• No results found

Bilzen Plangebied Romboutstraat. Archeologisch onderzoek.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bilzen Plangebied Romboutstraat. Archeologisch onderzoek."

Copied!
78
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bilzen

Plangebied Romboutstraat

Archeologisch onderzoek

BAAC rapport A-12.0066 december 2013

Auteur:

drs. A. ter Wal

Status:

Defi nitief

(2)
(3)

Colofon

ISSN: 1873-9350

Redactie: drs. A. ter Wal

Tekst: drs. A. ter Wal

Afbeeldingen: M. Leenders Ma Veldwerk: W. Kemme Ma M. Kalshoven Ma drs. A. ter Wal drs. T. Dyselinck drs. F. van Nuenen

Vondstdeterminatie: drs. O. Van Remoorter

drs. A. van der Venne drs A. ter Wal

Copyright: Gemeente Bilzen / BAAC bv, ‘s-Hertogenbosch

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfi lm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Gemeente Bilzen en/of BAAC bv te ‘s-Hertogenbosch.

BAAC bv

Onderzoeks- en adviesbureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuur- en Cultuurhistorie

Graaf van Solmsweg 103 Postbus 2015

5222 BS ‘s-Hertogenbosch 7420 AA Deventer

Tel.: (073) 61 36 219 Tel.: (0570) 67 00 55

Fax: (073) 61 49 877 Fax: (0570) 61 84 30

(4)
(5)

Inhoud

n

Samenvatting

7

n

Inleiding

11

1.1 Onderzoekskader 11

1.2 Administratieve gegevens 12

n

Landschappelijke, historische en archeologische

achtergronden

13 2.1 Landschappelijke achtergronden 13 2.2 Historische achtergronden 14 2.3 Archeologische achtergronden 15 2.4 Vooronderzoek 15

n

Vraagstellingen

17

n

Werkwijze

19

n

Resultaten

21 5.1 Bodemopbouw 21 5.2 Sporen en structuren 22 5.2.1 Structuren 22 5.2.2 Kuilen 29 5.2.3 Greppels 30 5.3 Vondsten 32 5.3.1 Aardewerk 32 5.3.2 Bouwkeramiek 41 5.3.3 Bot 41 5.3.4 Natuursteen 42 5.3.5 Metaal en slak 43 5.3.6 Macrobotanisch onderzoek 43

n

Conclusie

45

n

Literatuur

49

n

Bijlagen

Bijlage 1 - Allesporenkaarten Bijlage 2 – Sporenlijst (op CD) Bijlage 3 – Vondstenlijst (op CD) Bijlage 4 - Fotolijst (op CD) Bijlage 5 - Harrismatrix (op CD)

1

2

3

4

5

6

7

(6)
(7)

Samenvatting

Aan de Romboutstraat te Bilzen is nieuwbouw gepland. Deze nieuwbouw bestaat uit een winkel- en wooncomplex met ondergrondse paarkeergarage. Gezien de ligging in de historische binnenstad van Bilzen werd de kans groot geacht dat bij de bouwwerkzaamheden archeologische resten verstoord zouden worden. Om deze verwachting te toetsen is in 2011 door Condor Archaeological Research BVBA in het plangebied een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd.1

Hierbij zijn in het plangebied sporen uit de late middeleeuwen tot nieuwe tijd aangetroffen. BAAC bv heeft vervolgens in april 2012 in het plangebied een defi nitieve archeologische opgraving uitgevoerd. In totaal is 1119 m2

onderzocht, waarvan een deel middels twee vlakken. Hierbij zijn 344 sporen gedocumenteerd, waarvan er uiteindelijk 307 antropogeen bleken. Het doel van de opgraving was het veiligstellen en documenteren van de aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.

Het plangebied is archeologisch gezien, maar ook op grond van de

gebruiksgeschiedenis, op te delen in twee delen van elkaar gescheiden door een greppel. Het vlak in het noordelijke deel bleek gedurende het onderzoek vrijwel geheel ingenomen door elkaar oversnijdende en in elkaar overlopende (afval)kuilen. Er zijn geen aanwijzingen dat de kuilen met een specifi ek doel zijn aangelegd anders dan het begraven van afval. De datering van de kuilen varieert van recent, gekenmerkt door onder andere vondsten van vensterglas en plastic, tot de 14e eeuw. Een enkel spoor leverde nog ouder aardewerk op,

uit de 11e of 12e eeuw, maar gezien de aard van de vulling van deze sporen

(gevlekt en zeer humeus) lijkt het aannemelijk dat het hier om secundair vergraven aardewerk gaat. Het oostelijk deel van de werkput werd ingenomen door de rand van een grote, met meerdere te onderscheiden vullingen gevulde kuil. Deze vullingen werden gekenmerkt door de aanwezigheid van grote hoeveelheden verbrand leem, baksteenfragmenten en houtskool. Aangezien van deze kuil maar een klein deel onderzocht kon worden, is de precieze aard van het spoor niet duidelijk. De veelvuldig aanwezige aanwijzingen voor verbranding wijzen in ieder geval op een vrij grootschalige activiteit waarbij vuur een rol speelde. Op grond van aardewerk aangetroffen in het spoor kan deze gedateerd worden in de 15e of eerste helft van de 16e eeuw.

Het noordelijke deel van het onderzoeksgebied word van de rest van het terrein gescheiden door een evenwijdig aan de Markt lopende greppel. Het deel ten zuiden van de greppel onderscheidt zich door de veel lagere dichtheid aan kuilen. Het lijkt dus duidelijk dat dit deel van het terrein een andere functie had. De greppel kan daarmee geïnterpreteerd worden als perceelgreppel die het perceel liggend langs de Markt scheidt van het perceel langs de Romboutstraat. De greppel kan op grond van het aangetroffen aardewerk gedateerd worden in de 12e tot 14e eeuw.

(8)

Hoewel ook in het zuidelijk deel veel kuilen zijn aangetroffen liggen deze hier veel meer verspreid. Ook hier kunnen de kuilen gedateerd worden in de middeleeuwen tot in recente tijd. Een aantal kuilen kan hier echter onder enig voorbehoud gedateerd worden in de 11e of 12e eeuw, de 12e of 13e eeuw of de

13e tot eerste helft 14e eeuw. Het is opvallend dat zich tussen het aardewerk ook

enkele oudere fragmenten van Karolingische bolpotten bevinden. Hieruit blijkt dat in de 8ste of 9de eeuw bewoning in de omgeving moet zijn geweest. Wat de zuidelijke helft van het onderzoeksterrein met name onderscheidt van het noordelijke deel is de aanwezigheid van een groot aantal paalkuilen. Hierin kunnen tenminste twee structuren herkend worden en delen van een mogelijke derde structuur.

Structuur 1 bestaat uit vier parallelle rijen van elk twee of drie paalkuilen. De structuur loopt echter nog verder door in zuidwestelijke richting tot buiten het opgegraven areaal. De structuur heeft, binnen het plangebied, een maximale lengte van 8,75 en een maximale breedte van 9,50 meter. De structuur is geïnterpreteerd als een bootvormige huis/boerderijplattegrond bestaande uit vier rijen gebintstijlen. Parallellen voor deze structuur zijn bijvoorbeeld gevonden in Brecht-Hanenpad2, Evergem Schoonstraat – Ralingen en Aalter.3

Op grond van het aangetroffen aardewerk kan de structuur gedateerd worden in het tweede kwart van de 12e eeuw. Een 14C-datering van twee graankorrels

uit één van de sporen van de structuur leverde een datering op na kalibratie tussen 1026 en 1180.

Overlappend met structuur 1 bevond zich een tweede structuur. Deze structuur bestaat uit vier paalkuilen die samen een rechthoek vormen. De structuur heeft een maximale lengte van 4,80 en een maximale breedte van 4,40 meter. De structuur is geïnterpreteerd als een klein rechthoekig bijgebouw. Dergelijke bijgebouwen zijn een veelvoorkomend verschijnsel vanaf de prehistorie tot in de middeleeuwen. Voorbeelden van dergelijke structuren in middeleeuwse context zijn bijvoorbeeld aangetroffen bij het onderzoek op het HSL-traject te Antwerpen op de vindplaatsen Brecht-Hanenpad en Ekeren-Het Laar. Ook qua afmetingen, zo rond de 4 bij 4 meter, zijn deze goed vergelijkbaar. Een specifi eke datering is voor deze structuren niet te geven. Op grond van één fragment aardewerk kan de structuur in de eerste helft van de 14e eeuw

gedateerd worden. Een C14-datering van verkoolde graankorrels uit het zelfde spoor als waarin het aardewerk is aangetroffen leverde een datering in 11e

tot midden-12e eeuw. Mogelijk gaat het hier om ouder materiaal dat door

verspitting in het spoor is terechtgekomen.

Bij het onderzoek is ook een aantal paalconfi guraties aangetroffen die gezien hun regelmatigheid mogelijk deel uit maakten van een structuur.

In werkput 1, overlappend met de structuren 1 en 2, liggen twee rijen van respectievelijk drie en vier paalkuilen en een lengte van elk drie meter. Beide rijen raken elkaar niet, maar liggen wel haaks op elkaar. Van deze sporen is er slechts één dateerbaar op grond van het aangetroffen aardewerk. Het aardewerk, fragmenten van een tuitpot van midden-Limburgs aardewerk, dateert tussen 1075 en 1175.

Een analyse van het vondstmateriaal, met name het aardewerk, lijkt te wijzen op een doorlopend gebruik van het terrein vanaf in ieder geval het begin van de 12e eeuw of mogelijk het eind van de 11e eeuw. Deze dateringen komen

2 Verbeek, Delaruelle & Bungeneers 2004. 3 De Clercq & Mortier 2001.

(9)

goed overeen met die van structuur 1. Het lijkt er dus op dat pas in deze periode het onderzoeksterrein daadwerkelijk bewoond werd. Een extensief gebruik van het terrein vanaf het einde van de 11e eeuw tot in het begin van

de 12e eeuw is tevens mogelijk. Sporen van vóór de middeleeuwen zijn niet

aangetroffen. In dat kader is het opmerkelijk dat een C14-datering van een verkoolde graankorrel en een zaadje van de vlier afkomstig uit een paalkuil, een datering opleverde tussen 50 vóór Christus en 75 ná Christus oftewel in de vroeg-Romeinse tijd.

