• No results found

De rol van betekenisverlening bij slachtoffers van seksueel geweld: een kwantitatief onderzoek naar het verband tussen betekenisverlening en mentaal welzijn

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van betekenisverlening bij slachtoffers van seksueel geweld: een kwantitatief onderzoek naar het verband tussen betekenisverlening en mentaal welzijn"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE ROL VAN BETEKENISVERLENING

BIJ SLACHTOFFERS VAN SEKSUEEL

GEWELD

EEN KWANTITATIEF ONDERZOEK NAAR HET VERBAND

TUSSEN BETEKENISVERLENING EN MENTAAL WELZIJN

Aantal woorden: < 20.447 >

Lieselotte Vastenavondt

Studentennummer: 01412967

Promotor(en): Prof. dr. Lesley Verhofstadt, Prof. dr. Kasia Uzieblo; Begeleidster: Dagmar Stockman

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de klinische psychologie Academiejaar: 2019-2020

(2)
(3)

Voorwoord

De opleiding klinische psychologie was een zeer uitdagend avontuur dat mij veel heeft bijgeleerd en inzichten heeft gecreëerd. Ik beschouw deze masterproef als het echte laatste loodje van deze opleiding. Het schrijven van deze masterproef was naast bloed, zweet en tranen ook een heel leerrijke en boeiende ervaring. Doorheen het proces van deze masterproef heb ik hulp gekregen van enkele mensen die ik graag zou willen bedanken. Vooreerst wil ik mijn promotor, prof. dr. Lesley Verhofstadt, en co-promotor, prof. dr. Kasia Uzieblo, bedanken voor de kans die ik kreeg om aan dit boeiende onderzoek bij te dragen. Vervolgens wil ik graag mijn begeleidster, Dagmar Stockman, bedanken. Zij stond de afgelopen twee jaar steeds klaar voor mij en mijn oneindig aantal vragen. Door haar motiverende feedback bleef ik me steeds opnieuw inzetten en leerde ik veel bij. Bij deze wil ik haar bedanken voor de fijne samenwerking en fantastische begeleiding de afgelopen twee jaar. Daarnaast lijkt het mij erg op zijn plaats om de mensen die deelnamen aan de survey te bedanken. Deze mensen deelden hun moeilijke ervaringen en maken onderzoek over het thema seksueel geweld mogelijk om zo de kennis over dit thema te verbreden. Ik zou hen willen bedanken voor het vertrouwen en de bereidwilligheid om deel te nemen aan deze studie. Ten slotte wil ik mijn vriend, Sjoerd, en mijn zus, Hannelore, bedanken voor de nodige feedback en de motiverende woorden.

(4)
(5)

Corona Verklaring Vooraf

Om de onderzoeksvraag van de huidige studie na te gaan, werd een online survey opgesteld. Om een zo groot mogelijke steekproef te bereiken werden er flyers en posters met informatie over de studie verspreid op zowel fysieke plaatsen als online platforms. Deze verspreiding begon in november 2019 en eindigde op 1 maart 2020. De dataverzameling was reeds afgerond voor het COVID-19 virus toesloeg in België. Bijgevolg ondervond huidig onderzoek geen moeilijkheden door het COVID-19 virus en de bijkomende maatregelen. Deze preambule werd in overleg tussen de student en de promotor opgesteld en door beide goedgekeurd.

(6)
(7)

Abstract

Het meemaken van seksueel geweld is een traumatische ervaring en kan diverse gevolgen hebben voor zowel de fysieke als de mentale gezondheid van de slachtoffers. Na het meemaken van een traumatische gebeurtenis kan de manier waarop men betekenis verleent aan die gebeurtenis een belangrijke modererende factor kan zijn (Campbell, Dworkin, & Cabral, 2009; Iverson, King, Cunningham, & Resick, 2015; Joseph & Linley, 2005; Kernan & Lepore, 2009; Littleton, 2007). Onderzoek hieromtrent is echter schaars bij slachtoffers van seksueel geweld. Het doel van de huidige studie is om het verband na te gaan tussen de betekenisverlening en het mentaal welzijn bij slachtoffers van seksueel geweld. Het onderzoek werd uitgevoerd aan de hand van een online survey. De betekenisverlening werd gemeten in de mate van accommodatie (i.e., negatieve en positieve accommodatie) en assimilatie. Het mentaal welzijn werd gemeten aan de hand van het aantal depressieve, angst-, stressklachten en klachten van posttraumatische stressstoornis dat de deelnemers ervaarden. De huidige studie beschikt over een steekproef van N = 313 vrouwelijke slachtoffers van seksueel geweld. De bevindingen van de huidige studie bieden evidentie voor het verband tussen de betekenisverlening en het mentaal welzijn van slachtoffers van seksueel geweld. Meer bepaald werd teruggevonden dat accommodatie, negatieve accommodatie en assimilatie samenhangen met een lager mentaal welzijn en dat positieve accommodatie samenhangt met een hoger mentaal welzijn bij slachtoffers van seksueel geweld. Het verband tussen assimilatie en een lager mentaal welzijn werd echter niet gevonden wanneer accommodatie toegevoegd werd aan het model. Verdere implicaties en suggesties worden besproken in de discussie.

(8)
(9)

Inhoudstafel

Inleiding ... 1 Definiëring ... 2 Prevalentie ... 4 Gevolgen ... 7 Modererende Factoren... 8 Individueel niveau ... 8

Niveau van de aanval ... 9

Microsysteem... 9 Meso- en exosysteem... 11 Macrosysteem ... 12 Chronosysteem ... 12 Betekenisverlening ... 13 Huidige Studie ... 17 Methode ... 18 Deelnemers ... 18 Meetinstrumenten ... 18 Demografische gegevens. ... 18 Seksueel geweld. ... 18 Betekenisverlening. ... 19 Mentaal welzijn. ... 22 Eerder trauma. ... 23 Procedure ... 23 Statistische Analyses ... 25 Resultaten ... 29 Descriptieve Statistiek ... 29

(10)

Preliminaire Analyses ... 32

Het verband tussen metingen van mentaal welzijn. ... 32

Het verband tussen metingen van accommodatie en assimilatie. ... 32

De relatie tussen betekenisverlening en mentaal welzijn. ... 33

Het Verband tussen Betekenisverlening en Mentaal Welzijn ... 35

Discussie ... 41

Bespreking Onderzoeksresultaten ... 41

Klinische en Theoretische Implicaties ... 44

Sterktes en Beperkingen ... 45

Suggesties voor Toekomstig Onderzoek ... 47

Conclusie ... 48

(11)

Inleiding

Seksueel geweld is een wereldwijd fenomeen dat de laatste jaren meer en meer in de media verschijnt. Wie de sociale media en in het bijzonder Twitter gebruikt, zal de hashtag #MeToo ongetwijfeld al zijn tegengekomen of heeft hier op zijn minst al eens over gehoord. De hashtag werd populair door Alyssa Milano die in 2017 een tweet plaatste die zich wereldwijd verspreidde (Anker, 2017; Garcia, 2018). Met deze tweet moedigde ze vrouwen aan die ooit met eender welke vorm van seksueel geweld te maken hebben gehad met als doel het probleem onder de aandacht te brengen en de omvang ervan aan te tonen. Door de ‘Me Too – beweging’ zijn vrouwen over de hele wereld hun verhaal beginnen delen. De hashtag werd populair door onder andere de beschuldigingen aan het adres van Harvey Weinstein en Kevin Spacey. Zij werden beschuldigd van seksueel geweld en dit werd verspreid door de media. Maar ook in ons eigen land wordt de hashtag gebruikt zoals bij het incident van Bart De Pauw, die beschuldigd werd van ongepast gedrag en hierdoor ook ontslagen werd (Anker, 2017). De ‘MeToo’ – beweging gaat niet alleen over seksueel geweld bij volwassenen maar jammer genoeg ook over kindermisbruik. Een voorbeeld hiervan dat sterk in de media verscheen, zijn de beschuldigingen aan het adres van Michael Jackson. Hij zou namelijk meerdere kinderen seksueel misbruikt hebben (Diepstraten, 2019).

Ondanks de verhoogde aandacht voor seksueel geweld bij volwassenen en kinderen in de media is er nog niet veel geweten over hoe het ervaren van seksueel geweld een plaats krijgt in het levensverhaal van de slachtoffers. Met andere woorden: hoe men betekenis verleent aan het ervaren van seksueel geweld. Vooraleer hierop verder op ingegaan wordt, is het van belang om te begrijpen wat men onder ‘seksueel geweld’ verstaat. In de Belgische media wordt er vaak gesproken over de termen ‘seksueel geweld’, ‘seksueel grensoverschrijdend gedrag’, ‘aanranding’ en ‘verkrachting’. Deze termen hebben niet steeds dezelfde betekenis en om verwarring te vermijden zullen de verschillende vormen van seksueel geweld in het eerste deel verduidelijkt worden. Verder zullen ook de prevalentie en de gevolgen van seksueel geweld aan bod komen waarbij de factoren die een invloed uitoefenen op deze gevolgen worden uiteengezet. Ten slotte zal het betekenisverleningsmodel, dat van belang is voor het begrijpen van de mogelijke gevolgen, uiteengezet worden met de bijhorende processen van assimilatie en accommodatie.

