• No results found

De relatie tussen de tevredenheid over de verdeling van gezinstaken en het ouderwelbevinden bij mannenstellen met een eerste kind gekregen via draagmoederschap

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen de tevredenheid over de verdeling van gezinstaken en het ouderwelbevinden bij mannenstellen met een eerste kind gekregen via draagmoederschap"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Running head: TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS

De relatie tussen de tevredenheid over de verdeling van gezinstaken en het ouderwelbevinden bij mannenstellen met een eerste kind gekregen via draagmoederschap

Masterscriptie Preventieve Jeugdhulp en Opvoeding Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde Naam: A. Oosterheerd Studentnummer: 10108580 Begeleider: dr. L. van Rijn-van Gelderen Tweede beoordelaar: dr. H. Bos Amsterdam, juni 2017

(2)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 2

Inhoudsopgave

Abstract 3

Inleiding 4

Draagmoederschap 5

Stigmatisatie en discriminatie van homovaders 6

Ouderwelbevinden en de (tevredenheid over de) verdeling van de gezinstaken 7

Het huidige onderzoek 9

Methoden 11 Procedure 11 Participanten 12 Meetinstrumenten 15 Analyses 18 Resultaten 19

De (tevredenheid over de) taakverdeling 19

Samenhang van de tevredenheid over de taakverdeling met het ouderwelbevinden 22

Discussie 26

Referenties 31

Bijlage A 38

Bijlage B 39

(3)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 3

Abstract

This study investigated how gay couples who became first-time parents through surrogacy divided the household, decision-making, and childcare-tasks. It was also determined whether the satisfaction with this task-division correlated with parental wellbeing. The (satisfaction with the) task-division and parental wellbeing is associated with child outcomes and child wellbeing and therefore important to investigate. A comparison was made between gay couples and lesbian couples and heterosexual couples who became parents through IVF. In the division of the childcare tasks all of the parents 1 did significant more tasks than the parents 2. The differences between the parents was much bigger for heterosexual couples than the same-sex couples, in line with the literature. There were no significant differences in task-division satisfaction. However, the task-task-division satisfaction correlated positively with the parental wellbeing. This indicates that the more satisfied the parents were about the task-division, the higher the parental wellbeing.

(4)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 4 De relatie tussen de tevredenheid over de verdeling van gezinstaken en het ouderwelbevinden

bij mannenstellen met een eerste kind gekregen via draagmoederschap

‘Het wordt steeds gewoner dat homostellen aan kinderen beginnen. Je zou bijna denken dat kinderen krijgen voor hen de gewoonste zaak van de wereld is. Maar nog steeds is het een hele klus. Een geschikte donor vinden, een draagmoeder… Daarna moet de conceptie nog

goed gaan. En dan moet ’t opvoeden nog beginnen!’

Pim Mookhoek Gay Babyboom (www.pimproducties.nl)

Tegenwoordig is er meer diversiteit in gezinstypen (Bos & Van Gelderen, 2010). Zo zijn er naast het traditionele gezin met een vader, een moeder en één of meer kinderen ook éénoudergezinnen, bestaat het gezamenlijke ouderschap (met meer dan twee ouders) en zijn er gezinnen bestaande uit vrouwen- of mannenstellen met hun kinderen. In dit onderzoek staat het laatste gezinstype centraal.

Eerder onderzoek richtte zich vooral op mannenstellen met eigen kinderen uit een vorige heteroseksuele relatie (Greenfeld, 2007). Nu verschuift het onderzoek naar

mannenstellen die bewust kiezen om samen kinderen te krijgen (Biblarz & Savci, 2010). Het is belangrijk onderzoek te doen naar deze groeiende groep vaders, omdat het krijgen van een biologisch eigen kind voor mannenstellen anders is en moeizamer verloopt dan bij andere gezinstypen.

Eén van de aspecten die anders is voor mannenstellen vergeleken met heterostellen is de verdeling van de gezinstaken en hoe tevreden ze zijn over deze verdeling (Farr &

Patterson, 2013). Het blijkt namelijk dat mannenstellen deze taken meer gelijk verdelen en tevredener over deze verdeling zijn dan heterostellen (onder andere Farr & Patterson, 2013). Deze (tevredenheid over de) taakverdeling levert een belangrijke en unieke bijdrage aan de

(5)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 5 ontwikkeling van het kind (Teubert & Pinquart, 2010), maar heeft ook invloed op het

welbevinden van de ouder. In dit onderzoek zal daarom worden gekeken naar de relatie tussen de (tevredenheid over de) taakverdeling en het ouderwelbevinden bij mannenstellen die een eerste kind hebben gekregen via draagmoederschap.

Draagmoederschap

De groep mannenstellen die bezig is met kinderen krijgen groeit (Murphy, 2013). Daarnaast is er ook een groei te zien in het aantal homoseksuele jongvolwassenen met een kinderwens: zo vond Sandfort in 1997 nog dat bijna een derde van de homoseksuele

jongvolwassenen een kinderwens had, terwijl Van Bergen en Van Lisdonk in 2010 zagen dat 40% van de homoseksuele jongvolwassenen een kinderwens had. Deze groei in het aantal mannenstellen in Nederland die bezig zijn met het krijgen van kinderen en het aantal homoseksuele jongvolwassenen met een kinderwens kan komen doordat de mogelijkheden wat betreft vaderschap voor mannenstellen uitgebreider zijn, er meer aandacht is voor deze mogelijkheden en homoseksualiteit meer geaccepteerd wordt vergeleken met vroeger (OCW, 2010).

Het krijgen van een biologisch eigen kind is voor sommige mannenstellen belangrijk, waardoor ze gezamenlijk ouderschap of draagmoederschap verkiezen boven bijvoorbeeld pleegouderschap of adoptie (Murphy, 2013). Sommige wensvaders veronderstellen dat de genetische band een natuurlijke band tussen het kind en de ouders creëert, mede doordat er waarschijnlijk uiterlijke overeenkomsten zijn tussen de vader en het kind. Daarnaast vinden sommige mannenstellen het belangrijk hun familielijn voort te zetten (Murphy, 2013).

Als een mannenstel een biologisch eigen kind wil, maar niets zien in gezamenlijk ouderschap (Vonk, 2004), dan kunnen ze via draagmoederschap aan hun kinderwens voldoen. In Nederland is commercieel draagmoederschap verboden (Boele-Woelki, Curry-Sumner, Schrama, & Vonk, 2011). Het vinden van een vrijwillige draagmoeder kan echter lastig zijn.

(6)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 6 De mannenstellen kunnen ook uitwijken naar landen waar commercieel draagmoederschap wel legaal is, maar dit is vaak een dure en moeizame procedure (Ministerie van Veiligheid en Justitie, 2015).

Stigmatisatie en discriminatie van homovaders

Het krijgen van een kind via draagmoederschap is voor Nederlandse mannenstellen dus niet gemakkelijk. Daarnaast kunnen de mannenstellen meer problemen ondervinden die het vaderschap of de weg er naartoe bemoeilijken. Ondanks dat het vaderschap voor

homoseksuele mannen meer geaccepteerd wordt dan vroeger, kunnen de homoseksuele mannen te maken hebben met stigmatisatie en discriminatie (Greenfeld, 2007).

De mannenstellen kunnen te maken krijgen met negatieve maatschappelijke attitudes ten opzichte van het vaderschap. De omgeving van de mannenstellen kan het vaderschap als „niet normaal‟ bestempelen, omdat gedacht wordt dat twee vaders niet geschikt zijn voor het ouderschap en het kind een vader én een moeder nodig heeft (McLeod, Crawford, &

Zechmeister, 1999). Deze vooroordelen gelden niet alleen voor mannenstellen, maar ook voor vrouwenstellen. Hoewel vrouwenstellen ook met deze vooroordelen te maken kunnen krijgen ervaren mannenstellen mogelijk meer stigmatisatie en discriminatie, omdat het ouderschap en de opvoeding vaak gerelateerd wordt aan vrouwen of moeders (Lev, 2006). Dit wordt

ondersteund doordat gebleken is dat in Amerikaanse vruchtbaarheidsklinieken vrouwenstellen vaker geaccepteerd worden dan homoseksuele mannen (Gumankin, Caplan, & Braverman, 2005).

Stigmatisatie en discriminatie kunnen stressvol zijn voor mannenstellen. In het sexual

minority stress model staan de vier processen die kunnen leiden tot deze minderheidsstress

(Brooks, 1981; Meyer, 1995, 2003). Het eerste proces is het daadwerkelijk gediscrimineerd worden of het in gevaar gebracht worden op grond van de seksuele geaardheid. Daarnaast kan stress ontstaan door het anticiperen op en het verwachten van dat deze externe gebeurtenissen

(7)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 7 gaan plaatsvinden. Het derde proces is het internaliseren van negatieve maatschappelijke attitudes tegenover homoseksualiteit (zoals homofobie). Het laatste proces is het verbergen van iemands seksuele geaardheid (Meyer, 2003).

Het lijkt dat het eerste en het derde proces, namelijk de daadwerkelijke discriminatie en het internaliseren van negatieve maatschappelijke attitudes tegenover homoseksualiteit, een grote invloed kan hebben op mannenstellen met een kind (Kuyper & Fokkema, 2011; Otis, Rostosky, Riggle, & Hamrin, 2006; Tornello, Farr, & Patterson, 2011). Tornello en haar collega‟s (2011) hebben namelijk onderzocht wat de impact van gevoeligheid voor

stigmatisering betekent voor homoseksuele vaders met geadopteerde kinderen. Hieruit bleek dat hoe gevoeliger de homoseksuele vaders waren voor stigmatisering en hoe onzekerder ze waren over hun identiteit als homoseksuele man, hoe meer ouderlijke stress zij ervaren. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat geïnternaliseerde negatieve attitudes tegenover

homoseksualiteit en ervaringen met discriminatie het meest een negatieve invloed hebben op het psychosociaal welbevinden van homoseksuele mannen (Kuyper & Fokkema, 2011; Meyer, 1995; Peplau & Fingerhut, 2007) en de relatietevredenheid (Otis et al., 2006).

