• No results found

To l e r a n t o f L a ï c i t é ?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "To l e r a n t o f L a ï c i t é ?"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

To l e r a n t o f L a ï c i t é ?

E e n v e r g e l i j k i n g v a n d e N e d e r l a n d s e e n F r a n s e

o p v a t t i n g v a n n e u t r a l i t e i t i n h e t o p e n b a a r o n d e r w i j s

K o e n d e H a a n

1 0 2 2 2 3 8 3

koendehaan@me.com

Bachelor Politicologie

Po l i t i e k e T h e o r i e

& Po l i t i e k G e d r a g

Universiteit van Amsterdam

1 7 j u n i 2 0 1 6

d o c e n t :

Dr. K.M.H.D. Roex

tweede beoordelaar:

Dr. M.J.M Maussen

woorden: 9301

(2)
(3)

1. Inleiding

"Juf, doe je hoofddoek af" zo kopte het opiniestuk van Ebru Umar in NRC Handelsblad van 12 april 2016. De aanleiding was het recente besluit van juf Fatima om haar hoofddoek te gaan dragen voor de klas. Daarmee hoopt ze dichter bij haar geloof en God te komen staan. Umar is daar echter op tegen. Ze stelt dat juf Fatima door het dragen van een religieus symbool het neutrale karakter van de openbare school schaadt.

In de Nederlandse rechtsstaat is men echter vrij om een religieus symbool te dragen in een publieke functie. Artikel 6 van de Grondwet stelt immers de vrijheid van godsdienst veilig en artikel 1 stelt dat iedereen op gelijke wijze behandeld dient te worden. Het besluit van juf Fatima wordt dus door de wet beschermd op gronde van vrijheid van godsdienst.

In Frankrijk is dat juist omgekeerd. Daar is het verboden om religieuze symbolen op openbare scholen te dragen om de strenge scheiding tussen kerk en staat te waarborgen. Dit zogeheten laïcisme ligt verankerd in de Franse Republikeinse historie. Godsdiensten dienen niet te interfereren met de staat en de staat niet met godsdiensten.

Beide landen springen dus verschillend om met religie in het openbaar onderwijs. Het uitgangspunt komt echter overeen. In zowel Frankrijk als Nederland tracht de staat een neutrale positie tegenover religie in te nemen. In Nederland is de opvatting dat de staat zich neutraal tegen geloofsovertuigingen moet opstellen, zodat de vrijheid van godsdienst wordt gewaarborgd. In Frankrijk poogt de staat neutraal tegenover de burger te staan, door zich niet te binden aan religieuze opvattingen. Neutraliteit wordt dus benaderd vanuit het idee van vrijheid van godsdienst of absolute scheiding tussen kerk en staat.

Daaruit blijkt dat neutraliteit een kwestieus concept is. Hoewel Frankrijk en Nederland een in dezelfde West-Europese liberale traditie staan, wordt in beiden landen neutraliteit ten aanzien van religie in het onderwijs anders opgevat. Nederland legt de nadruk vrijheid van godsdienst, terwijl Frankrijk godsdienst juist uit het onderwijs wil weren. Deze tweeledigheid zet aan tot denken: in

(4)

welke vorm wordt neutraliteit het best gewaarborgd? Dit onderzoek zal zich richten op die vraag en trachten een beeld te schetsen van neutraliteit in kwesties omtrent religie in het openbaar onderwijs in Nederland en Frankrijk.

2. Probleem- en vraagstelling

Vanuit liberaal democratisch oogpunt hebben zowel Nederland als Frankrijk een openbaar onderwijs voor ogen dat neutraal staat tegenover geloofsovertuigingen. Het onderwijs dient er niet op gericht te zijn om specifieke geloofsovertuigingen of -opvattingen over te brengen. De wijze waarop deze neutraliteit wordt opgevat, blijkt echter te verschillen. In Nederland is een docent op een openbare school vrij om een hoofddoek te dragen. In Frankrijk is het een docent juist verboden om een hoofddoek te dragen. Beide landen willen dus neutraliteit waarborgen op verschillende manieren.

Dat is opvallend. Neutraliteit wordt op twee manieren benaderd en dat duidt er op dat het een dubieus concept is. Er is dus geen eenduidig concept van neutraliteit ten aanzien van religie binnen het openbaar onderwijs. Het doel is echter wél eenduidig; zo neutraal mogelijk zijn. Beide landen streven naar een concept van absolute neutraliteit, zoals Joseph Raz dat ooit verwoordde. Dat concept kan echter nooit bereikt worden (Sadurski, 1990: 122). De opvattingen van neutraliteit die Frankrijk en Nederland erop na houden zijn dus slechts benaderingen van die absolute neutraliteit. De vraag is echter welke opvatting absolute neutraliteit het dichtst nadert. Die kwestie is de aanstoot tot dit onderzoek en zodoende luidt de hoofdvraag:

In welk land (Frankrijk of Nederland) wordt neutraliteit ten overstaan van religie in het openbaar onderwijs het beste gewaarborgd?

(5)

Om deze vraag te kunnen beantwoorden is een viertal deelvragen geformuleerd. Allereerst dient het concept neutraliteit uitgewerkt te worden. Daarom zal de eerste deelvraag zijn: Op welke

manieren kan neutraliteit ten overstaan van religie in het openbaar onderwijs worden opgevat?

Vervolgens dient duidelijk te worden hoe de verschillende opvattingen van neutraliteit vergeleken kunnen worden. Op basis daarvan is het mogelijk om te stellen welke opvatting van neutraliteit dichter bij absolute neutraliteit staat. Neutraliteit blijkt echter geen meetbaar concept te zijn (Sadurski, 1990: 130). Daarom zal de nadruk op de problematiek van de verschillende opvattingen liggen. Een uiteenzetting van de problemen zal aanwijzen welke opvatting van neutraliteit het minst problematisch is. Op basis daarvan kunnen de opvatting gekwalificeerd worden. De tweede deelvraag luidt daarom: wat zijn de problemen van de verschillende opvattingen

van neutraliteit?

Vervolgens zullen de huidige situaties in Nederland en Frankrijk geschetst worden om een brug te slaan naar de werkelijkheid. Deze vragen zullen dus zijn: hoe wordt neutraliteit in het

openbaar onderwijs opgevat en toegepast in Nederland? en hoe wordt neutraliteit in het openbaar onderwijs opgevat en toegepast in Frankrijk?

Middels het uitwerken van de vier deelvragen wordt een duidelijk kader geschetst waarbinnen de hoofdvraag beantwoord kan worden. Zodoende wordt duidelijk hoe neutraliteit benaderd wordt, wat de respectievelijke problemen zijn en hoe neutraliteit in Nederland en Frankrijk wordt toegepast. Er is sprake van een theoretische vraag, die toegepast wordt op een concrete casus. Uiteindelijk zal daaruit duidelijk worden in welk land neutraliteit het best gewaarborgd wordt.

Bovendien wordt er ook ruimte voor verbreding van de maatschappelijke discussie gecreëerd. Het dragen van een hoofddoek heeft de laatste jaren tot veel controverse en disucssie geleid, maar lijkt soms in een vicieuze cirkel te geraken (Bracke & Fadil, 2012: 38). Door te begrijpen wat de voor- en nadelen van het beleid in Frankrijk en Nederland zijn, is het mogelijk

(6)

gericht oplossing te vinden of - mocht dat zo zijn - toe te geven dat geen oplossing mogelijk is. Het is hoe dan ook van waarde voor het debat over het dragen van hoofddoek in het openbaar onderwijs door uiteen te zetten hoe twee verschillende toepassingen van neutraliteit in landen met een vergelijkbare culturele achtergrond zich tot elkaar verhouden.

3. Theoretisch Kader

Dit onderzoek is goeddeels een literatuurstudie. Daarom is een uitgebreid en gedetailleerd theoretisch kader van groot belang. Om het debat over het dragen van een hoofddoek in het openbaar onderwijs van een gedegen theoretisch raamwerk te voorzien, zal dat raamwerk uit drie delen bestaan. Er wordt begonnen met de uiteenzetting van het concept van neutraliteit. Vervolgens wordt de problematiek van neutraliteit behandeld. Tenslotte worden de huidige situaties in Nederland en Frankrijk geschetst. Zodoende wordt het kader gecreëerd waarbinnen de toepassing neutraliteit in Frankrijk en Nederland vergeleken kan worden.

Allereerst zal het concept neutraliteit gedefinieerd worden. Frankrijk en Nederland hanteren beiden een andere visie op neutraliteit. Uit de literatuur blijken ook twee uiteenlopende visies op neutraliteit naar voren te komen. Deze zullen uitgelicht worden. Daarnaast is ook de context waarin neutraliteit wordt toegepast van belang. Daarom zal neutraliteit in verband met de liberale democratie omschreven worden. Dit houdt in dat ook de historische beweegredenen en ontwikkeling met betrekking tot de liberale democratie uiteengezet worden. Omdat het in het debat gaat over de relatie tussen de staat en religie, zullen de scheiding tussen kerk en staat en secularisering een groot deel van de theorie innemen.