(12)

Definiëring

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) omschrijft seksueel geweld als elke (poging tot een) seksuele daad die wordt uitgevoerd tegen iemands wil door eender welke persoon ongeacht zijn of haar relatie met het slachtoffer en in eender welke omgeving (World Health Organization, 2015). Seksueel geweld kan dus voorkomen bij kinderen en volwassenen en kan verschillende vormen en gradaties aannemen, namelijk seksuele intimidatie, seksueel misbruik, poging tot verkrachting en verkrachting (Beweging tegen Geweld – vzw Zijn, 2018; Keygnaert, 2014). Dit onderscheid en onderstaande definiëring zullen gehanteerd worden in de huidige studie. Seksuele intimidatie is een vorm van seksueel geweld waarbij geen fysiek contact voorkomt. Het gaat vaak om ongewenste verbale seksuele opmerkingen, uitnodigingen, dreigingen of beelden. Bij seksueel misbruik is er sprake van fysiek contact maar geen (poging tot) penetratie. Hierbij dringt de dader zich aan het slachtoffer op en stelt zo een daad van seksuele aard onder dwang, zoals het opzettelijk betasten van intieme plaatsen op het lichaam (e.g., borsten, billen, penis, vagina). Een volgende vorm van seksueel geweld is de poging tot verkrachting. Hierbij is er een opzettelijke poging tot penetratie waarbij er contact is tussen een lichaamsdeel van de dader met een lichaamsopening (i.e., mond, vagina of anus) van het slachtoffer. De laatste vorm is verkrachting. Dit wordt gekenmerkt door het opzettelijk penetreren van een lichaamsopening van het slachtoffer. Elk van deze vier vormen gebeuren steeds zonder toestemming van het slachtoffer (Beweging tegen Geweld – vzw Zijn, 2018; Keygnaert, 2014).

In het strafwetboek wordt er duidelijk beschreven wat er verstaan wordt onder toestemming geven. Dit betekent dat het individu duidelijk aangeeft iets echt te willen. De minimumleeftijd om wettelijk te kunnen instemmen met seks is 16 jaar (Sensoa, 2019b). Zolang men jonger is dan deze leeftijd gaat de wet ervan uit dat kinderen en jongeren nog niet ‘rijp’ genoeg zijn voor seks en beslissingen hieromtrent. Er dient een belangrijk onderscheid gemaakt te worden tussen ‘toestemmen’ en ‘toegeven’ (Sensoa, 2019b). Wanneer een individu toegeeft, om bijvoorbeeld de ander een plezier te doen, wil dit niet zeggen dat men toestemt. Ook wanneer het individu niet protesteert, is dit geen aanwijzing tot toestemmen. Verder deelt de strafwet seksueel geweld op in twee gebieden, namelijk de aanranding van de eerbaarheid en verkrachting. Bij aanranding van de eerbaarheid wordt het slachtoffer gedwongen om ongewenste seksuele handelingen uit te voeren of te ondergaan maar er vindt geen (poging tot) penetratie plaats (Sensoa, 2019d). Dit laatste maakt het verschil met verkrachting aangezien het slachtoffer daar wel gedwongen wordt tot seksueel contact met penetratie (Sensoa, 2019e).

(13)

Alle feiten die zich onder seksueel misbruik en (poging tot) verkrachting classificeren zijn strafbaar volgens de Belgische wet. Voornamelijk zijn feiten die behoren tot de categorie seksuele intimidatie niet strafbaar. Echter is er een vorm die wel strafbaar is die behoort tot de categorie seksuele intimidatie. Zo valt seksisme wel onder de strafbare seksuele feiten (Sensoa, 2020a). Seksisme is het vellen van een oordeel op basis van iemands geslacht (Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen, 2015). Hoewel de ongewenste intimiteiten die vallen onder de categorie van seksuele intimidatie grotendeels niet strafbaar zijn, is het wel belangrijk om weten dat deze nog steeds gemeld kunnen worden bij het bestuur van een organisatie waar de ongewenste intimiteiten plaatsvonden of eventueel bij de politie. Voor aanranding van de eerbaarheid kan de dader een gevangenisstraf krijgen van zes maanden tot vijf jaar (Sensoa, 2019d). Op verkrachting staat een hogere straf van vijf tot tien jaar (Sensoa, 2019e). Echter, bij beide vormen kan de rechter beslissen om de straffen te verhogen in het geval van verzwarende omstandigheden (e.g., jonge kinderen of mensen met een beperking als slachtoffer). De bepaling van de straf is ook afhankelijk van de duur of herhaling van de feiten, de ernst van de feiten en de leeftijd van het slachtoffer (Sensoa, 2019c). Daarnaast wordt er gekeken naar het strafrechtelijk verleden en het strafblad van de dader. Het is duidelijk dat dit een complex proces is die door de rechter dossier per dossier bekeken wordt. Ten slotte dient opgemerkt te worden dat zowel volwassenen als kinderen en zowel vrouwen als mannen slachtoffer kunnen worden van beide vormen.

Wanneer het slachtoffer minderjarig is spreekt men over seksueel geweld bij kinderen of kindermisbruik. In de meeste gevallen wordt dit gepleegd door mannelijke daders maar er zijn zeker ook vrouwelijke daders (Bornstein, Kaplan, & Perry, 2007). Bovendien zou meer dan de helft van de plegers van seksueel geweld bij kinderen een familielid zijn (Rudin, Zalewski, & Bodmer-Turner, 1995). Dit valt onder de noemer van intrafamiliaal geweld. Hierbij is de dader dikwijls de vader of neemt die persoon een vaderfiguur in (e.g., broer, nonkel, grootvader of stiefvader) (Rudin et al., 1995). Bij intrafamiliaal seksueel geweld bij kinderen zijn meisjes vaker het slachtoffer, namelijk in ongeveer de helft van de gevallen. Jongens zijn in ongeveer 10 – 20% van de gevallen slachtoffer hiervan. Daarnaast kan de dader van het seksueel geweld bij kinderen ook een verzorger zijn die niet tot de familie behoort (e.g. leerkracht of sportcoach) (Rudin et al., 1995). Ten slotte valt ook seksuele uitbuiting van het kind onder de noemer van seksueel kindermisbruik. Het kind wordt dan bijvoorbeeld uitgebuit om in de prostitutie te gaan werken (Finkelhor, 1984). Op het onderwerp van seksueel geweld bij kinderen zal echter niet dieper worden ingegaan aangezien er in het huidig onderzoek

(14)

gefocust zal worden op meerderjarige personen die slachtoffer werden van seksueel geweld na de leeftijd van 16 jaar.

Prevalentie

Prevalentiecijfers zijn niet altijd eenduidig te interpreteren en dit omwille van verschillende redenen. Allereerst wordt er vastgesteld dat slachtoffers van seksueel geweld of de getuigen hiervan dit niet altijd melden bij de politie, hulpverlening, vrienden of familie (Brouwers & Smit, 2005; Depraetere, Vandeviver, Vander Beken, & Keygnaert, 2018). Er is nog steeds een dark number dat niet gekend is en dit kan voor een onderschatting zorgen in de prevalentiecijfers. Een mogelijke reden is het feit dat niet elk slachtoffer zijn ervaring deelt (Brouwers & Smit, 2005). Het slachtoffer kan bijvoorbeeld een nauwe band (gehad) hebben met de dader en durft hierdoor het delict niet te melden uit angst voor reacties als ongeloof of schaamte. Een tweede probleem dat zich voordoet is dat er een variabiliteit bestaat in de prevalentiecijfers van seksueel geweld. Ook hier bestaat een mogelijke verklaring voor, namelijk dat de definiëring van seksueel geweld verschilt van onderzoek tot onderzoek (Brouwers & Smit, 2005). Hieraan gerelateerd is het feit dat afhankelijk van de bron (e.g., anonieme survey, politie, hulpverlening) de cijfers verschillen. Slachtoffers zullen bijvoorbeeld sneller hun verhaal delen in een survey waar ze anoniem kunnen blijven (Joinson & Paine, 2012). Met deze kadering in het achterhoofd zullen de prevalentiecijfers uit wetenschappelijk onderzoek, de criminaliteitsstatistieken en cijfers uit de hulpverlening besproken worden.

De Sexpert-studie heeft in 2013 een uitgebreid onderzoek gedaan naar de seksuele gezondheid van de Vlaamse bevolking (Buysse et al., 2013). Zo onderzochten zij onder meer seksueel grensoverschrijdend gedrag. Zij definieerden dit op basis van de definitie van seksuele gezondheid die gehanteerd wordt door de WHO, waarbij ze voornamelijk focussen op de seksuele rechten die al dan niet worden gerespecteerd en waargemaakt. Daarnaast maken ze een onderscheid tussen ervaringen van seksueel geweld voor en na de leeftijd van 18 jaar. Uit de cijfers van de Sexpert-studie blijkt dat 16.6% in aanraking komt met seksueel grensoverschrijdend gedrag voor de leeftijd van 18 jaar, waarvan 1 op 5 meisjes en 1 op 10 jongens. Van de bevraagde Vlamingen bleek dat 8.1% seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft meegemaakt na de leeftijd van 18 jaar, waarvan 13.8% van de vrouwen en 2.4% van de mannen. In de Sexpert-studie werd eveneens onderscheid gemaakt tussen de verschillende vormen van seksueel geweld. Zo geeft 9.8% van de Vlaamse bevolking aan ooit kwetsende seksueel getinte opmerkingen gekregen te hebben, dit kan geplaatst worden onder de vorm

(15)

‘seksuele intimidatie’. Verder geeft 7.3% aan ooit ongewenst seksueel aangeraakt te zijn, dit valt onder de vorm ‘seksueel misbruik’. Tot slot geeft 2.6% aan ooit een poging tot verkrachting meegemaakt te hebben en 2.2% van de participanten geeft aan ooit verkracht geweest te zijn na de leeftijd van 18 jaar (Buysse et al., 2013).