Ouderwelbevinden en de (tevredenheid over de) verdeling van de gezinstaken

Minderheidsstress hangt dus samen met meer ouderlijke stress, een lager psychosociaal welbevinden en een lagere relatietevredenheid. Deze factoren van het ouderwelbevinden dragen bij aan het welbevinden van het kind (Armstrong,

Birnie-Lefcovitch, & Ungar, 2005). Dit wordt ondersteund door onderzoek naar mannen-, vrouwen- en heterostellen met geadopteerde kinderen waaruit blijkt dat familieprocessen, zoals

ouderlijke stress en relatietevredenheid, sterk geassocieerd worden met het kindwelbevinden, ongeacht gezinstype (Farr, Forssell, & Patterson, 2010). Vanuit Belsky‟s (1984) process

model of the determinants of parenting kan dit worden verklaard doordat verschillende

(8)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 8 het sociale netwerk en de ontwikkelingsgeschiedenis, bijdragen aan de manier van opvoeden. Deze opvoeding is volgens het model van invloed op de ontwikkeling en het welbevinden van het kind (Belsky, 1984).

Een andere factor die bijdraagt aan het ouder- en kindwelbevinden is de (tevredenheid over de) verdeling van de gezinstaken (Farr & Patterson, 2013). De coördinatie, verdeling en het uitvoeren van deze taken door twee volwassenen met als doel het grootbrengen/opvoeden van het kind wordt ook wel het co-ouderschap genoemd (Feinberg, 2003). On tevredenheid over het co-ouderschap kan een negatieve impact hebben op het functioneren van de ouders, het welbevinden van het kind en het gehele gezinssysteem (Lachance-Grzela & Bouchard, 2010). Dit kan worden verklaard door de family systems theory (McHale & Irace, 2011).

Deze theorie probeert het gedrag van de mens te verklaren in de context van zijn relaties (Crossno, 2011). Volgens deze theorie is een gezin een complex systeem dat bestaat uit verschillende subsystemen, zoals het ouder-kind subsysteem en het ouder-ouder

subsysteem (Minuchin, 1985). Het systeemdenken in deze theorie definieert het individueel functioneren of gedrag in het ene subsysteem naar een groter, meer omvattend systeem (Crossno, 2011). Hierdoor ligt de focus minder op de oorzaak-gevolg relatie en meer op het begrijpen van het gedrag en functioneren binnen en tussen subsystemen.

De processen binnen systemen worden het emotionele systeem genoemd en de processen tussen systemen worden het intellectuele systeem genoemd. De brug tussen het emotionele- en het intellectuele systeem is het gevoelssysteem (Kerr & Bowen, 1988). Direct heeft het co-ouderschap invloed op ouder-ouder subsysteem (McHale & Irace, 2011),

bijvoorbeeld of de ene ouder meer in het huishouden doet en de andere ouder daardoor meer kan werken. Indirect heeft deze verdeling van de gezinstaken invloed op andere

(sub)systemen, zoals het ouder-kind subsysteem. Bijvoorbeeld wanneer de ene ouder altijd thuis is en voor de kinderen zorgt en de andere ouder fulltime werkt heeft het kind met de ene

(9)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 9 ouder meer contact dan met de andere ouder. Doordat alle subsystemen binnen een gezin niet los van elkaar gezien kunnen worden is het erg interessant te kijken naar deze taakverdeling en hoe tevreden ouders daar over zijn.

Naar de verdeling van de gezinstaken en de invloed hiervan op de ouders en het kind zijn verschillende onderzoeken gedaan (onder andere Farr & Patterson, 2013; McHale & Irace, 2011; Peplau & Spalding, 2000). In het traditionele heterogezin zijn deze taken tussen de ouders op basis van het geslacht van de ouder verdeeld, waarbij de vrouw de meeste van de huishoudelijke en kindgerelateerde taken op zich neemt en de man de doorslaggevende rol heeft bij het nemen van gezinsbesluiten (Farr & Patterson, 2013). Bij mannen- en

vrouwenstellen is het niet mogelijk deze taken op basis van gender te verdelen, aangezien het twee personen van hetzelfde geslacht betreft (Peplau & Fingerhut, 2007). Daarom organiseren en delen deze stellen hun leven meer samen in, vergeleken met de heterostellen (Farr & Patterson, 2013; Peplau & Spalding, 2000).

Daarnaast is gebleken dat de vrouwen van de heterostellen minder tevreden zijn over de taakverdeling binnen hun gezin, vergeleken met hoe tevreden de mannen- en

vrouwenstellen zijn over de taakverdeling binnen hun gezin (Farr & Patterson, 2013).

Tevredenheid over de verdeling van de gezinstaken blijkt samen te hangen met psychosociaal welbevinden en de relatietevredenheid. Het blijkt dat tevredenheid over de gezinstaken positief gerelateerd is aan het psychosociaal welbevinden van de ouders (Umberson, 1989) en ontevredenheid samenhangt met een lagere relatietevredenheid (Hackel & Ruble, 1992, Peplau & Spalding 2000; Sutphin, 2010). Aangezien het ouderwelbevinden, waar ouderlijke stress, psychosociaal welbevinden en relatietevredenheid onder vallen, van invloed is op het welbevinden van het kind is het belangrijk naar de (tevredenheid over de) taakverdeling te kijken en of deze tevredenheid samenhangt met het ouderwelbevinden.

(10)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 10 De onderzoeken naar de (de tevredenheid over) taakverdeling en het

ouderwelbevinden zijn veelal gedaan naar heterostellen met een biologisch eigen kind (Schoppe, Mangelsdorf, & Frosch, 2001; Stroud, Durbin, Wilson, & Mendelsohn, 2011) of naar mannen-, vrouwen- en heterostellen met geadopteerde kinderen (Farr & Patterson 2013). In dit onderzoek zal daarom gekeken worden naar de (tevredenheid over de) taakverdeling en het ouderwelbevinden bij mannenstellen met een eerste kind gekregen via draagmoederschap.

De eerste maanden na het krijgen van een kind gebeurt er veel op het gebied van de verdeling van de gezinstaken voor mannenstellen die hetzelfde zijn voor heterostellen

(Bergman, Rubio, Green, & Padrón, 2010). De mannenstellen delen hun leven op een manier in dat het zorgen voor het kind op de eerste plaats komt. Daarom wordt er in dit onderzoek gekeken naar de (tevredenheid over de) taakverdeling en het ouderwelbevinden wanneer het kind een paar maanden oud is, zeker aangezien het ouderschapsverlof dan afgelopen is en de vaders (mits ze werk hebben) weer aan het werk zijn (Rijksoverheid, 2017).

In dit onderzoek zullen mannenstellen worden vergeleken met vrouwenstellen en met heterostellen die via IVF een kind hebben gekregen. Het is interessant de mannenstellen met deze gezinstypen te vergelijken, omdat alle drie de gezinstypen in deze studie niet via de natuurlijke weg een kind konden krijgen. Daarnaast is het interessant te kijken of er

verschillen zijn tussen mannen- en vrouwenstellen, om te kijken of geslacht uitmaakt in de (tevredenheid over de) taakverdeling en het ouderwelbevinden.

Hierbij horen de volgende vragen en hypothesen:

1. Zijn er verschillen in de (tevredenheid over de) verdeling van de gezinstaken bij mannen-, vrouwen- en heterostellen?

Verwacht wordt dat bij de mannen- en vrouwenstellen de gezinstaken meer gelijk verdeeld zijn dan bij de heterostellen. De verwachting is dat bij de heterostellen de vrouw de primaire verzorger van het kind is en daarom meer huishoudelijke- en kindgerelateerde taken

(11)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 11 heeft dan de man. Daarnaast wordt verwacht dat mannen- en vrouwenstellen tevredener zijn over de taakverdeling dan de heterostellen.

2. Hangt de tevredenheid over de taakverdeling samen met het ouderwelbevinden? Verwacht wordt dat (ongeacht het gezinstype) hoe tevredener de ouders zijn over de taakverdeling, hoe minder ouderlijke stress ze hebben, hoe hoger het psychosociaal

welbevinden en hoe hoger de relatietevredenheid.

Methoden Procedure

Deze studie was onderdeel van een internationaal onderzoek naar mannenstellen die voor het eerst vader zijn geworden via draagmoederschap. Dit internationale onderzoek werd gedaan vanuit onderzoeksinstituten uit Groot Brittannië, Frankrijk en Nederland. De ethische commissies van alle drie de onderzoeksinstituten hadden dit onderzoek goedgekeurd. Naast mannenstellen die voor het eerst vader zijn geworden door draagmoederschap werden er vrouwen- en heterostellen geworven als controlegroepen. De stellen werden gevonden via in draagmoederschap gespecialiseerde advocaten, steungroepen voor homoseksuele ouders, vruchtbaarheidsklinieken en online fora en tijdschriften voor homoseksuele mannen en vrouwen.