Ten tweede dienen de problemen met neutraliteit beschouwd te worden. Het feit dat neutraliteit door Frankrijk en Nederland uiteenlopend wordt benaderd, geeft al aan dat het concept niet onomstreden is. Bovendien heeft dit onderzoek als doel om uit te zoeken welk land neutraliteit het beste waarborgt. Daarom is het om te beginnen belangrijk om een onderscheid te maken tussen

(7)

absolute neutraliteit en neutraliteit in de praktijk. Het uitgangspunt is dat absolute neutraliteit een begrip is dat nooit volledig gewaarborgd kan worden. Elke visie op neutraliteit is dus een benadering van het absolute begrip (Sadurski, 1990: 130). Frankrijk en Nederland hanteren elk hun eigen visie en daarom is het nodig om de twee definities van neutraliteit tegenover elkaar te kunnen zetten en te oordelen over de mate waarin ze absolute neutraliteit benaderen. Omdat neutraliteit op theoretische basis niet langs een meetlat gelegd kan worden, zullen de problemen met de verschillende opvattingen van neutraliteit uiteengezet worden. Daarom zal een overzicht van de bestaande kritiek op neutraliteit gegeven worden. Omdat uit de literatuur blijkt dat neutraliteit en de liberale democratie sterk aan elkaar verbonden zijn, zullen in de kritiek ook aspecten van de liberale democratie betrokken worden.

Als laatste dient de brug naar de casus geslagen te worden. Daarom zal een situatieschets van de wet- en regelgeving omtrent het dragen van een hoofddoek in het openbare onderwijs in zowel Frankrijk als Nederland gemaakt worden. Om te kunnen aangeven welk land neutraliteit het beste waarborgt, is het immers vereist te weten hoe beide landen neutraliteit benaderen om vervolgens te onderzoeken welke benadering het dichtste bij absolute neutraliteit staat. De verwachting is dat beide landen te plaatsen zijn binnen een van beide opvattingen van neutraliteit.

Zodoende omvat het theoretisch kader een uiteenzetting van neutraliteit als onderdeel van de liberale democratie en een overzicht van de problematiek van neutraliteit om vervolgens de situatie in het hoofddoekendebat in Frankrijk en Nederland te schetsen.

3.1 Neutraliteit

Neutraliteit is een begrip dat een brede toepassing kent. Dit onderzoek richt zich op neutraliteit ten overstaan van het dragen van een hoofddoek als docent op een openbare school in Frankrijk en Nederland. Dat verkleint het toepassingsgebied aanzienlijk. Het gaat hier om neutraliteit van een democratische staat tegenover religieuze uitingen in het openbaar onderwijs.

(8)

Het uitgangspunt is dat de staat zich niet bindt aan een specifieke geloofsovertuiging en zodoende een neutrale positie inneemt. De staat dient geen religieuze opvattingen over goed en slecht uit te dragen of dergelijke opvattingen te veroordelen (Dimock, 2000: 191). Daartoe dienen kerk en staat niet met elkaar te interfereren. Dit wordt ondervangen door secularisering, dat kenmerkend is voor de liberale democratie, die haar oorsprong vindt in de Verlichting. (Verbrugge, 2004). Daarom zullen de liberale democratie en secularisering speerpunten van het theoretische raamwerk van neutraliteit zijn en is de Verlichting het vertrekpunt.

3.1.1. Verlichting

Monsma & Soper (2009) plaatsen de kiem van het neutraliteitsbegrip in de periode van de Verlichting. Het is in deze tijd dat er grote wetenschappelijke, maatschappelijke en, bijgevolg, politieke veranderingen plaatsvinden. Democratie, zoals wij die nu kennen, start hier haar opmars (Verbrugge, 2004). Kenmerkend voor de liberale democratie ten tijde van de Verlichting is de opvatting dat de maatschappij en politiek kunstmatig zijn. Ze zijn ontstaan door een menselijke beslissing om zich te binden aan de staat (Dimock, 2000: 190). Vanuit die visie dat het politieke milieu door de mens gecreëerd en vormgegeven wordt, moet het ontstaan van de liberale democratie dan ook begrepen worden. Het is in essentie een poging van de mens om een ideale staatsvorm te creëren (Verbrugge, 2004: 204). Die benadering is karakteristiek voor het Verlichtingsdenken. Een nieuwe vorm van kennis, culturele vooruitgang en nieuwe vrijheden brachten de Europese mens dichter bij de waarheid en werkelijkheid. Dit ligt voornamelijk besloten in de omarming van een teleologisch natuurbegrip. Goed en slecht, vooruitgang en achteruitgang kregen een natuurlijke maatstaf. Het is dan ook in deze periode dat natuurrechten en -wetten hun intrede doen. Verbrugge stelt dat de Verlichting een "radicale scheiding tussen weten en geloven" aanbracht (Verbrugge, 2004: 206). De wereld werd kenbaar voor de mens.

(9)

De oorpsrong van de Verlichting is echter moeilijk tot één moment of gebeurtenis te herleiden. De culturele, wetenschappelijke en maatschappelijke veranderingen vonden niet gelijktijdig plaats en waren geenszins eenduidig. Toch valt de Verlichting goed te typeren. Vele denkers en kunstenaars kunnen duidelijk gelieerd worden aan het Verlichtingsideaal. Wat dat ideaal echter precies is, blijft enigszins vaag. Het is dan ook niet noodzaak dat Verlichtingsideaal te definiëren of uit te diepen. In het kader van dit onderzoek dient de rol die de Verlichting in de verandering van het politieke milieu heeft gehad te worden uitgelicht. Daarin staat de secularisering centraal, omdat deze kenmerkend is voor de politieke idealen en veranderingen die ten tijde van de Verlichting plaatsvonden in West-Europa.

Om vastigheid te krijgen, wordt toch een vertrekpunt gekozen. Dat vertrekpunt is René Descartes vanwege twee redenen. Allereerst is zijn werk Discourse de la methode uit 1637 een sleutelstuk in de Verlichtingstraditie. Ten tweede is Descartes exemplarisch voor het nieuwe rationele en wetenschappelijke denken dat kenmerkend is voor de Verlichting. De volledige titel van Descartes' boek, vertaald naar het Nederlands, luidt: "Verhandeling over de methode om de rede

op de juiste manier te leiden en de waarheid in de wetenschappen te zoeken.". Uit die titel blijkt

reeds dat Descartes middels de rede een methode om een wetenschappelijke waarheid te vinden presenteert. De Verlichting is de zoektocht naar wetmatigheden die de basis vormen voor de kunstmatige politiek en maatschappij.

Het Verlichtingsdenken en de kenmerkende rationele benadering van de wereld worden belichaamd door de opkomst van wetenschap. Deze manier van denken typeert Foucault als een zoektocht naar de natuur. Dit houdt in dat men kennis op een andere manier beziet en eveneens kennis op een nieuwe manier tracht te ordenen. De opkomst van de encyclopedie is hier een mooi voorbeeld van. De rede vormt de basis voor de zoektocht naar regelmatigheden en wetten die de verklaring voor het menselijk bestaan vormen (Foucault, 2002: 69). Foucault noemt deze nieuwe manier van denken een epistemische verandering. In wezen is het raamwerk waarbinnen de mens de

(10)

wereld begrijpt drastisch veranderd, waardoor kennis en geloof zich op nieuwe manieren manifesteren. Deze epistemische verandering maakte het mogelijk de mens en God in een nieuwe relatie tot elkaar te zien. Zodoende werd de kiem voor de natuurwetenschappen gelegd (idem: 79).

Wetenschap en Verlichting zijn dus inherent aan elkaar. Markus Gabriel noemt deze rationele kijk op de wereld het wetenschappelijke wereldbeeld. Hierin is de betekenis van wetenschap gelijk aan het ontbreken van vooroordelen en het hebben van universele kennis. Wetenschap is dus een systematische indeling van de wereld die los staat van de mens (Gabriel, 2011: 103). Dit wereldbeeld is volgens Gabriel onlosmakelijk verbonden aan de liberale democratie, omdat wij wetenschap associëren met een benadering waarbij vooroordelen afwezig zijn. Wetenschap is dus een methode die onbetwistbare resultaten genereert. Diezelfde methode tracht men toe te passen op de politiek binnen de liberale democratie; ook een systeem dat zonder vooroordelen de politieke macht op de juiste manier verdeelt (idem: 103). In dat opzicht is het idee van neutraliteit goed te plaatsen. Neutraliteit heeft als doel om zonder vooroordelen en op een bijna natuurwetenschappelijke wijze het politieke landschap af te kaderen.