Een meer recent onderzoek naar de seksuele gezondheid in Nederland geeft andere cijfers weer (Rutgers, 2017). Deze studie gebruikt een onderscheid verschillend van hetgeen dat wordt gehanteerd in deze survey. Er wordt namelijk onderscheid gemaakt tussen seksueel geweld en seksueel grensoverschrijdend gedrag, waarbij seksueel geweld beschreven wordt als gedwongen worden om seksuele handelingen met betrekking tot de geslachtsdelen (i.e., manuele, orale, vaginale of anale seks) te verrichten of toe te staan tegen de wil. Seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt gezien als een bredere term waartoe ook ongewenst zoenen en seksuele aanrakingen behoren. Vergeleken met de definiëring van de huidige studie kan er gesteld worden dat de vorm ‘seksueel grensoverschrijdend gedrag’ in de studie van Rutgers overeen komt met ‘seksueel misbruik’, ‘poging tot verkrachting’ en ‘verkrachting’ binnen de huidige studie. De vorm ‘seksueel geweld’ gehanteerd in de studie van Rutgers overlapt alsook met meerdere vormen binnen de huidige studie, namelijk, ‘poging tot verkrachting’ en ‘verkrachting’. Met deze kadering van de verschillende definiëringen kunnen de prevalentiecijfers van de studie van Rutgers (2017) beter begrepen worden. Uit de studie blijkt dat 22% van de vrouwen en 6% van de mannen ooit penetratie (oraal, vaginaal of anaal) of manuele seks heeft meegemaakt tegen de wil en/of gedwongen werd om seksuele dingen te doen tegen de wil. Wanneer men ongewenst kussen en ongewenst seksueel aanraken meerekent, zijn de percentages een pak hoger, namelijk 53% van de vrouwen en 19% van de mannen. De prevalentiecijfers uit deze studie zijn opvallend hoger dan degene uit de Vlaamse Sexpert-studie. De onderzoekers geven hier geen verklaring voor maar een mogelijke hypothese zou het verschil in definiëring kunnen zijn. Een andere mogelijke verklaring zou eventueel zijn dat de studie van Rutgers (2017) geen afbakening maakt inzake leeftijd waarop het seksueel geweld plaatsvond. Deze mogelijke hypotheses omtrent een verklaring voor dit opvallend verschil in prevalentiecijfers dienen verder onderzocht te worden en mogen dus zeker niet als waarheid worden aangenomen.

De criminaliteitsstatistieken van de Federale Politie (2018) geven het aantal meldingen van de verschillende delicten weer per jaar voor België. Het is echter moeilijk om uit deze cijfers een goede schatting te maken specifiek voor mannen en vrouwen en vanaf de leeftijd van 16 jaar omdat in het rapport geen onderscheid gemaakt wordt in leeftijd en geslacht. In

(16)

2017 zijn er ongeveer 3909 gevallen van seksueel geweld in de publieke ruimte gemeld, 740 meldingen van seksueel intrafamiliaal geweld en 212 meldingen van groepsverkrachting. Over het algemeen werden in datzelfde jaar ongeveer 12821 zedenmisdrijven gemeld (Federale Politie, 2018). Daarnaast voert de Federale Politie in samenwerking met FOD Binnenlandse Zaken en de lokale besturen een bevolkingsbevraging uit omtrent verschillende veiligheidsthema’s, waaronder seksueel geweld. Dit project heet de Veiligheidsmonitor (Federale Politie, 2009). Hieruit besluit men dat 1 op de 100 (m.a.w. 1%) Belgen in de periode van december 2008 tot juli 2009 slachtoffer werden van een seksueel misdrijf (Federale Politie, 2009). Wanneer deze cijfers vergeleken worden met de prevalentiecijfers uit de anonieme surveystudies die hierboven beschreven werden, kan er vastgesteld worden dat er een groot verschil is. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat slachtoffers van seksueel geweld sneller hun ervaringen delen wanneer ze ervan verzekerd zijn dat ze dit anoniem kunnen doen (Joinson & Paine, 2012). Daarnaast zijn er ongetwijfeld nog andere mogelijke verklaringen voor het verschil in prevalentiecijfers. Deze dienen in verder onderzoek bestudeerd te worden.

Naast deze prevalentiecijfers uit wetenschappelijk onderzoek en de criminaliteitsstatistieken zijn er ook cijfers beschikbaar vanuit de hulpverlening. Het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling registreerde 6790 meldingen van (een vermoeden van) kindermishandeling in 2017, waarbij in 13% van deze gevallen (een vermoeden van) seksueel misbruik als belangrijkste probleem wordt gesteld (Sensoa, 2019). Aangezien er geen overkoepelend centrum of orgaan is dat de aantal meldingen van seksueel geweld bij volwassenen registreert, zijn de cijfers vanuit de hulpverlening in België voor volwassenen niet eenduidig (Sensoa, 2019). Echter deelde het Centrum voor Algemeen Welzijnswerk (CAW) in hun meeste recente jaarverslag (2019) enkele interessante cijfers over het slachtofferschap in Vlaanderen binnen hun hulpverlening. Het aanbod aan dader- en slachtofferhulp is een onderdeel van de verschillende werkingen die het CAW aanbiedt. In 2019 werd vastgesteld dat de grootste groep hulpvragers binnen dader- en slachtofferhulp de slachtoffers zijn (52%) (CAW, 2020). De dienst slachtofferhulp van het CAW biedt ondersteuning aan personen en/of nabestaanden en/of directe sociale omgeving die geconfronteerd worden met fysieke, materiële of morele schade als slachtoffer of getuige van een misdrijf, terreur of ramp (CAW, 2020). Ongeveer 49% van de cliënten binnen slachtofferhulp komt terecht in het CAW als gevolg van een geweldsituatie (CAW, 2020). Daarvan bestaat ongeveer 19% uit slachtoffers van seksueel geweld (CAW, 2020).

(17)

Uit bovenstaande evidentie kan afgeleid worden dat seksueel geweld jammer genoeg erg vaak voorkomt. Dit is problematisch gezien de mentale en fysieke problemen die seksueel geweld met zich mee kan brengen.

Gevolgen

Het ervaren van seksueel geweld zorgt voor diverse gevolgen van fysieke, psychische en (psycho)sociale aard. Wanneer men spreekt over de fysieke gevolgen heeft men het vooral over directe fysieke letsels zoals genitale verwondingen en seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA’s) maar ook indirecte gevolgen zoals een verhoogd risico op verschillende chronische aandoeningen, onvruchtbaarheid of ongewenste zwangerschappen horen hieronder (Ba & Bhopal, 2017). Naast de fysieke gevolgen zijn er ook psychische consequenties die de slachtoffers van seksueel geweld ervaren.

De psychische gevolgen van seksueel geweld kunnen zeer uiteenlopend zijn, van moeite met slapen en verhoogde alertheid tot dissociaties en het ontwikkelen van depressieve gevoelens. Sommige slachtoffers herbeleven steeds opnieuw wat er zich heeft afgespeeld, terwijl andere slachtoffers het gaan vermijden en zich de traumatische gebeurtenis niet meer kunnen herinneren (American Psychiatric Association, 2014; Mason & Lodrick, 2013). Seksueel geweld is één van de meest voorkomende oorzaken van een trauma en zou leiden tot meer risico op het ontwikkelen van psychopathologie, met in het bijzonder hogere risico’s op het ontwikkelen van posttraumatische stressstoornis (PTSS) en suïcidaliteit (Dworkin, Menon, Brystrynski, & Allen, 2017). De diagnose van PTSS kan volgens de DSM-V pas worden gesteld één maand na de blootstelling aan de traumatische gebeurtenis (American Psychiatric Association, 2014). Indien het van kortere duur is dan één maand spreekt men over een acute stressstoornis (American Psychiatric Association, 2014). Bij deze laatste starten de symptomen meteen of enkele dagen na de gebeurtenis en gaan ze spontaan weer over na enkele weken. Indien de symptomen aanhouden kan gesproken worden van PTSS. Bij PTSS kan het ook het geval zijn dat de symptomen pas jaren na de traumatische gebeurtenis starten. Dit zijn echter niet de enige diagnoses die gesteld kunnen worden na het ervaren van seksueel geweld. Uit verschillende studies blijkt dat ook depressie, middelenmisbruik en angststoornissen sterk geassocieerd zijn met het meemaken van seksueel geweld (Ba & Bhopal, 2017; Burnam et al., 1988; Winfield, George, Swartz, & Blazer, 1990). Deze psychische gevolgen hangen nauw samen met de sociale gevolgen.

(18)

Over de sociale gevolgen van seksueel geweld werd relatief minder onderzoek uitgevoerd in vergelijking met de fysieke en psychische gevolgen. Men weet wel dat slachtoffers van seksueel geweld vaker stoppen met werken en genegeerd of gestigmatiseerd worden door de gemeenschap of hun familie (Beweging tegen Geweld – vzw Zijn, 2018; Jina & Thomas, 2012). Seksueel geweld kan bijgevolg zorgen voor druk op het huwelijk en moeilijkheden bij het opvoeden van de kinderen (Jina & Thomas, 2012). Niet alleen de individuen zelf maar ook de familie, vrienden en significante anderen van de slachtoffers kunnen bijgevolg lijden onder wat het slachtoffer heeft ondergaan (Campbell & Wasco, 2005). Binnen het sociale domein is er vooral onderzoek gedaan naar de modererende of mediërende impact van factoren zoals sociale steun en reacties van familie, vrienden en de gemeenschap op de psychische gevolgen. Deze worden in onderstaand deel uiteengezet.

Modererende Factoren

De gevolgen van seksueel geweld kunnen beïnvloed worden door verschillende factoren. Campbell, Dworkin en Cabral (2009) voerden een literatuurstudie uit naar deze factoren aan de hand van een ecologisch theoretisch perspectief dat gebaseerd is op de theorie van Bronfenbrenner (1979). Het ecologisch perspectief dat Campbell et al. (2009) hanteren bevat zes niveaus, namelijk het individueel niveau, niveau van de aanval, micro-, meso-, exo-, macro- en chrono-systeem.

Individueel niveau.