De bewoningssporen die zijn aangetroffen tijdens het onderzoek zouden de getuigen kunnen zijn van de opbloei van Bilzen in de 12e eeuw die uiteindelijk

leidden tot het verlenen van stadsrechten aan de nederzetting in het einde van de 12e of het begin van de 13e eeuw.

(10)

Afb. 1 - Ligging van het plangebied.

(11)

1

Inleiding

1.1 Onderzoekskader

Aan de Romboutstraat te Bilzen is nieuwbouw gepland. Deze nieuwbouw bestaat uit een winkel- en wooncomplex met ondergrondse paarkeergarage. Gezien de ligging in de historische binnenstad van Bilzen werd de kans groot geacht dat bij de bouwwerkzaamheden archeologische resten verstoord zouden worden. Om deze verwachting te toetsen is in 2011 door Condor Archaeological Research BVBA in het plangebied een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd.4

Hierbij zijn in het plangebied sporen uit de late middeleeuwen tot nieuwe tijd aangetroffen.

BAAC bv heeft vervolgens in april 2012 in het plangebied een defi nitieve archeologische opgraving uitgevoerd. Hierbij zijn nederzettingssporen uit de middeleeuwen en de nieuwe tijd aangetroffen. In totaal is 1119 m2

onderzocht, waarvan een deel middels twee vlakken. Hierbij zijn 344 sporen gedocumenteerd, waarvan er uiteindelijk 307 antropogeen bleken. Gedurende het onderzoek zijn vele honderden fragmenten aardewerk, bouwkeramiek, natuursteen, metaal en andere materiaalcategorieën aangetroffen.

Het onderzoek is tussen 11 tot 26 april 2012 uitgevoerd. De opdrachtgever was VLS Development nv. Het veldteam bestond uit drs. A. ter Wal (senior archeoloog), M. Kalshoven MA (archeoloog) en W. Kemme (archeoloog).

Ligging van het plangebied

Het plangebied bevindt zich aan de Romboutstraat te Bilzen. Het plangebied wordt aan de zuidwestzijde begrensd door de Romboutstraat en aan de noordoostzijde door de bebouwing langs de Markt. In de overige richtingen wordt het plangebied begrensd door bebouwing langs beide genoemde straten.

(12)

1.2 Administratieve

gegevens

Onderzoekgegevens Toponiem Type onderzoek Bilzen, Romboutstraat-Markt Archeologische opgraving

Datum onderzoek 11 tot 26 april 2012

Datum rapportage Augustus 2012

Uitvoerder

BAAC bv, vestiging ‘s-Hertogenbosch 5222 BS ‘s-Hertogenbosch

073-6136219

Projectleider drs. A. ter Wal

BAAC-rapport A-12.0066 Veldmedewerkers W. Kemme Ma M. Kalshoven Ma drs A. ter Wal drs T. Dyselinck drs. F. van Nuenen Vondstdeterminatie drs O. Van Remoorter

drs. A. ter Wal Specialistisch onderzoek BIAX

BAAC Vlaanderen

Opdrachtgever VLS Development nv

Bevoegde overheid Z OLAD+

Locatiegegevens Provincie Limburg Gemeente Bilzen Plaats Bilzen Toponiem Romboutstraat Kadastrale gegevens

Afdeling: 1 Sectie: M Percelen : 358p, 362r, 362s, 362t, 365x, 368p, 368r, 370v, 370w, 371e, 372g, 372h, 374n, 375d, 378c en 377e Oppervlakte circa 1200 m2 Coördinaten (Lambert) NW: 230678/173946 NO: 230689/173958 ZW: 230731/173913 ZO: 230752/173933

(13)

2

Landschappelijke, historische en

archeologische achtergronden

Voordat de resultaten van het onderzoek aan de orde komen, wordt eerst aandacht besteed aan de landschappelijke, historische en archeologische achtergronden van de onderzoekslocatie.

2.1 Landschappelijke

achtergronden

Het landschap was vroeger in veel grotere mate van invloed op het bewonings-patroon van de mens dan tegenwoordig. Het vormde een belangrijke factor in de keuze voor een vestigingsplaats. De ligging van archeologische vindplaatsen is dan ook in hoge mate gecorreleerd aan het landschap. In dit hoofdstuk zal de landschappelijk ontwikkeling van het onderzoeksgebied beschreven worden, waarbij eerst wordt ingegaan op de algemene ontwikkeling van het onderzoeksgebied.

De geologische kaart laat zien dat het plangebied aan de rand van de Demervallei ligt, binnen het rivieralluvium van de Demer. De ondergrond bestaat hier uit fl uviatiele afzettingen uit het Holoceen of het laat-Weichseliaan. Deze afzettingen liggen op eolische afzettingen uit het Weichseliaan of

hellingsafzettingen die op hun beurt op fl uviatiele afzettingen uit het Weichseliaan liggen. Aan weerszijden van de Demervallei liggen de eolische afzettingen uit het Weichseliaan of hellingsafzettingen aan het oppervlak. Ten noordwesten van het plangebied komt lemig zand voor dat bestaat uit een afwisseling van dunne laagjes zand behorende tot de Formatie van Wildert, en leem (Brabants Leem), bestaande uit een groter aandeel van zand . Aangezien het plangebied in de stadskern van Bilzen ligt, is het onduidelijk welke bodem precies op deze locatie voorkomt. Door de dichte bebouwing kon hier niet gekarteerd worden. Volgens de bodemkaart van Vlaanderen worden rondom het plangebied Ldc (matig gleyige zandleemgronden met sterk gevlekte textuur (B-horizont) , Abaz (droge leemgronden met een textuur B-horizont) en Aca0 bodems (matig droge leembodem met een textuux B-horizont) aangetroffen. Het plangebied bevindt zich vermoedelijk in een zone met Aca0 bodem. Deze leemgronden hebben zich ontwikkeld in het Pleistocene lössdek en vertonen onder de A-horizont een aangerijkte textuur B-horizont. De bouwvoor is een donkerbruin homogeen humushoudende leem die rust op een geelbruine overgangshorizont. De dikte van deze A-horizont is meer dan 40 cm. De Bt-horizont bestaat uit bruine, zware leem met een meestal goed ontwikkelde polyedrische structuur en kleihuidjes. Naar onder toe neemt het kleigehalte sterk af en verdwijnt de structuur geleidelijk terwijl de kleur geelbruin wordt.

5

(14)

2.2 Historische achtergronden

De vroegst aangetoonde bewoning in Bilzen gaat terug tot in de ijzertijd. Archeologische vondsten onder het marktplein in 2006 wijzen in ieder geval naar een periode die ruwweg kan gesitueerd worden tussen 750 en 75 B.C. In de Romeinse tijd bestond Bilzen als een kleine nederzetting langs de heirbaan Tongeren - Nijmegen. Ten tijde van de Merovingische dynastie was het bekend onder de naam Belisia, mogelijk afgeleid van het Keltische Belisa, ‘helder water’. Ook de naam Belesia komt voor tijdens deze periode. Bilzen evolueerde tot een versterkte woonkern die tijdens de 7de en 8ste eeuw waarschijnlijk deel uitmaakte van het domein van de abdij van Munsterbilzen. Na de invallen van de Noormannen en na de bestuurlijke chaos die volgde op het uiteenvallen van het Frankische Rijk, kwam Bilzen, samen met Kolmont, in het bezit van de heren van Doba-Moha. De graaf van Loon slaagde er echter in om Kolmont-Bilzen te annexeren en verleende aan zijn nieuwe onderdanen het Luikse recht. Bilzen verwierf derhalve het statuut van stad in 1170. De versterkte nederzetting ontwikkelde zich tot een handelscentrum en werd door graaf Lodewijk I van Loon ingepalmd in ruil voor privileges. De Luikse prins-bisschop Rudolf van Zähringen vernielde Bilzen in 1180. In 1251 kreeg het de stadstitel van het Graafschap Loon, waar het ook de gele en rode kleuren in het wapenschild aan overhoudt. Langs de Demer werd een begijnhof gesticht. In 1366 kwam het graafschap onder het bewind van de prinsbisschop van Luik en kreeg Bilzen het statuut van Goede Stad. Ondertussen was de stad ook volledig omwald. De Zusters Franciscanessen bouwden er in de 15de eeuw een klooster, hetwelk in 1836 door de Zusters van het Heilig Graf werd betrokken.

De stad werd in de loop van haar geschiedenis herhaaldelijk door legerbenden verwoest. Tijdens de Luikse successiestrijd tussen Willem van der Marck en Johan van Horne in 1483 werd de stad nagenoeg helemaal verwoest en ontmanteld. Ook in de 16de en 17de eeuw vonden plunderingen en vernielingen plaats door de nabijheid van de vesting Maastricht. Tijdens de 17de en 18de eeuw had ze zwaar te lijden van militaire opeisingen en inkwartieringen. De talloze inkwartiering van vreemde troepen hielden economische heropleving tegen. Na de Franse annexatie van het prinsbisdom Luik in 1795 werd Bilzen kantonhoofdplaats en ressorteerde zij onder het departement van de Nedermaas met Maastricht als hoofdstad.

