangrijk thema in de berichtgeving. Na de Tweede Wereldoorlog ging de krant verder onder de naam Het Vrije Volk en werd het voorheen socialistische karakter van de krant ingeruild voor een sociaaldemocratisch karakter (Wikipedia, z.d.-b). Het Vrije Volk groeide uit tot grootste krant van Nederland in 1956 en 1957 (Maandag & Robijns, 1991). Echter, nadat het rooms-rode kabinet Drees III in 1958 was gevallen en de PvdA in 1967 de verbinding met de krant verbrak, daalden de abonneecijfers steeds verder.

(24)

24 Begin jaren 70 waren de redacties in Amsterdam, Groningen en Arnhem verdwenen of overgenomen, en zat Het Vrije Volk alleen nog in Rotterdam. Sindsdien richtte de krant zich dan ook meer op de regio Rotterdam (Maandag & Robijns, 1991).

In de jaren 80 ging het nog steeds slecht met Het Vrije Volk. Om die reden ging de krant in 1984 een commerciële samenwerking aan met het Rotterdams Nieuwsblad. Ook dat baatte niet. In 1984 was de gezamenlijke oplage van de kranten 180.000, in 1990 was die 137.000 (Maandag & Robijns, 1991). In deze periode was Herman Antonius Wigbold hoofdredacteur. Hij probeerde de krant - tevergeefs - te redden door de redactie te

herorganiseren en te experimenteren met nieuwe indelingen, koppen en rubrieken. De krant behield in deze periode - ondanks de dalende abonneecijfers - haar landelijke blik (Maandag & Robijns, 1991). Hoewel de relatie tussen Het Vrije Volk en de PvdA was verbroken, kwam de krant niet meer van het imago van arbeiderskrant af. Uiteindelijk ging de krant in 1991 op in het Rotterdams Dagblad (Maandag & Robijns, 1991).

De Telegraaf

De eerste editie van De Telegraaf kwam uit in 1893. Tot in de jaren 70 van de 20e eeuw stond de krant bekend als een ‘onfris schandaalblad’ of ‘driftig vechterskrantje’ (Wolf, 2009). Vanaf begin jaren 80 veranderde de krant echter van karakter. De krant werd in die periode rustiger en begon de berichtgeving meer af te stemmen op het lezerspubliek, dat groot én heterogeen was. Want van de vier geanalyseerde kranten had De Telegraaf in de jaren 80 veruit de grootste oplage. In 1980 was de oplage 734.690, in 1990 was deze 761.600 (Van Vree, 1996).

Dat De Telegraaf in de jaren 80 minder snel de neiging had tot ‘schoppen’ dan voorheen had onder meer te maken met de politieke situatie (Wolf, 2009). Het rechtse karakter van de krant paste immers goed bij de kabinetten uit de jaren 80: onder andere Lubbers I en II (beide met CDA en VVD). De veranderingen binnen de hoofdredactie werkten versterkend ten opzichte van de meer voorzichtige koers. Begin jaren 80 was de

redactiecultuur onder hoofdredacteur Henri Goeman Borgesius nog erg los. Dit kwam het hanteren van journalistieke principes als hoor-en-wederhoor niet ten goede en leidde verschillende keren tot blunders in de krant. Onder leiding van Hans de Haas werd de krant vanaf 1985 behoedzamer. Typerend zijn ook de verschillen tussen de politieke analyses van Jacques Fahrenfort in de jaren 70 en die van Kees Lunshof in de jaren 80. Waar Fahrenfort geregeld scherp uithaalde naar politici, stonden de analyses van Lunshof bekend om een afgewogen oordeel (Wolf, 2009).

(25)

25

Methode

Hierna wordt toegelicht hoe antwoorden zijn gevonden op de hoofdvraag (Hoe is Ed Nijpels geframed in NRC Handelsblad, de Volkskrant, De Telegraaf en Het Vrije Volk in de jaren 1982 tot en met 1986?) en de bijbehorende deelvragen. Er wordt aandacht besteed aan de samenstelling van het corpus met artikelen uit NRC Handelsblad, de Volkskrant, De

Telegraaf en Het Vrije Volk, en de frameanalyse die hierop is toegepast.