Bepaalde karakteristieken van het slachtoffer zelf kunnen het herstellingsproces beïnvloeden. Volgens het literatuuroverzicht van Campbell et al. (2009) zijn er gemengde bevindingen over de demografische variabelen zoals etniciteit, leeftijd, educatie en het inkomen van het slachtoffer. Hoewel Sigurvinsdottir en Ullman (2015) vonden dat biseksuele vrouwen en vrouwen met een donkere huidskleur meer moeilijkheden ervaren met het herstellen na een traumatische ervaring, vonden ze ook dat vrouwen met een donkere huidskleur sneller verbetering toonden in depressieve symptomen in vergelijking met vrouwen zonder een donkere huidskleur. Wanneer men naar de persoonlijkheid van slachtoffers kijkt, stelt men vast dat de persoonlijkheidstrek Neuroticisme, die bestaat uit kenmerken zoals angstig, vijandigheid en impulsiviteit, een predictor is voor het ontwikkelen van PTSS na het meemaken van seksueel geweld (Campbell et al., 2009). Het kenmerk zelfkritiek zou ook een predictor zijn voor het ontwikkelen van PTSS (Campbell et al., 2009). Verder geeft het literatuuroverzicht aan dat de coping van het slachtoffer een belangrijke invloed uitoefent op het ontwikkelen van

(19)

psychopathologie (Campbell et al., 2009). Coping kan beschreven worden als de manier waarop iemand met een gebeurtenis omgaat. In het artikel worden twee soorten copingstrategieën besproken, namelijk ‘approach’ strategieën en vermijdende strategieën. Bij de ‘approach’ strategieën zijn de emoties of cognities actief gericht op de bedreiging terwijl bij de vermijdende strategieën de emoties of cognities hier net van worden weggericht. Deze laatste soort copingstrategie zou een predictor zijn voor verschillende negatieve uitkomsten zoals depressie, PTSS en angst (Campbell et al., 2009). Aanvullend zouden de ‘approach’ copingstrategieën en een religieuze coping (i.e., hulp zoeken in het spirituele en het geloof) sterk gerelateerd zijn aan positieve levensveranderingen na het meemaken van seksueel geweld (Frazier, Tashiro, Berman, Steger, & Long, 2004). Daarnaast zouden personen die voor de feiten reeds een lagere mentale gezondheid hadden meer negatieve psychische uitkomsten ervaren (Campbell et al., 2009).

Niveau van de aanval.

Dit zijn de kenmerken van het seksueel geweld zelf. Uit de literatuurstudie van Campbell et al. (2009) blijkt dat de waargenomen levensbedreiging tijdens de aanval alsook hoe gevaarlijk de dader gepercipieerd wordt, negatieve gevolgen voorspellen voor het individu zoals depressie, PTSS en angst. Daarnaast zijn er nog andere zaken die bijdragen aan het ontwikkelen van meer en ernstigere symptomen, zoals wanneer de verkrachting volledig afgerond werd (en het dus niet bij een poging tot verkrachting gebleven is) (Kilpatrick, Saunders, Amick-McMullan et al., 1989), wanneer de dader een bekende was voor het slachtoffer waardoor het gevoel van verraad groter is (Freyd, 1996; Salter, 1995) en wanneer het slachtoffer het gevoel had zich niet te kunnen verweren (Lodrick, 2007; Van der Kolk, 2000).

Microsysteem.

Onder het microsysteem verstaat Bronfenbrenner (1979) alle face-to-face interacties in de directe omgeving van een persoon. In het geval van seksueel geweld wordt er gekeken naar de invloed van de onthulling van seksueel geweld aan informele bronnen op het individu. De onthulling van seksueel geweld kan nuttig zijn voor het slachtoffer om zijn of haar traumatische ervaring te delen met zijn of haar naasten en zo eventueel steun te verkrijgen. Slachtoffers die hun verhaal delen met anderen ervaren dit doorgaans als ondersteunend en voelen zich in veel gevallen opgelucht (Stockman, Vertommen, Verhofstadt, & Uzieblo, 2017). Toch kan het zelfs maanden tot jaren duren vooraleer ze beslissen om met hun verhaal naar buiten te komen

(20)

(Stockman et al., 2017). Wanneer iemand beslist om zijn of haar verhaal te delen en ondersteuning te zoeken, kan die persoon beroep doen op informele en formele steunbronnen. Aanvankelijk zullen slachtoffers met hun verhaal aankloppen bij informele steunbronnen zoals familieleden en vrienden. Slachtoffers stappen minder vaak naar formele steunbronnen zoals de hulpverlening of politie. Wanneer slachtoffers toch naar formele steunbronnen stappen, zullen ze voornamelijk hulpverleners en therapeuten opzoeken in vergelijking met de politie en artsen (Ahrens, Ahrens, Cabral, & Abeling, 2009). Op deze onthulling volgen ongetwijfeld reacties die van positieve of negatieve aard kunnen zijn en ook gevolgen kunnen hebben op het slachtoffer.

Het literatuuroverzicht van Stockman et al. (2017) geeft een duidelijk overzicht van reacties die als positief worden beschouwd volgens slachtoffers, namelijk wanneer ze het verhaal van het slachtoffer geloven; naar het slachtoffer luisteren; empathie tonen; emotionele ondersteuning bieden; praktisch advies geven; het slachtoffer niet verhinderen om de negatieve ervaringen te delen. Slachtoffers kunnen ook geconfronteerd worden met negatieve reacties. Stockman et al. (2017) geven ook hier een overzicht van, namelijk wanneer ze het verhaal ontkennen of er twijfels over uiten; stigmatiserende uitspraken doen of verkrachtingsmythes (e.g., “het slachtoffer is zelf verantwoordelijk voor de verkrachting”) gebruiken; geen reactie geven; de controle overnemen over de beslissingen van het slachtoffer; het slachtoffer vermijden; het slachtoffer onderbreken in het vertellen van zijn of haar verhaal. Deze positieve en negatieve reacties van de steunbronnen gaan gepaard met gevolgen voor het functioneren van het slachtoffer.

Er is al heel wat onderzoek gedaan naar de impact van reacties op de gezondheid van de slachtoffers. Negatieve reacties (i.e., de schuld geven aan het slachtoffer, de controle overnemen van het slachtoffer, zich anders gedragen tegenover het slachtoffer en niet aandachtig zijn) zouden geassocieerd zijn met meer mentale problemen en een minder goede aanpassing (Ullman, 1996). Het verband tussen negatieve sociale reacties en een minder goede aanpassing zou gemedieerd worden door een vermijdende copingstrategie (Ullman, 1996). Dit suggereert dat negatieve sociale reacties een schadelijke impact kunnen hebben en ervoor zorgen dat het slachtoffer een vermijdende copingstrategie zal hanteren (e.g., gedachten en gevoelens over de traumatische gebeurtenis onderdrukken), wat op zijn beurt kan leiden tot een minder goede aanpassing. Voor de positieve reacties vond Ullman (1996) enkele interessante verbanden. Men vond namelijk een betere aanpassing bij slachtoffers waarnaar geluisterd werd en die ook geloofd werden. Bijkomend stellen Filipas en Ullman (2001) dat het effect van de

(21)

reactie afhankelijk is van wie er reageert. Uit die studie wordt geconcludeerd dat wanneer slachtoffers hulp zoeken bij formele bronnen ze meer te maken krijgen met negatieve reacties zoals het slachtoffer de schuld geven of ‘victim blaming’, stigmatisering en controlerende reacties. Deze negatieve reacties van formele steunbronnen kunnen schadelijke effecten hebben op het herstel maar niet meer schadelijk dan negatieve reacties van informele bronnen (Filipas & Ullman, 2001). Daarentegen zijn positieve reacties van vrienden (informele bronnen) positiever geassocieerd met het herstel van de slachtoffers dan reacties van andere steunbronnen (Campbell et al. 2009; Filipas & Ullman, 2001). Ter verduidelijking dient vermeld te worden dat de formele bronnen een onderdeel zijn van het exosysteem, wat verderop besproken wordt. Bijgevolg kan gesteld worden dat het belangrijker is om negatieve reacties bij formele hulpbronnen te vermijden en om positieve reacties te geven als informele hulpbron om een optimaal herstel van slachtoffers van seksueel geweld te bevorderen.

Meso- en exosysteem.

Bronfenbrenner maakt een onderscheid tussen het mesosysteem en het exosysteem maar in het ecologisch perspectief van Campbell et al. (2009) worden deze samengevoegd. Het mesosysteem bevat alle processen die bijdragen aan het linken van individuen met andere individuen of systemen in de omgeving (e.g., hoe een persoon als partner thuis functioneert, heeft ook een effect op de relaties op het werk en omgekeerd). Met andere woorden: het mesosysteem bestaat uit connecties tussen verschillende microsystemen. Het exosysteem is nog wat breder waartoe formele en sociale systemen (e.g., Zorgcentrum na Seksueel Geweld, Centrum Algemeen Welzijnswerk, de politie) behoren waar personen al dan niet contact mee hebben (Campbell et al., 2009). Slachtoffers van seksueel geweld wenden zich vaak tot deze sociale systemen indien ze hulp nodig hebben. Wanneer slachtoffers ondersteunende en empathische hulp ontvangen van sociale systemen verloopt het herstelproces beter (Campbell et a., 2009). Maar ook omgekeerd wanneer slachtoffers deze niet ontvangen en onjuist behandeld worden, kan dit gevoelens van onmacht, schuld en schaamte uitlokken (Campbell et al., 2009). Wanneer slachtoffers niet correct behandeld worden door sociale systemen kan dit beschouwd worden als secundaire victimisatie, ze zijn niet alleen slachtoffer van seksueel geweld maar ook van het sociale systeem dat hen niet kan of wil helpen. Deze secundaire victimisatie kan alsook een negatieve invloed uitoefenen op de mentale gezondheid van het slachtoffer (Campbell et al., 2009). Verder geven slachtoffers aan dat hun ervaring met psychologische hulp doorgaans als positief en ondersteunend wordt ervaren (Campbell et al., 2009).

(22)

Macrosysteem.

