• No results found

Pas op, niet te voorzichtig! : effect van de inrichting van het speelterrein op risicovol spel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Pas op, niet te voorzichtig! : effect van de inrichting van het speelterrein op risicovol spel"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Pas op, niet te voorzichtig!

Effect van de inrichting van het speelterrein op risicovol spel Pedagogische Wetenschappen

Universiteit van Amsterdam Bachelorscriptie

Hannah Boll (11346019)

Scriptiebegeleider: Peter Hoffenaar Aantal woorden: 5378

Abstract: 192 Datum: 28-1-2019

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 3

Inleiding 4

Effecten van verschillende soorten speelterreinen 7

Aanpassen van het speelterrein 12

Conclusie en discussie 17

(3)

Abstract

Het doel van dit literatuuroverzicht was het verleggen van de focus van de angsten van ouders naar het speelterrein als mogelijke verklaring voor de vermindering van risicovol spel. In het literatuuroverzicht is onderzocht wat het effect is van de inrichting van het speelterrein waar kinderen spelen op het komen te risicovol spel. Het overzicht is opgedeeld in twee delen: de effecten die verschillende soorten speelterreinen hebben en wat het effect is van het aanpassen van het speelterrein op de frequentie en de aard van het risicovol spel. De bevindingen tonen aan dat de inrichting van het speelterrein van invloed is op het spel van de kinderen. De aanpassingen die op de speelterreinen werden gedaan waren succesvol in het bevorderen van sociale interacties, het welbevinden van de kinderen en zorgde voor meer veerkrachtigheid bij de kinderen. Het speelterrein kan dus van grote invloed zijn op de vermindering in risicovol spel die tot de dag van vandaag meestal aan de ouders wordt verweten. Vervolgonderzoek is nodig om aan te tonen of het veranderen van de inrichting van het speelterrein naast de sociale voordelen ook daadwerkelijk zorgt voor meer observeerbaar risicovol spel onder de kinderen.

(4)

Effect van de inrichting van het speelterrein op risicovol spel

We voeden onze prinsen en prinsesjes op als watjes. Kinderen weten niet meer hoe ze moeten vallen en kunnen niet omgaan met risico’s (Schmale, 2016). Bij een bewegingstest uitgevoerd onder 16.000 basisschoolkinderen scoorde bijna een kwart onvoldoende

(RTLnieuws, 2017). Tijdens de bewegingstest werd de motoriek van de kinderen gemeten. Een slechte motoriek is zorgelijk omdat het leidt tot ernstige gevolgen wanneer het een keer misgaat. Zo belandden in Nederland in 2015 wekelijks ruim zevenhonderd scholieren door een ongeluk op school in het ziekenhuis. Om ongelukken op school tegen te gaan moeten de motorische vaardigheden van kinderen beter worden (Schmale, 2016). De slechte motoriek van de kinderen komt voort uit het feit dat kinderen van nu minder vaak buitenspelen, vaak achter een scherm zitten en steeds minder actief bewegen (RTLnieuws, 2017; Schmale, 2016). Kinderen besteden gemiddeld 2,5 uur per dag aan hun mobiel en spelen maar minder dan 2 uur per dag buiten (NU, 2018). Van de kinderen tussen de 6 en 12 speelt maar 14 procent elke dag buiten. Een paar jaar geleden was dit nog 20 procent. Dit blijkt uit een afgenomen enquête in opdracht van Jantje Beton. Het leukste om buiten te doen bleken fietsen, klimmen/klauteren en zelfverzonnen spelletjes te zijn. Kinderen zoeken tijdens dit soort spel spanning en uitdagingen op (Hyndman, & Telford, 2015; Stephenson, 2010).

Deze spannende en opwindende vorm van spel waarbij een risico bestaat op verwonding wordt risicovol spel genoemd (Kleppe, Edward, Sandseter, 2017; Sandseter, 2009a). Het spel bestaat uit situaties waarbij kinderen activiteiten uitproberen die ze nog niet eerder hebben gedaan. Risico’s worden opgezocht en angsten overwonnen. Sandseter (2007) deelt risicovol spel op in zes categorieën: 1) spelen op grote hoogten, 2) spelen met hoge snelheid, 3) spelen met gevaarlijke gereedschappen, 4) spelen in de buurt van gevaarlijke elementen, 5) ruig spel, 6) spel waarbij kinderen kunnen verdwijnen/verdwalen. Deze

(5)

in het spel vaak snel worden tegengehouden, omdat ouders bang zijn dat hun kind iets overkomt (RTLnieuws, 2018; Stephenson, 2010). Deze ouderlijke voorzichtigheid en terughoudendheid kunnen kinderen ervan weerhouden om tot risicovol spel te komen (Boufous, Finch, & Bauman, 2004). Het beperken van het risicovol spel kan negatieve gevolgen hebben, omdat het cruciaal is voor de ontwikkeling van risicoperceptie en om vertrouwd te kunnen raken met wat veilig is en wat niet (Brussoni, Olsen, Pike, & Sleet, 2012; Kleppe, Edward, Sandseter, 2017; Sandseter, 2009a). Het paradoxale feit doet zich dus voor dat een ouder die zijn kind, vol overtuiging, zo veel mogelijk beschermt, het kind daarmee te kort doet. Dat is geen nieuw inzicht, vroeger vond men dat ook al. Fietsen leer je het best zonder zijwieltjes.