Op de Ferrariskaart (eind 18de eeuw) is te zien dat het plangebied zich

binnen de stad Bilzen bevindt, meer bepaald in een zone met achtererven. Deze achtererven horen bij huizen die aan de Markt gelegen zijn. Ze werden

waarschijnlijk gebruikt als moestuin. De huidige Romboutstraat werd

weergegeven als een klein pad dat tot net ten zuiden van het plangebied liep. De stadskern van Bilzen was indertijd nog volledig omgeven door wallen en een gracht die gefl ankeerd werd door bomen. Op de atlas van de buurtwegen (1840) is dezelfde situatie te zien. Hier is ook de Romboutstraat al op te herkennen, maar loopt deze door tot aan de huidige Demerlaan. De grachten waren ondertussen reeds gedempt, de wallen zijn nog steeds herkenbaar in het wegenpatroon.

(15)

2.3 Archeologische

achtergronden

Volgens de data beschikbaar in de Centraal Archeologische Inventaris (CAI) zijn er in de omgeving van het plangebied verschillende meldingen bekend die vooral dateren uit de Middeleeuwen tot en met de Nieuwste Tijd . De meeste meldingen zijn afkomstig van archeologische onderzoeken. Het plangebied ligt in de onmiddellijke omgeving van de markt en de kerk. In deze zone werden verschillende restanten van bewoning (o.a. waterputten, hoeve) uit de Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwste Tijd gevonden (inventarisnrs. 700.487, 915.011 en 915.013). Rondom de kerk werden eveneens resten van oudere fases van de kerk en bijhorende begravingen gevonden (inventarisnrs. 700.488 en 915.012). Direct ten noorden van het plangebied zijn restanten van een huis, brouwerij en een weg uit de Nieuwe Tijd gevonden (inventarisnr. 52.889).

2.4 Vooronderzoek

Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn in totaal drie werkputten aangelegd . De spoordichtheid verschilde per werkput, zo werden er beduidend meer sporen aangetroffen in werkput 1, dichter bij de markt gelegen, dan in werkput 2, die vlakbij de Romboutstraat ligt.

In werkput 1 zijn vijftien sporen aangetroffen. Het gaat om één laag en veertien kuilen. Hiervan zijn er twee van recente(re) oorsprong, vanwege de donkere homogene vulling en de aanwezigheid van kolengruis. In werkput 2 werden vier sporen aangetroffen. Het gaat om drie kuilen en een greppel. In werkput 3 werden zes kuilen geregistreerd.

In de drie werkputten kon een aantal sporen aan de hand van het aangetroffen aardewerk in de late middeleeuwen tot en met nieuwe tijd geplaatst worden. De meerderheid van het gevonden aardewerk behoort tot de categorie witbakkend aardewerk, soms met geel loodglazuur. Dit soort aardewerk wordt gedateerd van 1300 tot 1800. De andere sporen, met uitzondering van de recente kuilen, konden op grond van hun gelijke vulling in dezelfde periode gedateerd worden. Twee sporen in werkput 2 dateerden mogelijk uit een vroegere periode gezien hun lichtere vulling. Enkele kuilen bevatten fragmenten van houtskool, aardewerk, slak, dierlijk bot en verbrande leem. In één spoor werd de aanwezigheid van fosfaat opgemerkt. Hieruit is geconcludeerd dat het waarschijnlijk afvalkuilen betrof.

(16)
(17)

3

Vraagstellingen

Het doel van de opgraving is het veiligstellen en documenteren van de aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied. Voor zover mogelijk worden onderstaande vragen, zoals geformuleerd in de Bijzondere Voorwaarden, beantwoord:6

- Welke sporen zijn met zekerheid te relateren aan bewoning? - Wat is de onderlinge samenhang tussen deze sporen?

- Zijn er sporen uit de protohistorie te herkennen (cfr. Markt Bilzen, 2006)? - Zijn er erfafscheidingen te herkennen?

- Zijn de sporen te relateren aan een bepaalde functie?

- Zijn er qua datering bijkomende stratigrafi sche elementen op te merken (brandlagen,…)?

Afb. 2 - Impressie van het veldwerk.

(18)
(19)

4

Werkwijze

Tijdens het onderzoek is circa 1119 m2 vlakdekkend onderzocht. Hiervan is 240

m2 onderzocht door middel van twee vlakken.

In het plangebied zijn twee werkputten aangelegd. Werkput 1 bevindt zich aan de noordwestzijde van het plangebied, werkput 2 aan de zuidoostzijde. Beide werkputten zijn van elkaar gescheiden door een nog in gebruik zijnde riolering. Vanwege de beperkte ruimte binnen de bestaande bebouwing is werkput 1 in twee fasen aangelegd, waarbij eerst het zuidoostelijke deel is aangelegd en vervolgens weer dichtgegooid alvorens het noordwestelijke deel aan te leggen. Het vlak is in beide werkputten aangelegd met een bandenkraan met een gladde bak. De vondsten zijn per stratigrafi sche eenheid, per spoor of in vakken van 5 bij 5 meter verzameld. Bij de aanleg van de vlakken is gebruik gemaakt van een metaaldetector. Het vlak is gefotografeerd, getekend (1:50), beschreven en gewaterpast (om de 5 meter). De profi elen en coupes zijn gefotografeerd, getekend (schaal 1:20) en beschreven. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de hiervoor opgestelde Bijzondere Voorwaarden7 en de bij ministerieel besluit

opgestelde minimum normen8.

7 Bijzondere Voorwaarden, z.j. 8 Ministerieel besluit tot bepa-ling van de minimumnormen voor de registratie en docu-mentatie bij archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem en de wijze van rap-portering tot uitvoering van artikel 14, §3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 1994 tot uitvoering van het decreet van 30 juni 1993 houdende de bescher-ming van het archeologisch patrimonium.

(20)

1 2 230.700 230.700 230.750 230.750 230.800 230.800 173.900 173.900 173.950 173.950 B il z en, Rom bout st raat -Markt Pu tten p la n 02 5 m A-1 2.0066 © BAAC bv plan ge bied we rkp u t Afb. 3 - Puttenplan.

(21)

5

Resultaten

5.1 Bodemopbouw

Binnen het plangebied is een aantal profi elwanden opgenomen om de bodem-opbouw over de gehele opgraving goed in beeld te kunnen brengen. In deze paragraaf volgt een beschrijving van de bodemprofi elen ter plaatse van deze putten. De putten zijn tot in de top van de C-horizont aangelegd. Ter plaatse van werkput 1 bevond deze grens zich op gemiddeld 1,6 meter –mv, in werkput 2 op gemiddeld 1,3 meter -mv.

De bodemopbouw is binnen het plangebied vrij uniform. De top van de bodem vertoont duidelijke sporen van verstoring (tot een diepte van 72 tot 106 cm -mv). Dit uit zich met name in het vlekkerige karakter, maar ook in de aanwezigheid van glas en recent bouwafval. Deze laag is plaatselijk wel onder te verdelen in sublagen, bijvoorbeeld bestaande uit een puinpakket, maar lijkt toch in vrij korte tijd te zijn ontstaan. Het valt niet goed af te leiden of dit materiaal recentelijk gestort is, of dat de top van het pakket door menselijk toedoen recentelijk is verstoord. Waarschijnlijk betreft het een combinatie van de twee. Onder deze recentelijk verstoorde laag bevindt zich op verschillende plaatsen binnen het plangebied nog een intacte ophogingslaag bestaande uit bruingrijs tot donkerbruingrijs zeer siltig zand met houtskool en verbrande leem. Deze laag heeft een dikte van 20 tot 44 cm.

Onder het ophogingspakket is over het gehele plangebied een pakket siltig, zwak humeus, donkerbruingeel lemig zand aangetroffen. Deze afzetting betreft de oorspronkelijke C-horizont. De oorspronkelijke natuurlijke bodem die boven de C-horizont aanwezig is geweest voordat het gebied door de mens als akker in gebruik is genomen, is niet meer als zodanig herkenbaar.

(22)

5.2

Sporen en structuren

In de twee aangelegde werkputten zijn in totaal 344 sporen opgetekend. Hiervan zijn er 307 als antropogeen of mogelijk antropogeen geïnterpreteerd.

Bijlage 1 - allesporenkaart Aard Aantal paalgat 90 kuil 167 greppel 10 recent 24 muur 1 lagen 15 natuurlijk 30 vervallen 7 Totaal 344

Het noordoostelijk deel van het onderzoeksterrein, het dichtst bij de bebouwing langs de Markt gelegen, wordt gekenmerkt door een dichte bezetting met vrij grote kuilen. Aan de uiterst westelijke zijde bevond zich een grote kuil gevuld met opvallend veel verbrand materiaal, voornamelijk baksteen en leem. Aannemelijk lijkt dat deze kuil het gevolg is van een ambachtelijke activiteit hoewel vooralsnog onbekend is wat deze activiteit inhield. Op grond van wat in het veld is waargenomen, dateren de meeste van de kuilen in dit deel van het onderzoeksgebied vermoedelijk uit de nieuwe tijd. De grootste concentratie kuilen wordt aan de zuidwestzijde afgesloten door een zuidoost-noordwest lopende greppel. Het lijkt waarschijnlijk dat deze greppel de grens vormde van de bij de bebouwing aan de Markt behorende erven. De zone ten zuidwesten van deze greppel, waartoe het restant van werkput 1 en de gehele werkput 2 behoord, onderscheidt zich van het noordwestelijke deel door een lagere spoordichtheid en een groter aandeel paalkuilen. Deze paalkuilen onderscheiden zich van de meeste van de kuilen door een veel lichtere vulling. Dit wijst er mogelijk op dat de paalkuilen ouder zijn dan de kuilen, wat bevestigd lijkt te worden door de eerste indruk van het vondstmateriaal afkomstig uit deze sporen. De sporen lijken vooralsnog te dateren in de 12e tot

14e eeuw.

De paalkuilen concentreren zich aan de oostzijde van werkput 2 en met name in de zuidoostzijde van werkput 1. Op deze laatste locatie tekent zich een deel van een vrij grote rechthoekige structuur af die vermoedelijk doorloopt in zuidwestelijke richting onder de nog bestaande bebouwing langs de Romboutstraat.