Dit systeem gaat doorgaans over de maatschappij waarbinnen de individuen leven die bestaat uit wetten, waarden, normen en (geloofs)overtuigingen. Het literatuuroverzicht stelt dat culturele verschillen in reacties op het seksueel geweld een invloed kunnen hebben op de gevolgen die slachtoffers ervaren (Campbell et al., 2009). Zo gaf Luo (2000) aan dat specifieke Chinese culturele overtuigingen, zoals het collectivisme, die sterk belang hechten aan familie en de vrouwelijke maagdelijkheid een sterke negatieve invloed hebben op het herstel van de slachtoffers van seksueel geweld. Een mogelijke verklaring hiervoor zou zijn dat Chinese vrouwen het seksueel geweld niet melden om de sociale status van zichzelf en de familie niet te schenden en vervolgens meerdere keren seksueel geweld ervaren door dezelfde dader, wat op zijn beurt mogelijks leidt tot meer schaamte en een groter trauma (Luo, 2000). Daarnaast toont het literatuuroverzicht van Campbell et al. (2009) aan dat vrouwen die sterk geloven in de verkrachtingsmythes minder geneigd waren om wat er met hen gebeurd is te erkennen als seksueel geweld en bovendien minder hulp zoeken.

Chronosysteem.

Vervolgens is er nog het chronosysteem dat uitgaat van het idee dat interacties tussen individu en omgeving kunnen veranderen overheen de tijd en bovendien wederkerig zijn. Specifiek voor seksueel geweld zijn factoren als meerdere traumata en revictimisatie over de levensloop predictoren voor negatieve uitkomsten zoals depressie, angst en PTSS (Campbell et al., 2009). Verder zou het geloof dat toekomstige aanvallen zich waarschijnlijk niet zullen voordoen, zorgen voor minder hoge niveaus van stress bij het slachtoffer (Frazier, 2003).

Tot slot is er een predictor die zich voordoet op verschillende niveaus van het ecologisch perspectief, namelijk de mate van zelfverwijt of zichzelf de schuld geven van het seksueel geweld (Campbell et al., 2009). Volgens de literatuurstudie komt dit terug in het individuele systeem waar zelfverwijt geassocieerd wordt met PTSS en depressie. In het micro-, meso- en exosysteem kan de mate van zelfverwijt vergroot worden doordat de slachtoffers de schuld krijgen van anderen en dit is op zijn beurt geassocieerd met symptomen van PTSS. Ook in het macrosysteem kan de mate van zelfverwijt van een slachtoffer worden gestimuleerd door geïnternaliseerde culturele opvattingen en overtuigingen. Ten slotte vindt men zelfverwijt terug in het chronosysteem waar slachtoffers die meerdere keren seksueel geweld meemaakten zichzelf meer de schuld geven. Aansluitend hierbij stelt Janoff-Bulman (1979) dat er twee soorten van zelfverwijt zijn, namelijk gedragsmatige en karakteristieke zelfverwijt.

(23)

Gedragsmatige zelfverwijt gaat over attributies aan zaken die veranderbaar zijn, in het bijzonder het gedrag, en is bijgevolg controleerbaar (Janoff-Bulman, 1979). Dit soort zelfverwijt zou gerelateerd zijn aan de overtuiging dat men toekomstige negatieve zaken zal vermijden (Janoff-Bulman, 1979). Terwijl karakteristieke zelfverwijt handelt over attributies aan zaken die tot op zekere hoogte onveranderbaar zijn zoals het karakter van het slachtoffer zelf (Janoff-Bulman, 1979). Dit zou geassocieerd zijn met de overtuiging dat men persoonlijk verantwoordelijk is voor de negatieve zaken in het verleden (Janoff-Bulman, 1979). Uit onderzoek blijkt dat slachtoffers van seksueel geweld meer gedragsmatig zelfverwijt hanteren dan karakteristiek zelfverwijt (Janoff-Bulman, 1979).

Ondanks de veelheid aan literatuur die probeert te verklaren hoe slachtoffers herstellen van een dergelijke ingrijpende gebeurtenis blijft het echter onduidelijk hoe slachtoffers het seksueel geweld een plaats geven in hun leven of levensverhaal. Met andere woorden: hoe verlenen slachtoffers van seksueel geweld betekenis aan wat hen overkwam en hoe hangen deze betekenissen samen met het psychosociaal welzijn?

Betekenisverlening

Hierboven werd reeds gesproken over hoe een bepaalde copingstrategie invloed kan hebben op het psychisch welzijn van het slachtoffer. Coping is nauw gerelateerd aan hoe betekenis verleend wordt aan een bepaalde situatie. In dit deel zal dieper ingegaan worden op de betekenisverlening van een persoon na het meemaken van een traumatische gebeurtenis. Het model bij uitstek bij betekenisverlening is dat van Crystal L. Park (2010). Dit model stelt dat elke persoon een globale wijze van betekenisverlening heeft die verwijst naar de manier van betekenis verlenen die kenmerkend is voor die persoon. Deze globale betekenisverlening is gebaseerd op diens persoonlijke overtuigingen, doelen en subjectieve gevoelens en wordt ook wel eens het betekenisverleningsscript of schema genoemd. Daarnaast bestaat er volgens Park (2010) ook een situationele betekenisverlening die ingeschakeld wordt wanneer er zich een gebeurtenis voordoet die de globale betekenisverlening of het schema potentieel in gevaar brengt. Deze situationele betekenisverlening verloopt in verschillende stappen. Allereerst zal men de betekenis van de potentieel gevaarlijke gebeurtenis gaan inschatten (i.e., appraised meaning). Vervolgens zal de persoon gaan aftoetsen in hoeverre deze appraised meaning past binnen het script of de globale betekenis. Daaropvolgend start het betekenisverleningsproces zelf waarbij men de discrepanties zal gaan verminderen aan de hand van enkele processen zoals automatische versus doelbewuste processen en assimilatie versus accommodatie (Park, 2010).

(24)

Men doet aan assimilatie wanneer men de situationele betekenis gaat aanpassen zodanig dat deze meer consistent is met de bestaande globale overtuigingen (Park, 2010). Accommodatie is dan het omgekeerde proces waarbij de persoon zijn of haar globale of bestaande overtuigingen en doelen zal aanpassen aan de situationele betekenis (Park, 2010). Na het betekenisverleningsproces te hebben doorlopen, kan men tot verschillende betekenissen komen, namelijk (1) het gevoel hebben dat het een logische betekenis is; (2) acceptatie; (3) herattributie en de oorzaak van de gebeurtenis begrijpen; (4) een groei of positieve levensverandering waarnemen; (5) aangepaste betekenis van de stressor; (6) aangepaste globale doelen of overtuigingen; (7) aangepaste identiteit (Park, 2010). De processen assimilatie en accommodatie zijn zeer cruciaal in het betekenisverleningsproces en vormen bijgevolg de hoofdzakelijke focus van de huidige studie. Om die reden zal er op deze processen dieper worden ingegaan.

Joseph en Linley (2005) beschrijven assimilatie en accommodatie in hun theorie omtrent groei na het doorstaan van tegenslag zoals het ervaren van seksueel geweld. Zoals hiervoor reeds werd uitgelegd, zal men bij assimilatie de globale overtuigingen behouden of herstellen door de traumagerelateerde informatie aan te passen en hier consistent mee te maken. Echter, wanneer deze globale overtuigingen worden aangepast in functie van de traumagerelateerde informatie, spreekt men van accommodatie (Joseph & Linley, 2005). Dit laatste kan in twee richtingen gebeuren, namelijk positief of negatief, afhankelijk van de betekenis die toegeschreven wordt aan de traumatische gebeurtenis (Joseph & Linley, 2005). Er zijn dus drie mogelijke manieren van om betekenis te verlenen: (1) assimilatie (e.g., “Misschien was het geen verkrachting”, “Er is niets gebeurd” of “Ik wou het zelf”), (2) negatieve accommodatie (e.g., “De wereld is een gevaarlijke plek” of “Ik vertrouw niemand meer”) en (3) positieve accommodatie (e.g., “Er kunnen erge dingen gebeuren in het leven, dus ik kan er maar beter van genieten”). Om dit wat concreter te kunnen voorstellen, maken Payne, Joseph en Tudway (2007) een mooie vergelijking met een gebroken vaas. Een persoon kan de scherven terug aan elkaar lijmen waardoor de vaas net zoals ervoor lijkt maar de vaas zal echter wel meer fragiel zijn (i.e., assimilatie). De persoon kan daarnaast ook kiezen om de stukken samen te rapen om bij het vuilnis te gooien (i.e., negatieve accommodatie) of om er iets nieuws van te maken zoals bijvoorbeeld een mozaïek (i.e., positieve accommodatie) (Payne, Joseph, & Tudway, 2007). Ten slotte is het belangrijk om op te merken dat er mogelijk een periode is waarin het slachtoffer op zoek is naar een betekenis die hij of zij kan verlenen aan de traumatische gebeurtenis. Deze periode van zoeken naar een betekenis zou psychisch belastend

(25)

zijn voor het slachtoffer en is geassocieerd met meer negatieve gevoelens (Kernan & Lepore, 2009). Vandaar dat slachtoffers voordeel kunnen halen uit psychologische interventies die deze zoektocht kunnen versnellen of doen stoppen zodanig dat het slachtoffer minder stress ervaart (Kernan & Lepore, 2009). Indien men toch overgaat tot processen als assimilatie en accommodatie, kan de betekenisverlening beginnen. Bijgevolg zal afhankelijk van het proces de uitkomst ook anders zijn.