Methodologie

Om de hoofdvraag en deelvragen te beantwoorden is een inductieve, kwalitatieve

inhoudsanalyse uitgevoerd op een corpus van artikelen uit vier verschillende kranten. Dit houdt in dat het materiaal met een ‘open geest’ (Van Gorp, 2006, pp. 251) is geanalyseerd en geïnterpreteerd, om zo een aantal frames vast te stellen. Voor deze methode is gekozen omdat deze het mogelijk maakt nieuwe frames te ontdekken, het ontstaan van deze frames te bestuderen en na te gaan of bestaande frames in de literatuur voor dit onderzoek relevant zijn (Van Gorp, 2007). Er is niet gekozen voor een deductieve inhoudsanalyse omdat dan het risico bestaat dat sommige frames niet wordt ontdekt. Bij een deductieve methode wordt namelijk alleen gekeken naar een aantal - vooraf vastgestelde - frames (Van Gorp, 2006), en het is onzeker of deze toereikend zijn voor framing van politici. De bestaande frames komen namelijk vrijwel uitsluitend voor in onderzoek naar framing van gebeurtenissen.

Met de inductieve kwalitatieve inhoudsanalyse zijn alle beschrijvingen van Nijpels bestudeerd, om op die manier de framing zo goed mogelijk in kaart te brengen (Van Gorp, 2006). Uiteindelijk is - door datareducerende codering (Koetsenruijter & Van Hout, 2014) en categorisering - een aantal hoofdframes bepaald.

Het corpus

Voordat de frameanalyse kon worden uitgevoerd, moest eerst het corpus worden bepaald. Er is een selectie gemaakt van artikelen over Ed Nijpels die verschenen in NRC

Handelsblad, de Volkskrant, De Telegraaf en Het Vrije Volk. Qua periode werd het jaar 1982 tot en met het jaar 1986 aangehouden. Nijpels was fractievoorzitter van april 1982 tot juli 1986. De maanden hiervoor en hierna zijn ook meegenomen in de analyse om na te gaan of de twee genoemde momenten een verandering qua framing teweegbrachten. Uit het

krantenoverzicht van Delpher - de online databank die wordt gebruikt voor dit onderzoek - bleek dat de jaargangen 1982 tot en met 1986 van NRC Handelsblad, de Volkskrant, De Telegraaf en Het Vrije Volk compleet aanwezig zijn (Delpher, z.d.-a). Dit was belangrijk, aangezien met dit onderzoek werd gepoogd een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de framing van Ed Nijpels.

(26)

26 In eerste instantie was het de bedoeling om artikelen uit het Algemeen Dagblad te analyseren, in plaats van artikelen uit Het Vrije Volk. Echter, het Algemeen Dagblad bleek nog niet beschikbaar in Delpher. Omdat bij een globale zoekpoging naar artikelen over Ed Nijpels in Delpher bleek dat Het Vrije Volk ongeveer evenveel resultaten had als NRC Handelsblad, de Volkskrant en De Telegraaf, is ervoor gekozen om het Algemeen Dagblad te vervangen door Het Vrije Volk.

Een andere reden om voor deze krant te kiezen, is dat bij de samenstelling van het corpus werd gepoogd om zowel ‘kwaliteitskranten’ als ‘populaire kranten’ op te nemen. NRC Handelsblad en de Volkskrant worden als kwaliteitskranten getypeerd, en De Telegraaf als een populaire krant (Bakker & Scholten, 2011). Het onderscheid tussen kwaliteitskranten en populaire kranten houdt in dat kwaliteitskranten meer (politieke) informatie brengen en populaire kranten meer amusement (Bakker & Scholten, 2011). Het Vrije Volk is uiteindelijk opgegaan in het Algemeen Dagblad, dat ook wordt geschaard onder de populaire kranten (Bakker & Scholten, 2011). Op basis hiervan is aangenomen dat Het Vrije Volk zich op het spectrum van kwaliteitskranten en populaire kranten aan de populaire kant bevindt.

Dat het corpus uit twee kwaliteitskranten en twee populaire kranten bestaat, was van belang omdat in dit onderzoek onder andere werd gekeken naar het verschil in framing tussen kwaliteitskranten en populaire kranten. Semetko en Valkenburg (2000) constateerden bij hun onderzoek naar nieuwsframes in berichtgeving rondom de Eurotop in Amsterdam in 1997 vooral verschillen in framing tussen populaire media en kwaliteitsmedia. Ook Peeters (2018) zag een verschil in framing tussen populaire media en kwaliteitsmedia: de negatieve frames kwamen vooral voor in de populaire kranten, de positieve in kwaliteitskranten. En ook onderzoek naar personalisering laat zien dat het onderscheid tussen kwaliteitskranten en populaire kranten een verschil kan opleveren. Zo ontdekten Vliegenthart et al. (2011) dat de mate van personalisering in De Telegraaf hoger was dan in NRC Handelsblad en de

Volkskrant. Dit onderzoek beoogt bij te dragen aan de kennis over de verschillen tussen framing in kwaliteitsmedia en in populaire media.