Ouders krijgen snel de schuld van allerlei problemen, maar hun angst voor ongelukken bij het spelen is niet de enige boosdoener. Uit het onderzoek van VeiligheidNL blijkt namelijk dat ouders risicovol spel wel willen toelaten, maar niet goed weten hoe zij dit kunnen

toelaten. Om deze redenen is VeiligheidNL in 2018 de campagne ‘Met een beetje risico komen ze er wel’ gestart (Beemster, 2018). De campagne richt zich op het risicovol laten spelen van kinderen vanaf vijf jaar oud. Ouders krijgen door de zogenoemde ‘Groeiboom’ inzicht in hoe risicomijdend zij zijn en of ze een risicomijdend kind hebben. Aan de hand van deze informatie kan een speelplan worden opgevraagd om risicovol spel te stimuleren. Door Little, Wyvery en Gibson (2011) werd ook geconcludeerd dat ouders het belang van risicovol spel inzien en het eigenlijk wel willen stimuleren. Ondanks dat ouders het als belangrijk beschouwden, bleek uit observaties dat tijdens het spel maar weinig risicovol spel aan bod komt.

Een andere boosdoener is het speelterrein waar de kinderen op spelen. De veilige inrichting van de speelterreinen en het gebrek aan uitdagende speeltoestellen is net zo desastreus voor het komen tot risicovol spel als de afhoudende houding van de ouders. De

(6)

ouders die deelnamen aan een interview over risicovol spel wezen erop dat de speeltoestellen op speelterreinen vaak slecht onderhouden zijn of niet spannend/interessant genoeg zijn (Little et al., 2011). In de enquête van Jantje Beton gaven kinderen hetzelfde aan. Zij gaven aan dat zij buitenspelen leuker zouden vinden als er meer spannende speelterreinen zijn. De speelterreinen worden nu vaak als saai gezien, dit is voor de kinderen een barrière om buiten te gaan spelen en om te kunnen komen tot risicovol spel. Kenmerken en kwaliteiten van het speelterrein hebben dus naar verwachting invloed op de aard en frequentie van het risicovol spel.

Deze verwachting wordt ondersteund door het ecologisch model van Bronfenbrenner (1979). In het model staat de omgeving centraal. Het speelterrein waar het kind speelt maakt een groot deel uit van de omgeving. Het speelterrein heeft daarom via het microsysteem directe invloed op het spel van het kind. Binnen het mesosysteem kan de perceptie van het speelterrein door de ouders invloed hebben op het spel van het kind. Speelterreinen kunnen dus zowel direct als indirect invloed hebben op het risicovol spel van het kind. Gibson (1979) stelt dat de fysieke omgeving waar we in leven ons ‘uitnodigt’ om verschillende dingen te doen. Heft (1988) sluit zich hierbij aan en betoogt dat de kenmerken van de buitenomgeving waarin het kind speelt ‘uitnodigen’ tot een bepaald soort spel. Risicovol spel is essentieel voor de ontwikkeling van kinderen en de inrichting van het speelterrein kan dus mogelijk effect hebben op het komen tot risicovol spel. Daarom is het van belang om verder onderzoek te doen naar de invloed van het speelterrein. Dit literatuuroverzicht draagt daarnaast bij aan de groeiende interesse voor het komen tot risicovol spel en biedt een overzicht van onderzoeken die het effect van het speelterrein hebben onderzocht. Het doel van het onderzoek is de focus te verleggen van de angsten van ouders naar het speelterrein als mogelijke verklaring voor de vermindering van risicovol spel.

(7)

De centrale vraag van dit onderzoek luidt: Wat is het effect van de inrichting van het speelterrein waar kinderen spelen op het komen tot risicovol spel? Om deze vraag te

beantwoorden zullen verschillende onderzoeken worden besproken en met elkaar worden vergeleken. Omdat de invloed van het speelterrein wordt onderzocht, wordt alleen gekeken naar risicovol spel dat zich buiten afspeelt. Het stuk is verdeeld in twee deelonderwerpen. Het eerste deelonderwerp gaat over de effecten die verschillende soorten speelterreinen hebben op het komen tot risicovol spel. Bij het tweede deelonderwerp worden onderzoeken besproken die gaan over het aanpassen van het speelterrein en het effect hiervan op de frequentie en de aard van het risicovol spel. De onderzoeken hebben met elkaar gemeen dat ze bij het

aanpassen van het speelterrein ‘losse delen’ zonder duidelijk speeldoel hebben ingezet, zoals hout, banden en kartonnen dozen. Er is gekozen voor deze selectie onderzoeken die zich onder andere richten op ‘losse delen’, omdat deze materialen de motorische vaardigheden aanmoedigen en de kinderen de kans bieden om te experimenteren met de omgeving en de wetten van de natuur (Haas, 1996; Maxwell, Mitchell, & Evans, 2008). Als afsluiting wordt in de conclusie antwoord gegeven op de centrale vraag en in de discussie worden de

bevindingen bediscussieerd.

Effecten van verschillende soorten speelterreinen

In deze paragraaf wordt onderzocht of de aard en frequentie van het risicovol spel wordt bepaald door het soort speelterrein waar de kinderen spelen. Om antwoord te kunnen geven op deze deelvraag wordt eerst in beeld gebracht welke soorten speelterreinen bestaan en welke kenmerken bij een speelterrein kunnen worden onderscheiden.

Lee (1999) onderscheidt in een onderzoek naar de interactie tussen de fysieke omgeving en het spel van kinderen drie verschillende speelterreinen: speelterreinen met traditionele speeltoestellen, speelterreinen met moderne speeltoestellen en speelterreinen met een natuurlijke vormgeving. Traditionele speeltoestellen zijn schommels, glijbanen, wippen,

(8)

draaimolens, zandbakken en houten klimrekken. Deze speeltoestellen komen vaak voor op kinderdagverblijf-speelterreinen. Moderne speeltoestellen zijn speeltoestellen met ongewone vormen, verschillende hoogten en verschillende texturen in een esthetisch aangename

opstelling. Vaak ontworpen door architecten of landschapsarchitecten. Deze speeltoestellen zijn te vinden op speelterreinen in parken. Speelterreinen met een natuurlijk omgeving

bestaan uit wilde, natuurlijke gebieden waar natuurlijke materialen zoals hout en touw kunnen worden gebruikt bij het spel.