Joseph en Linley (2005) stellen dat zowel assimilatie als accommodatie van de nieuwe traumagerelateerde informatie kunnen zorgen voor een daling in de symptomen van PTSS of met andere woorden dat beide processen positieve effecten kunnen hebben. Maar om verder te groeien dan die bestaande overtuigingen die aanwezig waren voor de traumatische gebeurtenis is echter positieve accommodatie nodig in tegenstelling tot assimilatie en negatieve accommodatie (Joseph & Linley, 2005). Men kan immers enkel groeien wanneer er nieuwe, positieve overtuigingen aanwezig zijn (Joseph & Linley, 2005). Bijgevolg zou enkel het proces van positieve accommodatie kunnen leiden tot iets wat men ‘posttraumatische groei’ noemt (Joseph & Linley, 2005). Hierbij dient echter een belangrijke kanttekening gemaakt te worden. Zo wordt er in de onderzoeksliteratuur gesteld dat om tot positieve accommodatie en posttraumatische groei te komen er een bepaalde mate van distress ervaren moet worden (Barton et al., 2013; Boals & Schuettler, 2011; Kleim & Ehlers, 2009; Shakespeare-Finch & Armstrong, 2010). Zo kan bijvoorbeeld het ervaren van te weinig distress ervoor zorgen dat het slachtoffer niet genoeg motivatie vindt om positieve groei te ervaren. Daarentegen kan het ervaren van te veel distress ervoor zorgen dat er zich veel psychische klachten zullen voordoen en bijgevolg de kans tot positieve groei daalt. De bevindingen hieromtrent in de onderzoeksliteratuur is echter niet eenduidig en nog zeer beperkt. Desondanks dient deze vaststelling in het achterhoofd gehouden te worden wanneer het gaat over posttraumatische groei.

Posttraumatische groei wordt gedefinieerd als het ervaren van een positieve verandering na het doorstaan van een traumatische gebeurtenis of crisis die als uitdagend werd ervaren door de persoon (Tedeschi & Calhoun, 2004). Volgens Tedeschi en Calhaun (1996) kan deze posttraumatische groei zich voordoen op drie levensdomeinen van het slachtoffer, namelijk een verandering in de relaties met anderen, een verandering in het zelfbeeld en een verandering in de filosofie over het leven. Volgens Tedeschi en Calhoun (2004) zou posttraumatische groei een uitkomst zijn van een succesvolle coping, terwijl andere onderzoekers posttraumatische groei eerder beschouwen als een proces van positieve betekenisverlening (Joseph & Linley,

(26)

2005; Park, 2010). Deze positieve betekenisverlening stemt overeen met de positieve accommodatie die reeds werd verduidelijkt. Om posttraumatische groei te meten ontwikkelden Tedeschi en Calhoun de Posttraumatic Growth Inventory (PTGI; Tedeschi & Calhoun, 1996) met het oog op het meten van posttraumatische groei als een uitkomst van een geslaagde coping. Echter, wanneer men deze vragenlijst nader bestudeert, kan men vaststellen dat het eerder een meting is van betekenisverlening over zichzelf, het leven en anderen. Enkele voorbeelditems illustreren deze opmerking: (1) “Ik heb veel geleerd over hoe geweldig mensen zijn”, (2) “Ik heb mijn prioriteiten over wat belangrijk is in het leven veranderd”. Deze items lijken eerder te peilen naar het proces dat vooraf ging aan de positieve uitkomst. Bijgevolg kan men de vraag stellen of de PTGI wel degelijk posttraumatische groei meet als uitkomst of dat het een vorm van coping meet. In dit opzicht zal de verkorte versie van de vragenlijst PTGI in deze survey worden opgenomen als maat voor de positieve accommodatie. Ten slotte rijst de vraag hoe slachtoffers van seksueel geweld in het bijzonder betekenis verlenen aan deze traumatische gebeurtenis en wat de potentiële gevolgen hiervan zijn.

Slachtoffers van seksueel geweld die aan de traumatische gebeurtenis betekenis verlenen aan de hand van negatieve accommodatie zullen meer aan vermijdende coping doen (e.g., gedachten of gevoelens in verband met het seksueel geweld onderdrukken) en rapporteren bijgevolg een lagere zelfwaardering en meer stress omtrent het seksueel geweld in vergelijking met slachtoffers van seksueel geweld die aan positieve accommodatie en assimilatie doen (Littleton, 2007). Negatieve accommodatie wordt vervolgens geassocieerd met een stijging in de symptomen van PTSS en depressie (Iverson, King, Cunningham, & Resick, 2015). Opvallend is dat wanneer slachtoffers de traumatische gebeurtenis assimileren binnen de globale, bestaande overtuigingen ze minder stress zouden ervaren en een hogere zelfwaardering hebben dan slachtoffers die aan negatieve accommodatie deden (Littleton, 2007). Dit dient echter met een korrel zout genomen te worden aangezien de studie die deze bevinding stelt enkel de effecten op korte termijn bestudeerd heeft. Het is dus mogelijk dat er op lange termijn meer negatieve gevolgen zijn voor slachtoffers die assimilatie als betekenisverlening gehanteerd hebben (Littleton, 2007). Ten slotte zouden slachtoffers van seksueel geweld die positieve accommodatie als betekenisverlening hanteren de beste psychosociale gevolgen ervaren aangezien zij de traumatische ervaring een plaats hebben gegeven op een meer geschikte manier (Littleton, 2007). Bijgevolg zou een stijging in positieve accommodatie geassocieerd zijn met minder symptomen van PTSS en depressie (Iverson et al., 2015).

(27)

Huidige Studie

Seksueel geweld komt jammer genoeg nog veel te vaak voor en brengt heel wat gevolgen voor het slachtoffer met zich mee. Deze gevolgen kunnen beïnvloed worden door verschillende factoren van het slachtoffer en zijn omgeving die reeds besproken werden in de sectie ‘modererende factoren’. In de huidige studie zal ingezoomd worden op één aspect daarvan, namelijk de betekenisverlening van het slachtoffer. Uit bovenstaande literatuurstudie blijkt dat de manier waarop iemand betekenis verleent aan een traumatische gebeurtenis belangrijke gevolgen heeft voor het toekomstig functioneren van het slachtoffer. Dit werd echter nog niet vaak onderzocht bij slachtoffers van seksueel geweld in het bijzonder. Bijgevolg zal de huidige studie focussen op de betekenisverlening bij slachtoffers van seksueel geweld na de leeftijd van 16 jaar. Naast het feit dat er onderzoek zal gevoerd worden bij de specifieke populatie van slachtoffers van seksueel geweld is er een tweede reden waarom deze studie vernieuwend is, namelijk dat de betekenisverlening bestudeerd zal worden aan de hand van de mate van assimilatie en accommodatie (i.e., negatieve accommodatie en positieve accommodatie). Kort gesteld zal de huidige studie bestuderen hoe slachtoffers van seksueel geweld betekenis verlenen aan deze traumatische gebeurtenis en hoe dit samenhangt met het mentaal welzijn van de slachtoffers. Bijgevolg luidt de onderzoeksvraag als volgt: ‘Hoe hangt de betekenisverlening van slachtoffers van seksueel geweld samen met hun mentaal welzijn?’. Op basis van de onderzoeksliteratuur die voorafgaandelijk besproken werd, kunnen er enkele verwachtingen voorop gesteld worden omtrent de betekenisverlening van een slachtoffer van seksueel geweld en het mentaal welzijn:

(1) Accommodatie zal samenhangen met een lager mentaal welzijn

(2) Negatieve accommodatie zal samenhangen met een lager mentaal welzijn

(3) Positieve accommodatie zal samenhangen met een hoger mentaal welzijn

(28)

Methode

Deelnemers

De steekproef werd getrokken uit de algemene populatie en bestaat uit 313 respondenten. De steekproef bestaat uitsluitend uit vrouwelijke deelnemers waarbij de gemiddelde leeftijd 32 jaar is (SD = 10.91, bereik = 19 – 70). De meerderheid van de deelnemers heeft de Belgische nationaliteit (94.4%). In deze steekproef heeft 56.9% een diploma hoger onderwijs als hoogst behaalde diploma (33.9% één cyclus, 22% twee cycli, 1% drie cycli). Bij 34.8% was dit een diploma hoger secundair onderwijs, bij 7% een diploma lager secundair onderwijs en bij 1.3% een diploma lager onderwijs. Er zijn opvallend veel bedienden (35.1%) en studenten (31.3%) binnen deze steekproef. Verder was 10.2% arbeidsongeschikt, 7.3% zelfstandige, 5.1% arbeider, 4.5% midden kaderlid, 2.9% werkloos, 1.3% hoger kaderlid, 1.3% huisvrouw en 1% gepensioneerd. Ook de gezinssituatie van de steekproef is vrij divers: 41.5% is alleenstaand, 22.4% heeft een relatie maar is niet getrouwd of samenwonend, 17.3% is getrouwd of samenwonend zonder kinderen, 13.3% is getrouwd of samenwonend met inwonende kinderen, 5.1% heeft een nieuw samengesteld gezin en 0.3% is getrouwd of samenwonend met kinderen die niet thuis wonen. De respondenten vonden de oproep om deel te nemen aan de studie grotendeels via de sociale media (e.g., Facebook en Twitter). Overigens werd de oproep tot deelname aan de studie gevonden op enkele fysieke plaatsen zoals wachtkamers van hulpverleners, hogescholen en apothekers.

Meetinstrumenten

Demografische gegevens.

De demografische gegevens die werden bevraagd bij de deelnemers aan de hand van korte vragen zijn nationaliteit, geslacht, gender, geaardheid, leeftijd, hoogst behaalde diploma, beroep, gezinssituatie (e.g., getrouwd en samenwonend, getrouwd en niet samenwonend etc.) en de relatieduur indien de deelnemer een partner heeft.

Seksueel geweld.