5.2.1 Structuren

In de paalkuilen zijn twee structuren (afb. 4) te herkennen en mogelijke restanten van enkele andere. Deze structuren bevinden zich allen in het zuidwestelijke deel van werkput 1.

Tabel 1- Aard van de sporen en hun respectievelijk aantal

(23)

Afb. 4 – Overzicht van de structuren 1 en 2.

(24)

Structuur 1 (afb. 5) - onderzoek

Structuur 1 bevindt zich in werkput 1 maar loopt waarschijnlijk door in

zuidwestelijke richting tot buiten het plangebied. De structuur werd zichtbaar op vlak 1 en werd bij de aanleg direct als zodanig herkend.

- sporen

S 1088, 1113, 1115 – 1118, 1122, 1124, 1130 en 1178. - constructie

De structuur bestaat uit vier parallelle rijen van elk twee of drie paalkuilen. De structuur loopt echter nog verder door in zuidwestelijke richting tot buiten het opgegraven areaal. De structuur heeft, binnen het plangebied, een maximale lengte van 8,75 en een maximale breedte van 9,50 meter. De afstand tussen de palen onderling binnen één rij varieert van 3,10 tot 3,85 meter. De afstand tussen de buitenste en binnenste rijen bedraagt 2,00 tot 2,25 meter, de afstand tussen de beide binnenste rijen bedraagt 5,20 tot 5,75 meter.

De diameter van de paalkuilen varieert van 80 tot 150 cm, de diepte van 16 tot 50 cm. Hierbij zijn de buitenste palen gemiddeld iets ondieper.

- wanden

De beide buitenste rijen palen maakten waarschijnlijk deel uit van de wandconstructie.

- ingangen

Het is niet duidelijk waar de ingangen hebben gelegen. - dak

Over de vorm of constructie van het dak kunnen geen uitspraken worden gedaan. Zowel een zadeldak (met een rechte gevel) als een schilddak (met een afgerond of schuin dak) behoort tot de mogelijkheden.

- verdwijnen van het gebouw

In zeven van de tien paalkuilen is een kern geconstateerd, sporen van het uitgraven van palen zijn niet waargenomen.

- vondsten en datering

Binnen de sporen van de structuur zijn vooral Maaslands aardewerk en Zuid-Limburgs aardewerk gevonden. Enkele scherven Mayen en een scherf kogelpot aardewerk zijn geïnterpreteerd als opspit. Onder de 19 fragmenten Maaslands aardewerk bevinden zich twee randen van kookpotten. De eerste, een

sikkelrand zonder incisie (v.111.2), komt voor tot het midden van de 11de eeuw. Van de tweede, een uitgebogen driehoekige rand (v.156.1) ligt de datering waarschijnlijk tussen 1050 en 1225. Onder het Zuid-Limburgs aardewerk bevinden zich zowel gedraaide fragmenten uit de periode rond 1100 als handgevormde fragmenten uit de 12de eeuw. Tussen de gedraaide fragmenten zijn twee randen te noemen, namelijk een horizontaal geknikte rand van een amfoor (v.155.1) en een onbekende naar buiten geknikte rand ( v.136.6). Gezien

(25)

de handgevormde fragmenten wordt een datering aangehouden in het tweede kwart van de 12de eeuw. Een 14C-datering van twee graankorrels uit spoor

1118 leverde een datering op na kalibratie tussen 1026 en 1180. Deze datering is vrij ruim maar spreekt die op grond van het aardewerk niet tegen. Enkele fragmenten 14de of 15de-eeuws roodbakkend aardewerk en grijs steengoed uit S1130 zijn vanwege deze C14 datering geïnterpreteerd als intrusie.

-oversnijdingen

Eén paalkuil, spoor 1088, wordt oversneden door paalkuil S1089 die deel

uitmaakt van structuur 2. Verder oversnijdt paalkuil 1124 de paalkuil 1186 die op zijn beurt paalkuil 1086 oversnijdt (zie de Harrismatrix, bijlage 5).

- typochronologische toewijzing en parallellen

In de volle middeleeuwen, vanaf de 10e eeuw tot in de 13e eeuw, zijn

bootvormige plattegronden de meest voorkomende constructievorm. Hierbij zijn vormen met twee rijen gebintstijlen het meest gebruikelijk. Structuur 1 lijkt echter vier rijen gebintstijlen te hebben gehad. Parallellen voor deze structuur zijn bijvoorbeeld gevonden in Brecht-Hanenpad9, Evergem Schoonstraat –

Ralingen en Aalter.10 Hier werden zij gedateerd in respectievelijke 10e tot 11e

eeuw, de 12e eeuw en de 11e tot 12e eeuw.

Een andere mogelijkheid is dat de buitenste rijen palen geen dragende functie hadden, oftewel geen gebintpalen zijn, maar de wand van het gebouw vormden. De gemiddeld iets geringere diepte van de palen zou hier op kunnen wijzen. In dit geval betreft het een voorbeeld van het veel gebruikelijker type plattegrond met twee rijen gebintpalen. Voorbeelden van dit type zijn in geheel Vlaanderen en het zuiden van Nederland, en verder daar buiten, aangetroffen.11

Deze plattegronden tellen over het algemeen drie, vier of vijf gebintparen. Wandpalen zijn door hun geringere diepte vaak niet meer aanwezig. In de gevallen waar zij nog wel aanwezig zijn, bijvoorbeeld in Hove-Hovener veld en Grobbendonk-Ouwen12, liggen de wandpalen op gelijke hoogte met de

gebintspalen. Deze plattegronden zijn, zoals eerder vermeld, bootvormig; de wanden van de plattegrond wijken aan de uiteinden naar binnen toe. In principe past structuur 1 in dit beeld als de beide meest noordoostelijke palen als wandpalen worden beschouwd. Waarin structuur 1 echter afwijkt van de genoemde voorbeelden is het ontbreken van één of twee sluitpalen; dit zijn gebintspalen die in de korte wand staan. Deze bevinden zich gewoonlijk in het midden van de korte zijde van de plattegrond, op korte afstand van elkaar. Bij structuur 1 zijn van deze palen geen sporen aangetroffen.

Ook de typen die zijn onderscheiden door Huijbers13 vertonen allen deze

sluitpalen. Door het ontbreken van deze palen lijkt structuur 1 niet goed te passen binnen de typologie van Huijbers. Type H4, met rechte rijen gebint- en wandpalen lijkt het meest in aanmerking te komen. Dit type wordt door Huijbers gedateerd tussen 1175 en 1200, maar zij geeft aan te vermoeden dat dit type ook na 1200 nog in gebruik was. Deze datering is in principe in overeenstemming met die op grond van het aardewerk en de 14C-datering.

9 Verbeek, Delaruelle & Bungeneers 2004. 10 De Clercq & Mortier 2001. 11 Zie bijv. Annaert 2009. 12 Annaert 2009. 13 Huijbers 2012.

(26)
(27)

Structuur 2 (afb. 6) - onderzoek

Structuur 2 bevindt zich in werkput 1 en overlapt deels met structuur 1. De structuur werd zichtbaar op vlak 1 en werd pas gedurende de uitwerking als zodanig herkend.

- sporen

S 1084, 1089, 1120, 1126. - constructie

De structuur bestaat uit vier paalkuilen die samen een rechthoek vormen. De structuur heeft een maximale lengte van 4,80 en een maximale breedte van 4,40 meter. De diameter van de paalkuilen varieert van 90 tot 100 cm, de diepte van 22 tot 38 cm.

- wanden

De palen maakten waarschijnlijk deel uit van de wandconstructie. - ingangen

Het is niet duidelijk waar de ingang heeft gelegen. - dak

Over de vorm of constructie van het dak kunnen geen uitspraken worden gedaan.

- verdwijnen van het gebouw

In twee van de paalkuilen is een kern geconstateerd, sporen van het uitgraven van palen zijn niet waargenomen.

- vondsten en datering

Binnen de sporen van de structuur zijn zes fragmenten Maaslands aardewerk en één scherf Zuid-Limburgs aardewerk gevonden. Tussen het Maaslands aardewerk bevindt zich een sikkelrand zonder incisie met een datering tot het midden van de 11de eeuw. Het fragment Zuid-Limburgs aardewerk is gedraaid en dateert tussen 1075 en 1125. Deze datering is vanwege ontbreken van jonger aardewerk aangehouden voor de structuur. Een C14-datering van enkele graankorrels uit hetzelfde spoor als bovengenoemd aardewerk leverde een datering tussen 1025 en 1158 op. Beide dateringen zijn met elkaar in overeenstemming.

-oversnijdingen

Eén paalkuil, spoor 1089, oversnijdt paalkuil S1088 die deel uitmaakt van structuur 1 (zie de Harrismatrix, bijlage 5).

- typochronologische toewijzing en parallellen

Kleine rechthoekige bijgebouwen opgebouwd uit vier palen zijn een veelvoorkomend verschijnsel vanaf de prehistorie tot in de middeleeuwen. Voorbeelden van dergelijke structuren zijn bijvoorbeeld aangetroffen bij het onderzoek op het HSL-traject te Antwerpen op de vindplaatsen

(28)

Brecht-Hanenpad en Ekeren-Het Laar.14 Ook qua afmetingen, zo rond de 4 bij 4 meter,

zijn deze goed vergelijkbaar. Een specifi eke datering is voor deze structuren niet te geven. In de typologie van Huijbers behoort structuur 2 tot het type B2.15

Afb. 6 – structuur 2.

14 Verbeek, Delaruelle & Bungeneers 2004. 15 Huijbers 2012.

(29)

Mogelijke structuurdelen

Bij het onderzoek is ook een aantal paalconfi guraties aangetroffen die gezien hun regelmatigheid mogelijk deel uit maakten van een structuur. Aangezien de aard van de structuur niet duidelijk is worden deze hier kort behandeld.