Verder onderzoek naar de kenmerken van risicovol spel en het speelterrein is gedaan door Sandseter (2009a). Dit onderzoek had als doel te bepalen met welke kenmerken de aard en de frequentie van het risicovol spel kunnen worden beoordeeld. Aan de hand van de zes categorieën van risicovol spel van Sandseter (2007) is bij negentwintig 4- en 5-jarigen van twee Noorse scholen door middel van video-opnames en observaties risicovol spel

bestudeerd. De resultaten van de observaties en opnames laten zich indelen in twee categorieën van kenmerken die van invloed zijn op risicovol spel: de kenmerken van het speelterrein en de individuele kenmerken van het kind. De belangrijkste

speelterreinkenmerken die mogelijkheden bieden tot risicovol spel zijn: hoogte, steilte, grote/lange oppervlaktes, slingermogelijkheden, snelheidsobjecten, de beschikbaarheid van gereedschappen en objecten uit de natuur.

Samenvattend kan worden gesteld dat een speelterrein op basis van de inrichting kan worden ingedeeld in één van de drie groepen van Lee (1999): traditioneel, modern, of natuurlijk. Speelterreinkenmerken die van belang zijn voor risicovol spel zijn hoogte, steilte, grote/lange oppervlaktes, slingermogelijkheden, snelheidsobjecten, de beschikbaarheid van gereedschappen en objecten uit de natuur. Het tot de beschikking hebben van gereedschappen en objecten uit de natuur komt over het algemeen alleen voor op de natuurlijke speelterreinen.

(9)

De overige speelterreinkenmerken kunnen ook voorkomen op traditionele speelterreinen. De moderne speelterreinen bezitten het minst van de genoemde speelterreinkenmerken.

Aansluitend op het onderzoek over de kenmerken van risicovol spel en het speelterrein is door Sandseter (2009b) met dezelfde data van de twee Noorse scholen een tweede

onderzoek uitgevoerd. Het doel was om een vergelijking te maken tussen het risicovol spel van de kinderen op twee verschillende speelterreinen. Een van de scholen was een school die het merendeel van de lestijd buiten in de natuur besteedt. Het natuurlijke speelterrein bestond uit een bosgebied, waar de enige vaste speeltoestellen een zandbak en een boom met een slingertouw erin waren. Er stonden geen hekken om het speelterrein heen. De andere school was een standaardschool in een woongebied. Het traditionele speelterrein van de school bestond uit zandbakken, schommels, een klimtoren, een hut, weggetjes en bomen om in te klimmen. Dit speelterrein was wel omringd door hekken.

Naast de video-opnames en observaties die ook gebruikt zijn binnen het vorige onderzoek namen 12 kinderen van de standaardschool en 11 kinderen van de natuurschool deel aan een semi-gestructureerd één-op-één interview met de onderzoeker. Gebruik werd gemaakt van een interview-vragenlijst gebaseerd op de zes categorieën van risicovol spel van Sandseter (2007). Het interview en de observaties werden geanalyseerd om de types risicovol spel op de twee speelterreinen in kaart te brengen. Daarnaast werd onderzocht of de

medewerkers ingrepen tijdens het spelen. Bij de standaardschool zijn 51 risicovolle situaties voorgekomen en bij de natuurschool 55 situaties. Beide speelterreinen boden dus in gelijke mate mogelijkheden tot risicovol spel. De meest voorkomende risicovolle situaties op de speelterreinen waren het spelen met snelheid en met grote hoogtes. Spelen met gevaarlijke objecten en spel waarbij de kinderen konden verdwalen kwamen alleen voor bij de

(10)

De observaties laten twee grote verschillen zien tussen de speelterreinen: de toegang tot gevaarlijke objecten en het potentiële risico vanwege omgevingskenmerken. Op het standaardspeelterrein waren geen gevaarlijke objecten aanwezig en was het potentieel risico vanwege milieukenmerken niet of nauwelijks aanwezig. De resultaten geven verder aan dat het natuurspeelterrein niet zorgt voor een hogere frequentie van risicovol spel, maar vanwege de uitdagendere en risicovollere kenmerken van het speelterrein ontstaat wel een hoger niveau van risico binnen het risicovol spel. Kinderen lijken in elke speelomgeving te zoeken naar mogelijkheden tot risicovol spel. Uit de resultaten blijkt dat het natuurspeelterrein de kinderen in staat stelt om meer intense, opwindende en spannende vormen van spel te ervaren dan op een standaard speelterrein. De kenmerken van het speelterrein beïnvloeden binnen dit onderzoek dus niet hoe vaak het risicovol spel voorkomt maar wel het niveau van het gevaar dat voorkomt bij de risico’s die de kinderen nemen.

Een tweede onderzoek dat heeft gekeken naar de invloed van verschillende

speelterreinen is uitgevoerd door Little et al. (2017). Het onderzoek heeft voortgebouwd op de onderzoeken van Lee (1999) en Sandseter (2009a). Het doel van dit onderzoek was het maken van een vergelijking tussen het risicovol spel van kinderen op twee verschillende

speelterreinen. Daarnaast is de houding van ouders ten aanzien van risicovol spel onderzocht. Risicovol spelen werd op kinderdagverblijf-speelterreinen (traditionele speeltoestellen) en op lokale speelterreinen in parken (moderne speeltoestellen) vergeleken. Semigestructureerde interviews zijn uitgevoerd bij 17 kinderopvangmedewerkers en 24 ouders van kinderen tussen de 4 en 5 jaar. Het onderzoek vond plaats op vijf kinderdagverblijven liggend in verschillende regio’s van Sydney. Tijdens het bezoek aan de kinderdagverblijven zijn de kinderen 15 minuten gefilmd tijdens het spelen. Eerst individueel tijdens een hindernisbaan en daarna als een groep tijdens het vrijspelen op de speeltoestellen op het speelterrein. Bij het bezoek aan de lokale speelterreinen in de parken zijn de kinderen gefilmd tijdens het vrijspelen op de

(11)

speeltoestellen. Tijdens de observaties werd het vertoonde risicovol spel ingedeeld in categorieën van risicovolgedrag gebaseerd om het niveau van de risico’s.