Er werden verschillende criteria gesteld voor deelname aan deze studie. Deze

betroffen de hoeveelheid kinderen (alleen stellen met een eerste kind konden meedoen) en de manier waarop het kind verwekt was (mannenstellen moesten via draagmoederschap een kind hebben gekregen, de vrouwenstellen moesten een kind hebben gekregen met behulp van een spermadonor en de heterostellen moesten via IVF een kind hebben gekregen). Alle ouders gaven actief toestemming voor deelname aan dit onderzoek.

Toen het kind vier maanden oud was, vulden alle ouders individueel online

(12)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 12 welbevinden. Voor de Nederlandse participanten werden de vragenlijsten vertaald naar het Nederlands als er nog geen vertaling van de vragenlijst beschikbaar was.

Participanten

Aan het onderzoek deden 140 gezinnen mee. De Franse onderzoekers gaven geen toestemming om de data van hun respondenten te laten analyseren door studenten, dus de Franse participanten zijn uit de dataset verwijderd. De onderzoeksgroep voor deze studie bestond uit 81 gezinnen (20 mannenstellen, 38 vrouwenstellen en 23 heterostellen). Aan beide ouders werd gevraagd welke ouder de primaire verzorger van het kind was. Deze ouder werd in deze studie ouder 1 genoemd en de andere ouder werd ouder 2 genoemd. Zie voor alle gemiddelden, standaarddeviaties, percentages, F-, p-, en d-waarden voor de

sociodemografische informatie per gezinstype Tabel 1.

De ouders waren tussen de 22 en de 52 jaar oud (ouder 1, M = 35.49, SD = 4.88 en ouder 2, M = 35.25, SD = 6.09). De meeste stellen die mee deden aan dit onderzoek woonden in de stad (93.8%). Slechts een klein deel woonde landelijk (6.2%). Van de stellen had 81.3% een inkomen van meer dan €40.000 en 18.7% had een inkomen lager dan dat. De meeste ouders hadden betaald werk, namelijk 83.15%, waarvan 56.45% een fulltime baan en 43.55% een parttime baan. De meeste ouders (74.1%) waren ten tijden van het onderzoek met elkaar getrouwd, en 25.9% woonden samen. De ouders hadden tussen de 2 en de 21 jaar een relatie met elkaar (M = 8.10, SD = 3.95). De meeste ouders die mee deden aan dit onderzoek zijn blank (96.3% van de ouders 1 en 92.6% van de ouders 2). De meeste kinderen waren

eenlingen (82%) en 18% van de stellen had een tweeling gekregen. Van de geboren kinderen was 49.4% man en 50.6% vrouw. De gemiddelde leeftijd in maanden van de baby bij het huisbezoek was 3.76 (SD = .63).

Er werd geen significant verschil gevonden tussen de gezinstypen en het geslacht van het kind, χ²(2, N = 81) = .55, p = .758, of er een tweeling of eenling was geboren in het gezin,

(13)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 13 χ²(2, N = 81) = 5.15, p = .076 (likelihood ratio, want cells count less than 5 = 50%), of ouder 1 fulltime/parttime werkte, χ²(2, N = 58) = 5.77, p = .056, de etnische identiteit van zowel ouder 1, χ²(4, N = 80) = 5.31, p = .257 (likelihood ratio, want cells count less than 5 = 66.7%), als ouder 2 , χ²(8, N = 81) = 7.15, p = .521 (likelihood ratio, want cells count less than 5 = 80%), de locatie waar de ouders woonden, χ²(2, N = 81) = 4.05, p = .132 (likelihood ratio, want cells count less than 5 = 50%), en het gezinsinkomen, χ²(2, N = 80) = 5.90, p = .052.

Wel werd er een significant verschil gevonden tussen de gezinstypen en de leeftijd van ouder 1 , F(2,77) = 16.11, p < .001, en ouder 2, F(2,75) = 16.31, p < .001. Bij beide

variabelen was Levene‟s test voor homogeniteit significant (leeftijd van ouder 1, F(2,77) = 4.80, p = .011, leeftijd van ouder 2, F(2,58) = 6.91, p = .002), wat betekende dat er geen sprake was van een normale verdeling. Daarom werd de Games-Howell post-hoc test gekozen om de resultaten te interpreteren. Bij de mannenstellen was ouder 1 significant ouder dan bij de vrouwenstellen, F(2,77) = 6.45, p = <.001, en significant ouder dan bij de heterostellen,

F(2,77) = 5.59, p = <.001. Tot slot was ouder 2 uit de vrouwenstellen significant jonger dan

bij de mannenstellen, F(2,75) = -7.44, p = <.001, en significant jonger dan bij de heterostellen, F(2,75) = -5.90, p = <.001.

Een ander significant verschil werd gevonden bij de duur van de relatie van de ouders in jaren, F(2,78) = 9.20, p < .001. Voor deze variabele werd er ook niet voldaan aan de assumptie van homogeniteit. Levene‟s test was significant, F(2,78 = 5.15, p = .008, waardoor ook de Games-Howell post hoc test werd gekozen om de resultaten te interpreteren. De vrouwenstellen hadden ten tijde van dit onderzoek significant een kortere relatieduur dan de mannenstellen, F(2,78) = -4.04, p = < .001, en een significant kortere relatieduur dan de heterostellen, F(2,78) = -2.61, p = .022. De mannenstellen verschilden niet significant van de heterostellen, F(2,78) = 1.42, p = .404, in de duur van de relatie van de ouders in jaren.

(14)

Running head: TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS

Tabel 1

Gemiddelden (M), Standaard Deviaties, N, percentages, F-, p-, en d-waarden voor sociodemografische informatie per gezinstype Mannenstellen Vrouwenstellen Heterostellen

Mannenstellen vs. Vrouwenstellen Mannenstellen vs. Heterostellen M SD M SD M SD F p d d Leeftijd ouder 1 40.16 5.82 33.71 3.14 34.57 3.99 16.109 <.001 <.001 <.001 Leeftijd ouder 2 39.28 6.65 31.84 3.63 37.74 5.89 16.311 <.001 <.001 1.000

Duur van de relatie (in jaren) 10.40 4.90 6.36 2.62 8.98 3.68 9.198 <.001 <.001 .600 Leeftijd van het kind (in dagen) 134.06 19.56 122.67 7.50 124.91 12.94 5.374 .007 .005 .061

n % n % n % X2 p Cramer‟s V

Geslacht van het kind

Vrouw 9 45% 21 55.3% 11 47.8%

Man 11 55% 17 44.7% 12 52.2% .554 .758 .083

Tweeling, ja 4 20% 1 2.6% 3 13% 5.146 .076 .244

Ouder 1 werkend, fulltime 4 40% 9 29% 11 64.7% 5.770 .056 .315

Ouder2 werkend, fulltime 13 68.4% 20 55.6% 20 90.9% 7.957 .019 .321

Ouder 1, etnische identiteit, blank 19 95% 37 100% 22 95.7% 5.310 .257 .186

Ouder 2, etnische identiteit, blank 18 90% 35 92.1% 22 95.7% 7.147 .521 .190

Burgelijke status, getrouwd/geregistreerd partnerschap, ja 10 50% 35 92.1% 15 65.2% 13.408 .001 .407 Woon locatie Landelijk 0 0% 2 5.3% 3 13% Stad 20 100% 36 94.7% 20 87% 4.053 .132 .200 Gezinsinkomen Tot 40.000 euro 1 5% 11 29.7% 3 13%

(15)

Running head: TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS De gezinstypen verschilden significant van elkaar in de leeftijd van het kind in dagen,

F(2,76) =5.37, p = .007. De post-hoc test na de ANOVA werd de Tukey HSD, omdat er bij

deze variabele wel aan de assumptie van homogeniteit kon worden voldaan volgens Levene‟s test, F(2,76) = 2.47, p = .092. Het kind van de mannenstellen was significant ouder dan de vrouwenstellen, F(2,76) =11.40, p = .005, maar niet significant ouder dan het kind van de heterostellen, F(2,76) = 9.14, p = .053. Bij de vrouwenstellen en de heterostellen was er geen significant verschil in hoe oud het kind was, F(2,76) = 2.26, p = .767.

De gezinstypen verschilden daarnaast ook significant van elkaar wat betreft of ouder 2 fulltime of parttime aan het werk was, χ²(2, N = 77) = 7.96, p = .019. Hierbij verschilden de mannenstellen niet significant van de vrouwenstellen, χ²(1, N = 55) = .86, p = .354, en niet van de heterostellen, χ²(1, N = 41) = 3.28, p = .070. De ouders 2 van de heterostellen, vergeleken met de ouders 2 van de vrouwenstellen, werkten significant vaker fulltime dan parttime, χ²(1, N = 58) = 7.97, p = .005.

Tot slot werd er bij de burgerlijke staat (getrouwd/geregistreerd partnerschap of samenwonend) ook een significant verschil gevonden, χ²(2, N = 81) = 13.41, p = .001. De vrouwenstellen waren significant vaker getrouwd dan dat ze samenwoonden, vergeleken met de mannenstellen, χ²(1, N =58) = 13.36, p < .001, en vergeleken met de heterostellen, χ²(1, N = 61) = 7.01, p = .008. De mannen- en de heterostellen verschilden hierin niet significant van elkaar, χ²(1, N = 43) = 1.02, p = .313.

Meetinstrumenten

Voor deze studie moesten de ouders online vragen beantwoorden over de

(tevredenheid over de) verdeling van de gezinstaken en het ouderwelbevinden, welke bestond uit ouderlijke stress, psychosociaal welbevinden, en relatietevredenheid.