De artikelen voor het corpus zijn zoals gezegd gevonden in Delpher, een online databank voor onder meer kranten van 1618 tot 1995. In deze databank is gezocht met behulp van de zoekterm ‘Nijpels’. Voor deze zoekterm werd gekozen omdat hiermee ook resultaten met ‘Ed Nijpels’ zouden worden gevonden. Natuurlijk is het ook mogelijk dat Ed Nijpels in een artikel is aangeduid met ‘Ed’, ‘Edje’ of een andere benaming. De verwachting was dat in die gevallen elders in het artikel zijn achternaam werd genoemd, waardoor deze artikelen alsnog zouden worden gevonden. Echter, het risico dat artikelen over Ed Nijpels niet zijn gevonden omdat zijn achternaam hierin niet voorkomt, is aanwezig. Helaas was het

(27)

27 binnen het tijdbestek van dit onderzoek niet mogelijk om ook te zoeken met bijvoorbeeld ‘Ed’ of ‘Edje’.

Wanneer in Delpher op ‘Nijpels’ werd gezocht, leverde dit ook artikelen op waarin hij slechts in een opsomming met andere Kamerleden voorkomt. Dit soort artikelen zijn niet opgenomen in het corpus. Artikelen die niet helemaal over Nijpels gaan, maar wel zinnen bevatten waarin hij wordt beschreven, zijn wel opgenomen in het corpus.

Delpher bevat scans van kranten, maar dankzij de OCR-software van de website is het ook mogelijk om de afzonderlijke artikelen in tekstvorm te downloaden. Bij dit onderzoek is hiervan gebruikgemaakt om de artikelen op woordniveau te kunnen onderzoeken. Hierbij is het wel belangrijk op te merken dat de OCR-software niet altijd even betrouwbaar is. Op de website van Delpher staat hierover: ‘Wetenschappers hebben ook belang bij een grote nauwkeurigheid van de OCR. Vaak moeten de digitaliserende instellingen keuzes maken. Als we veel willen digitaliseren, kan dat niet altijd op een hoog kwaliteitsniveau’ (Delpher, z.d.-b). Tijdens de samenstelling van het corpus voor dit onderzoek bleek inderdaad dat meerdere artikelen tekstueel incorrect waren. Vaak was echter nog wel herleidbaar wat er eigenlijk moest staan. Wanneer de tekstuele vertaling onduidelijk was, is de bijbehorende scan bekeken om het artikel alsnog te kunnen analyseren. Vanwege de beperkte tijdspanne voor dit onderzoek was het niet mogelijk alle artikelen handmatig over te schrijven.

Het corpus is na een willekeurige selectie tot stand gekomen. Aanvankelijk werd namelijk voor iedere krant ongeveer het viervoudige aan artikelen geschikt bevonden voor een analyse, maar dat was niet haalbaar binnen het tijdsbestek voor dit onderzoek. Er werd gekozen voor een willekeurige selectie van de artikelen, en niet op basis van genre

(nieuwsbericht, interview etc.). In alle verschillende genres kan namelijk sprake zijn framing, en de lezer heeft ook toegang tot alle verschillende soorten artikelen. Door alle genres te bestuderen, is gepoogd de framing zo compleet mogelijk in beeld te brengen. Ook columns van vaste columnisten werden meegenomen in de analyse. Columnisten krijgen weliswaar veel vrijheid krijgen bij het schrijven van hun artikelen, maar deze columns bepalen - zeker door de relatief hoge frequentie waarmee deze verschijnen - mede de (politieke) kleur van een krant. Wel zijn ingezonden brieven buiten het corpus worden gehouden omdat eventuele framing in deze artikelen niet aan de krant zelf toe te schrijven is.

Tijdens de willekeurige selectie werden de gevonden artikelen allereerst in twee categorieën verdeeld: artikelen die helemaal over Nijpels gaan en artikelen die gedeeltelijk over Nijpels gaan. Vervolgens werd van elke categorie het vierde artikel geselecteerd. Toen bleven in totaal 291 artikelen over: 78 uit NRC Handelsblad, 68 uit de Volkrant, 74 uit De Telegraaf en 71 uit Het Vrije Volk.