Uit zowel de interviews als de observaties van de ouders en medewerkers kwam naar voren dat zij het belang van risicovol spel inzien en dit willen stimuleren bij de kinderen. Desondanks kwamen uit de interviews factoren naar voren die het risicovol spel onder de kinderen mogelijk belemmeren. Medewerkers richten de aandacht voornamelijk op de te strenge regelgeving met betrekking tot speeltoestellen en incidenten, terwijl ouders meer nadruk legden op slecht onderhouden of oninteressante speeltoestellen. Verder blijkt uit de observaties dat de speeltoestellen die aanwezig zijn bij de kinderopvang minder kansen bieden tot het komen van risicovol spel dan die op de speelterreinen in de parken. Dit verschil is mogelijk gevonden doordat de speelterreinen van de kinderdagverblijven moeten voldoen aan strenge regels, terwijl de regels bij speelterreinen in parken veel minder streng zijn. Een ander opvallend resultaat is dat de kinderen op beide speelterreinen voornamelijk bezig waren met risicogedrag op zeer laag niveau of geen risicogedrag lieten zien. De kinderen vertoonden alleen gedrag dat niet uitdagend was en geen spanning met zich meebracht. De omgevingen waarin de kinderen zijn geobserveerd tijdens het spelen lijken ‘risicovrij’ te zijn geworden en laten kinderen niet toe om te groeien in hun competenties, omdat ze beperkt zijn tot

activiteiten die al binnen hun vermogen liggen. De speelterreinen boden te weinig uitdaging en mogelijkheden voor risicovol spel.

Concluderend kan worden gesteld dat bij beide studies het risicovol spel op het traditionele speelterrein het minst risicovol was. Het geobserveerde spel was niet of

nauwelijks uitdagend en bracht geen spanning met zich mee. Een conclusie trekken over de frequentie van het risicovol spel is aan de hand van deze onderzoeken niet volledig mogelijk, omdat de onderzoeken niet helemaal vergelijkbaar zijn. Bij het eerste onderzoek wordt het traditionele speelterrein vergeleken met het natuurspeelterrein en bij het tweede onderzoek

(12)

met het moderne speelterrein. Tussen het traditionele speelterrein en het natuurspeelterrein werd bijna geen verschil in frequentie gevonden. Het traditionele speelterrein bood daarnaast minder kansen om te komen tot risicovol spel dan het natuurspeelterrein en het moderne speelterrein. Deze resultaten suggereren dat de traditionele inrichting van het speelterrein het minst geschikt is voor risicovol spel. Dit resultaat is verontrustend omdat de traditionele inrichtingen vaak terugkomt bij kinderopvangcentra en basisscholen. De uitkomsten van de onderzoeken moeten echter wel met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd omdat het observationele onderzoeken zijn. De volgende deelvraag is daarom gericht op experimentele studies over het verbeteren van het schoolspeelterrein.

Aanpassen van het speelterrein

In deze paragraaf wordt onderzocht of het aanpassen van de inrichting van het speelterrein effect heeft op de aard en frequentie van het risicovol spel bij de kinderen. De studies die worden besproken hebben gebruik gemaakt van versnellingsmeters en hebben onder andere het schoolspeelterrein aangepast door ‘losse onderdelen’. Het effect hiervan is onderzocht door op experimentele wijze de hypothese te toetsen dat de inrichting van invloed is op het spel van kinderen. Als dit effect gevonden wordt kan op meer speelterreinen dit soort interventies worden ingezet om het risicovol spel bij kinderen te verhogen. De studies die worden besproken zijn afkomstig uit Nieuw-Zeeland en Australië.

De eerste studie is gericht op de interventie: ‘Het risico is dat er geen risico is’ (Bundy et al., 2009). Deze interventie beoogde het activiteitsniveau en sociaalniveau van kinderen te verhogen. De interventie is ontwikkeld omdat speelterreinen, ingegeven door de vrees van leraren voor juridische gevolgen van letsel bij kinderen, steeds minder uitdagend zijn

vormgegeven. Hierdoor worden de potentiële voordelen van het spelen beperkt. In plaats van het schoolterrein volledig te veranderen is de interventie gebaseerd op een eenvoudige strategie: het beschikbaar stellen van materialen zonder direct speeldoel op speelterreinen

(13)

voor kinderen van 5 tot 7 jaar. Geselecteerde materialen waren onder andere: fiets- en autobanden, houten planken, kratten, stukjes stof en deksels van vuilnisbakken. Het gebrek aan onmiddellijk doel stimuleert de verbeelding bij kinderen. Verder bestond de interventie uit het meten van het activiteitsniveau van 12 kinderen door het dragen van

versnellingsmeters tijdens het spelen. Metingen werden zowel voor als tijdens de interventie gedaan. Daarnaast werden semigestructureerde interviews afgenomen bij negen leerkrachten. De vragen gingen over de nieuwe speelmaterialen en over de veiligheid van de kinderen. Bij de vragen over veiligheid lag de focus op de perceptie van de leerkrachten met betrekking tot de risico’s die verbonden zijn aan het speelmateriaal.