(16)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 16 De (tevredenheid over de) verdeling van de gezinstaken werd gemeten met de Who

Does What (WDW) vragenlijst (Cowan, Cowan, Coie, & Coie, 1978). Deze vragenlijst

bestond uit 48 items, verdeeld over drie subschalen. De eerste schaal, huishoudelijke taken , bevatte 12 items over onder andere het doen van de was, het koken en het zorgen voor de planten of de tuin. De tweede schaal, gezinsbesluiten, bevatte 12 items over bijvoorbeeld het plannen van vakanties. En de laatste schaal, kindgerelateerde taken, bevatte 24 items over onder andere het eten geven, wassen en kleden van de kinderen en de verantwoordelijkheid hiervan gedurende de week en de weekenden (Cowan et al., 1978).

Elk item kon worden gescoord op een schaal van 1 tot 9 waar 1 = ik doe alles en 9 =

mijn partner doet alles betekent. Elk item krijgt een cijfer van 1 tot 9 op hoe de situatie was

ten tijde van het invullen ervan („Zo gaat het nu‟) en hoe de participant zou willen dat het zou zijn („Zo zou ik willen dat het ging‟). Door per item twee scores te laten invullen en deze van elkaar af te trekken kon er iets gezegd worden over hoe groot de tevredenheid was met betrekking tot huishoudelijke taken, de gezinsbesluiten en de kindgerelateerde taken (Cowan et al., 1978). Hoe groter het getal hoe ontevredener de ouder was en hoe kleiner het getal hoe tevredener de ouder was over de taakverdeling.

De WDW had voor ouder 1 op de schaal „huishoudelijke taken‟ een intern voldoende consistentie (Cronbach‟s α = .53). Voor de schaal „gezinsbesluiten‟ en „kindgerelateerde taken‟ had de WDW voor ouder 1een goede interne consistentie (Cronbach‟s α = .74 en .94). Voor ouder 2 was de interne consistentie voldoende voor de schaal „huishoudelijke taken‟ en „gezinsbesluiten‟ (Cronbach‟s α = .69 en .64). Voor de schaal „kindgerelateerde taken‟ was de interne consistentie voor ouder 2 goed (Cronbach‟s α = .94).

Ouderlijke stress.

Ouderlijke stress werd gemeten met een korte versie van de Parental Stress Index (PSI) (Abidin, 1986). De originele schaal bestond uit 101 items. Voor dit onderzoek werd

(17)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 17 gebruik gemaakt van de verkorte versie, de PSI-SF, waarbij 36 items beantwoord moesten worden (Abidin, 1995). Elk item kon worden gescoord op een 5-puntsschaal waarbij 1 =

helemaal akkoord is en 5 = helemaal niet akkoord. De PSI-SF had drie subschalen, namelijk Parental Distress (PD), Parent-Child Dysfunctional Interaction (P-CDI) en Difficult Child

(DC). Om ouderlijke stress te kunnen meten was alleen de subschaal PD gebruikt, die bestaat uit 12 items. Voor de score op deze items werd een somscore berekend, waarbij gold hoe hoger de score, hoe meer ouderlijke stress. De PSI was intern consistent voor zowel ouder 1 (Cronbach‟s α = .75) als ouder 2 (Cronbach‟s α = .84).

Psychosociaal welbevinden.

Met betrekking tot het psychosociaal welbevinden van de ouders in deze studie, werd gekeken naar angst en depressie scores.

Angst. De mate van angst van de ouders was gemeten met de Trait Anxiety Inventory for Adults (TAI-AD) (Spielberger, Gorsuch, & Lushene, 1970). De TAI-AD was één van de

twee vragenlijsten van de State-Trait Anxiety Inventory for Adults die angst meet bij ouders. De vragenlijst gebruikt in dit onderzoek, de TAI-AD, heeft gemeten hoe ouders zich over het algemeen voelden op het gebied van stress, zorgen en ongemak (Spielberger et al., 1970). De vragenlijst bestond uit 20 items die elk op een 4-puntsschaal gescoord konden worden, waarbij 1= bijna nooit was en 4 = bijna altijd. Er werd een score berekend die een range kon hebben van 20 tot 80. Hoe hoger de score, hoe angstiger de ouder was. De interne consistentie was goed voor zowel ouder 1 (Cronbach‟s α = .87) als ouder 2 (Cronbach‟s α = .86).

Depressie. Om depressie te meter werd gebruik gemaakt van de Edinburgh Postnatal Depression Scale (EPDS) (Cox, Holden, & Sagovsky, 1987). De EPDS was een vragenlijst

die ontwikkeld is om een postpartum depressie bij ouders te identificeren. Deze vragenlijst bestond uit 10 items die elk op een 4-puntsschaal gescoord kunnen worden. Een voorbeeld item was: „Ik heb me blij gevoeld‟, waarbij 1 = ja, altijd, 2 = ja, meestal, 3 = nee, niet erg

(18)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 18

vaak en 4 = helemaal niet. Er kon maximaal 30 punten gehaald worden. De EPDS had een

onvoldoende interne consistentie voor ouder 1 (Cronbach‟s α = .39), maar een voldoende interne consistentie voor ouder 2 (Cronbach‟s α = .52).

Relatietevredenheid.

De relatietevredenheid werd gemeten met de Golombok Rust Inventory of Marital

State (GRIMS). De GRIMS was een vragenlijst met 28 items die de kwaliteit van een

liefdesrelatie meette (Rust, Bennum, Crowe, & Golombok, 1990). Elk item kon gescoord worden op een schaal van 0 tot 3, waarbij 0 = zeer oneens en 3 = zeer eens betekent. De GRIMS was speciaal ontwikkeld om gevoelig te zijn voor veranderingen in de romantische relatie. Een somscore van alle items werd berekend. De GRIMS had een goede interne consistentie voor zowel ouder 1 (Cronbach‟s α = .82) als voor ouder 2 (Cronbach‟s α = .80).

Analyses

Om de verschillen in de taakverdeling te kunnen analyseren werden er voor zowel de ouder 1 als de ouder 2 somscores berekend van de items van de drie subschalen van de WDW, waarbij één somscore „Zo gaat het nu‟ was en de andere somscore „Zo zou ik willen dat het ging‟ representeerde. Deze somscores werden gedeeld door het aantal items om een gemiddelde score te krijgen per subschaal. Voor deze scores gold hoe lager het getal hoe meer de ouder aan de gezinstaak deed en hoe hoger het getal hoe meer de andere ouder aan de gezinstaak deed.

Door de scores „Zo gaat het nu‟ en „Zo zou ik willen dat het ging‟ van elkaar af te trekken en er een absoluut getal van te maken kwam er voor de ouder 1 en de ouder 2 per subschaal een tevredenheidsscore uit. Hoe hoger deze score, hoe ontevredener de ouder was over de taakverdeling van die subschaal. Om de verschillen in de (tevredenheid over de) taakverdeling statistisch te toetsen werd gebruik gemaakt van zes repeated measures

(19)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 19 ouder 2 per gezinstype) en tussen de gezinstypen werd gekeken. Per subschaal werden er twee repeated measures ANOVA‟s gedaan, namelijk één voor de taakverdeling „Zo gaat het nu‟ en één voor de tevredenheid. Met drie subschalen zijn het dus zes repeated measures ANOVA‟s totaal. Om een Type I fout te voorkomen bij zoveel repeated measures ANOVA‟s werd er een Bonferroni correctie toegepast (Armstrong, 2014). Deze correctie ging ervan uit dat het significantielevel α = .05 gedeeld moest worden door het aantal repeated measures ANOVA‟s, waardoor het significantielevel op α = .008 werd gesteld.

Om de samenhang van de tevredenheid over de taakverdeling met de ouderlijke stress, psychosociaal welbevinden en relatietevredenheid te meten werd eerst per schaal (PSI, TAI-AD, EPDS, GRIMS) een somscore berekend voor zowel ouder 1 als ouder 2. Vervolgens werden er voor zowel de ouder 1 als de ouder 2 van elk gezinstype een Pearson‟s r correlatie uitgevoerd, waarbij gekeken is naar de correlaties tussen de tevredenheidsscores op de WDW en de somscores op de PSI, TAI-AD, EPDS en de GRIMS.

Resultaten De (tevredenheid over de) taakverdeling

De gemiddelden en standaarddeviaties van de (tevredenheid over de) taakverdeling per subschaal voor ouder 1 en ouder 2 per gezinstype staan in Tabel 2.

Zo gaat het nu.

Voor de huishoudelijke taken zijn geen significante verschillen gevonden tussen de ouders binnen de gezinstypen, F(1,77) = .46, p = .498, en niet tussen de gezinstypen, F(2,77) = 1.67, p = .196. Voor de verdeling van de gezinsbesluiten werden geen significante

verschillen gevonden zowel binnen de gezinstypen, F(1,77) = 4.04, p = .048, als tussen de gezinstypen, F(2, 77) = 1.10, p = .339. Dit betekent dat voor de verdeling van de

huishoudelijke taken en de gezinsbesluiten de ouders en de gezinstypen niet van elkaar verschillen.