Zo belichaamt de Verlichting een compleet nieuwe manier van denken in West-Europa. Wetenschap en rationaliteit zetten politiek en maatschappij in een nieuw daglicht. Het gevolg is dat ook de rol van de kerk onder de loep wordt genomen, wat resulteert in secularisering.

3.1.2. Secularisering

De wil tot het creëren van een kunstmatig politiek en maatschappelijk milieu gaat gepaard met een scheiding tussen kerk en staat, of secularisering. Secularisering heeft volgens van der Donk & Plum (2006) tot een nieuwe maatschappelijke positie van religie geleid. Religie wordt een privé-aangelegenheid; daar kiest een burger zelf voor. Daarmee zijn religie en staat - of kerk en staat - twee losse entiteiten geworden. Deze ontwikkeling is exemplarisch voor de manier waarop maatschappij en politiek in de Verlichting werden opgevat.

(11)

Een gevolg van het rationele Verlichtingsdenken is dat men de wereld anders gaat benaderen. Een veel voorkomend onderwerp is God. Descartes probeert bijvoorbeeld middels de rede het bestaan van God te bewijzen. Iets wat hem overigens ook lukt. Maar God - en godsdiensten in het algemeen - staan ook onder druk en dat is goed te verklaren omdat het zestiende- en zeventiende-eeuwse Europa wordt geteisterd door godsdienstoorlogen (Kenny, 2012: 526). De bloedige strijd tussen katholieken en protestanten heeft goeddeels bijgedragen aan een daling in het vertrouwen in het gezag van de kerk. Hier ontstaat ook het idee onder velen dat godsdienst een privéaangelegenheid is. Een burger dient vrij te zijn om wel of niet gelovig te zijn (Altena & van Lente, 2011: 41). In dit kader is het werk van Descartes van belang. Hoewel God verankerd ligt in het werk van Descartes, wijst Descartes op de redelijkheid en zelfstandigheid van de mens. Zijn

Discourse de la methode is dan ook een zoektocht naar natuurwetenschappelijke waarheid. Die

zoektocht wordt door vele denkers na hem voortgezet.

John Locke is een van de voornaamsten in die traditie. Hij spits zijn werk toe op politieke en maatschappelijke kwesties. Zijn nadruk op vrijheid als natuurrecht is hierin het belangrijkst. Zijn filosofie van het sociale contract is de basis van het liberale denken (Kenny, 2011: 539). In diezelfde trant stelde David Hume zelfs dat politiek enkel rationeel benaderd kan worden in That

politics may be reduced to science. In al deze werken komt een rationaliteit naar voren die politiek

en maatschappij op een wetenschappelijke manier tracht te benaderen. Hiermee zetten deze denkers zich af tegen de door religie geleide 'oude' politiek. In deze periode valt het begin van de secularisering te plaatsen. Religie en politiek worden onder druk van rationaliteit en wetenschap steeds vaker als onverenigbaar gezien. Zodoende wordt religie een privéaangelegenheid en verdwijnt het langzaam uit het publieke domein (Roover & Balagangadhara, 2008: 526). Dit is in de lijn met de onvrede die er over religie was als gevolg van de godsdienstoorlogen. Door af te rekenen met de hegemonie van het geloof komt de weg vrij om een eigen en ideaal politiek systeem te schapen. Dit systeem is de liberale democratie. Door een rationele benadering van de

(12)

maatschappij, worden religie en het staatsbestel als losse entiteiten beschouwd. Het scheiden van kerk en staat heeft als doel om een politiek milieu te schapen dat vrij is van door religie opgelegde waarden, waardoor politiek op een vrije en onbevooroordeelde wijze bedreven kan worden (Verbrugge, 2004: 223). Ook hier blijkt weer dat neutraliteit daarom van grote waarde is. Het is een kernaspect van de liberale democratie, die een logische gevolg is van de Verlichting en de secularisering.

3.1.3. Liberale Democratie

De scheiding van kerk en staat is een van de speerpunten van de liberale democratie, die verder wordt gekenmerkt door een bescherming van specifieke vrijheden door een democratisch gekozen regering. Die vrijheden worden op basis van een grondwet of constitutie veiliggesteld. Zodoende zijn burgers op wettelijke basis beschermd (Waldron, 1987: 134). John Locke is een van de vaders van de liberale theorie. In Two treatises of government stelt hij een 'natuurlijke toestand' voor waarin alle mensen vrij en gelijk zijn. In deze natuurtoestand is er nog geen sprake van enige vorm van politiek of een regime en heeft iedere persoon zekere natuurrechten. Het doel van een regering is om deze natuurrechten te beschermen. Zo'n regering komt tot stand middels een sociaal contract, waarin burgers een deel van hun vrijheid of soevereiniteit inleveren ten behoeve van bescherming van hun natuurrechten (idem: 138).

In de kern draait de liberale democratie om staatshandelen op basis van een wet (een constitutie of een grondwet). Vandaar dat de spreuk rule of law op de liberale democratie van toepassing is. Daarmee worden politieke en maatschappelijke beslissingen zoveel mogelijk ontdaan van persoonlijke voorkeuren. Het bestaan van een scheiding der machten om belangen-verstrengeling te voorkomen is hiervan een duidelijk voorbeeld. Een wet is gemaakt als rechtsbescherming en dient enkel in het kader van die bescherming toegepast te worden. Daarom stelt Dworkin dat de liberale democratie inherent is aan een claim tot neutraliteit (Waldron, 1987:

(13)

146). Zodoende komt neutraliteit voort uit de opvatting dat de liberale democratie een door de mens geconstrueerd systeem is op basis van wetmatigheden die los staan van een idee van goed of slecht. Neutraliteit wordt tot een absoluut wettelijk concept verheven om een politiek milieu zonder vooroordelen te waarborgen.

De liberale democratie blijkt een tot op heden succesvolle staatsvorm. Doordat de liberale democratie haar oorsprong in West-Europa heeft, is de liberale traditie daar het sterkst. Bovendien is de liberale democratie daarom sterk verbonden met de West-Europese cultuur, waartoe zowel Frankrijk als Nederland behoren (Verbrugge, 2004: 246).

Al met al blijkt dat de rationele en wetenschappelijke denkwijze van de Verlichting de aanstoot vormt tot secularisering, dat weer een kernconcept is van de daarop gestoelde liberale democratie. De nadruk op wetmatigheden en onbevooroordeelde wetten komt hierin sterk naar voren. Dientengevolge is neutraliteit een kernbegrip van de liberale democratie. De toepassing van neutraliteit blijkt echter te verschillen.

3.1.4. Twee opvattingen van neutraliteit

Zoals gebleken is neutraliteit een concept dat haar wortels in het Verlichtingsdenken heeft en uitgewerkt wordt in de liberale democratie in het licht van secularisering. Dat maakt het nog niet een eenduidig concept. Het idee van neutraliteit wordt treffend verwoord door Monsma & Soper (2009, 6-7) als een doel, niet als een principe. Het doel van een neutrale staat is om geen positie in te nemen tussen de verschillende religieuze opvattingen. Daarmee wordt gestreefd naar absolute neutraliteit. Die opvatting wordt onderschreven door o.a. Rawls, Dworkin en Ackerman (Madeley, 2003: 5) De manier waarop dat doel bereikt wordt, verschilt echter. Madeley onderscheidt hiertoe twee vormen van neutraliteit.

De eerste is een rechtvaardigende opvatting van neutraliteit. De vorm die Monsma & Soper omschrijven, noemt hij een consequentialistische opvatting. De twee opvattingen zijn een

(14)

voortzetting van het onderscheid dat Joseph Raz maakt. De rechtvaardigende opvatting stelt dat neutraliteit wordt gewaarborgd wanneer de staat zich baseert op specifieke idealen, ongeacht de consequenties van haar handelen. Burgers kunnen dus wel ongelijk behandeld worden, maar dat gebeurt op basis van een neutraal idee. De consequentialistische opvatting is juist wél gericht op de uitkomsten van staatshandelen. Neutraliteit is in dit geval het op gelijke manier behandelen van verschillende groepen of burgers (Madeley, 2003: 6). Monsma & Soper noemen deze vorm van neutraliteit positief (2009: 7).

De rechtvaardigende vorm wordt bereikt door kerk en staat strikt van elkaar te scheiden om elke waardenverstrengeling te voorkomen. In de praktijk houdt dit in dat de staat op alle manieren tracht associaties met de kerk te voorkomen. Daarom wordt iedere uiting van religie door een aan de overheid verbonden persoon of instantie vermeden. Volgens Madeley staat deze opvatting in de liberale traditie, omdat het een wetmatigheid als basisprincipe van neutraliteit neemt.