De versnellingsmeters van de kinderen toonden aan dat kinderen tijdens de interventie significant actiever waren dan voor de aanpassing van het speelterrein. Versnellingsmeters zijn echter ontworpen om bewegingssnelheid te meten. De activiteiten op het speelterrein hadden ook betrekking op trekken, duwen, hurken en tillen. Vermoedelijk is het

activiteitsniveau bij de kinderen dus nog hoger geweest dan aangegeven door de meters. Tijdens het risicovol spelen zijn geen situaties voorgekomen waarin een kind een verwonding opliep. Toch gaven leerkrachten aan het gevoel te hebben dat ze op het gebruik van bepaalde materialen moesten letten (zoals de hooibalen), waardoor ze minder oog hadden voor de rest van het speelterrein. Hierdoor ondervonden zij dilemma’s met betrekking tot hun taak om voor de kinderen te zorgen. Uit de interviews met de leerkrachten blijkt dat de kinderen socialer, creatiever en veerkrachtiger zijn geworden. De kinderen waren zo betrokken bij het spel dat wanneer ze omvielen ze eerder geneigd waren om gewoon weer op te staan en verder te gaan zonder te huilen. De interventie is erin geslaagd om op een eenvoudige repliceerbare manier het activiteitsniveau en sociaalniveau van de kinderen te verhogen. Desalniettemin is het voor de gewenste langetermijnveranderingen mogelijk nodig om een interventie op schoolniveau in te zetten die gericht is op het in beeld brengen van de voordelen van risicovol

(14)

spel. Leerkrachten hebben meer ondersteuning en kennis nodig om de resultaten door te zetten.

De tweede interventie die het effect van het aanpassen van het schoolterrein heeft onderzocht is het ‘Sydney speelterrein project’ (Bundy, et al., 2017). Het doel van de interventie was het verhogen van de fysieke activiteit, het spel, de ervaren competentie / sociale acceptatie en sociale vaardigheden van de kinderen. Kenmerkend voor deze studie, in vergelijking met de vorige studie, is de aanwezigheid van een controlegroep. Deze studie is een cluster-gerandomiseerde gecontroleerde studie met als clusters 12 basisscholen in Sydney met in totaal 226 kinderen. De kinderen waren 5 tot 7 jaar oud. De scholen zijn random toegewezen aan de interventie en controlecondities. De dertien weken durende interventie bestond uit het introduceren van gerecyclede materialen zonder een duidelijk speeldoel op de speelterreinen van de scholen. Voorbeelden hiervan zijn autobanden en kartonnen dozen. Deze materialen stelden de kinderen in staat om risico’s te nemen door bijvoorbeeld hoogtes op te zoeken of door de materialen als wapens te gebruiken. Daarnaast werd aan de ouders en leerkrachten een workshop gegeven over het omgaan met en stimuleren van risico’s. De fysieke activiteit van de kinderen werd net als bij de vorige studie gemeten in minuten van matige / krachtige activiteit met versnellingsmeters. Observaties en interviews werden afgenomen. Van elke school is bijgehouden wat voor soort spel door de kinderen werd uitgevoerd en welk materiaal zij hierbij gebruikten. Na schooltijd werd door middel van een dagboek met vragen door de ouders gerapporteerd over de activiteiten van de kinderen.

De resultaten laten zien dat de kinderen uit de interventiegroep tijdens de pauzes meer fysieke activiteit en minder sedentair gedrag vertoonden. De kinderen toonden toenames in spel en reducties in niet spel. Bij de controlescholen was er een lichte stijging in sedentair gedrag en een lichte daling in fysieke activiteit. De leerkrachten gaven aan het begin van de interventie aan dat de kinderen onderling sociaal waren. Hier is dan ook geen verandering in

(15)

opgetreden. Mogelijk was hier wel een effect gevonden als specifiek was gekeken naar kinderen die achterliepen op sociaal gebied. De directeuren gaven echter wel aan een vermindering te zien in antisociaal gedrag op het speelterrein doordat kinderen veel samen met de materialen speelden. De materialen waren heel populair, wat soms ervoor zorgde dat niet alle klassen met de materialen konden spelen. Sommige klassen speelden maar één of twee dagen per week met de materialen, wat resulteerde in minder exposure van de materialen bij de kinderen die voor het onderzoek werden gevolgd. Naast deze limitatie wordt

aangegeven dat spelgegevens in volgend onderzoek beter moeten worden verzameld. In plaats van video-observatie had beter kunnen worden gekozen voor live codering. Sommige

kinderen leken namelijk door de aanwezigheid van de camera aangepast gedrag te vertonen. Ook is er tegen de verwachting in geen bewijs gevonden voor de overdracht van de gevonden effecten op de speelterreinen naar de thuissituatie. De activiteiten die thuis werden uitgevoerd zijn tijdens de interventie niet veranderd. De effecten zijn mogelijk contextgebonden. Als dit het geval is, suggereert dit dat alle contexten waarin kinderen regelmatig betrokken zijn, mogelijkheden moeten bieden voor het komen tot een hoge kwaliteit van spel.

De gevonden effecten bij de interventies ‘Het risico is dat er geen risico is’ en het ‘Sydney speelterrein project’ zijn gebaseerd op kortdurende interventies. Om de deelvraag beter te kunnen beantwoorden zal ook worden gekeken naar een interventie die een langere periode heeft geduurd. Daarna zullen de resultaten van de interventies met elkaar worden vergeleken. De interventie PLAY van Farmer et al. (2017a) is een twee jaar lang durende interventie die werd uitgevoerd op 16 Nieuw-Zeelandse scholen met een totaal van 840 kinderen. Kenmerkend voor deze studie, in vergelijking met de vorige twee studies, is dat bij deze studie niet alleen gebruik is gemaakt van ‘losse onderdelen’ maar ook naar de regels en de rest van het speelterrein is gekeken. Onderzocht werd of het veranderen van het

(16)

uitdaging bij de kinderen de fysieke activiteit verhoogt en de body mass index (BMI) verlaagt. De helft van de scholen werd random toegewezen aan de interventie en de andere helft diende als controlegroep. Controlescholen werd gevraagd om het speelterrein niet aan te passen. De interventiescholen hebben hun speelterrein opnieuw ontworpen door meer risico’s en uitdagingen te creëren, nieuwe speelmaterialen (zoals losse onderdelen) toe te voegen en door de regels te beperken. Aan het begin van de interventie en na één jaar bezocht een professional de scholen en keek naar de mogelijkheden voor risico en uitdaging, wielenspel, toegang tot natuurlijke objecten en naar of de kinderen de omgeving konden veranderen. Elk onderdeel werd gescoord van één tot vijf. Deze scores vormden samen de speelevaluatie score. Aan de scholen werd gevraagd om geen regels op te leggen die het risicogedrag kunnen beperken, zoals het niet mogen klimmen in bomen. De kinderen droegen tijdens het spelen een versnellingsmeter om het activiteitsniveau te kunnen meten en werden voor de

interventie, na één jaar en na twee jaar gewogen.

