JGZ-richtlijn Opsporing Oogafwijkingen www.jgzrichtlijn.nl
Bijlage 3: Verklarende woordenlijst bij thema 1
Accommoderen: scherpstellen op een voorwerp dichtbij
Convergeren: beide ogen gelijktijdig naar de neus draaien als een voorwerp dichtbij komt Hypermetropie: brilsterkte afwijking waarbij een positieve (+) lens nodig is voor correctie (verziendheid)
Myopie: brilsterkte afwijking waarbij een negatieve (-) lens nodig is voor correctie (bijziendheid) Astigmatisme: brilsterkte afwijking waarbij een cylinderglas nodig is voor correctie. Dit glas breekt niet in alle richtingen gelijk.
Cornea: hoornvlies. Belangrijk voor de beeldvorming in het oog. Conjunctiva: oppervlakkige bindvlies
Pupil: zwarte, ronde opening in centrum van iris Voorste oogkamer: ruimte tussen cornea en iris-lens
Lens: bevindt zich achter de iris en is nodig voor focussering van beelden op het netvlies. Glasvocht = glasachtig lichaam: heldere gelei die de achterste holte van het oog vult
Retina: netvlies. Bevat staafjes en kegeltjes. De kegeltjes zijn belangrijk om scherp te kunnen zien en kleuren te kunnen waarnemen. De staafjes worden gebruikt om contouren te zien en in
schemerdonker waar te kunnen nemen.
Fovea: centrum van de gele vlek in het netvlies en deel waarmee 100% gezien kan worden. Bij rechte oogstand valt het beeld van het object waar je naar kijkt (bv een fixatie lampje) in beide ogen op de fovea.
Uvea: vaatvlies bestaande uit iris, corpus ciliare (straalvormig lichaam) en choroidea. De choroidea bevindt zich tussen retina en sclera.
Sclera: harde, witte omhulsel van het oog / oogwit
Optische as: de virtuele lijn die loopt door het centrum van de cornea, de pupil en de lens en eindigt bij de fovea (gele vlek).
Prematuur: geboren voor de 37e week van de zwangerschap