De consequentialistische opvatting is niet eenduidig te herleiden tot een wetmatigheid of principe op basis waarvan de staat handelt (Madeley, 2003: 8). Neutraliteit is hier afhankelijk van de manier waarop verschillende groepen zich tot elkaar verhouden. Het streven is dat die verhouding gelijk is. Als alle groepen op gelijke voet behandeld worden en dezelfde rechten en vrijheden bezitten, is er sprake van neutraliteit. Daarmee kent het consequentialistische concept van neutraliteit niet een wetmatige basis, maar is het gericht op de uitkomsten van het handelen van de staat.

3.2. Problematiek van neutraliteit

Zowel de consequentialistische als de rechtvaardigende opvatting van neutraliteit kampen met problemen. Het is in beide gevallen niet mogelijk om het doel (absolute neutraliteit) te bereiken (Sadurski, 1990: 122). Beide vormen lopen tegen verschillende beperkingen of tegenstrijdigheden op, maar hebben ook een conceptueel probleem gemeen, zo meent Audi (2005). Allereerst het

(15)

gemeenschappelijke probleem, vervolgens de problemen die beide vormen van neutraliteit afzonderlijk hebben.

Zoals eerder gesteld is het doel van neutraliteit om geen opvatting van goed en slecht op te dringen of te veroordelen. Volgens Audi is het echter onmogelijk om neutraal tegen zowel goed als slecht te staan. Neutraal tegenover het goede staan, betekent volgens hem niet neutraal tegenover het slechte en vice versa (Audi, 2005: 207). Hiertoe neemt hij het educatieve systeem in een liberale democratie als voorbeeld. Dat systeem wordt geacht neutraal te zijn tegenover religies, om de burger de vrijheid te geven eigen beslissingen te nemen. Anders gezegd houdt het educatieve systeem zich neutraal ten aanzien van een idee van het goede. Men dient niet te worden opgeleid om volgens een bepaalde religieuze overtuiging te leven. Er is geen goede of beste religie.

De keerzijde hiervan is echter dat het systeem wél een idee van het slechte opdringt. "Thus,

even if a liberal state could be neutral toward the good, it could not be neutral toward the bad. It could not, then, be value-neutral." (Audi, 2003: 207). Met andere woorden: een school kan zich

wellicht niet positief tegenover sommige religies opstellen, maar dan moet het zich wel negatief tegen andere religies opstellen. Als voorbeeld: religie A stelt dat andere religies minderwaardig zijn. Dat strookt niet met het idee van een goede religie. Vanuit neutraal oogpunt zou religie A niet door de staat ondersteund worden, maar vanwege de verwerpelijke opvattingen van religie A, zal een neutrale staat wel negatief tegenover deze religie staan. Dus om neutraal tegenover het goede te staan, dient met niet neutraal tegenover het slechte te staan. Dat geldt andersom ook. Neutraliteit is dus principieel niet altijd mogelijk (idem: 218).

Joseph Raz stelt zijn kritiek conceptueler op. Ondanks zijn steunbetuigingen aan het liberalisme, heeft hij veel kritiek op het neutraliteitsprincipe dat er aan verbonden is. Hij stelt dat absolute neutraliteit niet mogelijk is. Allereerst omdat neutraliteit een waanidee is om dezelfde reden als Audi stelt. Neutraliteit tegenover het ene, impliceert niet neutraal tegenover het andere (Sadurski, 1990: 125). Zijn tweede argument stelt dat elke vorm van neutraliteit altijd onderbouwd

(16)

wordt door een waardesysteem. Neutraliteit bestaat in theorie, maar is in werkelijkheid niet te realiseren. Er moet immers altijd een systeem zijn op basis waarvan men kan stellen wat wel en wat niet neutraal is. Dat impliceert dat neutraliteit zelf niet losstaat van degene die een neutrale positie bekleedt. Neutraliteit wordt altijd vanuit bestaande waarden of perspectieven opgesteld (idem: 128). Al met al kampen zowel de consequentialistische als de rechtvaardigende opvatting van neutraliteit met bovengenoemde problemen, waardoor het doel van absolute neutraliteit nooit bereikt kan worden. Beide vormen kennen echter ook hun eigen problemen.

3.2.1 problemen met de consequentialistische opvatting

De consequentialistische opvatting kampt allereerst met het probleem dat het een vrij vage toepassing heeft. Neutraliteit wordt immers niet op basis van een wetmatigheid of regel toegepast. Zo betoogt de Marneffe (1990) dat er geen duidelijke morele fundering is. Er is geen basisregel waarop de consequentialistische opvatting terug kan vallen. Het draait erom of de uitkomsten van het handelen van de staat neutraal zijn, niet of de beweegredenen voor het handelen neutraal zijn. Neutraliteit is moeilijk te meten of te definiëren. De mate van neutraliteit lijkt onderhevig aan de opvatting van de meerderheid. Als bepaalde groepen of mensen zich ongelijk behandeld voelen, dan is de staat niet neutraal. De staat bepaalt dus niet wat neutraliteit is, maar de mensen die onderhevig zijn aan het staatshandelen. Daarom vergelijkt de Marneffe (1990: 272) het met de wijze waarop een meerderheid bepaalt wat neutraliteit is. Dat is volgens de Marneffe het grootste probleem; neutraliteit is geen vaststaand concept, maar afhankelijk van de opvattingen van de burgerij. Neutraliteit is in zekere zin een democratisch construct.

3.2.2 problemen met de rechtvaardigende opvatting

Aan de andere kant toont Madeley (2003: 8) aan dat een rechtvaardigende opvatting van neutraliteit niet compleet neutraal is. Madeley concludeert net als Monsma & Soper (2009: 9) dat de

(17)

rechtvaardigende opvatting van neutraliteit binnen het kader van de liberale democratische traditie past. Hun bevindingen zijn dat dit kader seculiere overtuigingen boven religieuze overtuigingen plaatst. Door zich te beroepen op een rechtvaardigende opvatting van neutraliteit zou een staat dus niet werkelijk neutraal zijn.

Dit is goed te illustreren. Volgens het rechtvaardigende principe zou elke uiting van religie door een persoon in een publieke functie verboden moeten worden. Het dragen van een hoofddoek als docent op een openbare school is dus verboden, omdat de docent daarmee bepaalde religieuze waarden uitdraagt. Het probleem is echter dat in dat geval het volgens de staat neutraler is om geen religie aan te hangen dan wel. De staat is daarmee niet neutraal tegenover religies. Ze geeft de voorkeur aan een seculiere opvatting (Madeley, 2003: 8).

Er is echter fundamentelere kritiek op de rechtvaardigende opvatting van neutraliteit. Dit komt omdat de rechtvaardigende opvatting geworteld is in de liberaal democratische traditie; in ieder geval dieper dan de consequentialistische opvatting. Dat blijkt uit de wetmatige benadering. Binnen de rechtvaardigende opvatting is neutraliteit een basiswet vanwaaruit al het handelen - en dus ook de uitkomst van het handelen - wordt gerechtvaardigd (Madeley, 2003: 6). Nu is er een tweetal problemen met de liberale democratie. Ten eerste zijn de fundamenten van de liberale democratie protestants-christelijk en ten tweede is het aan de liberale democratie verbonden wetenschappelijke wereldbeeld van eenzelfde orde als een religie. Hoewel dit zeer omvangrijke theoretische stellingen zijn, is het toch zaak ze hier kort te benoemen om de problematiek van rechtvaardigende neutraliteit te onderstrepen.

Allereerst de stelling dat de fundamenten van de liberale democratie van protestants-christelijke aard zijn. Volgens Verbrugge is de Verlichting "ten diepste verbonden met de aard van

de Noordwest-Europese cultuur" (2004: 147). Zo staat het merendeel van de Verlichtingsdenkers in

de christelijke traditie en is ook het humanisme een voortzetting van de klassiek-Europese waarden. Als voorbeeld neemt Verbrugge de preambule van de Europese Grondwet. Hierin wordt meermaals

(18)

verwezen naar een Europese traditie. Herleidt men deze Europese traditie tot zijn begin, dan blijkt de protestantse religie het vertrekpunt te zijn. Denkers als Locke, Rousseau, Kant en Hegel waren voorstanders van een absolute menselijke maat der dingen. Dit was in een wereld die nog verbonden was aan de godsdienstige structuren van het christendom. Men zocht dus naar een absolute waarheid middels de rede in overeenstemming met God. Daarmee is het Verlichtingsdenken in een religieus perspectief te plaatsen (Verbrugge, 2004: 228).

Bovendien is het idee van vrijheid en gelijkheid gestoeld op west-Europese en protestantse aannames. Verbrugge concludeert daarom: "het beginsel van de vrije persoon (...) is dus

allesbehalve cultuurneutraal" (Verbrugge, 2004: 246). Ook de Roover & Balagangadhara (2008)

onderschrijven dit door de protestantse fundamenten van Locke's liberale theorie naar boven te brengen. Locke was op zoek naar universele wetmatigheden op basis waarvan politiek en religie gescheiden konden worden, zodat de burger in maatschappelijke vrij- en veiligheid kon leven. Zijn concept van tolerantie en scheiding tussen politiek en religie zijn gebaseerd op een protestants-christelijke opvatting van rechtvaardigheid (Roover & Balagangadhara, 2008: 544). Het Verlichtingsdenken en de daaruit ontstane liberale democratie hebben dus een protestants-christelijk fundament.