(20)

Running head: TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS

Tabel 2

Gemiddelden en Standaarddeviaties voor de (tevredenheid van de) verdeling van de huishoudelijke taken, de gezinsbesluiten en de kindgerelateerde taken van de Who Does What naar gezinstype in combinatie met ouder1 en ouder 2

Mannenstellen Vrouwenstellen Heterostellen

Ouder 1 Ouder 2 Ouder 1 Ouder 2 Ouder 1 Ouder 2

M SD M SD M SD M SD M SD M SD

Huishoudelijke taken

Zo gaat het nu 4.57 .71 5.08 .80 4.80 .68 4.92 .71 5.02 .85 4.73 1.04

Zo zou ik willen dat het ging 4.45 .89 5.00 .61 4.96 .44 4.99 .51 5.15 .50 4.75 .69

Tevredenheid .52 .87 .32 .30 .39 .39 .46 .37 .49 .43 .39 .51

Gezinsbesluiten

Zo gaat het nu 4.70 1.01 5.05 .52 4.95 .52 4.97 .39 4.86 .73 5.13 .57

Zo zou ik willen dat het ging 4.88 .31 5.07 .42 4.99 .48 5.00 .26 4.78 1.00 5.00 .33

Tevredenheid .32 .41 .19 .17 .24 .34 .21 .21 .63 .89 .32 .34

Kindgerelateerde taken

Zo gaat het nu 4.14 1.22 5.45 1.02 4.19 .76 5.52 .61 3.51 1.03 6.23 .92

Zo zou ik willen dat het ging 4.75 .52 5.22 .69 4.43 .61 5.20 .39 4.32 .82 5.69 .81

Tevredenheid .51 .98 .38 .68 .33 .38 .34 .36 .81 .70 .57 .49

Note. Bij „Zo gaat het nu‟ en „Zo zou ik willen dat het ging‟ geldt hoe hoger de score, hoe minder de ouder deed aan de gezinstaak. Bij de tevredenheidsscores geldt hoe hoger de score, hoe meer ontevreden over de

(21)

Running head: TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS Bij de verdeling van de kindgerelateerde taken werd zowel binnen de gezinstypen,

F(1,77) = 83.48, p < .001, als tussen de gezinstypen, F(2,77) = 5.75, p = .005, een significant

verschil gevonden. Zie hiervoor Figuur 1. Door paired sample T-tests te doen bleek dat binnen alle drie de gezinstypen een significant verschil was tussen ouder1 en ouder 2, waarbij bij alle gezinstypen de ouders 2 significant minder kindgerelateerde taken deden wanneer het kind vier maanden oud was dan de ouders 1 (mannenstellen, t(18) = -2.66, p = .016,

vrouwenstellen, t(37) = -6.32, p < .001, heterostellen, t(22) = -7.25, p < .001).

Wanneer gekeken werd naar de verschillen tussen de gezinstypen, blijkt dat alleen de heterostellen significant verschillen van de mannen- en de vrouwenstellen. De ouders 1 van de heterostellen deden significant meer aan kindgerelateerde taken dan de ouders 1 van de mannen- en vrouwenstellen, t(78) = -2.69, p = .009. De ouders 2 van de heterostellen deden significant minder aan de kindgerelateerde taken dan de ouders 2 van de mannen- en

vrouwenstellen, t(77) = 3.68, p < .001.

Tevredenheid.

De ouders, F(1,77) = 1.01, p = .317, en de gezinstypen, F(2,77) = 1.22, p = .302, verschilden niet significant van elkaar op het gebied van de tevredenheid over de verdeling

3 3,5 4 4,5 5 5,5 6 6,5 Ouder 1 Ouder 2 Ge mi dde lde sc ore

Figuur 1. De verdeling van de kingerelateerde taken 'Zo gaat het nu' per gezinstype

per ouder

Figuur 1. De verdeling van de kindgerelateerde taken 'Zo gaat het nu'

Mannenstellen Vrouwenstellen Heterostellen

(22)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 22 van de huishoudelijke taken. Dit gold ook voor de tevredenheid over de gezinsbesluiten. Hierbij is binnen de gezinstypen geen significant verschil gevonden, F(1,76) = 4.76, p = .032, en ook niet tussen de gezinstypen, F(2, 76) = 1.46, p = .239. Ook werd geen significant verschil gevonden bij de tevredenheid over de kindgerelateerde taken binnen de gezinstypen,

F(1,76) = 3.67, p = .059, en tussen de gezinstypen, F(2, 76) = 1.70, p = .190. Dit betekent dat

de ouders niet van elkaar verschilden in hoe tevreden ze waren over de verdeling van de gezinstaken wanneer het kind vier maanden oud was.

Samenhang van de tevredenheid over de taakverdeling met het ouderwelbevinden

De gemiddelden en standaarddeviaties voor ouderlijke stress, psychosociaal

welbevinden en relatietevredenheid per gezinstype per ouder staan in Tabel 3. In deze tabel geldt hoe hoger de scores hoe meer ouderlijke stress, hoe lager het psychosociaal welbevinden en hoe lager de relatietevredenheid. Binnen en tussen de gezinnen waren geen significante verschillen te vinden op zowel ouderlijke stress (F(2, 78) = .19, p = .824) als psychosociaal welbevinden (angst, F(2, 78) = .60, p = .552, en depressie F(2, 78) = 1.00, p = .371) en relatietevredenheid (F(2, 78) = 1.24, p = .296).

Welke tevredenheidsscores significant correleerden met ouderlijke stress,

psychosociaal welbevinden en relatietevredenheid per ouder per gezinstype staan in Tabel 4. De meeste significante correlaties waren te vinden bij de subschaal kindgerelateerde taken. Binnen deze subschaal werden totaal acht significante correlaties gevonden en bij de andere twee subschalen vier significante correlaties. Daarnaast werden bij ouder 1 negen significante correlaties gevonden en bij ouder 2 zes, ongeacht gezinstype. Bij de mannenstellen werden de meeste significante correlaties gevonden, namelijk zeven. Terwijl de vrouwenstellen er vijf en de heterostellen vier significante correlaties telde. In de bijlagen A, B en C staan de aparte correlatiematrices in Tabel 5 tot en met 10.

(23)

Running head: TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS

Tabel 3

Gemiddelden en standaarddeviaties voor ouderlijke stress, psychosociaal welbevinden en relatietevredenheid per gezinstype per ouder

Mannenstellen Vrouwenstellen Heterostellen

Ouder 1 Ouder 2 Ouder 1 Ouder 2 Ouder 1 Ouder 2

Ouderlijke stress M 21.85 21.00 21.03 19.45 21.70 21.65 SD 6.82 5.32 5.04 5.78 4.54 6.60 Psychosociaal welbevinden Angst M 32.70 32.63 31.29 30.50 33.26 30.04 SD 8.15 8.47 6.96 5.06 6.78 7.29 Depressie M 14.50 15.11 14.95 14.95 15.48 14.99 SD 2.76 2.47 1.95 2.08 2.31 2.29 Relatietevredenheid M 52.30 49.68 48.84 48.47 49.91 49.39 SD 9.36 9.54 7.07 6.93 8.07 7.74

Note. Ouderlijke stress is gemeten met een subschaal van de PSI, angst met de TAI-AD, en depressie met de EPDS; een hogere score op deze schalen betekent meer ouderlijke stress, meer angst en depressie.

(24)

Running head: TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS

Tabel 4

Significante correlaties tussen de taaktevredenheid en ouderlijke stress, psychosociaal welbevinden en relatietevredenheid per ouder per gezinstype

Ouder 1 Ouder 2

Ms Vs Hs Ms Vs Hs

Huishoudelijke taken

Ouderlijke stress X

Psychosociaal welbevinden Angst X

Depressie

Relatietevredenheid X X

Gezinsbesluiten Ouderlijke stress

Psychosociaal welbevinden Angst X X

Depressie X

Relatietevredenheid X

Kindgerelateerde taken

Ouderlijke stress X X

Psychosociaal welbevinden Angst X X X

Depressie X X X

Relatietevredenheid

Note. Ms = mannenstellen, Vs = vrouwenstellen, Hs = heterostellen.

Mannenstellen.

Ouder 1. Bij de ouders 1 van de mannenstellen werden vier significante correlaties

gevonden. De tevredenheid over de huishoudelijke taken hing significant positief samen met de relatietevredenheid, r = .55, n = 20, p = .013. Dit betekent hoe ontevredener ouder 1 van de mannenstellen is over de verdeling van de huishoudelijke taken hoe lager de

relatietevredenheid. De tevredenheid over de kindgerelateerde taken hing significant positief samen met ouderlijke stress, r = .74, n = 19, p < .001, angst, r = .48, n = 19, p = .037, en depressie, r = .48, n = 19, p = .038. Dat wil zeggen dat hoe ontevredener ouder 1 van de mannenstellen is over de verdeling van de kindgerelateerde taken hoe meer ouderlijke stress en hoe lager het psychosociaal welbevinden.

Ouder 2. Bij de ouders 2 van de mannenstellen werden drie significante correlaties

gevonden. De tevredenheid over de huishoudelijke taken hing significant positief samen met ouderlijke stress, r = .47, n = 19, p = .042. Dit betekent dat hoe ontevredener de ouders 2 van de mannenstellen zijn over de verdeling van de huishoudelijke taken hoe meer ouderlijke stress deze ouders ervaren. Daarnaast werd een significante positieve correlatie gevonden

(25)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 25 tussen de tevredenheid over de verdeling van de gezinsbesluiten en de relatietevredenheid, r = .48, n = 19, p = .036. Dat wil zeggen dat hoe ontevredener ouder 2 van de mannenstellen is over de verdeling van gezinsbesluiten hoe lager de relatietevredenheid. Tot slot correleerde de tevredenheid over de verdeling van de kindgerelateerde taken significant positief met

depressie, r = .73, n = 19, p < .001. Dit houdt in dat hoe ontevredener de ouders 2 van de mannenstellen zijn hoe lager het psychosociaal welbevinden (alleen op depressie).

Vrouwenstellen.