In werkput 1, overlappend met de structuren 1 en 2, liggen twee rijen van respectievelijk drie en vier paalkuilen en een lengte van elk drie meter.16 Beide

rijen raken elkaar niet, maar liggen wel haaks op elkaar. Van deze sporen is er slechts één dateerbaar op grond van het aangetroffen aardewerk. De paalkuilen hebben een diameter variërend van 70 tot 90 cm en een diepte variërend van 10 tot 30 cm. Een fragment Mayen uit de structuur is geïnterpreteerd als opspit. Binnen de sporen van de structuur zijn verder vier fragmenten Maaslands aardewerk, drie fragmenten gedraaid Zuid-Limburgs aardewerk uit de periode 1075-1125 en een fragment roodbakkend aardewerk gevonden. Het fragment roodbakkend aardewerk uit S1081 lijkt te duiden op een datering in de tweede helft van de 13de of de 14de eeuw.

5.2.2 Kuilen

Het vlak in het noordelijke deel bleek gedurende het onderzoek vrijwel geheel ingenomen door elkaar oversnijdende en in elkaar overlopende (afval)kuilen. Er zijn geen aanwijzingen dat de kuilen met een specifi ek doel zijn aangelegd anders dan het begraven van afval. Hun vulling bestaat vrijwel steeds uit (donker)grijze, gevlekt lemig zand. De datering van de kuilen varieert van recent, gekenmerkt door onder andere vondsten van vensterglas en plastic, tot de 14e eeuw. Een enkel spoor leverde nog ouder aardewerk op, uit de 11e of

12e eeuw, maar gezien de aard van de vulling van deze sporen (gevlekt en zeer

humeus) lijkt het aannemelijk dat het hier om secundair vergraven aardewerk gaat. Het noordoostelijk deel van de werkput werd ingenomen door de rand van een grote, met meerdere te onderscheiden vullingen gevulde kuil. Deze vullingen werden gekenmerkt door de aanwezigheid van grote hoeveelheden verbrand leem, baksteenfragmenten en houtskool. Aangezien van deze kuil maar een klein deel onderzocht kon worden, is de precieze aard van het spoor niet duidelijk. De veelvuldig aanwezige aanwijzingen voor verbranding wijzen in ieder geval op een vrij grootschalige activiteit waarbij vuur een rol speelde. Specifi eke bijproducten als aardewerkmisbaksels of metaalslakken zijn niet aangetroffen. De verbrande leem en baksteenfragmenten zouden kunnen wijzen op de productie van bakstenen, dit lijkt echter geen activiteit die plaatsvond in een stadskern. Afwijkend van de overige kuilen is kuil 1075 aan de zuidzijde van werkput 1. Deze grote kuil, onregelmatig rond van vorm, heeft een maximale diameter van 3 meter en een diepte van 1,48 meter. De vorm in doorsnede is rond. In de vulling zijn meerdere lagen herkenbaar; onderin bestaat die uit grijs lemig zand met daarboven een pakket roodbruin verbrande (?) leem waarboven zich houtskoolrijk materiaal bevindt. Ook voor deze kuil lijkt een interpretatie als afvalkuil voor de hand te liggen waarbij de bovenste vullingen afkomstig zijn uit een haard of iets dergelijks. In de kuil zijn naast vier fragmenten Elmpt en vier fragmenten Maaslands aardewerk ook twee fragmenten Zuid-Limburgs aardewerk en twee fragmenten grijs steengoed gevonden. De jongste scherven zijn een scherf van een Maaslandse grape met lintoor uit de 14de eeuw en een kraagrand met radstempelversiering van een 14de-eeuwse kan van grijs steengoed. Vanwege de aanwezigheid van Elmpt

16 Spoornummers resp. 1119, 1121, 1123 en 1080-1083.

(30)

wordt een datering aangehouden in de eerste helft van de 14de eeuw. Hoewel ook in het zuidelijk deel veel kuilen zijn aangetroffen liggen deze hier veel meer verspreid. Ook hier kunnen de kuilen gedateerd worden in de middeleeuwen tot in recente tijd. Een aantal kuilen kan hier echter onder enig voorbehoud gedateerd worden in de 11e of 12e eeuw, de 12e of 13e eeuw of

de 13e tot eerste helft 14e eeuw. het voorkomen van ouder vondstmateriaal in

jongere sporen is echter ook hier een reële mogelijkheid. Een specifi eke functie van deze kuilen kon ook hier niet worden vastgesteld. De meeste kuilen hebben een zeer beperkte diepte, een enkele kuil is dieper, tot een maximale diepte van 100 cm. Hun vorm in doorsnede is vrijwel steeds komvormig of rond. De vulling van de sporen bestaat uit grijze tot donkergrijze gevlekt lemig zand, zonder gelaagdheid. Hieruit blijkt dat de kuilen over het algemeen in één keer zijn dichtgestort. Een uitzondering is kuil 2035, een rechthoekige kuil van circa 1,90 bij 1,10 meter. In doorsnede was deze kuil trechtervormig met een maximale diepte van 64 cm. Ook deze kuil had een vrij homogene grijze vulling echter afgewisseld met een houtskoolrijke laag. De kuil heeft helaas geen daterend materiaal opgeleverd.

5.2.3 Greppels

Binnen het onderzoek zijn acht greppels aangetroffen. In werkput 2 bevindt zich één smalle greppel van 40 cm breed en 8 meter lang. De diepte van de greppel bedraagt slechts 18 cm. De oriëntatie van de greppel, noordoost-zuidwest, is min of meer gelijk aan de huidige perceelgrenzen, het is dus zeer goed mogelijk dat de greppel hier mee samenhangt. De datering van de greppel is onduidelijk. In werkput 1 zijn drie kleine fragmenten van greppels aangetroffen met een maximale lengte van 4 meter en een diepte van slechts enkele centimeters. Over functie en datering van deze greppels zijn geen uitspraken mogelijk.

Aan de zuidzijde van werkput 1 liggen twee parallelle greppeltjes met een breedte van circa 35 cm en een diepte van 22 cm. De lengte van de greppeltjes bedraagt 5,5 en 10 meter. De functie en datering van deze sporen is onduidelijk. Greppel 1026 loopt in noordwest-zuidoostelijke richting over de gehele breedte van werkput 1. De greppel is waargenomen over een lengte van 18,5 meter en heeft een breedte van 1 meter. De maximale diepte bedraagt 30 cm. In doorsnede was de greppel rond, de vulling bestond uit vrij homogeen grijze zandige leem. De greppel lijkt het noordelijke deel van werkput 1, welke vrijwel geheel in beslag wordt genomen door kuilen, af te scheiden van het zuidelijke deel, waar aanzienlijk minder kuilen liggen en waar paalkuilen de boventoon voeren. Het noordelijk deel lijkt een ander gebruik te hebben gekend dan het zuidelijk deel waardoor het aannemelijk lijkt dat de greppel een perceelgrens vertegenwoordigt. In de greppel zijn tien fragmenten aardewerk aangetroffen. Twee fragmenten lijken afkomstig te zijn uit Mayen en worden geïnterpreteerd als opspit. Verder zijn vier fragmenten Elmpt, vier fragmenten Maaslands aardewerk en een fragment vroeg roodbakkende aardewerk gevonden.

Vanwege de combinatie van Elmpt en vroeg roodbakkend aardewerk wordt een datering aangehouden tussen 1250 en 1350.

De oversnijdingen van en door deze greppel bevestigen deze datering.

Dwars op greppel 1026, en oversneden door deze, ligt greppel 1071. De greppel is maximaal 75 cm breed en is waargenomen over een lengte van 18,5 meter. De vorm van de greppel in doorsnede was rond, de diepte is maximaal 30 cm.

(31)

Deze greppel viel op door de zeer lichtgrijze vulling wat een zekere ouderdom deed vermoeden. De vulling lijkt overeen te komen met die van de paalkuilen toebehorend aan de omschreven gebouwplattegronden. Het lijkt dan ook aannemelijk dat de greppel gelijktijdig is met deze structuren, daterend materiaal is er echter niet aangetroffen in deze greppel. Uit oversnijdingen met andere sporen, onder andere greppel 1026, blijkt dat de greppel in ieder geval vóór 1225 gedateerd moet worden.

(32)

5.3 Vondsten

Tijdens de opgraving zijn 192 vondstnummers uitgedeeld met daarin in totaal 611 vondsten. Aardewerk is met afstand de grootste vondstcategorie, gevolgd door bot en bouwkeramiek. De meeste van deze vondsten konden worden toegeschreven aan specifi eke sporen.

De vondsten zijn per stratigrafi sche eenheid, per spoor en per vulling of in vakken van 5 bij 5 meter verzameld. Bij de machinale aanleg van de

werkputten zijn vondsten op het oog verzameld. Bij het couperen en afwerken is steeds schavenderwijze verdiept om op deze wijze zoveel mogelijk van het vondstmateriaal te verzamelen. Al het op deze wijze aangetroffen

vondstmateriaal is verzameld, met uitzondering van het bouwkeramiek waarvan alleen kenmerkende fragmenten zijn verzameld. Bij de aanleg van de vlakken en bij het couperen is gebruik gemaakt van een metaaldetector.

Categorie Aantal Keramiek 395 Bouwkeramiek 41 Natuursteen 31 Bot 111 Metaal en slak 25 Glas 1 totaal 611

5.3.1 Aardewerk

drs. A.C. van de Venne

5.3.1.1 Inleiding

Bij het archeologisch onderzoek in Bilzen zijn in totaal 390 fragmenten aardewerk aangetroffen. Hiervan dateert het merendeel uit de volle en late middeleeuwen. Slechts één scherf is prehistorisch. Daarnaast dateren enkele fragmenten uit de Karolingische of nieuwe tijd. Acht fragmenten zijn niet te determineren. Het materiaal is hoofdzakelijk afkomstig uit sporen en structuren en is overwegend gefragmenteerd.