Het tweede probleem met de liberale democratie wordt verwoord door Markus Gabriel en is gericht op het wetenschappelijke wereldbeeld. Hij stelt dat het wetenschappelijke wereldbeeld, dat verbonden is aan het Verlichtingsdenken en dus de liberale democratie, vergelijkbaar is met een religie. Ook het wetenschappelijke wereldbeeld is een verklaring voor de wereld zoals deze zich aan de mens voordoet, net zoals een religie als het christendom dat is. Volgens Gabriel is religie de aanname dat er iets is dat alles stuurt. Of dat nu God is of de natuurwetten, maakt niet uit. Religie is het geloof in een alomvattende structuur vanwaaruit alles verklaard kan worden (Gabriel, 2011: 155). Hij typeert religie eveneens als de verering van een vermeende gemeenschappelijke oorsprong (idem: 149). Die gemeenschappelijke oorsprong is binnen het wetenschappelijke wereldbeeld de

(19)

oerknal. De natuurwetenschappelijke overtuigingen die de basis vormen voor de wetmatige benadering van de liberale democratie zijn dus in de kern vergelijkbaar met een religie en daarmee een ondermijning van het idee van neutraliteit.

Al met al kampt het neutraliteitsconcept dus met meerdere problemen. Allereerst is het hele idee conceptueel problematisch, omdat neutraliteit ten overstaan van het goede altijd niet-neutraliteit tegenover het slechte impliceert en vice versa. Bovendien is het idee van niet-neutraliteit gekleurd door het waardesysteem waaruit het idee voortkomt. In dit geval is het dus gekleurd door het West-Europese waardesysteem. Daarbij komt dat zowel de consequentialistische als de rechtvaardigende opvatting van neutraliteit eigen problemen hebben, die het bereiken van absolute neutraliteit onmogelijk maken. Wel blijkt dat de rechtvaardigende opvatting omvangrijkere kritiek ontvangt dan de consequentialistische. Zo is de rechtvaardigende opvatting sterk gelieerd aan de West-Europese christelijke traditie en lijkt het seculiere opvattingen boven religieuze te plaatsen. Al met al is neutraliteit een kwesties concept. Daarom is een schets van de huidige situatie in Nederland en Frankrijk van groot belang om neutraliteit in het kader van dit onderzoek te kunnen plaatsen.

3.3. Situatieschets

Dit onderzoek spitst zich toe op het debat over het dragen van een hoofddoek in het openbaar onderwijs in Nederland en Frankrijk. Om het debat en de theorie te kunnen inpassen, is een overzicht van de huidige situatie omtrent het debat uiteraard van belang.

3.3.1. Nederland

Nederland kent een grondwettelijke vaststelling van de vrijheid van godsdienst. In artikel 6 staat dat iedere burger vrij dient te zijn om een godsdienst te belijden. Bovendien stelt artikel 1 van

(20)

de Grondwet dat alle burgers op gelijke voet behandeld dienen te worden. In de Nederlandse staat is men dus vrij om godsdienstig te zijn én worden de verschillende godsdiensten gelijk behandeld (Monsma & Soper, 2009: 65).

Nederland kent dus geen strikte scheiding tussen kerk en staat in de wet. De staat heeft voor ogen om de in de maatschappij bestaande geloofsovertuigingen met gelijke achting te behandelen, zodat ze op gelijke voet met elkaar kunnen bestaan. De staat houdt zich dus in die zin neutraal door de bestaande geloofsovertuigingen gelijk te behandelen en te respecteren (Monsma & Soper, 2009: 63). In het kader van openbaar onderwijs identificeren Monsma & Soper een duidelijke vrijheid van religie in het onderwijs. De kern hiervan is dat ouders kunnen kiezen welk onderwijs hun kinderen genieten, maar ook dat iedereen een school op mag richten. Scholing is dus een gebied waar men veel vrijheid in geniet; ook als het om religie gaat. In het openbaar onderwijs tracht de overheid zo min mogelijk aan te sturen op specifieke levens- of geloofsovertuigingen (idem: 76).

Over het geheel bezien springt Nederland erg goed om met de verschillende geloofsovertuigingen en wordt de neutraliteit goed gewaarborgd. Daarbij heeft Nederland een gunstig maatschappelijk milieu voor de integratie van andere geloofsovertuigingen door de traditionele nadruk op tolerantie. In Nederland lukt het in verhouding goed om verschillende groepen naast elkaar te laten leven, waardoor de staat gemakkelijk een neutrale positie bekleedt. De nadruk ligt op een gelijke behandeling van allen en dat is exemplarisch voor de (pluralistische) benadering van neutraliteit die Nederland handhaaft (2009: 67). Zodoende concluderen Monsma & Soper:

"By following this concept of pluralism the Netherlands has created an approach to

church-state issues that appears to have achieved the traditional liberal goal of government neutrality on matters of religion" - Monsma & Soper, 2009: 84.

(21)

3.3.2. Frankrijk

Frankrijk staat in een lange traditie van een scheiding tussen kerk en staat, die de naam

laïcité draagt. De Franse Revolutie heeft daar uiteraard een grote bijdrage aan geleverd. Echter is de

scheiding tussen kerk en staat pas sinds het begin van de twintigste eeuw wettelijk vastgelegd. Als tegen het einde van de twintigste eeuw incidenten plaatsvinden waarbij studenten die een hoofddoek dragen geweigerd of verwijderd worden van universiteiten, wordt laïcité meer onder de loep genomen. De strikte scheiding tussen kerk en staat leidt met de komst van grotere aantallen moslims tot meer incidenten (Bracke & Fadil, 2012: 12).

Daartoe worden meerdere onderzoeken gedaan om het probleem goed aan te pakken. Dat resulteert tot de opstelling van de commissie Stasi in 2003 door toenmalig president Jacques Chirac. Het doel van de commissie is om uit te zoeken hoe het ideaal van laïcité in de praktijk moet worden toegepast. Het resulteert in een rapport dat aanraadt om alle religieuze symbolen in het onderwijs te verbieden. In 2004 wordt dit advies tot een wet verwerkt, waarmee de strikte scheiding tussen kerk en staat verankerd wordt in de Franse staatswet (Akan, 2009: 239).

Zodoende contrasteert de wetgeving in Frankrijk sterk met de wetgeving in Nederland. Men tracht in Frankrijk neutraliteit van de staat te bereiken door iedere associatie tussen kerk en staat te vermijden. Het dragen van een religieus symbool als docent is dus verboden. Daarin is Frankrijk zeer rechtlijnig. Neutraliteit wordt gewaarborgd door principieel kerk en staat te scheiden; dus ook christelijke symbolen worden uit het openbaar onderwijs geweerd. Het gaat er niet om wat de consequenties van de wet zijn; het principe is neutraal. Vanuit het ideaal van laïcité wordt het verbieden van het dragen van een hoofddoek gerechtvaardigd (Akan, 2009: 15). Het doel is immers om als staat neutraal te zijn door zich op geen enkele wijze aan religieuze opvattingen te binden.

(22)

4. Methodische Verantwoording

Dit onderzoek is gestoeld op een groot theoretisch raamwerk. Het doel is om op basis van die theorie een antwoord te kunnen geven op de vraag welke opvatting van neutraliteit het beste is. Vervolgens wordt dit toegepast op de situatie in Nederland en Frankrijk. Zodoende zal in dit onderzoek neutraliteit als concept worden uitgediept om de theorie vervolgens toe te spitsen op het huidige debat over hoofddoeken in het openbaar onderwijs.

Om een gedegen inzicht te krijgen in de opvattingen over neutraliteit, is historisch inzicht van groot belang. Met welk idee is neutraliteit van de staat ontstaan? En hoe heeft het proces van het scheiden van kerk en staat zich voltrokken? Dergelijke vragen kunnen het beste middels een theoretische literatuurstudie beantwoord worden. Daarom is ervoor gekozen om veel literatuur te verzamelen en uit te werken. Het resultaat is een uitgebreid kader waarbinnen neutraliteit begrepen wordt als een essentieel onderdeel van de liberale democratie.

Om het onderzoek af te bakenen en relevant te maken, wordt het theoretische onderzoek toegespitst op een casus. Die casus wordt ingevuld door het beleid in Frankrijk en Nederland betreffende neutraliteit ten overstaan van het dragen van een hoofddoek in het openbaar onderwijs te vergelijken. Daarmee zal niet alleen de theorie meer duiding krijgen, maar het onderzoek ook van waarde zijn voor het debat omtrent het dragen van een hoofddoek in het openbaar onderwijs. Om de theorie aan de casus te koppelen, zal het onderzoek uit drie stappen bestaan.