(28)

28

Kwalitatieve inhoudsanalyse

Om frames te reconstrueren via een kwalitatieve inhoudsanalyse zijn verschillende stappen doorlopen: het verzamelen van de teksten, het open coderen, het axiale coderen, het selectieve coderen en emanatie van frames en het toepassen van de geschiktheidstoets (Van Gorp, 2007). Hierna zal worden toegelicht wat deze stappen inhouden.

Wanneer een journalist een frame toepast, komt dit frame tot uiting in zogenoemde framing devices. Dit zijn tekstuele elementen zoals stereotypen, metaforen, slagzinnen en exemplarische gebeurtenissen (Van Gorp, 2006). Tekstuele elementen die hetzelfde overkoepelende idee ondersteunen, vormen samen een frame package, of framebundel. Een van de gevonden frames binnen dit onderzoek is het mediageile aandachttrekker frame, dat bijvoorbeeld wordt ondersteund door de framing devices ‘behendige mediabespeler’ (de Volkskrant, 3 september 1983) en ‘mediapoliticus’ (De Telegraaf, 15 november 1984). Een framebundel bevat ook zogenoemde reasoning devices. Dit zijn definities, oorzaken, morele uitspraken en oplossingen met betrekking tot het onderwerp, en deze kunnen zowel impliciet als expliciet aanwezig zijn (Van Gorp, 2006). Binnen het mediageile aandachttrekker frame is zo’n reasoning device bijvoorbeeld het oordeel dat dat Nijpels’ hang naar media-aandacht ten koste gaat van het bedrijven van inhoudelijke politiek. Tijdens de kwalitatieve

inhoudsanalyse is zowel naar framing devices als naar reasoning devices gezocht.

Eerder is al uitgelegd hoe de artikelen uit de vier kranten zijn verzameld. Deze artikelen zijn gekopieerd uit Delpher en vervolgens in een Word-document geplakt. Bij de analyse - die hierna zal worden toegelicht - is gekeken naar het volledige artikel: kop, lead, intro, middenstuk, slot en eventueel kaders en streamers (tekstuele elementen die relatief groot zijn uitgelicht rondom het artikel). Zoals al eerder genoemd is met dit onderzoek gepoogd een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van de framing van Ed Nijpels. Daarom was het van belang het volledige artikel te onderzoeken. Niet-tekstuele elementen zoals afbeeldingen zijn wel buiten beschouwing gelaten omdat de methode zich niet richt op beelden.

Nadat de artikelen in Word waren overgenomen en een willekeurige selectie had plaatsgevonden, volgde het open coderen met behulp van Atlas.ti, een programma voor kwalitatief dataonderzoek. Tijdens het bestuderen van de artikelen, werd gezocht naar elementen in de tekst over Ed Nijpels: de eerder genoemde framing devices. Vervolgens zijn aan deze tekstelementen met behulp van Atlas.ti zelfbedachte codes toegekend.

Daarna zijn de tekstuele elementen axiaal gecodeerd: er werd gezocht naar de overkoepelende ideeën achter de framing devices. Hiervoor werd gekeken naar verschillen en overeenkomsten tussen deze framing devices (Van Gorp, 2007). Afhankelijk van de

(29)

29 gevonden verschillen en overeenkomsten werden sommige codes samengevoegd tot één code, of kregen een meer passende naam. In deze fase is ook gekeken naar mogelijke reasoning devices. Ook deze werden geanalyseerd met behulp van codes in de kantlijn.

Door meerdere codes samen te voegen tot één code, bleven er al minder over dan in de fase van het open coderen. Dit waren er echter nog steeds te veel. Daarom werd in de fase van het selectieve coderen en de emanatie van frames gekeken welke codes bij elkaar pasten. Door codes te clusteren ontstonden uiteindelijk een aantal hoofdframes (Van Gorp, 2007). Deze stap werd uitgevoerd door in een Word-document verschillende hoofdframes te onderscheiden en hieronder bijbehorende codes te plaatsen. Zo werden bij dit onderzoek onder het mediageile aandachttrekker frame de codes ‘mediaman’, ‘wil de blits maken’, ‘sterke profileringsdrang’, ‘voert campagne’ en ‘voert toneelstukje op’ geplaatst (zie bijlage 2).