Ouder 1. Bij de ouders 1 van de vrouwenstellen werden drie significante correlaties

gevonden. Er werd een significante positieve samenhang gevonden tussen de tevredenheid over de verdeling van de gezinsbesluiten en angst, r = .34, n = 37, p = .038. Dit houdt in dat hoe ontevredener de ouders 1 van de vrouwenstellen zijn hoe lager het psychosociaal welbevinden (alleen op angst). Daarnaast hing de tevredenheid over de verdeling van de kindgerelateerde taken significant positief samen met ouderlijke stress, r = .34, n = 38, p = .040, en angst, r = .48, n = 38, p = .002. Dat wil zeggen dat hoe ontevredener de ouders 1 van de vrouwenstellen zijn over de verdeling van de kindgerelateerde taken hoe meer ouderlijke stress en hoe lager het psychosociaal welbevinden (alleen op angst).

Ouder 2. Bij de ouders 2 van de vrouwenstellen werden twee significante correlaties

gevonden. Hierbij hing de tevredenheid over de huishoudelijke taken positief samen met angst, r = .48, n = 38, p = .002 en relatietevredenheid, r = .45, n = 38, p = .005. Voor de ouders 2 van de vrouwenstellen betekent dit dat hoe ontevredener ze zijn over de verdeling van de huishoudelijke taken hoe lager het psychosociaal welbevinden (alleen op angst) en hoe lager de relatietevredenheid.

Heterostellen.

Ouder 1. Bij de ouders 1 van de heterostellen werden twee significante correlaties

(26)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 26 = 23, p = .024, en depressie, r = .50, n = 23, p = .014. Dit betekent dat voor de ouders 1 van de heterostellen geldt dat hoe ontevredener ze zijn over de verdeling van gezinsbesluiten hoe lager het psychosociaal welbevinden.

Ouder 2. Bij de ouders 2 van de heterostellen werden twee significante correlaties

gevonden. De tevredenheid over de verdeling van de kindgerelateerde taken hing positief samen met angst, r = .49, n = 23, p = .017, en depressie, r = .60, n = 23, p = .002. Dit wil zeggen dat hoe ontevredener de ouders 2 van de heterostellen zijn over de verdeling van de kindgerelateerde taken hoe lager het psychosociaal welbevinden.

Discussie

In deze studie is gekeken of er relatie is tussen de (tevredenheid over de) verdeling van de gezinstaken en het ouderwelbevinden bij mannenstellen met een eerste kind gekregen via draagmoederschap. Deze mannenstellen zijn vergeleken met vrouwenstellen en heterostellen die via IVF een kind hebben gekregen. Ten eerste is er gekeken of er verschillen zijn in de (tevredenheid over de) verdeling van de gezinstaken binnen en tussen de gezinstypen. Hoewel meerdere soorten gezinstaken zijn onderzocht, is er in dit onderzoek alleen een significant verschil gevonden bij de verdeling van de kindgerelateerde taken. Bij de verdeling van de kindgerelateerde taken bleek dat bij elk van de gezinstypen één ouder meer kindgerelateerde taken deed dan de andere ouder. Voor de heterostellen was dit verschil veel groter dan voor de mannen- en vrouwenstellen. Dit komt overeen met de literatuur waaruit blijkt dat

heterostellen de taken meer verdelen dan mannen- en vrouwenstellen (Farr & Patterson, 2013). Een mogelijke verklaring hiervoor zou zijn dat de meeste stellen anderhalfverdieners zijn, waardoor één ouder meer tijd aan de kindgerelateerde taken kan besteden dan de andere ouder (Janssens, 2003), ongeacht gezinstype. Dit is terug te zien in de sociodemografische gegevens van de stellen. Dat de verschillen in de verdeling van deze taken tussen de ouders van de mannen- en vrouwenstellen kleiner is dan die tussen de ouders van de heterostellen

(27)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 27 zou mogelijk verklaard kunnen worden doordat heterostellen, meer dan mannen- en

vrouwenstellen, de taken traditioneler verdelen op basis van gender (Peplau & Fingerhut, 2007).

Voor de verdeling van de huishoudelijke taken en gezinsbesluiten en de

taaktevredenheid op alle drie de subschalen zijn geen verschillen gevonden binnen en tussen de gezinstypen in deze studie. Dit zou mogelijk verklaard kunnen worden doordat de

onderzoeksgroep vrij homogeen was en er niet veel verschillen waren tussen de gezinstypen. Het grootste deel van de participanten was namelijk blank, woonde in de stad en had een hoog inkomen. Het werven van de participanten via de gebruikte kanalen, zoals de

vruchtbaarheidsklinieken, online fora en advocaten, wordt een non-probability aanpak genoemd (Meyer & Wilson, 2009). Dit betekent dat er geen sprake is van een

gerandomiseerde steekproef en de groep participanten wellicht geen goede afspiegeling is van de beoogde populatie (Meyer & Wilson, 2009). Deze manier van werven maakt de

generaliseerbaarheid van de resultaten dus niet groot, zeker als de participanten meededen aan dit onderzoek om te laten zien dat ze goede ouders zijn (Bos, Kuyper, & Gartrell, 2017).

Daarnaast zeggen de tevredenheidsscores van de WDW, doordat het absolute getallen moesten zijn om gemiddelden en standaarddeviaties te kunnen berekenen, alleen iets over hoe tevreden de ouders zijn en niet iets over welke richting de tevredenheid op gaat. Wanneer de tevredenheidsscores niet absoluut zouden zijn, zou een negatief getal betekenen dat de ouder zelf meer zou willen doen en daarom ontevreden is over de taakverdeling. Een positief getal zou betekenen dat de ouder zou willen dat de andere ouder meer zou moeten doen op de taakverdeling. Het zou interessant zijn daar in vervolgonderzoek aandacht aan te besteden, omdat een ouder ontevreden kan zijn vanuit een gevoel van tekortschieten bij de verdeling van de gezinstaken of juist een gevoel van te weinig steun krijgen van de andere ouder bij de verdeling van de gezinstaken.

(28)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 28 Naast de verschillen in de (tevredenheid over de) taakverdeling is in dit onderzoek gekeken of de tevredenheid over de taakverdeling samenhangt met het ouderwelbevinden. Er kan geconcludeerd worden dat de taaktevredenheid positief samenhangt met het

ouderwelbevinden. Dat wil zeggen hoe ontevredener de ouders zijn over de taakverdeling, lager het ouderwelbevinden. Dit komt overeen met eerder onderzoek (Hackel & Ruble, 1992, Peplau & Spalding 2000; Sutphin, 2010; Umberson, 1989). Toch is niet voor elke ouder uit elk gezinstype dezelfde samenhang gevonden.

Wat opvallend is aan de samenhang van de tevredenheid over de verdeling van de kindgerelateerde taken is dat er voor de ouders 1 van de mannen- en vrouwenstellen er een significante samenhang is tussen deze tevredenheid en ouderlijke stress en psychosociaal welbevinden, maar dat deze er niet is voor de ouders 1 van de heterostellen. Dit terwijl de ouders 1 van de heterostellen significant meer aan de kindgerelateerde taken deden

vergeleken met de ouders 1 van de mannen- en vrouwenstellen. Dit zou mogelijk te verklaren zijn vanuit de minderheidsstresstheorie.

Het is namelijk zo dat, ondanks dat Groot-Brittannië en Nederland beide in de top 10 meest homovriendelijke landen van Europa staan (ILGA-Europe, 2017), er nog steeds wordt gedacht dat het opvoeden van een kind het beste gedaan kan worden door een heterostel (Arieke & Liefboer, 2011; De Graaf & Sandfort, 2001). Deze stigmatisatie is één van de processen van de minderheidstheorie en kan ertoe leiden dat de homoseksuele ouders deze negatieve attitudes internaliseren (Meyer, 2003). Uit ander onderzoek blijkt dan ook dat homoseksuele vaders zich minder competent voelen als opvoeders dan heterovaders en dat voor homoseksuele vaders afwijzingen en het gevoel dat ze hun gezinssituatie moeten

verdedigen tegenover anderen gerelateerd is aan ouderlijke stress (Bos, 2010). De combinatie van negatieve maatschappelijke attitudes tegenover homoseksuele vaders, het eventueel internaliseren van deze attitudes door deze vaders, het feit dat homoseksuele vaders zich

(29)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 29 minder competent voelen dan heteroseksuele vaders en dat dit oudercompetentiegevoel

samenhangt met ouderlijke stress zou een mogelijke verklaring kunnen zijn waarom de significante samenhang tussen tevredenheid over de verdeling van de kindgerelateerde taken en ouderlijke stress en psychosociaal welbevinden er wel is bij de mannen- en

vrouwenstellen, maar niet bij de heterostellen. Vervolgonderzoek naar de onderliggende processen die bijdragen aan het ouderwelbevinden bij homoseksuele vaders en de invloed van minderheidsstress hierop is geboden.

Een andere implicatie is het doen van longitudinaal onderzoek naar taaktevredenheid en het ouderwelbevinden. Dit onderzoek is gebaseerd op één meetmoment, namelijk wanneer de kinderen vier maanden oud waren. Het hebben van meerdere meetmomenten kan een goed beeld geven over hoe de (tevredenheid over de) taakverdeling zich ontwikkelt en of het ouderwelbevinden en de eventuele samenhang met deze taaktevredenheid verandert over tijd. Daarnaast zou er dan meer gezegd kunnen worden over de invloed van de taaktevredenheid en het ouderwelbevinden op de ontwikkeling en het welbevinden van het kind. Iets waar in deze studie niet naar gekeken kon worden, omdat het kind pas vier maanden oud was.