Allereerst worden de gegeven opvattingen van neutraliteit vergeleken met de situatie in Nederland en in Frankrijk. Daarmee wordt getracht enerzijds Frankrijk en anderzijds Nederland te scharen onder een van de opvattingen. Vervolgens kan het concept van neutraliteit van beide landen vergeleken worden. De in het theoretisch kader uitgewerkte problemen van beide opvattingen kunnen hier tegenover elkaar gezet. Op basis daarvan zal duidelijk worden welk land neutraliteit het beste waarborgt.

(23)

Er is bewust niet gekozen voor een manier om neutraliteit kwantitatief te meten. Het kwantificeren van neutraliteit doet geen recht aan de theoretische onderbouwing van het concept doordat neutraliteit wordt gereduceerd tot meetbare factoren. Het gaat om het idee achter neutraliteit en in hoeverre dat idee tot uiting komt. Op die vraag zal antwoord gegeven worden door te kijken in welke mate Frankrijk en Nederland het ideaal van absolute neutraliteit benaderen. Door de problematiek van de benaderingen van Nederland en Frankrijk tegenover elkaar te zetten, zal duidelijk worden welke opvatting met de meeste problemen kampt en daarmee neutraliteit het minste waarborgt. Nogmaals; neutraliteit is niet een meetbaar concept, maar een opvatting die onder de rationele Verlichtingsmoraal ontstaan en nagestreefd is. Daarom zal het onderzoek theoretisch zijn.

Een nadeel van een dergelijke literatuurstudie is dat de deelvragen voor een groot deel al op basis van het theoretisch kader beantwoord kunnen worden. Daarmee lijkt daadwerkelijk onderzoek doen weinig plaats te hebben binnen deze scriptie. Dat is onontkoombaar, aangezien een theoretisch onderzoek een hiaat in bestaand onderzoek tracht te dichten. Het onderzoek doen is dus in wezen bestaand onderzoek tot een geheel smeden om vervolgens het hiaat te dichten. Er dient dus in verhouding veel theorie verzameld en uiteengezet te worden alvorens er daadwerkelijk onderzoek gedaan kan worden.

Een hierop aansluitend nadeel betreft de afwezigheid van praktische bewijzen. Omdat het onderzoek zich beperkt tot theoretische uiteenzettingen wordt niet duidelijk hoe de theorie zich tot de werkelijkheid verhoudt. Hoewel een situatieschets van zowel Nederland als Frankrijk wordt gemaakt, is dat niet voldoende. Ten eerste is de schets zeer beperkt. Ten tweede is het doel niet om een uitgebreide vergelijking van de toepassing van neutraliteit te maken. De insteek van dit onderzoek is om de verschillende opvattingen van neutraliteit te koppelen aan de situatie in Nederland en Frankrijk. Op basis van de theoretische problemen wordt uitgesproken welk land er de beste opvatting op nahoudt. Diepgaand veldwerk is dus niet van toepassing.

(24)

Al met al zal deze literatuurstudie goeddeels een behandeling en koppeling van bestaande theorieën met als doel een uitspraak te kunnen doen over de mate waarin de twee vormen van neutraliteit zich tot elkaar verhouden. Om het onderzoek te concretiseren en van maatschappelijke relevantie te voorzien wordt de literatuurstudie toegepast op een casus. Die casus neemt echter een zeer klein deel in beslag, omdat de kern van het onderzoek in de literatuurstudie ligt.

5. Tolerantie of Laïcité?

Nu neutraliteit in een breed kader uiteen is gezet, blijkt dat het noch een triviaal noch een onomstreden concept is. Het feit dat twee West-Europese landen, die beiden in de liberale democratische traditie staan, elk een eigen toepassing van neutraliteit hanteren, zet te denken. Op basis van de theorie is dat denken gerechtvaardigd. Neutraliteit is niet alleen op twee manieren op te vatten, maar kampt ook met conceptuele problemen. Daarom is het doel van dit onderzoek om na te gaan welke opvatting van neutraliteit het dichtste bij de door Joseph Raz benoemde absolute neutraliteit staat. Of eigenlijk is de vraag welke opvatting het minst problematisch is, aangezien neutraliteit principieel problematisch is. Daartoe wordt gebruikt gemaakt van een casus en zodoende is de vraag in welk land - Nederland of Frankrijk - neutraliteit het beste wordt gewaarborgd. Door deze vraag te beantwoorden zou het debat over het dragen van hoofddoeken in het openbaar onderwijs verhelderd kunnen worden en de positie van de staat beter begrepen kunnen worden.

Op basis van Madeley's (2003) opvattingen van neutraliteit kan het openbaar onderwijs op twee manieren omspringen met het dragen van hoofddoeken. De consequentialistische opvatting heeft een gelijke behandeling van alle geloofsovertuigingen voor ogen. In dat kader is vrijheid van godsdienst het streven. Iedereen moet dus dezelfde vrijheid en kansen hebben om het geloof te belijden. In casu is het dus voor iedereen mogelijk een hoofddoek te dragen. Ook voor juf Fatima. Doordat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen de mate waarin aanhangers van verschillende

(25)

religies symbolen dragen, worden allen gelijk behandeld en is er sprake van neutraliteit. De staat kiest immers niet de kant van een geloofs- of levensovertuiging.

De andere manier zou volgens de rechtvaardigende opvatting zijn. In dat geval staat de onvoorwaardelijke scheiding tussen kerk en staat centraal. Dat betekent dat op geen enkele wijze de school met een religie geassocieerd wordt. Het zal een docent dus verboden zijn om een hoofddoek, of elk ander religieus symbool, te dragen. Daarmee draagt de docent immers religieuze waarden uit, terwijl het doel van de staat is om zich van dergelijke uitingen te distantiëren. De staat is neutraal door op basis van neutrale gronden een positie in te nemen.

Er zijn dus twee manieren om neutraliteit in het openbaar onderwijs te benaderen. Dat strookt met de twee uiteenlopende manieren waarop Frankrijk en Nederland neutraliteit in het onderwijs benaderen. In Nederland wordt men door de Grondwet beschermd en wordt vrijheid van godsdienst gegarandeerd. Bijgevolg heeft iedereen gelijke rechten als het gaat om het dragen van religieuze symbolen. De staat is dus neutraal door iedereen gelijk te behandelen. Door Monsma & Soper wordt Nederland als pluralistisch getypeerd. Volgens de definities van Madeley (2003) is dat neutraliteit volgens de consequentialistische opvatting. In Nederland tracht de staat neutraal te zijn door de verschillende geloofsovertuigingen gelijk te behandelen en te respecteren. Juf Fatima mag dus een hoofddoek dragen.

Zoals gebleken gaat men er in Frankrijk anders mee om. Juf Fatima zou daar geen hoofddoek mogen dragen. De Franse staat tracht iedere verbintenis of associatie met religie te voorkomen. Daarmee is in Frankrijk de rechtvaardigende opvatting van neutraliteit van toepassing. Daar baseert men neutraliteit sinds 2004 op een wettelijke regel, in traditie van laïcité, die een strikte scheiding tussen kerk en staat voorschrijft. Iedere associatie tussen een geloof met de staat wordt vermeden met als doel om de burgers geen religieuze opvattingen op te dringen. De staat is dus neutraal door zich nadrukkelijk van een geloofsovertuiging te distantiëren. Deze wetmatige

(26)

benadering is in lijn met de liberaal democratische ideeën uit de Verlichting. Daarmee staat Frankrijk meer in de liberale traditie dan Nederland, zo onderschrijft ook Madeley (2003: 8).

5.1 Nederland versus Frankrijk

De twee opvattingen van neutraliteit zijn dus vrij duidelijk toe te passen op de situatie in Nederland in Frankrijk. De consequentialistische opvatting staat in lijn met de manier waarop Nederland omgaat met religie in het openbare onderwijs. De rechtvaardigende opvatting strookt anderzijds uitstekend met het Franse ideaal van laïcité. Derhalve hebben beide landen een eigen kijk op neutraliteit, maar daarbij kampen ze beiden ook met de respectievelijke problemen.

De literatuur verschafte een uitgebreid scala aan kritiek. De kritiek op de rechtvaardigende opvatting woog daarin ontegenzeggelijk zwaarder. De consequentialistische opvatting lijkt enkel met een definitieprobleem te kampen, omdat er geen duidelijke morele basis te bespeuren is. De Marneffe (1990: 272) typeert het consequentialistische model dan ook als een democratische opvatting van neutraliteit, doordat neutraliteit afhankelijk is van de stem van de meerderheid. Nederland heeft daarmee geen duidelijk neutraliteitsconcept, maar dat levert in de praktijk weinig problemen op.