Om het seksueel geweld in kaart te brengen, werd er een vragenlijst opgesteld die gebaseerd is op de Sexual Experiences Survey – Long Form (SES; Koss et al., 2007). Dit is een zelfrapportagemaat die de ervaringen van seksueel geweld in de laatste twaalf maanden en sinds de leeftijd van 14 jaar in kaart brengt. De SES – Long Form bestaat uit zes schalen die

(29)

de mate van seksueel geweld in kaart brengen. De zes schalen, geordend met toenemende mate van ernst zijn: (1) ‘geen slachtoffer van seksueel geweld’; (2) ‘non-contact’ komt overeen met seksuele intimidatie volgens de definiëring in het huidig onderzoek; (3) ‘coercion’ sluit aan bij seksueel misbruik of (poging tot) verkrachting zonder fysiek geweld en enkel met verbale overtuigingen of liegen; (4) ‘contact’ wordt gezien als de vorm seksueel misbruik volgens bovenstaande beschrijving; (5) ‘poging tot verkrachting’; (6) ‘verkrachting’. De SES – Long Form beschikt over een goede interne consistentie voor zowel vrouwen (α = .74 ) als mannen (α = .89 ) (Koss & Gidycz, 1985). Daarnaast bevat de SES – Long Form ook een goede test-hertestbetrouwbaarheid van r = .80. In eerder onderzoek werd vastgesteld dat de SES – Long Form positief correleert met de interviewmethode van deze vragenlijst, wat wijst op evidentie voor de convergente validiteit (Koss & Gidycz, 1985). Enkele items werden aangepast zodanig dat ze meer bij de steekproef en het onderwerp van de huidige studie zouden aansluiten (Depraetere, 2020; Keygnaert, 2018). De vragenlijst gehanteerd in de huidige survey bevat 17 items, net zoals de originele versie, die elk peilen naar een aspect van de verschillende vormen van seksueel geweld die de deelnemers meemaakten na de leeftijd van 16 jaar. Dit laatste is een eerste aanpassing aangezien de originele versie peilt naar het seksueel geweld meegemaakt sinds de leeftijd van 14 jaar. Elk van deze items worden gescoord op een tweepunten-schaal met als antwoorden “nee” (score = 0) en “ja” (score = 1). Indien de deelnemer “ja” antwoordt, wordt doorgevraagd of de deelnemer het seksueel geweld meemaakte binnen de laatste 12 maanden. Ook deze items worden gescoord aan de hand van een tweepunten-schaal met “nee” (score = 0) en “ja” (score = 1). Bij de negen laatste items wordt nog extra doorgevraagd op bepaalde aspecten van het seksueel geweld zoals hoe vaak het seksueel geweld plaatsvond in de laatste 12 maanden, of het seksueel geweld meer dan één keer plaatsvond na de leeftijd van 16 jaar, in welke omstandigheden het seksueel geweld plaatsvond (e.g., in het openbaar of thuis) en wat het slachtoffer zijn of haar reactie was (e.g., terugvechten, weglopen of bevriezen). Ten slotte werden nog enkele vragen toegevoegd aan het einde van dit onderdeel die aftoetsen of de deelnemer reeds samen was met zijn of haar huidige partner op het moment dat het seksueel geweld plaatsvond en of de deelnemer op dit moment in behandeling is voor klachten gerelateerd aan het seksueel geweld.

Betekenisverlening.

De mate waarin accommodatie nodig was, werd gemeten aan de hand van de Core Beliefs Inventory (CBI; Cann et al., 2010). Deze zelfrapportagemaat meet de mate waarin de overtuigingen over de wereld en zichzelf aangepast of verstoord werden na het meemaken van

(30)

een traumatische gebeurtenis. De vragenlijst bestaat uit negen items die focussen op religieuze en spirituele overtuigingen, relaties met anderen, de menselijke natuur, de zin van het leven en persoonlijke sterktes en zwaktes. De deelnemers dienen over deze zaken te reflecteren in relatie tot de traumatische gebeurtenis en in welke mate hun overtuigingen hieromtrent veranderd zijn. Voorbeelditems zijn “Door het seksueel geweld stelde ik mijn ideeën over mijn toekomstverwachtingen in vraag” en “Door het seksueel geweld stelde ik mijn ideeën over mijn relaties met andere mensen in vraag”. De items worden beantwoord op een zespunten-schaal van “helemaal niet” (score = 0) tot “in erg grote mate” (score = 5). De betrouwbaarheid van de CBI is zeer goed (α = .82) en eveneens beschikt de CBI over een goede constructvaliditeit (Cann et al., 2010).

Om de mate van negatieve accommodatie te meten, werd de Footing in the World subscale (FTW-SF) van de Integration of Stressful Life Experiences Scale – Short Form (ISLES-SF; Holland, Currier, & Neimeyer, 2014) geïncludeerd in deze studie. De ISLES-SF is een verkorte versie van de ISLES (Hollland, Currier, Coleman, & Neimeyer, 2010). Dit is een zelfrapportagemaat die de betekenisverlening in kaart brengt na het meemaken van een stressvolle gebeurtenis. De vragenlijst bestaat uit twee subschalen, namelijk ‘Comprehensibility’ en ‘Footing in the World’. Specifiek voor de onderzoeksvraag in deze studie werd enkel de tweede subschaal gebruikt. De subschaal FTW-SF registreert de mate waarin de wereld in het algemeen al dan niet steek houdt na het meemaken van een life-event (Holland, Currier, & Neimeyer, 2014). De subschaal FTW-SF bevat elf items in de originele versie en drie items in de verkorte versie die in de huidige studie gebruikt wordt. De items worden gescoord op een vijfpunten-schaal gaande van “Sterk mee eens” (score = 1) tot “Sterk mee oneens” (score = 5). Voorbeelditems zijn “Sinds deze gebeurtenis weet ik niet meer wat de volgende stap in mijn leven is” en “Ik begrijp mijzelf niet meer sinds deze gebeurtenis”. De ISLES heeft een sterke interne consistentie (α= .80 - .92) (Holland et al., 2010). De ISLES-SF beschikt over een goede concurrente en incrementele validiteit waarbij er gelijkaardige patronen werden gevonden in de resultaten van de ISLES en de ISLES-SF (Holland, Currier, & Neimeyer, 2014). Er werd bijgevolg evidentie gevonden die het gebruik van de ISLES-SF ondersteunt.

Om de mate van positieve accommodatie in kaart te brengen, werd de Posttraumatic Growth Inventory – Short Form (PTGI – SF; Cann et al., 2010) opgenomen in de survey. Dit is een zelfrapportagemaat die de positieve veranderingen op vijf verschillende domeinen in kaart brengt na het meemaken van een traumatische gebeurtenis. De PTGI – SF is afgeleid

(31)

uit de oorspronkelijke Posttraumatic Growth Inventory (PTGI; Tedeschi & Calhoun, 1996) die hetzelfde meet over de vijf verschillende domeinen. De PTGI – SF werd ingekort van 21 naar 10 items maar dit zou geen verlies van informatie geven tegenover de oorspronkelijke vorm (Cann et al., 2010). De vragenlijst bevat vijf schalen, namelijk (1) ‘Relatie met anderen’, hier gaat het voornamelijk over het gevoel van toegenomen medeleven en nabijheid van anderen (e.g., “Ik voel me sterker met andere mensen verbonden”); (2) ‘Nieuwe mogelijkheden’, deze schaal spreekt voor zich en gaat over het (idee van het) ontwikkelen van nieuwe mogelijkheden (e.g.,“Ik ben een nieuwe weg ingeslagen in mijn leven”); (3) ‘Waardering voor het leven’, hierbij gaat het om prioriteiten die zijn aangepast en dat men meer kan genieten van de kleine dingen in het leven (e.g., “Mijn eigen leven heeft voor mij meer waarde gekregen”); (4) ‘Persoonlijke kracht’, hiertoe behoren een verhoogd zelfvertrouwen en voornamelijk het gevoel dat men zich sterker voelt dan voor het trauma en beter kan omgaan met moeilijke situaties (e.g., “Ik weet beter dan voorheen dat ik moeilijkheden aankan”); (5) ‘Spirituele verandering’, deze schaal heeft meer betrekking op het geloof en het dieper ingaan op de vragen rond het bestaan van de mens (e.g., “Mijn religieuze geloof is sterker geworden”) (Tedeschi & Calhoun, 1996). De items worden gescoord op een zespunten-schaal gaande van “Nee, niet ervaren” (score = 1) tot “Ja, in zeer sterke mate ervaren” (score = 6), waarbij de deelnemers dienen aan te geven in hoeverre ze een verandering ervaren hebben. De vijf schalen beschikken over een goede interne consistentie, namelijk: Relatie met anderen (α= .85), Nieuwe mogelijkheden (α = .84), Waardering voor het leven (α = .67), Persoonlijke kracht (α = .72) en Spirituele verandering (α = .85) (Tedeschi & Calhoun, 1996). De interne consistentie van de vragenlijst in zijn geheel is uitstekend (α = .90) (Tedeschi & Calhoun, 1996). Er werd een goede discriminante, convergente en constructvaliditeit gevonden voor de vragenlijst (Kaler et al., 2011; Lamela et al., 2014).

Om de mate van assimilatie bij de deelnemers in kaart te brengen, werden de schalen ‘zelfverwijt’ en ‘ontkenning’ van de Brief COPE (Carver, 1997) gebruikt. Elke schaal bevat twee items en elk item heeft vier antwoordmogelijkheden gaande van “Ik heb dit helemaal niet gedaan” (score = 1) tot “Ik heb dit veel gedaan” (score = 4). De schaal ‘zelfverwijt’ bestaat uit de items: “Ik bekritiseer mezelf” en “Ik geef mezelf de schuld voor de dingen die gebeurd zijn”. De schaal ‘ontkenning’ bestaat uit de items “Ik zeg tegen mezelf “Dit is niet echt”” en “Ik weiger te geloven dat het gebeurd is”. De interne consistentie van beide schalen is aanvaardbaar, met α = .72 voor ‘zelfverwijt’ en α = .64 voor ‘ontkenning’ (Snell, Siegert,

(32)

Hay-Smith, & Surgenor, 2011). Ondersteuning voor een goede constructvaliditeit werd aangetoond voor de Brief COPE (Snell, Siegert, Hay-Smith, & Surgenor, 2011).

Mentaal welzijn.