Als onderdeel van de uitwerking van het onderzoek is het aardewerk

geanalyseerd met als voornaamste doel het dateren van de aangetroffen sporen en structuren. Hiertoe is het aardewerk per vondstnummer gedetermineerd op het niveau van bakselsoort, vormgroep en waar mogelijk type. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de database. De scherven die aan een structuur konden worden toegeschreven zijn daarnaast in onderlinge samenhang bestudeerd om een complexdatering vast te stellen. Om inzicht te verkrijgen in de aanvang van (bewonings)activiteiten, de mate van continuïteit van bewoning en de beëindiging hiervan is het verzamelde aardewerk ook op vindplaatsniveau bestudeerd.

Hieronder zal een beknopt overzicht worden gegeven van de verschillende aardewerksoorten van de opgraving. Vervolgens zal de samenstelling van het

Tabel 2 - Vondsten naar categorie.

(33)

aardewerk worden besproken om bij toekomstig onderzoek een vergelijking te kunnen maken met andere vindplaatsen.

5.3.1.2 De aardewerksoorten

Het aardewerk dat in het (post)middeleeuwse deel van het onderzoek is aangetroffen kan worden onderverdeeld in zestien bakselgroepen. In deze paragraaf worden deze aardewerksoorten beknopt gepresenteerd. Per aardewerksoort wordt een beschrijving gegeven van het baksel, het vormenrepertoir en de relevante daterende kenmerken. Tevens wordt aangegeven welke classifi catie gebruikt is voor de determinatie van de vondsten. Vervolgens worden de in Bilzen aangetroffen stukken besproken. Mayen

In de omgeving van Mayen in de Eifel werd in de Karolingische periode aardewerk vervaardigd met een dunwandig, klinkend hard baksel. De magering is fi jn tot middelgrof. Op de breuk zijn soms meerdere kleuren te onderscheiden variërend van bruin, donkergrijs en donkergroen tot beigegrijs en paars. Kenmerkend is het mica (kleine zwarte glimmende splinters

vulkanisch mineraal) en gele of rode insluitsels die vaak op de breuk te zien zijn. Van dit soort aardewerk, dat wordt aangeduid als Mayen, zijn vrijwel uitsluitend bolvormige kookpotten vervaardigd met omgeslagen rand. Over het algemeen worden dergelijke potten gedateerd in de periode 725-900 na Chr., hoewel een iets latere datering niet is uitgesloten. Incidenteel is in Pingsdorf vergelijkbare ceramiek vervaardigd. Op het oog is dit echter moeilijk van Mayen te onderscheiden. Wat ook moet worden opgemerkt is dat in de 14de eeuw in Tongeren aardewerk vervaardigd met een fi jn grijs baksel, al dan niet met bruinrode kern. Het baksel heeft veel weg van het aardewerk dat in de Karolingische tijd in Mayen is vervaardigd. De voor Mayen kenmerkende vulkanische mineralen in de verschraling ontbreekt echter.

De 12 fragmenten uit Bilzen hebben in de meeste gevallen witte insluitsels, waardoor het waarschijnlijk geen Tongers aardewerk betreft. Hieronder bevinden zich twee verdikte bolle randen van zogenaamde bolpotten (v.130.1, 136.1). Deze worden door Van Es en Verwers ingedeeld bij het type W

(wheelthrown) III A.

Afb. 7 - Randfragmenten van Karolingische bolpotten (v.130.1, 136.1, v.l.n.r, v.b.n.b.).

(34)

Rijnlands beschilderde waar

Rijnlands beschilderde waar, versierd met rode verfstrepen, komt voor het eerst voor aan het eind van de 9de eeuw en is kenmerkend voor de periode tussen circa 900 en 1225. Het meeste Rijnlands beschilderde waar is op de draaischijf vervaardigd. Het baksel is doorgaans hard en wit of geel van kleur, gemagerd met fi jn zand. Zachte baksels zijn zeldzaam. Sanke heeft een typologie opgesteld aan de hand van ovenafval uit de verschillende productiecentra in Pingsdorf en omgeving. De meest voorkomende vorm is de tuitpot. Deze is gebruikt om vloeistoffen in te bewaren.

In Bilzen zijn zes fragmenten aardewerk op basis van de fi jne zandmagering toegeschreven aan Rijnlands beschilderde waar. Hiermee is het aandeel Rijnlands beschilderde waar laag in verhouding met de andere aardewerksoorten. Dit heeft waarschijnlijk te maken met een zwaartepunt van bewoning van de vindplaats in het laatste kwart van de 11de en de 12de eeuw, wanneer de opkomst van Zuid-Limburgs aardewerk het Rijnlands beschilderde waar van de markt verdringt.

Zuid-Limburgs aardewerk

In een aantal productiecentra in Zuid-Limburg (Brunssum, Schinveld, Nieuwenhagen en Waubach) werd vanaf midden van de 11de eeuw tot in de 14de eeuw aardewerk vervaardigd. Dit worden gekenmerkt door een overwegend wit tot lichtgeel baksel en een relatief grove zandmagering (0,3-1,0 mm), op grond waarvan het in de meeste gevallen goed is te onderscheiden van Rijnlands beschilderde waar. De stukken zijn dikwijls met rode verfstrepen gedecoreerd. Rond 1100 komt daarnaast in beperkte oplage ook geglazuurd aardewerk voor, vergelijkbaar met de producten uit Andenne en omgeving. Het vormenrepertoire bestaat hoofdzakelijk uit kogelpotten, tuitpotten (amforen) en later kannen, maar op kleinere schaal zijn onder andere ook schalen en bekers vervaardigd. De wijze van productie (handgevormd of gedraaid) varieert door de tijd en is een belangrijk daterend kenmerk. In combinatie met de ontwikkeling in vorm en decoratie heeft Bruijn een typochronologie opgesteld voor het Zuid-Limburgse aardewerk. Deze vormt het uitgangspunt voor de beschrijving van de vondsten uit Bilzen. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat enige voorzichtigheid geboden is bij de dateringen. Hoewel de relatieve chronologie van Bruijn breed aanvaard wordt, blijft de relatie van de eerste drie perioden (periode B, A en I) een punt van nader onderzoek.

Bij het onderzoek in Bilzen zijn in totaal 93 fragmenten Zuid-Limburgs aardewerk aangetroffen. Deze hebben hoofdzakelijk behoord tot amforen en kogelpotten. Scherven met een handgevormd wit poreus baksel, uit de beginfase van de productie van Zuid-Limburgs aardewerk (1050-1100), lijken te ontbreken. Dit aardewerk werd vooral lokaal gebruikt. Het op de draaischijf vervaardigde aardewerk uit de hierop volgende periode (1075-1125) was een exportproduct met een bovenregionale spreiding. Hiervan zijn wel fragmenten aangetroffen in Bilzen. Zo zijn vier horizontaal geknikte randen van amforen volgens Bruijn in deze periode te plaatsen (v.155.1). Een sikkelrand van een kookpot is ook in deze periode te plaatsen (v.1.4). Van een aantal andere randen zijn geen parallellen bekend, maar gezien de witte gedraaide scherven vallen deze waarschijnlijk ook in deze periode (v.20.2, 30.1, 147.1, 136.6). Volgens Bruijn wordt na 1125 het aardewerk uit Zuid-Limburg weer met de

(35)

hand gevormd, tot circa 1200. In deze periode zijn vooral veel kogelpotten met driehoekig randprofi el vervaardigd. Tussen het materiaal uit Bilzen bevindt zich één afgeronde driehoekige rand (v.59.2), die waarschijnlijk dateert uit het tweede kwart van de 12de eeuw. Een eenvoudige afgeronde rand van een kogelpot heeft waarschijnlijk dezelfde datering (v.1.3). Twee afgeplatte randen van kogelpotten zijn jonger en dateren waarschijnlijk uit het laatste kwart van de 12de eeuw (v.29.1). Na circa 1175 komt naast handgevormd ook weer gedraaid aardewerk voor, dan verschijnen ook de eerste kannen met oor. Fragmenten van kannen van Zuid-Limburgs aardewerk zijn niet gevonden in Bilzen. Wel is een fragment van een gedraaide blokvormige rand te noemen van een amfoor, die waarschijnlijk dateert uit het laatste decennium van de 12de eeuw. De variatie in randvormen en decoratiemotieven laat zien dat producten uit deze streek Bilzen hebben bereikt tussen in ieder geval 1075 en 1225. Zowel handgevormd als gedraaid aardewerk is vertegenwoordigd in de vondstgroep.

Kogelpot aardewerk

Het kogelpot aardewerk, maakt met slechts zeven wandscherven een klein deel uit van het materiaal uit Bilzen. Het gaat hierbij om vermoedelijk lokaal of regionaal vervaardigde, handgevormde potten, met een zandgemagerd baksel. Kogelpot aardewerk komt in de middeleeuwen in een groot deel van noordwest Europa algemeen voor. Het is vervaardigd vanaf het begin van de 8ste eeuw en blijft in gebruik tot in de 13de - 14de eeuw. Er bestaat regionaal echter een grote variatie in het voorkomen van deze aardewerksoort. Bilzen, dat ligt in Belgisch Limburg, valt volgens Verhoeven onder het Maas-Demer-Scheldegebied, waar kogelpot aardewerk verschijnt in de 9de eeuw en verdwijnt in de loop van de 11de eeuw, gelijktijdig met de introductie van Zuid-Limburgs aardewerk. Het is echter de vraag in hoeverre de vondsten van de vindplaatsen in onder andere de Kempen, representatief zijn voor het noorden van Belgie.