Ondanks verschillende kanttekeningen heeft deze studie een bijdrage geleverd aan de nog beperkte dan wel ontbrekende kennis over homoseksuele vaders die via

draagmoederschap een kind hebben gekregen in Nederland en Groot-Brittannië. Op het gebied van de gezinstaakverdeling, de tevredenheid hierover, en de samenhang met het ouderwelbevinden lijken deze mannenstellen niet erg te verschillen van de vrouwen- en heterostellen. Iets wat zeker in de lijn der verwachting ligt na eerder onderzoek naar homoseksuele vaders (Bos, 2010; Bos, Gartrell, Van Balen, Peyser, & Sandfort, 2008).

De bevindingen uit dit onderzoek kunnen voor de praktijk betekenen dat mannenstellen, net zo goed als vrouwen- of heterostellen, de vaardigheden hebben om kinderen op te voeden. Dit sluit aan bij eerder onderzoek naar mannenstellen met

(30)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 30 geadopteerde kinderen waaruit bleek dat deze vaders, evenals vrouwen- en heterostellen, capabele ouders bleken te zijn (Farr et al., 2010). Dit kan voor politici en beleidsmakers wellicht betekenen dat het voor mannenstellen makkelijker gemaakt zou moeten worden in Nederland om via draagmoederschap vader te worden.

(31)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 31

Referenties

Abidin, R. R. (1986). Parenting Stress Index. Charlottesville, Virginia: Pediatric Psychology. Abidin, R. R. (1995). Parenting Stress Index, Third Edition. Odessa, Florida: Psychological

Assessment Resources, Inc.

Arieke, J., & Liefboer, A. C. (2011). Opvattingen over gezinsvorming. In F. Bucx (Ed.),

Gezinsrapport 2011. Een portret van het gezinsleven in Nederland (pp. 68-78). Den

Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Armstrong, M. I., Birnie-Lefcovitch, S., & Ungar, M. T. (2005). Pathways between social support, family well being, quality of parenting, and child resilience: What we know.

Journal of Child and Family Studies, 14, 269-281. doi:10.1007/s10826-005-5054-4

Armstrong, R. A. (2014). When to use the Bonferroni correction. Opthalmic & Physiological

Optics, 34, 502-508. doi:10.1111/opo.12131

Belsky, J. (1984). The determinants of parenting: A process model. Child Development, 55, 83-96. Verkregen van:

http://www.jstor.org/stable/pdf/1129836.pdf?refreqid=excelsior%3A97251264a069e d11e44a902565f10835

Bergman, K., Rubio, R. J., Green, R., & Padrón, E. (2010). Gay men who become fathers via surrogacy: The transition to parenthood. Journal of GLBT Family Studies, 6, 111-141. doi:10.1080/15504281003704942

Biblarz, T. J., & Savci, E. (2010). Lesbian, gay, bisexual and transgender families. Journal of

Marriage and Family, 72, 480-497. doi:10.1111/j.17413737.2010.00714.x

Boele-Woelki, K., Curry-Sumner, I., Schrama, W., & Vonk, M. (2011). Draagmoederschap

en illegale opneming van kinderen. WODC, Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Bos, H. M. W. (2010). Planned gay father families in kinship arrangements. The Australian

(32)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 32 Bos, H. M. W., Gartrell, N., Van Balen F., Peyser H., & Sandfort, T. G. M. (2008). Children

in planned lesbian families: A cross-cultural comparison between the USA and the Netherlands. American Journal of Orthopsychiatry, 78, 211-219.

doi:10.1037/a0012711

Bos, H. M. W., Kuyper, L., & Gartrell, N. K. (2017). A population based comparison of female and male same-sex parent and different-sex parent households. Family

Process, x, 1-17. doi:10.111/famp.12278

Bos, H. M. W., & Van Gelderen, L. (2010). Homo- en lesbisch ouderschap in Nederland. In S. Keuzenkamp (Ed.), Steeds gewoner, nooit gewoon: Acceptatie van

homoseksualiteit in Nederland. (pp. 104-117). Den Haag: Sociaal en Cultureel

Planbureau.

Brooks, V. R. (1981). Minority stress and lesbian women. Lexington, MA: Lexington Books. Cowan, C. P., Cowan, P. A., Coie, L., & Coie, J. D. (1978). Becoming a family: The impact

of a first child‟s birth on the couple‟s relationship. In W. B. Miller & L. F. Newman (eds.), The first child and family formation. Chapel Hill, NC: Carolina Population Center.

Cox, J. L., Holden, J. M., & Sagovsky, R. (1987). Detection of postnatal depression:

Development of the 10-item Edinburgh Postnatal Depression Scale. British Journal of

Psychiatry, 150, 782-786. doi:10.1192/bjp.150.6.782

Crossno, M. A. (2011). Bowen Family Systems Theory. In L. Metcalf, Marriage and Family

Therapy: A Practice-Orientated Approach (pp. 39-64). New York: Springer

Publishing Company.

De Graaf, H., & Sandfort, T. (2001). De maatschappelijke positie van homoseksuele mannen

(33)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 33 Farr, R. H., Forssell, S. L., & Patterson, C. J. (2010). Parenting and child development in

adoptive families: Does parental sexual orientation matter? Applied Developmental

Science, 14, 164-178. doi:10.1080/10888691.2010.500958

Farr, R. H., & Patterson, C. J. (2013). Coparenting among lesbian, gay, and heterosexual couples: Associations with adopted children‟s outcomes. Child Development, 84, 1226-1240. doi:10.1111/cdev.12046

Feinberg, M. E. (2003). The internal structure and ecological context of coparenting: A framework for research and intervention. Parenting: Science and Practice, 3, 95–131. doi:10.1207/S15327922PAR0302_01

Greenfeld, D. A. (2007). Gay male couples and assisted reproduction: Should we assist?

Fertility and Sterility, 88, 18-20. doi:10.1016/j.fertnstert.2007.04.040

Gumankin, A. D., Caplan, A. L., & Braverman, A. M. (2005). Screening practices and beliefs of assisted reproductive technology programs. Fertility and Sterility, 83, 61–67. doi:10.1016/j.fertnstert.2004.06.048

Hackel, L. S., & Ruble, D. N. (1992). Changes in the marital relationship after the first baby is born: Predicting the impact of expectancy disconfirmation. Journal of Personality

and Social Psychology, 62, 944-957. doi:10.1037/0022-3514.62.6.944

ILGA-Europe (2017). Annual review of the human rights situation of lesbian, gay, bisexual,

trans and intersex people in Europe. Verkregen van: http://www.ilga

europe.org/sites/default/files/Attachments/annual_review_2017_online.pdf Janssens, J. M. A. M. (2003). Verdeling van zorg en arbeid. Pedagogiek, 4, 273-275.

Verkregen van: file:///C:/Users/Anne/Downloads/208-231-1-PB.pdf Kerr, M. E., & Bowen, M. (1988). Family evaluation. New York: Norton.

(34)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 34 Kuyper, L., & Fokkema, T. (2011). Minority stress and mental health among Dutch LGBs:

Examination of differences between sex and sexual orientation. Journal of Counseling

Psychology, 58, 222-233. doi:10.1037/a0022688

Lachance-Grzela, M., & Bouchard, G. (2010). Why do women do the lion„s share of

housework?: A decade of research. Sex Roles, 63, 767–780. doi:10.1007/s11199-010 -9797-z

Lev, A. I. (2006). Gay dads: Choosing surrogacy. Lesbian & Gay Psychology Review, 7, 1467-2472. Verkregen van: http://tigrisinstitute.com/wp

-content/uploads/2014/10/Gay_Dads-Choosing_Surrogacy1.pdf

McHale, J. P., & Irace, K. (2011). Coparenting in diverse family systems. In J. P. McHale & K. M. Lindahl (Eds.). Coparenting: A conceptual and clinical examination of family

systems. (pp.15-37). Washington, DC: American Psychological Association.

doi:10.1037/12328-000

McLeod, A. C., Crawford, I., & Zechmeister, J. (1999). Heterosexual undergraduates‟ attitudes toward gay fathers and their children. Journal of Psychology & Human

Sexuality, 11, 43-62. doi:10.1300/J056v11n01_03

Meyer, I. H. (1995). Minority stress and mental health in gay men. Journal of Health and

Social Behavior, 36, 38–56. Verkregen van:

https://www.researchgate.net/profile/Ilan_Meyer/publication/15461517_Minority_Str ess_and_Mental_Health_in_Gay_Men/links/0deec53ad819484a10000000.pdf Meyer, I. H. (2003). Prejudice as stress: Conceptual and measurement problems. American

Journal of Public Health, 93, 262–265. doi:10.2105/AJPH.93.2.262

Meyer, I. H., & Wilson, P. A. (2009). Sampling lesbian, gay, and bisexual populations.

(35)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 35 Ministerie van Veiligheid en Justitie (2015). Kamerbrief over draagmoederschap: herziening

richtlijn, tekst Rijksoverheid.nl en uitkomsten gesprek. Openbaar Ministerie.

Verkregen van:

https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/draagmoeder/documenten/kamer stukken/2015/04/14/tk-draagmoederschap-tekst-rijksoverheidnl-en-uitkomsten -gesprek-openbaar-ministerie

Minuchin, P. (1985). Families and individual development: Provocations from the field of family therapy. Child Development, 56, 289–302. doi:10.2307/1129720

Murphy, D. A. (2013). The desire for parenthood: Gay men choosing to become parents through surrogacy. Journal of Family Issues, 34, 1104-1124.

doi:10.1177/0192513X13484272

OCW (2010). Voortgangsrapportage 2010 algemeen lesbisch- en homo-emancipatiebeleid,

deel 1. Verkregen van: http://www.rijksoverheid.nl/documentenen

publicaties/rapporten/2010/06/24/voortgangsrapportage-2010-algemeen-lesbisch-en -homoemancipatiebeleid-deel-1.html.