Dat blijkt ook uit de studie van Monsma & Soper (2009). Zij concluderen dat het doel van neutraliteit in Nederland zeer goed gehaald wordt. Zo stellen ze dat het 'liberale doel' van neutraliteit in Nederland gewaarborgd wordt (Monsma & Soper, 2009: 84). In Nederland is een docent net zo vrij om een hoofddoek te dragen als om een christelijk kruis te dragen.

Op het Franse - rechtvaardigende - model is veel meer kritiek. Zo lijken seculiere opvattingen boven religieuze opvattingen gesteld te worden. Elke vorm van religie wordt immers uitgebannen, terwijl seculier in lijn is met neutraliteit. En hoewel de rechtvaardigende opvatting meer in de liberale traditie staat dan de consequentialisitische opvatting, is juist daarop veel kritiek gericht. Ten eerste omdat het liberaal democratische ideaal diep verbonden is met de West-Europese

(27)

protestantse cultuur. Een beroep op neutraliteit komt dus in grote lijnen overeen met een beroep op de West-Europese waarden. Bovendien toont Markus Gabriel dat de liberale democratie uitgaat van een wetenschappelijk wereldbeeld en dat ook het idee van een wetmatige neutraliteit veronderstelt dat de wereld zonder vooroordelen begrepen en ingedeeld kan worden. Die overtuiging dwarsboomt een concept van absolute neutraliteit, omdat het wetenschappelijke wereldbeeld volgens Gabriel vrijwel gelijk is aan religie. Het is immers net als het christendom of de islam een verklaring voor alles vanuit een gemeenschappelijk oogpunt (Gabriel, 2013: 147). Doordat de rechtvaardigende opvatting enerzijds seculiere opvatting begunstigt en anderzijds zo sterk verbonden is met de liberale democratie en het wetenschappelijke wereldbeeld, waarborgt het neutraliteit een stuk minder dan de democratische insteek die de consequentialistische opvatting heeft.

Op theoretische gronden is de uitkomst duidelijk: in Nederland wordt neutraliteit beter gewaarborgd dan in Frankrijk, omdat de consequentialistische opvatting minder problematisch is dan de rechtvaardigende. Toch moet die theoretische uitwerking enigszins in pespectief geplaatst worden. Er zijn namelijk twee opvallende zaken te vinden.

Allereerst is de studie van Monsma & Soper (2009) een grootschalig onderzoek naar de manier waarop neutraliteit in vijf liberale democratieën wordt toegepast en in hoeverre het doel van neutraliteit daadwerkelijk verwezenlijkt wordt. Nederland komt in die studie voor. Frankrijk echter niet. Desalniettemin kan voorzichtig een vergelijking gemaakt worden tussen de door Monsma & Soper onderzochte Verenigde Staten en Frankrijk, op basis van hun toegewijde wetgeving om kerk en staat zoveel mogelijk gescheiden te houden.

Volgens Monsma & Soper (2009: 10) zijn de Verenigde Staten namelijk een duidelijk voorbeeld van een strikte scheiding tussen kerk en staat. In de Verenigde Staten tracht men associaties van de staat met een religie zoveel mogelijk te voorkomen. Daarmee staan de Verenigde Staten in de liberaal democratische traditie. Op basis daarvan lijken de Verenigde Staten de rechtvaardigende opvatting van neutraliteit te hanteren. Frankrijk komt helaas niet voor in hun

(28)

onderzoek, maar afgaande op het ideaal van laïcité lijkt het aannemelijk dat Monsma & Soper ook Frankrijk als rechtvaardigend zouden typeren.

In dat licht is de conclusie van Monsma & Soper over neutraliteit in de Verenigde Staten interessant. Monsma & Soper betwijfelen de mate waarin neutraliteit in de Verenigde Staten wordt gewaarborgd (Monsma & Soper, 2009: 46). Er zijn immers meerdere problemen. Zo is de scheiding tussen kerk en staat in de Verenigde Staten onduidelijk en staat de vrijheid van religie onder druk (idem, 43-45). Als Frankrijk en de Verenigde Staten inderdaad vergelijkbaar zijn, dan kan ook op basis van het onderzoek van Monsma & Soper worden geconcludeerd dat het Nederlandse model neutraliteit beter waarborgt dan het Franse model.

Een ander punt van discussie is de uitspraak van Monsma & Soper dat in Nederland het klassieke liberale doel van neutraliteit bereikt wordt (Monsma & Soper, 2009: 84). Dat onderschrijft de stelling dat in Nederland neutraliteit beter gewaarborgd wordt dan in Frankrijk. Dat Monsma & Soper spreken van het 'liberale' doel lijkt echter tegenstrijdig, omdat uit de literatuur blijkt dat juist Frankrijk en niet Nederland dichter bij de liberale traditie staat door een rechtvaardigende opvatting van neutraliteit toe te passen. Er dient hier echter een onderscheid gemaakt te worden tussen het doel en de insteek. Monsma & Soper stellen dat beide landen streven naar hetzelfde liberaal democratische ideaal van de neutrale staat, maar dat het doel in de praktijk alleen in Nederland bereikt wordt. Dat Nederland om dat doel te bereiken een minder liberale methode toepast, is nauwelijks relevant.

Al met al blijkt dus dat op basis van de theorie gesteld kan worden dat neutraliteit in Nederland het beste gewaarborgd wordt. Ook kan een voorzichtige vergelijking gemaakt worden met meer praktisch onderzoek dat Monsma & Soper (2009) verricht hebben. Ook die vergelijking suggereert een betere waarborging van neutraliteit in Nederland. Het Franse model van laïcité kampt met teveel problemen om daadwerkelijk een beroep te doen op een mate van neutraliteit die in Nederland gevonden wordt.

(29)

6. Conclusie & Discussie

De koppeling van de verschillende theorieën leidt tot een aantal conclusies die een duidelijk antwoord op de hoofdvraag van dit onderzoek geven. Om de structuur van het onderzoek te handhaven, zullen de deelvragen stuk voor stuk behandeld worden.

6.1 Opvattingen van neutraliteit

De literatuur presenteert twee opvattingen van neutraliteit, met beide het doel om geen positie in te nemen tussen de verschillende religieuze opvattingen. Er zijn meerdere benamingen mogelijk, maar in dit onderzoek worden de benamingen van Madeley (2003) gebruikt. Hij maakt een onderscheid tussen de consequentialistische en de rechtvaardigende opvatting van neutraliteit. De consequentialistische opvatting stelt dat neutraliteit bereikt wordt als alle religieuze groepen en posities op gelijke voet behandeld en gerespecteerd worden. De Marneffe (1990) typeert de consequentialistische opvatting als democratisch, omdat neutraliteit afhankelijk is van het begrip van de meerderheid. In die opvatting is een docent vrij om een hoofddoek of ander religieus symbool te dragen.

De rechtvaardigende opvatting is rechtlijniger door vanuit een wetmatige benadering neutraliteit te bepleiten. De basis is een strikte scheiding tussen kerk en staat om een verstrengeling van de staat met religieuze opvattingen te voorkomen. Daarom is het een docent verboden een hoofddoek of ander religieus symbool te dragen. Deze wetmatige insteek is meer in lijn met het liberaal democratische denkbeeld dan de consequentialistische opvatting.

Er zijn dus twee perspectieven op neutraliteit die hetzelfde doel voor ogen hebben. Binnen de ene opvatting is het toegestaan een hoofddoek te dragen, binnen de andere verboden.

6.2 Problemen met neutraliteit

Ook hier voorziet de literatuur reeds ruim in informatie, zij het vooral gericht op de rechtvaardigende opvatting van neutraliteit. Waar de consequentialistische opvatting enkel kampt

(30)

met een definitieprobleem, omdat neutraliteit niet te herleiden is tot een morele basis, wordt de rechtvaardigende opvatting van veel meer kritiek voorzien. Zo blijkt de rechtvaardigende opvatting de voorkeur te geven aan seculiere ideeën, door neutraliteit te kenschetsen als de afwezigheid van religieuze beschouwingen. Bovendien blijkt dat de fundamenten waarop het rechtvaardigende neutraliteisbegrip is gebouwd sterk verbonden te zijn met de West-Europese protestantse cultuur. Daarbij komt dat het daaraan verbonden wetenschappelijke wereldbeeld volgens Markus Gabriel "een religie onder vele" is (Gabriel, 2011: 147). De rechtvaardigende opvatting van neutraliteit is dus vele malen problematischer dan de consequentialistische opvatting en bijgevolg wordt neutraliteit in mindere mate gewaarborgd wanneer de rechtvaardigende opvatting wordt toegepast.