De meerdere wijzigingen op de speelterreinen resulteerden in een significant verschil in de speelevaluatie score tussen de interventiescholen en de controlescholen.

Interventiescholen waren succesvol in het aanpassen van het speelterrein. Er waren meer mogelijkheden om te komen tot risicovol spel aanwezig en het speelterrein was uitdagender geworden. De leerkrachten rapporteerden veel voordelen, waaronder meer fysieke activiteit en zelfvertrouwen (Farmer et al., 2017b). Deze resultaten zijn echter niet in overeenstemming met de gemeten waarden. Er werd geen significant verschil gevonden in objectief gemeten fysieke activiteit tussen de twee groepen scholen. Dit geldt voor zowel de pauzes als voor de activiteit over de hele dag heen. Het aanpassen van het speelterrein van de school naar een speelterrein dat meer risico’s en uitdagingen bevorderde had dus geen aantoonbare invloed op de fysieke activiteit. Het is mogelijk dat een interventie zoals deze geen grote invloed heeft op de fysieke activiteit van de kinderen, maar in plaats daarvan meer geschikt is om

(17)

speelervaringen van kinderen te verbeteren. Dit kwam namelijk wel positief naar voren uit de resultaten.

Concluderend kan worden gesteld dat beide kortdurende interventies succesvol waren in het tijdens de pauzes verhogen van het activiteitsniveau van de kinderen door nieuw los spelmaterialen toe te voegen aan het speelterrein. Door deze materialen bood het speelterrein ook meer mogelijkheden om te komen tot risicovol spel. Het resultaat was alleen niet terug te zien in de thuissituatie. De PLAY-interventie die twee jaar liep vond een significant verschil in de speelevaluatie score tussen de interventie- en controlescholen, maar geen toename in fysieke activiteit. Dit is tegenstrijdig met de andere twee interventies. Een aantal verschillen tussen de studies moeten hierbij in beschouwing worden genomen. Het is ten eerste mogelijk dat de lengte van de interventie van invloed is op de resultaten. Ten tweede keek de PLAY-interventie niet alleen naar het activiteitsniveau in de pauze, maar ook naar de activiteit over de hele dag heen. Daarbij komt dat bij deze studie de focus niet alleen lag op de losse materialen. In de discussie zal verder worden ingegaan op deze punten.

Conclusie en discussie

In dit literatuuronderzoek is gezocht naar een antwoord op de vraag wat het effect is van de inrichting van het speelterrein waar kinderen spelen op het komen tot risicovol spel. Hierbij werden twee deelonderwerpen besproken: het effect van verschillende speelterreinen op risicovol spel en het effect van het aanpassen van het speelterrein op het komen tot risicovol spel. De antwoorden op de deelvragen geven samen een antwoord op de centrale vraag van dit literatuuronderzoek. De verwachting was dat de kenmerken en kwaliteiten van het speelterrein invloed hebben op de aard en frequentie van het risicovol spel.

Concluderend kan worden gesteld dat het aanpassen van het speelterrein van invloed is op het spel van de kinderen. Over de invloed van het aanpassen van het speelterrein op risicovol spel kan nog geen duidelijk antwoord worden gegeven. Bij de huidige onderzoeken

(18)

die gericht zijn op het aanpassen van schoolterreinen ligt de focus voornamelijk op het meten van het activiteitsniveau van de kinderen en minder op het beoordelen van het soort spel dat op het speelterrein wordt gespeeld. Dit betekent echter niet dat de onderzoeksvraag

onbeantwoord blijft. De aanpassingen die op de speelterreinen werden gedaan waren namelijk succesvol in het bevorderen van sociale interacties en daarmee ook het welbevinden van de kinderen. Ook kwam naar voren dat kinderen veerkrachtiger en creatiever zijn geworden tijdens het spel. Het aangepaste speelterrein leverde dus meerdere positieve uitkomsten op. Dit resultaat komt overeen met de omgevingstheorieën van Gibson (1979) en Heft (1988) die in de inleiding zijn besproken. De kenmerken van een omgeving ‘nodigen uit’ tot een bepaald soort spel. Het aangepaste speelterrein met losse materialen nodigde in dit geval de kinderen uit tot meer samenspel en tot creatievere manieren van spel. Theorieën over het effect van het aanbieden van losse onderdelen missen op dit gebied echter nog.

Over de invloed van het aanpassen van het speelterrein op het activiteitsniveau spreken de onderzoeken elkaar gedeeltelijk tegen. Het aangepaste speelterrein zorgde bij de kortdurende interventies voor meer activiteit tijdens de pauzes. Dit resultaat was over de rest van de dag alleen niet terug te zien. De twee jaar durende PLAY-interventie vond tijdens de pauze geen verhoging in activiteit onder de kinderen. De bevindingen van deze onderzoeken moeten niet worden opgevat als onsuccesvol voor het bevorderen van meer risico’s en uitdagingen op het speelterrein. Het is mogelijk dat het gebruik van versnellingsmeters de verandering in het soort spel en/of de kwaliteit van het spel niet laat zien. Versnellingsmeters meten verplaatsing en zijn daardoor niet effectief in het meten van bewegingen van het bovenlichaam, dus activiteiten zoals hutten bouwen en bomen klimmen worden bijvoorbeeld niet gemeten. Hoewel bij deze activiteiten juist risicovol spel aan bod komt zijn deze dus niet meegenomen in de resultaten. Deze activiteiten zouden beter kunnen worden gemeten door gebruik te maken van live codering.