Om het mentaal welzijn in kaart te brengen, werd de Depression Anxiety Stress Scale – 21 (DASS-21; Lovibond & Lovibond, 1995) in deze survey opgenomen. De DASS-21 is de verkorte versie van de DASS (Lovibond & Lovibond, 1995). De DASS bestaat uit 42 items en is ontwikkeld om depressie, angst en stress te meten bij een individu. De DASS-21 omvat 21 items verdeeld over drie schalen, namelijk Depressie (e.g., “Ik had het gevoel dat mijn leven geen zin had”), Angst (e.g., “Ik was angstig zonder enige reden”) en Stress (e.g., “Ik merkte dat ik nogal licht geraakt was”). De items worden gescoord op een vierpunten-schaal gaande van “helemaal niet of nooit van toepassing” (score = 0) tot “zeer zeker of meestal van toepassing” (score = 3). De interne consistentie van de DASS-21 is goed tot uitstekend voor elk van de drie schalen, namelijk voor Depressie (α = .94), Angst (α = .87) en Stress (α = .91) (Antony, Bieling, Cox, Enns, & Swinson, 1998). Daarnaast beschikt de DASS-21 over een adequate constructvaliditeit waarbij de drie schalen een algemene gemeenschappelijke psychische distress meten (Henry & Crawford, 2005).

Tot slot werd ook de Short Screening Scale for DSM-IV PTSD (Breslau, Peterson, Kessler, & Schultz, 1999; Kimerling et al., 2006) geïncludeerd in de huidige studie om het mentaal welzijn van de deelnemers in kaart te brengen. Deze schaal is een korte screening naar de aanwezigheid van symptomen van een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De schaal bestaat uit zeven items die elk peilen naar een symptoom waarop de deelnemer kan antwoorden met “nee” (score = 0) of “ja” (score = 1). Enkele voorbeelditems van de schaal zijn “Vermijd je bepaalde plaatsen, mensen of activiteiten om te voorkomen dat je herinnerd wordt aan de ervaring(en)?” en “Voelde je je meer geïsoleerd of afstandelijk ten aanzien van andere mensen?” (Kimerling et al., 2006). Na deze schaal werd er gevraagd of ze de voorgaande klachten een maand of langer ervaren hebben na het ongewenste seksueel gedrag. Dit kunnen de deelnemers aangeven door “nee” (score = 0) of “ja” (score = 1) te antwoorden. De Short Screening Scale for DSM-IV PTSD heeft een test-hertestbetrouwbaarheid met een correlatie groter dan .50 (Kimerling et al., 2006). Daarnaast beschikt de schaal over een goede concurrente validiteit en criteriumvaliditeit (Breslau et al., 1999; Kimerling et al., 2006).

(33)

Eerder trauma.

Ten slotte werd ook de Trauma History Screen (THS; Allan, Huntoon, & Evans, 1999) geïncludeerd in deze studie om na te gaan of de slachtoffers nog een andere traumatische ervaring hebben meegemaakt voorafgaand aan het seksueel geweld. Deze variabele werd als controlevariabele opgenomen in de analyses om de onderzoeksvragen te beantwoorden. De Trauma History Screen bestaat uit veertien items die elk peilen naar het meemaken van een bepaalde traumatische ervaring. Enkele voorbeelden hiervan zijn “gedwongen worden tot seksueel contact als kind”, “een ernstig auto-, boot-, of vliegtuigongeluk” en “zodanig hard geslagen worden zodat je verwond was”. Bij elk van deze items kan de respondent kiezen uit twee antwoordopties, namelijk “Ja, meegemaakt” (score = 1) of “Nee, niet meegemaakt” (score = 0). Vervolgens wordt er aan de respondent gevraagd om aan te geven hoe vaak men dit meemaakte en wat zijn/haar emotionele reactie was. De Trauma History Screen beschikt over een goede constructvaliditeit en heeft een goede test-hertestbetrouwbaarheid (Allan, Huntoon, & Evans, 1999). Er zijn enkele aanpassingen gebeurd aan deze vragenlijst. Zo werd het item dat peilt naar het ervaren van seksueel geweld als volwassene weggelaten aangezien elke deelnemer van de survey seksueel geweld heeft meegemaakt. Vandaar werden er maar dertien items geïncludeerd. Daarnaast werd het deel waarbij de deelnemer dient te beschrijven hoe vaak men het trauma meemaakte en wat de emotionele reactie was, niet opgenomen in de survey van dit onderzoek aangezien dit de survey te uitgebreid zou maken. Tot slot bestaat de vragenlijst oorspronkelijk uit één schaal en heeft het geen onderverdelingen maar deze zijn wel mogelijk (Allan, Huntoon, & Evans, 1999). Zo werd er in deze studie volgende onderverdelingen gemaakt: ‘eender welk trauma’ (i.e., wanneer de deelnemer minstens één trauma heeft ervaren uit de lijst), ‘seksueel kindermisbruik’ (i.e., het meemaken van seksueel geweld als kind), ‘kindertrauma’ (i.e., het meemaken van seksueel of fysiek geweld als kind) en ‘interpersoonlijk geweld’(i.e., het meemaken van seksueel of fysiek geweld als kind of volwassene m.u.v. volwassen seksueel geweld).

Procedure

De onderzoeksvraag gesteld in de huidige studie werd onderzocht aan de hand van een online survey opgesteld via Qualtrics. Deze survey werd afgenomen bij slachtoffers van seksueel geweld uit de algemene populatie. De procedure van de huidige studie verliep volledig volgens de richtlijnen van de WHO omtrent het voeren van onderzoek bij slachtoffers van seksueel geweld en werd goedgekeurd door de ethische commissie van het Universitair

(34)

Ziekenhuis Gent (Nummer Ethische Commissie-aanvraag: 2019 1023) (World Health Organization, 2007). Voor de verspreiding van de studie werden studenten ingezet die de contactgegevens van verschillende mogelijke plaatsen verzamelden. Vervolgens werden deze plaatsen gecontacteerd door de verantwoordelijke onderzoeker om toestemming te vragen voor het ophangen van posters of verdelen van flyers. Deze posters en flyers bevatten informatie zoals een samenvatting van de studie, de inclusiecriteria, een link naar de website (www.ProjectSeksueelGeweld.Ugent.be) met meer informatie, de contactgegevens van de verantwoordelijke onderzoeker en informatie in verband met mogelijke hulpbronnen (i.e., 1712 en www.seksueelgeweld.be). Uiteindelijk werden de flyers en posters effectief verspreid op de plaatsen waar er toestemming verkregen werd. Naast verspreiding op fysieke plaatsen werd er ook informatie verstrekt via sociale media en online websites die hun toestemming hebben gegeven. Daarnaast werden de flyers en/of posters verspreid in de wachtzalen van psychologen, ziekenhuizen, huisartsen etc. De verzorger diende het deelnemen aan de studie niet voor te stellen aan zijn/haar patiënten aangezien huidig onderzoek het therapeutische proces van de patiënten niet wil belemmeren en de deelname aan dit onderzoek volledig vrijwillig dient te zijn. Omwille hiervan werd er ook geen beloning uitgereikt na het deelnemen aan de studie aangezien het geven van een beloning een invloed zou kunnen hebben op de autonome beslissing. Door de participanten volledig zelf te laten beslissen of ze al dan niet deelnemen, krijgen ze het gevoel van controle en keuzevrijheid (Jaffe, DiLillo, Hoffman, Haikalis, & Dykstra, 2015). Eenmaal de flyers en posters de deelnemers hadden bereikt, konden ze naar de vermelde link gaan en deelnemen aan de studie.

Wanneer deelnemers op deze link klikten, verscheen er een eerste pagina waarop de doelstellingen en de inclusie- en exclusiecriteria (i.e., minstens 18 jaar zijn en eender welke vorm van seksueel geweld meegemaakt hebben na de leeftijd van 16 jaar) van deze survey weergeven werden, alsook de vertrouwelijkheid die verzekerd werd. Verder werden de deelnemers ingelicht over de mogelijke gevaren en risico’s (e.g., overstuur raken of opnieuw getraumatiseerd worden) die gepaard kunnen gaan met het deelnemen aan dit onderzoek. De contactgegevens van 1712, Teleonthaal, het Centrum Algemeen Welzijnswerk, de Spoedpsychiatrie en het Zorgcentrum na Seksueel Geweld werden zeer duidelijk weergeven van in het begin en werden verder op elke pagina van de survey beschikbaar gesteld. Ten slotte werd het e-mailadres van de verantwoordelijke onderzoeker ter beschikking gesteld voor het geval dat de deelnemers vragen hadden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een van deze belemmeringen is van financiële aard: wanneer slachtoffers van seksueel geweld alvorens weten of verwachten dat er kosten verbonden zijn aan het verkrijgen

De kosten kunnen uit het budget voor mentaal welbevinden, maar ook uit het budget voor extra contactmomenten kwetsbare

&gt; breng zoveel mogelijk zaken mee waarop eventuele sporen van de pleger gevonden kunnen worden, indien mogelijk in een papieren zak: de kledij die je droeg tijdens het

‘hostorganisatie’, bijvoorbeeld voor gebruik van het computersysteem, de boekhouding, management, personeelszaken etc. Als ze wel betalen is het vaak een klein bedrag,

In het onderzoek ‘Seks onder je 25 e’ (de Graaf, 2005) werd duidelijk dat zowel onder allochtone als onder homoseksuele jongens een aanzienlijk percentage te

Als redenen hiervoor werd onder andere aangegeven dat ze hier geen nood aan hadden, maar ook de reactie van de omgeving op het sibling-geweld was hierbij belangrijk: verschillende

Dit heeft ertoe geleid dat we hebben gekozen voor Limburg, waar de GGD trekker is, en geen ziekenhuis betrokken is; Amsterdam, waar geen CSG is, maar wel een vorm is gevonden

Mevrouw Kuik kan wel zeggen dat deze commissie onafhankelijk is, maar de vraag of zo'n onderzoek enig nut heeft, valt of staat niet met de vraag wat mevrouw Kuik daarvan vindt,