6.3 Situatie in Nederland

Het gegeven dat juf Fatima in Nederland haar hoofddoek mag dragen als docent van een openbare school. De Nederlandse Grondwet stelt dat veilig. De Nederlandse staat wil alle geloofsovertuigingen op gelijke voet behandelen en respecteren. Op die manier tracht de staat een neutrale positie in te nemen; alle religies zijn gelijk. Daarom is iedereen vrij om religieuze symbolen te dragen in het openbare onderwijs. De Grondwet beschermt deze vrijheid van godsdienst.

6.4 Situatie in Frankrijk

Het is inmiddels al duidelijk, maar Frankrijk hanteert een beleid dat recht tegenover het Nederlandse beleid staat. Het is franse ideaal van laïcité schrijft een strikte scheiding tussen kerk en staat voor en dat resulteert sinds 2004 in een totaal verbod voor iedere religieuze uiting in het openbaar onderwijs. Het dragen van een hoofddoek als docent is dus verboden. Frankrijk rechtvaardigt haar handelen op basis van een neutraal ideaal: dat geen enkele religie dient te interfereren met de staat en het bijbehorende openbare onderwijs.

(31)

6.5 Nederland of Frankrijk?

De consequentialistische opvatting is net zo duidelijk van toepassing op het Nederlandse systeem als de rechtvaardigende opvatting dat op het Franse systeem is. Daarnaast blijkt uit de omvangrijke kritiek op de rechtvaardigende opvatting dat de consequentialistische opvatting in theorie een betere waarborging van neutraliteit toestaat. De conclusie is daarom helder. In Nederland wordt neutraliteit beter gewaarborgd dan in Frankrijk. Op meerdere manieren blijkt dat Nederland er beter in slaagt een idee van neutraliteit te implementeren dan Frankrijk, dat een neutraliteitsbegrip hanteert dat eigenlijk niet echt neutraal is.

6.6 Discussie

De conclusie van dit onderzoek is duidelijk. In Nederland wordt neutraliteit ten overstaan van religie in het openbaar onderwijs beter gewaarborgd dan in Frankrijk. Die conclusie berust echter louter op theoretische bevindingen. De praktijk is hierin (wellicht) onderbelicht. Een literatuurstudie als deze streeft echter naar een theoretische doorgronding en uitwerking. Om de praktijk in kaart te brengen moet andersoortig onderzoek gedaan worden.

Monsma & Soper (2009) hebben dergelijk onderzoek wél gedaan. Als zij in hun onderzoek naar de relatie tussen kerk in staat in vijf liberale democratieën nog Frankrijk hadden toegevoegd, dan had dit onderzoek veel minder om handen gehad. De suggestie dat de Verenigde Staten in het onderzoek van Monsma & Soper een vergelijkbare positie hebben als Frankrijk in dit onderzoek, lijkt dit echter enigszins te ondervangen. Zou die vergelijking inderdaad opgaan, dan is de conclusie van dit onderzoek in lijn met de conclusies van Monsma & Soper. Nederland waarborgt neutraliteit beter dan Frankrijk.

Waar Monsma & Soper meer aandacht aan besteden, en wat zeker niet onopgemerkt moet blijven, zijn de historische en maatschappelijk factoren. Nederland wordt gekenmerkt door een

(32)

tolerant en deliberatief verleden, waardoor een maatschappelijk en politiek milieu is geschapen dat gunstig is voor de consequentialistische opvatting van neutraliteit. Daarom moet niet uit dit onderzoek geconcludeerd worden dat de consequentialistische opvatting altijd tot een betere waarborging van neutraliteit leidt. Dat is slechts een theoretische bevinding die lijkt te kloppen als Nederland en Frankrijk worden vergeleken. Er zijn echter bepaalde factoren in Nederland die positieve invloed hebben op de toepassing en perceptie van neutraliteit volgens de consequentialistische opvatting. Hoe die opvatting in andere landen tot uiting komt, is niet onderzocht en daar kan dus ook geen uitspraak over gedaan worden. Op basis van dit onderzoek kan enkel de verwachting worden uitgesproken dat de consequentialistische opvatting een betere waarborging van neutraliteit zal geven dan de rechtvaardigende opvatting. Of dat echt zo is, zou een waardevol vertrekpunt voor vervolgonderzoek kunnen zijn.

Al met al is de theorie eenduidig. Het leeuwendeel wordt in beslag genomen door een theoretische uitdieping van neutraliteit en de problematiek van neutraliteit. Het daadwerkelijk ‘onderzoeken’ beperkt zich tot een koppeling van de uitgebreide theorie. Uit die koppeling blijkt zonneklaar dat de consequentialistische opvatting van neutraliteit een betere waarborging van neutraliteit garandeert dan de rechtvaardigende opvatting. Dat heeft twee implicaties voor het bestaande debat. In Nederland gaat het eigenlijk goed. De bevindingen van dit onderzoek zouden de discussie dus enigszins kunnen verlichten. In Frankrijk lijkt de theoretische problematiek groter. Dat komt voornamelijk doordat laïcité niet echt neutraal is, omdat het stevig geworteld is in de West-Europese christelijke traditie. Wellicht helpt het de discussie in Frankrijk om zich dan ook niet te beroepen op neutraliteit, maar notie te maken van de Republikeinse en West-Europese traditie waarin laïcité staat. Het zou het debat in ieder geval iets verplaatsen, maar dat is aan de beleidsmakers. De theorie is slechts de onderbouwing.

(33)

7.Literatuur

Akan, M. (2009). Laïcité and multiculturalism: the Stasi Report in context. The British

Journal of Sociology, 60(2): 237-256.

Altena, B. & Lente, D. van (2011). Vrijheid en Rede. Geschiedenis van de Westerse

Samenlevingen 1750-1989. Verloren: Hilversum.

• Audi, R. (2005) Moral foundations of liberal democracy, secular reasons, and liberal neutrality toward the good. Notre Dame Journal of Law, Ethics & Public Policy, 19(1): 197-218.

• Bracke, S. & Fadil, N. (2012). 'Is the Headscarf Oppresive or Emancipatory?' Field Notes from the Multicultural Debate. Religion and Gender, 2(1): 36-56.

Descartes, R. (2006). A Discourse on the Method. Oxford University Press: Oxford, Verenigd Koninkrijk.

Dimock, S. (2000). Liberal Neutrality. The Journal of Value Inquiry, 34:189-206.Foucault, M. (1989). The Order of Things. Routledge: Londen, Verenigd Koninkrijk. Gabriel, M. (2013) Waarom de Wereld Niet Bestaat. Boom: Amsterdam.

Kenny, A. (2012). A New History of Western Philosophy. Oxford University Press: Oxford, Verenigd Koninkrijk.

• Madeley, J. (2003). European liberal democracy and the principle of state religious neutrality. West European Politics, 26(1): 1-22.

Marneffe, P. de (1990). Liberalism, Liberty, and Neutrality. Philosophy & Public Affairs,

19(3): 253-274.

Monsma, S. & Soper, J. (2009). The challenge of pluralism. Church and state in five

democracies. Second Edition. Lanham: Rowman & Littlefield. Hoofdstuk 1-3.

• Roover, J. de & Balangangadhara, S. (2008). John Locke, Christian Liberty, and the Predicament of Liberal Toleration. Political Theory, 36(4): 23-549.

(34)

Sadurski, W. (1990). Joseph Raz on Liberal Neutrality and the Harm Principle. Oxford

Journal of Legal Studies, 10(1): 122-133.

Umar, E. (2016). “Juf, doe je hoofddoek af”. NRC Handelsblad, 12 april: 16.Verbrugge, A. (2004). Tijd van Onbehagen. Sun: Amsterdam.

Waldron, J. (1987). Theoretical Foundations of Liberalism. The Philosophical Quarterly,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien er specifieke zorgen zijn over je kind, zullen we je als school uitnodigen voor een extra oudergesprek.. Indien wenselijk sluit ons CLB aan bij

Il faudra les mémoriser. Quand on regarde cette liste de plus près, on constate que la plupart de ces verbes sont très souvent utilisés. Le fait de les connaître sera donc

Indien de verbrandingsluchttoevoer en de rookgasafvoer door het dakvlak geschiedt, dienen de speciaal ontworpen combipijpen (zie figuur 10 en 11, blz. 10) als dakdoorvoer te

autaren inde Pieters kercke tot Leijden, siet letter D ende de voorsz.Bartolomees autaar alleen, siet 154 verso.. Ste Barbara, Heijlige Drie Vuldecheijt

Block copolymer micelles differ from miceUes formed by small amphiphiles in terms of size (polymeric micelles being larger) and degree of segregation between the

However, some major differences are discemable: (i) the cmc depends differently on Z due to different descriptions (free energy terms) of the system, (ii) compared for the

Waar namens de gynaecoloog is betoogd dat klagers niet in hun beroep kunnen worden ontvangen voor zover dit beroep klachtonderdelen betreft die door het Regionaal Tuchtcollege

Instaan voor een optimale communicatie met diverse klanten met het oog op een klantgerichte dienstverlening.. Dit omvat onder meer