(19)

Ondanks het niet specifiek hebben gemeten van het voorkomen van risicovol spel kan hier dus wel het een en ander over worden gezegd. Uit de eerste deelvraag kwam naar voren dat het traditionele speelterrein de minste mogelijkheden tot risicovol spel biedt. Dit is het speelterrein dat op veel kinderopvangcentra en scholen te vinden is. Het aanpassen van het speelterrein zorgde voor meer mogelijkheden voor risicovol spel. Leerkrachten gaven aan meer van dit soort spel te ervaren op het schoolplein. Bij de PLAY-interventie scoorde de nieuwe inrichting van de speelterreinen bij de nameting van de spelevaluatie aanzienlijk hoger op risicovol spel. Het is waarschijnlijk dat wanneer specifiek was gekeken naar risicovol spel, was gevonden dat het spel van de kinderen ook risicovoller is geworden.

Naast het nadeel van het gebruik van de versnellingsmeters zijn er nog een aantal andere kanttekeningen te plaatsen bij de onderzoeken die zijn besproken in dit

literatuuroverzicht. De meeste interventies waarbij het schoolterrein wordt aangepast om risico’s en activiteit te bevorderen zijn maar een paar weken uitgevoerd. Het is mogelijk dat de nieuw toegevoegde materialen in de eerste paar weken veel aandacht van de kinderen krijgen, omdat het spannend en nieuw is. Na een aantal weken zal deze spanning langzaamaan minder worden. Dit verklaart mogelijk waarom de langdurende interventie minder effect vindt dan de kortdurende interventie. Om deze verklaring te testen is meer langdurig onderzoek nodig. Een tweede kanttekening zijn de gebruikte onderzoekdesigns. De onderzoeken die zijn besproken bij de eerste deelvragen zijn observationele onderzoeken. Bij deze onderzoeken is dus geen gebruik gemaakt van random toewijzing of een controlegroep. Ondanks het sterke observationele aspect missen deze onderzoeken hierdoor zeggingskracht. Voor meer

zeggingskracht zal moeten worden toegewerkt naar onderzoek met een random controle design. De PLAY-interventie komt nu als enige in de buurt van zo’n design. Dit was een cluster-gerandomiseerde gecontroleerde studie. Vervolgonderzoek zal zich in de toekomst meer moeten gaan richten op dit soort onderzoekdesigns.

(20)

Er is daarnaast in het vervolg meer Nederlands onderzoek nodig om een uitspraak te kunnen doen over de speelterreinen in Nederland. Huidig onderzoek is voornamelijk

uitgevoerd in Australië, Nieuw-Zeeland en Scandinavië. Het is mogelijk dat de inrichting van de speelterreinen in Nederland afwijkt van de speelterreinen die in de bovenstaande literatuur zijn onderzocht. Zo bleek bijvoorbeeld uit een artikel over een Engels onderzoek dat Engelse speelterreinen erg afwijken van Amerikaanse speelterreinen (Barry, 2018). Een ander verschil is dat Nederland dichter bevolkt is dan de landen waar de onderzoeken zijn uitgevoerd. Dit heeft als gevolg dat de speelterreinen in Nederland mogelijk kleiner en beperkter zijn. Door deze verschillen kunnen mogelijk een ander soort interventies nodig zijn om risicovol spel op het speelterrein te bevorderen. Daarnaast zal vervolgonderzoek zich verder moeten gaan richten op het specifiek beoordelen van het risicovol spel op het speelterrein. Dit kan het best worden gedaan door live codering van het spel in plaats van door video-opnames te maken, omdat het filmen effect kan hebben op het gedrag dat de kinderen laten zien. Voor dit soort onderzoek zou het nuttig zijn om een instrument te ontwikkelen waarmee het spel kan worden beoordeeld, zodat betere interventies kunnen worden ontwikkeld voor de praktijk.

Dit literatuuroverzicht heeft bijgedragen aan de discussie over het stimuleren van risicovol spel onder kinderen. Het onderzoek biedt een overzicht van de informatie over het effect van het speelterrein op het komen tot risicovol spel. Hoewel de resultaten met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden kan geconcludeerd worden dat de inrichting van het speelterrein van invloed is op het spel van de kinderen. Het speelterrein kan dus van grote invloed zijn op de vermindering in risicovol spel die tot de dag van vandaag meestal aan de ouders wordt verweten. Met een beetje risico op het speelterrein komen ze er wel.

(21)

Referenties

Barry, E. (2018, 8 oktober). In Britain’s Playgrounds, ‘Bringing in Risk’ to Build Resilience. Geraadpleegd op 28 november 2018, van

https://www.nytimes.com/2018/03/10/world/europe/britain-playgrounds-risk.html Beemster, W. (2018, 4 juli). VeiligheidNL start nieuwe campagne Risicovol Spelen.

Geraadpleegd op 27 november 2018, van https://www.platformbuitenspelen.nl/ nieuws/040718/veiligheid.nl-start-nieuwe-campagne-risicovol-spelen

Boufous, S., Finch, C., & Bauman, A. (2004). Parental safety concerns–a barrier to sport and physical activity in children?. Australian and New Zealand journal of public health, 28, 482-486. doi:10.1111/j.1467-842X.2004.tb00032.x

Bronfenbrenner, U. (1979). Contexts of child rearing: Problems and prospects. American psychologist, 34, 844. doi:10.1037/0003-066X.34.10.844

Brussoni, M., Olsen, L, Pike, I., & Sleet, D. (2012). Risky play and children’s safety: Balancing priorities for optimal child development. International journal of

environmental research and public health, 9, 3134-3148. doi:10.3390/ijerph9093134 Bundy, A., Engelen, L., Wyver, S., Tranter, P., Ragen, J., Bauman, A., ... & Perry, G. (2017).