De gevonden hoofdframes moesten aan een aantal criteria voldoen (Van Gorp, 2006). Gedurende de analyse zijn de frames hierop getoetst. Allereerst moesten de

gevonden frames met voldoende tekstuele elementen onderbouwd kunnen worden. Daarom is bijgehouden hoeveel framing devices en reasoning devices bij hetzelfde frame horen. Daarnaast moest met behulp van een frame betekenis kunnen worden gegeven aan een specifiek onderwerp. Er moest bijvoorbeeld kunnen worden benoemd wat het probleem is, en wie hiervoor verantwoordelijk is. Ook werd gepoogd de frames zodanig abstract te formuleren dat ze ook ingezet konden worden bij andere onderwerpen. Dit bleek echter niet altijd mogelijk. Een van de gevonden frames is bijvoorbeeld het voorvechter plaatsing

kruisraketten frame. Dit frame hangt zo sterk samen met een specifieke discussie gedurende de jaren 80 in Nederland (de eventuele plaatsing van kruisraketten in Woensdrecht), dat dit frame niet snel in framingonderzoek met een ander onderwerp zal worden gevonden. Als vierde criteria moesten de framing devices en reasoning devices bij elkaar passen. De frames moesten daarnaast functioneel zijn: ze moeten helpen bij het verklaren van eventuele variatie en tegenstrijdigheden binnen de framebundel. Ten slotte was het belangrijk dat via de gevonden frames alle spelers in het publieke debat vertegenwoordigd waren (Van Gorp, 2006).

Voor- en nadelen van de methode

De inductieve frameanalyse is zoals al kort genoemd heel geschikt om veel verschillende manieren te vinden waarop een kwestie wordt geframed. Echter, aan de methode zijn ook nadelen verbonden. Allereerst is deze vorm van onderzoek erg arbeidsintensief (Van Gorp, 2007). Daarnaast wordt bij een inductieve, kwalitatieve inhoudsanalyse een groot beroep gedaan op het analytisch inzicht en creatief denkvermogen van de onderzoeker (Van Gorp,

(30)

30 2007). Dit beroep op het analytisch inzicht en creatief denkvermogen maakt het onderzoek interpretatief. De onderzoeker moet tijdens de analyse veel stappen doorlopen en hierbij steeds beslissingen nemen, waardoor subjectiviteit niet de voorkomen is (Van Gorp, 2006). Dit heeft bovendien als gevolg dat een inductieve, kwalitatieve inhoudsanalyse moeilijk repliceerbaar is (Semetko & Valkenburg, 2000).

Toch is de inductieve methode voor dit onderzoek verkozen boven de deductieve methode. Een risico verbonden aan de deductieve methode - dat de eigenlijke frames niet worden gevonden - werd namelijk als een te groot nadeel beschouwd. Bovendien werd door het stapsgewijze en systematische karakter van de inductieve methode verwacht dat de gevonden frames daadwerkelijk in het corpus zijn vertegenwoordigd (Van Gorp, 2006). Wel is hierbij belangrijk om op te merken dat dit niet per se de enige ware frames zijn (Van Gorp, 2006). Om de betrouwbaarheid van de methode te vergroten, is goed bijgehouden hoeveel codes bij ieder gevonden frame horen. Daarnaast zijn de gevonden frames zoals hiervoor al besproken getoetst aan een aantal criteria. Ten slotte kunnen deze frames in

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Nijpels moest meestal achteraf reageren op Kabinetsbesluiten, getui- ge zijn relaas in NRC Handelsblad (1 mei 1986): 'Als politiek leider van de VVD word ik geacht

Privatisering moet onze economie ombuigen naar „minder overheid, meer markt", maar er gebeurt op dit vlak weinig.. Privatisering dient van nu af een vast onderdeel te

Jan te Veldhuis wees erop dat, met alle begrip voor welke emoties ook, door bestuurders van lagere overheden geen verwachtingen bij bewoners moeten wor­ den opgewekt,

Bovendien wordt gevraagd of de „echte” mmimum-voorziening voor AOW-gerechtigden een meer structureel karakter gegeven zou kunnen worden (a.h.w. een éénmalige indexering)..

Dit alles was aanleiding om tijdens het zomerreces de zg. Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer voor overleg met de twee betrokken

Omdat dat met het geval is, is het noodzakelijk de werkingsduur te verlengen en wel tot 1 augustus 1985 voor het basisonderwijs (omdat op die datum de Wet op het

DeEd Nijpels als politiek leider heeft binnen eenjaar grote bekendheid gekregen door zijn optreden in het land en voor de media.. DeEd Nijpels, die als fractievoorzitter een

Beiden omschrijven een goede dood als een zelfgekozen dood die op oudere leeftijd plaatsvindt, waar weloverwogen voor gekozen wordt, die niet in eenzaamheid of