Blauwgrijs aardewerk: Elmpt

Dit aardewerk vormt met 20 fragmenten een kleine groep import-aardewerk. In de omgeving van de Duitse dorpjes Elmpt en Brüggen, zijn verschillende plaatsen met pottenbakkersafval bekend, maar ook in Oosterbeek bij Arnhem is vergelijkbaar materiaal geproduceerd. Het betreft hoofdzakelijk

Afb. 8 - Randfragmenten van Zuid-Limburgs aardewerk (v. 1.3, 1.4, 20.2, 29.1, 30.1, 59.2, 147.1, 155.1, v.l.n.r, v.b.n.b.).

(36)

handgemaakt aardewerk. Het baksel is donker tot lichtgrijs van kleur. Vaak is de binnenkant licht gebleven, met een donkere buitenzijde. Kenmerkend is dat van de buitenkant soms schilfers zijn afgebroken, waardoor het lichtere baksel zichtbaar wordt. De potten hebben soms een metaalachtige glans. De scherven hebben een grof zandig baksel, met korrelgroottes tot 0,8 mm. Het vormenspectrum bestaat uit kogelpotten, voorraadpotten, kannen en kommen. De begindatering van de productie wordt gesteld rond 1150. De einddatering ligt rond 1350.

Tussen het materiaal uit Bilzen bevinden zich één naar binnen gebogen kraagrand van een voorraadpot (v.68.1), twee naar binnen gebogen

kraagranden van kommen (v.186.1), één afgeplatte rand van een kom (v.6.1) en één rechte hals van een kan.

Maaslands aardewerk

Maaslands aardewerk, uit de streek tussen Luik en Namen, kende een groot verspreidingsgebied en werd van de 10de tot de 14de eeuw geproduceerd. Het aardewerk kenmerkt zich door een over het algemeen fi jn baksel dat lichtgeel, rossig of oranje(rood) van kleur is en deels is voorzien van loodglazuur. Het bekendste productiecentrum is Andenne, waar vanaf circa 1050 keramiek werd vervaardigd. Hiervan is de typologie vrij goed bekend door de publicatie van Borremans en Warginaire. In andere plaatsen in de omgeving, waaronder Hoei, werd al eerder aardewerk vervaardigd. Hiervan is de productie minder goed bekend. Vermoedelijk begon de aardewerkproductie hier al in het begin van de 10de eeuw. Een kenmerk van de producten, die niet uit Andenne afkomstig zijn en vaak vroeg zijn te dateren, is het gebruik van dik geelgroen, olijfgroen of donker oranje loodglazuur met donkere ijzerspikkels. In tegenstelling tot het heldere, spaarzaam gebruikte glazuur uit Andenne bedekt dit een groot deel van de pot. Aardewerk met een dergelijk glazuur komt vermoedelijk voor tot het eind van de 11de of vroege 12de eeuw.

Dit dik geglazuurde aardewerk lijkt te ontbreken in Bilzen. De producten lijken vooral afkomstig te zijn uit Andenne, met het kenmerkende gele of rossige

Afb. 9 - Randfragmenten van Elmpter aardewerk (v. 6.1, 68.1, 186.1, v.l.n.r, v.b.n.b.).

(37)

baksel. Slechts enkele fragmenten hebben een grijs baksel. De randfragmenten zijn divers en hebben een uiteenlopende datering van waarschijnlijk de 11de tot en met de 14de eeuw. Van de vroegste randvormen van kook- en tuitpotten, de zogenaamde sikkelrand zijn zes exemplaren aangetroffen in Bilzen. In dit geval hebben vijf van deze randen geen scherpe incisie en dateren waarschijnlijk tot het midden van de 11de eeuw (o.a. v.67.1). Eén rand heeft wel een incisie en komt voor in het laatste kwart van de 11de en het eerste kwart van de 12de eeuw (v.169.1). Van de manchetrand, met een datering in het midden van de 12de eeuw, is slechts één exemplaar aangetroffen (v.55.1). Drie uitstaande soort dakvormige randen lijken een tussenvorm tussen een sikkelrand en manchetrand te zijn en dateren in Dommelen in het laatste kwart van de 11de of de 12de eeuw ( v.30.3, 161.1). Naast deze veel voorkomende randen zijn enkele andere randvormen te noemen van kookpotten. Twee iets verdikte randen met geul komen volgens Borremans & Warginaire voor tot circa 1175 (v.23.1). Een uitgebogen driehoekige rand (v.156.1) dateert waarschijnlijk tussen 1050 en 1225. Een driehoekige rand met groef aan de buitenzijde lijkt erg op de randen van kogelpotten uit Zuid-Limburg en heeft mogelijk eenzelfde datering in het midden van de 12de eeuw ( v.59.1). Vanaf de tweede helft van de 12de eeuw komen kannen voor. Bij de opgraving zijn slechts twee randen van kannen gevonden, namelijk een dakvormige (v.187.1) en een rand met geknikte lip ( v.54.1). Beide dateren in Dommelen in de tweede helft van de 12de eeuw. Een fragment van een lange rechte rand is vermoedelijk afkomstig van een kom, maar vergelijkbare randen zijn ook te zien bij kannen en grapen. Deze dateren allemaal na 1225. Andere jonge vormen, volgens Borremans & Warginaire, zijn onder andere een soort kraagrand van een pot (afb. 10, v.152.1) en een vergelijkbare rand van een kom (v.160.4). Een fragment van een rand met bandoor is vermoedelijk afkomstig van een grape en dateert uit de 14de eeuw.

Afb. 10 - Randfragmenten van Maaslands aardewerk (v. 23.1, 54.1, 55.1, 59.1, 67.1, 156.1, 160.4, 161.1,169.1, v.l.n.r, v.b.n.b.).

(38)

Proto-steengoed

Vanaf circa 1200/ 1225 tot 1300 werd in Zuid Limburg en het Rijnland proto-steengoed vervaardigd. Dit werd gedraaid en op hoge temperatuur gebakken, maar nog niet zover dat de magering helemaal samensmolt met de kleimassa. Proto-steengoed werd na 1225 vaak ondergedompeld in een ijzerhoudende kleipap (engobe), wat een paarse kleur tot gevolg had. Buiten Zuid-Limburg is proto-steengoed onder andere in Langerwehe geproduceerd.

In Bilzen zijn slechts twee scherven proto-steengoed aangetroffen, beide met engobe.

Steengoed

Na de opkomst van proto-steengoed werd vanaf het eind van de 13de eeuw en het begin van de 14de eeuw bijna-steengoed vervaardigd, waarbij de versintering groter was als bij proto-steengoed, maar de magering nog zichtbaar. Kort voor 1300 vond de omslag plaats naar volledig versinterd

steengoed. Vanaf het midden van de 14de eeuw waren het voornamelijk Duitse productiecentra die steengoed produceerden en exporteerden. Het ging daarbij merendeels om drinkgerei.

In de productieplaats Siegburg werd vanaf het eind van de 13de eeuw tot de 16de eeuw blank steengoed vervaardigd. Hiervan zijn op de opgraving drie fragmenten gevonden. Het gaat hierbij om fragmenten van een kan en een drinkschaaltje.

Naast blank steengoed zonder oppervlaktebehandeling komt grijs steengoed met oppervlaktebehandeling voor, in de vorm van engobe en/ of zoutglazuur (33 fragmenten). Bekende productiecentra uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd zijn onder andere Langerwehe, Aken, Keulen, Frechen en Westerwald. Bij het onderzoek in Bilzen lijkt het merendeel van de 33 fragmenten grijs steengoed met een datering in de late middeleeuwen afkomstig te zijn uit Langerwehe. Het gaat hierbij voornamelijk om fragmenten van kannen op standring, soms met radstempelversiering. Twee bodems van kannen op standvoet dateren uit de 16de eeuw, of mogelijk 17de eeuw. Het materiaal is erg fragmentarisch, waardoor geen typen konden worden herleid.

Grijs- en roodbakkend aardewerk

Het grijs- en roodbakkende aardewerk komt op vanaf de late middeleeuwen en werd met name in de steden geproduceerd van lokaal gewonnen klei. Van dezelfde klei kon men afhankelijk van de ovenatmosfeer grijs- of roodbakkend aardewerk vervaardigen.

De 32 fragmenten van Bilzen zijn onder andere afkomstig van enkele grapen (v.79.1), kannen en kommen en lijken vooral te dateren uit de 14de eeuw. Enkele fragmenten zijn mogelijk 15de of 16de-eeuws.

Witbakkend aardewerk

Tussen het middeleeuws witbakkend aardewerk bevinden zich fragmenten van grapen voorzien van engobe en loodglazuur. Hans Janssen omschrijft deze groep met wit of rossig baksel als een lokaal product dat werd vervaardigd langs de Maas in Zuid- en mogelijk Midden-Limburg en dateert dit aardewerk in het tweede en derde kwart van de 14de eeuw. Dit zogenaamd ‘Limburgs’ aardewerk blijkt echter langer voor te komen, namelijk van de 14de tot de

(39)

vroege 16de eeuw. Misbaksels hiervan met een vuilwitte tot roodbruine breuk zijn bekend uit Maastricht en Roermond.

Naast het hierboven beschreven Maaslands aardewerk uit de periode tot 1400 is ook in de periode hierna, tot in de 16de eeuw, witbakkend aardewerk in het Maasland vervaardigd. Opvallend is het voorkomen van diverse kommen met geelkleurend loodglazuur aan de binnenzijde, een bodem op standlobben en manchetvormige randen. Hiervan is één randfragment gevonden in Bilzen. Daarnaast is een lang worstoor vermoedelijk afkomstig van een kan.