Sydney Playground Project: A Cluster‐Randomized Trial to Increase Physical Activity, Play, and Social Skills. Journal of school health, 87, 751-759. doi:10.1111/josh.12550

Bundy, A., Luckett, T., Tranter, P., Naughton, G., Wyver, S., Ragen, J., & Spies, G. (2009). The risk is that there is ‘no risk’: a simple, innovative intervention to increase

children’s activity levels. International Journal of Early Years Education, 17, 33-45. doi:10.1080/09669760802699878

Farmer, V., Fitzgerald, R., Williams, S., Mann, J., Schofield, G., McPhee, J., & Taylor, R. (2017b). What did schools experience from participating in a randomised controlled

(22)

study (PLAY) that prioritised risk and challenge in active play for children while at school? Journal of Adventure Education and Outdoor Learning, 17, 239-257. doi:10.1080/14729679.2017.1286993

Farmer, V., Williams, S., Mann, J., Schofield, G., McPhee, J., & Taylor, R. (2017a). The effect of increasing risk and challenge in the school playground on physical activity and weight in children: a cluster randomised controlled trial (PLAY). International Journal of Obesity, 41, 793. doi:10.1038/ijo.2017.41

Gibson, J. J. (1979). The ecological approach to visual perception. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates, Inc.

Haas, M. (1996). “Children in the Junkyard.” Childhood Education, 72, 345-351. Heft, H. (1988). Affordances of children's environments: A functional approach to

environmental description. Children's Environments Quarterly, 29-37.

Hyndman, B, & Telford, A. (2015). Should educators be ‘wrapping school playgrounds in cotton wool’ to encourage physical activity? Exploring primary and secondary students’ voices from the school playground. Australian Journal of Teacher Education, 40, 4. doi:10.14221/ajte.2015v40n6.4

Jantje Beton. (2018). Buitenspelen [Powerpoint]. Geraadpleegd op 1 december 2018, van https://jantjebeton.nl/uploads/files/Onderzoek%20Buitenspelen%202018%20-

%20Jantje%20Beton.pdf?_sp=b70dbf08-7e37-4712-b10f-107597ef837b.1544004906607

Kleppe, R., Melhuish, E., & Sandseter, E. (2017). Identifying and characterizing risky play in the age one-to-three years. European Early Childhood Education Research Journal, 25, 370-385. doi:10.1080/1350293X.2017.1308163

(23)

Lee, S. (1999). The cognition of playground safety and children’s play - A comparison of traditional, contemporary, and naturalized playground types. In M. L. Christiansen (Ed.), Proceedings of the international conference of playground safety

Little, H., Wyver, S., & Gibson, F. (2011). The influence of play context and adult attitudes on young children's physical risk‐taking during outdoor play. European Early Childhood Education Research Journal, 19, 113-131.

doi:10.1080/1350293X.2011.548959

Maxwell, L., Mitchell, M., & Evans, G. (2008). Effects of play equipment and loose parts on preschool children's outdoor play behavior: An observational study and design intervention. Children Youth and Environments, 18, 36-63.

doi:10.7721/chilyoutenvi.18.2.0036

NU. (2018, 24 oktober). 'Kinderen besteden meer tijd aan smartphone dan aan buiten spelen'. Geraadpleegd op 29 oktober 2018, van https://www.nu.nl/internet/5530706/kinderen-besteden-meer-tijd-smartphone-dan-buiten-spelen.html+

RTLnieuws. (2017, 22 december). Kwart kinderen heeft slechte motoriek: 'Van essentieel belang dat er nu iets verandert'. Geraadpleegd op 28 oktober 2018, van

https://www.rtlnieuws.nl/nederland/artikel/3778276/kwart-kinderen-heeft-slechte-motoriek-van-essentieel-belang-dat-er-nu

Sandseter, E. (2007). Categorising risky play—how can we identify risk‐taking in children's play?. European Early Childhood Education Research Journal, 15, 237-252.

doi:10.1080/13502930701321733

Sandseter, E. (2009a). Characteristics of risky play. Journal of Adventure Education & Outdoor Learning, 9, 3-21. doi:10.1080/14729670802702762

(24)

Sandseter, E. (2009b). Affordances for risky play in preschool: The importance of features in the play environment. Early childhood education journal, 36, 439-446.

doi:10.1007/s10643-009-0307-2

Sandseter, E. & Kennair, L. (2011). Children's risky play from an evolutionary

perspective: The anti-phobic effects of thrilling experiences. Evolutionary psychology, 9. doi:10.1177/147470491100900212

Schmale, J. (2016, 1 juni). Onze kinderen zijn watjes. Geraadpleegd op 3 november 2018, van https://www.ad.nl/nieuws/onze-kinderen-zijn-watjes~ad0ac9dd/

Stephenson, A. (2010). Physical risk-taking: dangerous or endangered?. Early Years, 23, 35-43. doi:10.1080/0957514032000045573

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

“First- and second-level digital divides in Cuba: Differences in Internet motivation, access, skills and usage” van Alexander van Deursen and Lila Solis Andrade is in licentie

Tanto el género Streptomyces como el de Rhodococcus son de gran interés para la búsqueda de nuevos metabolitos secundarios nativos o para ser usados como hospedadores de

(4) Dit zijn onder andere de verjaardagsvieringen; een viering bij het afscheid van een groepsleider, voor vriendjes uit de stamgroep die naar andere scholen gaan of die

Twee van deze soorten, de driedoornige stekelbaars en de Europese paling, zijn potentiele trekvissen die een groot voordeel kunnen ondervinden van een goede verbinding

Met ander woorde, ’n heroorweegde siening van burgerskap- opvoeding behoort leerders te leer wat dit beteken om binne die geweld te wees en dit te verduidelik sonder om hulle te

Dat vermoeden werd al min of meer bevestigd bij het opstellen van dit experiment; sommige woordspelingen die als tweezijdig interpretabel waren bedacht, bleken driezijdig (al dan

Na aanleiding van die resultate (soos reeds in hoofstuk 6 bespreek) kan afgelei word dat indien 'n werker of 'n groep werkers met 'n sekere behoefte rakende die werksituasie tevrede