Otis, M. D., Rostosky, S. S., Riggle, E. D. B., & Hamrin, R. (2006). Stress and relationship quality in same-sex couples. Journal of Social and Personal Relationships, 23, 81–99. doi:10.1177/0265407506060179

Peplau, L. A., & Fingerhut, A. W. (2007). The close relationships of lesbians and gay men. Annual Review of Psychology, 58, 405-424.

doi:10.1146/annurev.psych.58.110405.085701

Peplau, L. A., & Spalding, L. R. (2000). The close relationships of lesbians, gay men and bisexuals. In: A. Sourcebook, C. Hendrick, & S. S. Hendrick (Eds.), Close

(36)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 36 Rijksoverheid (2017). Adoptieverlof en pleegzorgverlof. Verkregen van:

https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/adoptieverlof-en-pleegzorgverlof/vraag-en -antwoord/hoe-lang-duurt-adoptieverlof-of-pleegzorgverlof

Rust, J., Bennum, I., Crowe, M., & Golombok, S. (1990). The GRIMS. A psychometric instrument for the assessment of marital discord. Journal of Family Therapy, 12, 45-57. doi:10.1046/j.1990.00369.x

Sandfort, T. G. M. (1997). Samen of apart. Wat homoseksuele mannen en lesbische vrouwen

beweegt. Utrecht: Universiteit Utrecht/Homostudies.

Schoppe, S. J., Mangelsdorf, S. C., & Frosch, C. A. (2001). Coparenting, family process, and family structure: Implications for preschoolers‟ externalizing behavior problems.

Journal of Family Psychology, 15, 526–545. doi:10.1037/0893-3200.15.3.526

Spielberger, C. D., Gorsuch, R. L., & Luchene, R. E. (1970). The State Trait Anxiety

Inventory. Palo Alto, California: Consulting Psychologists Press.

Stroud, C. B., Durbin, C., Wilson, S., & Mendelsohn, K. A. (2011). Spillover to triadic and dyadic systems in families with young children. Journal of Family Psychology, 25, 919–930. doi:10.1037/a0025443

Sutphin, S. T. (2010). Social exchange theory and the division of household labor in same-sex couples. Marriage & Family Review, 46, 191– 206.

doi:10.1080/01494929.2010.490102

Teubert, D., & Pinquart, M. (2010). The association between coparenting and child adjustment: A meta-analysis. Parenting: Science and Practice, 10, 286–307. doi:10.1080/15295192.2010.492040

Tornello, S. L., Farr, R. H., & Patterson, C. J. (2011). Predictors of parenting stress among gay adoptive fathers in the Unites States. Journal of Family Psychology, 25, 591-600. doi:10.1037/a0024480

(37)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 37 Umberson, D. (1989). Relationships with children: Explaining parents' psychological

wellbeing. Journal of Marriage and the Family, 51, 999-1012. doi:10.2307/353212 Van Bergen, D. & Van Lisdonk, J. (2010). Psychisch welbevinden en zelfacceptatie van

homojongeren. In S. Keuzenkamp (Ed.), Steeds gewoner, nooit gewoon: Acceptatie

van homoseksualiteit in Nederland. (pp. 174-196). Den Haag: Sociaal en Cultureel

Planbureau.

Vonk, M. (2004). One, two, or three parents? Lesbian co-mothers and a known donor with “family life” under Dutch law. International Journal of Law Policy Family, 18, 103-117. doi:10.1093/lawfam/18.1.103

(38)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 38

Bijlage A

Correlatiematrices van ouder 1 en ouder 2 van de mannenstellen.

Tabel 5

Correlaties tussen de taaktevredenheid en ouderlijke stress, psychosociaal welbevinden en relatietevredenheid van ouder 1bij de mannenstellen

1 2 3 4 5 6 7

1 Tevredenheid huishoudelijke taken 1

2 Tevredenheid besluitvorming .147 1

3 Tevredenheid kindgerelateerde taken .058 -.177 1

4 Ouderlijke stress .184 .157 .743*** 1

Psychosociaal welbevinden

5 Angst .066 .197 .482* .622** 1

6 Depressie .417 .258 .479* .554* .271 1

7 Relatietevredenheid .547* .005 .231 .441 .460* .391 1

Note. * p < .05 ** p < .01 *** p < .001 tweezijdig getoetst.

Tabel 6

Correlaties tussen de taaktevredenheid en ouderlijke stress, psychosociaal welbevinden en relatietevredenheid van ouder 2 bij de mannenstellen

1 2 3 4 5 6 7

1 Tevredenheid huishoudelijke taken 1

2 Tevredenheid besluitvorming .143 1

3 Tevredenheid kindgerelateerde taken -.166 -.225 1

4 Ouderlijke stress .472* .0.6 .239 1

Psychosociaal welbevinden

5 Angst .410 .132 .215 .642** 1

6 Depressie .027 .006 .729*** .406 .530* 1

7 Relatietevredenheid .379 .483* -.145 .577** .495* .270 1

(39)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 39

Bijlage B

Correlatiematrices van ouder 1 en ouder 2 van de vrouwenstellen.

Tabel 7

Correlaties tussen de taaktevredenheid en ouderlijke stress, psychosociaal welbevinden en relatietevredenheid van ouder 1 bij de vrouwenstellen

1 2 3 4 5 6 7

1 Tevredenheid huishoudelijke taken 1

2 Tevredenheid besluitvorming .578** 1

3 Tevredenheid kindgerelateerde taken .339* .620** 1

4 Ouderlijke stress .208 .253 .335* 1

Psychosociaal welbevinden

5 Angst .297 .340* .481** .474** 1

6 Depressie .157 .067 .157 .221 .426* 1

7 Relatietevredenheid .100 .159 .018 .194 .209 -.148 1

Note. * p < .05 ** p < .01 *** p < .001 tweezijdig getoetst.

Tabel 8

Correlaties tussen de taaktevredenheid en ouderlijke stress, psychosociaal welbevinden en relatietevredenheid van ouder2bij de vrouwenstellen

1 2 3 4 5 6 7

1 Tevredenheid huishoudelijke taken 1

2 Tevredenheid besluitvorming .152 1

3 Tevredenheid kindgerelateerde taken .386* .113 1

4 Ouderlijke stress .248 .174 .116 1

Psychosociaal welbevinden

5 Angst .483** .229 .225 .602** 1

6 Depressie .230 -.041 .041 .393* .522** 1

7 Relatietevredenheid .448** .163 -.001 .521** .438** .154 1

(40)

TASK-DIVISION AND PARENTAL WELLBEING FOR GAY FATHERS 40

Bijlage C

Correlatiematrices van ouder 1 en ouder 2 van de heterostellen.

Tabel 9

Correlaties tussen de taaktevredenheid en ouderlijke stress, psychosociaal welbevinden en relatietevredenheid van ouder 1bij de heterostellen

1 2 3 4 5 6 7

1 Tevredenheid huishoudelijke taken 1

2 Tevredenheid besluitvorming -.061 1

3 Tevredenheid kindgerelateerde taken .473* .017 1

4 Ouderlijke stress .276 .297 .403 1

Psychosociaal welbevinden

5 Angst .298 .468* .279 .468* 1

6 Depressie .007 .504* .162 .469* .374 1

7 Relatietevredenheid .084 .073 .290 .071 .330 .260 1

Note. * p < .05 ** p < .01 *** p < .001 tweezijdig getoetst.

Tabel 10

Correlaties tussen de taaktevredenheid en ouderlijke stress, psychosociaal welbevinden en relatietevredenheid van ouder 2 bij de heterostellen

1 2 3 4 5 6 7

1 Tevredenheid huishoudelijke taken 1

2 Tevredenheid besluitvorming .031 1

3 Tevredenheid kindgerelateerde taken .261 .160 1

4 Ouderlijke stress .228 .254 .399 1

Psychosociaal welbevinden

5 Angst .349 .151 .493* .770** 1

6 Depressie .299 .222 .604** .720** .719** 1

7 Relatietevredenheid .379 .308 .154 .733** .569* .472* 1

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In onze tijd heeft John Piper (1946- ) aandacht gevraagd voor de affectieve kant van het christelijk geloof in zijn theologie van christelijk hedonisme.. 47 Hij duidt

Op welke manier heeft de politie in loop der tijd het voorspellen van criminaliteit steeds verder omarmd en welke knelpunten kunnen bij de implementatie van predictive

Om voor bekostiging van een school voor primair of voortgezet onderwijs in aanmerking te komen, moet vol- daan zijn aan twee criteria: (1) het moet aannemelijk zijn dat

Steeds meer waarnemingen An- derzijds duiden deze gegevens, samen met alle andere waarnemingen, ontegenspreke- lijk op lokale vestiging – terwijl we daarover, tot minder dan

Daarmee strekken die hande- lingen van de aannemer immers nog niet tot nako- ming van zijn tweede verbintenis tot (op)levering van het tot stand gebrachte werk: zij hebben enkel

Bij bunzing is er weliswaar nog geen sprake van inteelt, maar bunzings uit West- Vlaanderen vertonen wel een lagere genetische diversiteit dan bunzings uit Limburg!. Op vlak

Die spanning wat binne die antagonistiese politieke klimaat bestaan, word ook betrek byvoorbeeld die opstande in die townships, vandalisme in stede en op plase en so word daar

Niettemin verdient het aanbeve- ling dat de bijzondere wetgever de buitengrenzen van deze bevoegdheid aangeeft, niet slechts door te bepalen dat een vergunning voor bepaalde tijd