5.3.1.3 Samenstelling en datering van het gehele vondstcomplex

Bij het onderzoek zijn 390 fragmenten aardewerk verzameld. Hiervan zijn 93 fragmenten afkomstig uit structuren. De samenstelling van de vondsten suggereert dat het terrein van de volle middeleeuwen tot en met de 16de eeuw in gebruik is geweest. De structuren dateren vooral in de volle middeleeuwen, in de tweede helft van de 11de of de 12de eeuw, maar enkele sporen, waaronder kuil S1075 zijn jonger en dateren in de late middeleeuwen. Het is opvallend dat zich tussen het aardewerk ook enkele oudere fragmenten van Karolingische bolpotten bevinden. Aanvankelijk werd gedacht dat het hier mogelijk om Maaslands of Tongers aardewerk ging met een rode kern en grijs oppervlak. De twee randen van dit aardewerk en een fragment met radstempelversiering zijn echter duidelijk Karolingisch, waaruit blijkt dat in de 8ste of 9de eeuw bewoning in de omgeving moet zijn geweest. Structuren uit deze periode ontbreken. Sporen met Mayen aardewerk zonder ander jonger aardewerk zijn S1136 en S1164. Het is de vraag of de aanwezige fragmenten kogelpot aardewerk duiden op bewoning in de 9de eeuw of dat ze behoren tot de bewoning uit de 11de eeuw. Meestal komen de fragmenten voor naast ander aardewerk uit de volle middeleeuwen. In het geval van S1021, S1142, S1186 en S2094 zijn alleen fragmenten kogelpot aardewerk in de sporen gevonden. Het valt op dat de ruime meerderheid van het aardewerk bestaat uit Maaslands aardewerk (42%) en Zuid-Limburgs aardewerk (24%). Rijnlands beschilderde waar komt nauwelijks voor. Dat is in dit geval, gezien de datering van de vindplaats, niet vreemd is, aangezien vanaf circa 1075 Rijnlands beschilderde waar van de markt wordt verdrongen door de opkomst van Zuid-Limburgs aardewerk. De grote hoeveelheid Maaslands aardewerk en Zuid-Limburgs aardewerk sluiten

Afb. 11 - Randfragment van een roodbakkend grape met een datering rond 1400 (v.79.1).

(40)

aan bij een zwaartepunt van bewoning in het laatste kwart van de 11de en in de 12de eeuw. Opvallend is het ontbreken van aardewerk uit Paffrath, dat in de regio voorkomt tot circa 1150. In Bilzen is dit aardewerk na circa 1050 schijnbaar niet of nauwelijks meer aangevoerd, vanwege beschikbaarheid van kogelpotten of kookpotten uit dichterbij gelegen pottenbakkerscentra zoals die van Zuid-Limburg en Andenne. Waarschijnlijk heeft de bewoning in Bilzen zich na de 12de eeuw verplaatst buiten het onderzoeksterrein, maar is het terrein gezien het aardewerk en de sporen wel in gebruik gebleven. Er zijn geen bijzonderheden onder het aardewerk te noemen, waardoor wordt uitgegaan van een nederzetting zonder speciale status.

5.3.1.4 Conclusie

Aan de hand van het middeleeuwse aardewerk kan worden geconcludeerd dat in de omgeving van het terrein in de Karolingische tijd bewoning heeft plaatsgevonden. Vanaf de tweede helft van de 11de eeuw tot en met de 12de eeuw stonden op het terrein huizen. Hierna was het terrein ononderbroken in gebruik tot en met de 16de eeuw. Wat betreft het aardewerk zijn de grote hoeveelheid Maaslands aardewerk en Zuid-Limburgs aardewerk opvallend. Dit aardewerk dateert hoofdzakelijk uit de 11de en 12de eeuw en bevestigd een zwaartepunt van bewoning in deze periode.

Afb. 12 - Grafi ek met de verhouding van alle voorkomende aardewerksoorten van de opgraving in Bilzen naar aantal scherven en EVE (Estimated Vessel Equivalent oftewel het geschatte aantal potten waarvan het aardewerk afkomstig is). 3% 2% 24% 1% 1% 8% 2% 5% 0% 8% 3% 41% 2%

Bilzen totaal (N=389)

ba (Mayen) pi (Rijnlands beschilderd) pi (Zuid-Limburgs) s5 (proto-steengoed) s1 (blank steengoed) s2 (grijs steengoed) kp (kogelpot aardewerk) bg (Elmpt) g (grijsbakkend) r (roodbakkend) w (witbakkend) wm (Maaslands) indet. 2% 0% 28% 0% 1% 7% 0% 6% 0% 12% 8% 35% 1%

Bilzen totaal (EVE=6,20)

ba (Mayen) pi (Rijnlands beschilderd) pi (Zuid-Limburgs) s5 (proto-steengoed) s1 (blank steengoed) s2 (grijs steengoed) kp (kogelpot aardewerk) bg (Elmpt) g (grijsbakkend) r (roodbakkend) w (witbakkend) wm (Maaslands) indet.

(41)

5.3.2 Bouwkeramiek

Onder het bouwkeramiek bevinden zich vijf fragmenten baksteen, vier stukken roodbakkende tegel, één fragment dakpan en 31 fragmenten gebakken leem. Negen fragmenten leem zijn voorzien van afdrukken van takken en/of stro. Vermoedelijk zijn deze fragmenten afkomstig van een met leem bestreken wand, mogelijk van een oven. De fragmenten zijn verspreid aangetroffen over het gehele onderzoeksterrein.

5.3.3 Bot

Tijdens het onderzoek zijn 111 fragmenten dierlijk bot aangetroffen. De meeste fragmenten, 83 stuks, zijn afkomstig uit kuil 1234 waarin een compleet karkas van een rund is aangetroffen. Uit de kuil is geen daterend materiaal afkomstig, maar de mate van conservering van het bot suggereert dat de kuil vrij recent moet zijn. Het overige botmateriaal is verspreid over het onderzoeksgebied aangetroffen. Met uitzondering van twee kaakfragmenten van een varken en twee kaakfragmenten plus een metacarpus van een schaap/geit, zijn alle fragmenten afkomstig van rund.

Afb. 13 - Representatief aardewerk voor de verschillende periodes, schaal 1:3.

(42)

5.3.4 Natuursteen

Tijdens het onderzoek zijn verspreid over het plangebied 31 stuks natuursteen verzameld. Het betreft voornamelijk onbewerkte, vaak wel gebroken,

fragmenten natuursteen. Enkele stukken vertonen wel bewerkingssporen. Vondstnummer 70, afkomstig uit een niet nader te dateren kuil (spoornr. 1036) in werkput 1, bestaat uit een cilindrisch stuk grijze siltsteen (lengte 7 cm, breedte 2,8 cm) dat waarschijnlijk gebruikt is als slijp/wetsteen. Drie blokken zandsteen vertonen kapsporen en zijn mogelijk gebruikt als bouwmateriaal. Er zijn drie stuks vuursteen aangetroffen. Twee daarvan vertonen geen bewerkingssporen, één fragment is mogelijk een kling. Deze is afkomstig uit paalkuil 2094 in het noordoostelijk deel van werkput 2.

Opmerkelijk is een fragment van een daklei aangetroffen bij de aanleg van werkput 1 in spoor 1051 (afb. 14). Dit spoor is op grond van één fragment aardewerk gedateerd tussen 1075 en 1175, hoewel het hier om opspit zou kunnen gaan. Eén zijde van de leisteen is bekrast met een onregelmatig raster van kruisende lijnen. De andere zijde vertoond een afbeelding van een torenspits, opgevuld met kruisarcering, rustend op twee blokken. Op de top van de torenspits is een kruis afgebeeld zodat hier vermoedelijk een kerktoren is afgebeeld. Mogelijk gaat het hier om de kerktoren van Bilzen, hoewel dit uiteraard speculatief is.

5.3.5

Metaal en slak

In totaal zijn zeven metalen fragmenten verzameld. Het betreft vier ijzeren spijkers, één ijzeren strip en twee ondetermineerbare fragmenten ijzer.

Verder zijn er 18 fragmenten metaalslak aangetroffen. Uit de sporen behorende tot zowel structuur 1 als structuur 2 zijn metaalslakken afkomstig, evenals uit een aantal kuilen direct ten zuiden van deze structuren. Daarnaast komen ook uit de grote kuil in het noordoostelijk deel van werkput 1 een aantal metaalslakken.

5.3.6 Macrobotanisch

onderzoek

Er zijn 6 monsters (tabel 3) genomen met het oog op bemonstering op (met name verkoolde) botanische macroresten. Deze monsters zijn allen gewaardeerd met het oog op aanwezigheid van macrobotanische resten. Helaas bleek geen van de monsters geschikt voor analyse.

VONDST MATERIAAL PUT SPOOR AARD_SPOOR

37 MAL 1 1084 PK

132 MAL 1 1120 PK

133 MAL 1 1126 PK

134 MAL 1 1118 PK

153 MAL 1 1137 KL

(43)

Afb. 14 – Voor- en achterzijde van het fragment leisteen (vondstnr. 74), schaal 1:1.

(44)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de vullingen van de sporen werden enkele fragmenten van handgevormd aardewerk teruggevonden die gedateerd kunnen worden in de late ijzertijd of de Romeinse

gefacetteerde randen zijn ingedeeld in deze klasse. Aan de binnenkant van de rand is er een inkeping zichtbaar. De datering van type 5 ligt tussen 1000 en 1200, met een zwaartepunt

Er zijn echter geen scherven gevonden in de paalgaten van het huis van type Odoorn A, terwijl Hessens-Schortensaardewerk wel is aangetroffen in de paalgaten van een enkel huis van

De waterbergings- locatie is meestal maar incidenteel nodig voor waterberging en kan dan ook vaak nog andere functies hebben, zoals agrarisch gebruik, natuur, wonen/werken

Zowel op basis van de uitgevoerde modelstudies (Hoofdstuk 6.4) als op basis van een beoordeling van de veranderingen van de beschikbaarheid van geprefereerde

Alleen invloeden op het bestand worden meegerekend, niet die op het visgebied (in eerdere concepten van EU Regulation stond: human activities affecting the fishing area or the

Since pluvial flooding is determined to a large degree by storm water drainage capacity and groundwater levels, increasing precipitation levels due to climate change will evidently

While the overall distribution of species within the mesozooplankton communities remained rather constant over the period, the increase in copepod abundance between the brackish