Discussie Omdat Teulings geen bronnenonderzoek heeft
verricht, is zijn analyse er een van speculatie. Zoveel onjuistheden op drie bladzijden is curieus in een artikel waarin een wetenschappelijk onder zoeker scherp gekritiseerd wordt op de conclusies die uit het empirische materiaal getrokken zijn. Een aanpak die door de controleerbaarheid te verkiezen is boven speculaties die zelfs niet geba seerd zijn op een korte bronnenoriëntatie. □
1. G. Smid e.a., Vakbondswerk moet je leren, Amster dam 1979, blz. 454 e.v.
Pluralisme of dualisme? Reactie op commentaar Vreeman
A.W.M. Teulings
Met het eerste deel van mijn betoog over de te loorgang van het pluralistisch radicalisme van de vakbeweging beoog ik een aanzet te geven voor een wijze van analyse van organisatieveranderin gen, die ik in de studie van Akkermans miste. Het gaat mij erom de vruchtbaarheid aan te tonen van de hantering van een ‘partijenmodel’, waarbij aan naar sociale positie, herkomst, generatie e.a. structuurkenmerken onderscheiden deelgroepen binnen een organisatie verschillende belangen en doelvoorstellingen (opvattingen over de richting die de organisatie dient uit te gaan) worden toe geschreven. Zo kunnen programmatische veran deringen in het beleid van een vakorganisatie mede worden begrepen als de uitkomst van een botsing van intenties (strategieën) tussen interne machtsgroepen (al dan niet in coalitie met exter ne belanghebbenden). Daarmee wordt de invloed van bredere maatschappelijke ontwikkelingen op beleidsveranderingen niet ontkend, maar deze krijgen zo gestalte in het handelen van concrete sociale actoren. Ook maakt zo’n benadering be grijpelijk dat collectieve uitkomsten van organi- satiehandelen kunnen ontstaan die door geen van de betrokken partijen als erg wenselijk worden beschouwd. Ik heb dit perspectief ooit eens wat verder uitgewerkt en als een vruchtbare aanpak aanbevolen ( ‘Groei en ontwikkeling van organi saties’, Mens en Maatschappij, 44, 1969, 3, blz. 215-232).
Ik heb die overtuiging nog steeds, en heb de er varing dat zij vaak ‘onthullend’ en ‘demystifice
rend’ werkt, vooral als het gaat om zaken die door de betrokkenen met een zekere geur van heiligheid worden omgeven. Op scherpe reacties, zoals nu van Vreeman, had ik dan ook wel gere kend. Soms zijn die reacties dan ook op de per soon van de ‘slecht nieuws’-brenger gericht. Zo zoekt Vreeman kracht in een bezwerende herha ling van ‘de onjuistheden van Teulings’. Het valt hem moeilijk een onderscheid te maken tussen analyse en analysant. Los van de gelegenheid is deze stijl van kritiek herkenbaar als de karakte ristieke strijdcultuur van een van de drie door mij beschreven partijen.
Maar los van de vorm, wat behelst de inhoud van Vreemans kritiek? Ik onderken twee aspecten: conclusies en empirische basis. Wat de empirische basis betreft is er sprake van een - wellicht door mijzelf in de hand gewerkt - misverstand. Wat ik beschrijf is eigenlijk de ontwikkeling binnen ‘de’ vakbeweging, niet alleen de Industriebond-NVV, en voor de jaren zeventig, een heel decennium, en niet alleen de periode 1970-1975. Ik laat dat in de tekst wel enkele malen blijken bijvoorbeeld als ik zeg dat ‘de ontwikkelingen binnen de Indu striebond FNV . . . deze omm ekeer. . . illustreer den’ (blz. 35), maar ik kan me, teruglezend, voor stellen dat Vreeman, die zich in die tijd in de In dustriebond zelf bewoog, zich daarmee sterk identificeert, en uitsluitend ‘zijn’ bond meent beschreven te zien. Mijn oproep tot enige distan tie, die ik in de inleiding van mijn verhaal tot Ak kermans richtte (gemis van distantie door afwe zigheid van een vergelijking met de Industrie- bond-NKV) blijft dus nog even van kracht. Het tweede aspect betreft een centrale conclusie: er zou geen sprake zijn van drie verschillende ra- dicalismen, maar slechts van twee. Vreeman komt daartoe door aan de derde (door mij als eerste genoemd) geen woord vuil te maken, namelijk de CPN-stroming. Dat is uitermate vreemd. Akkermans laat over de presentie van die stroming, voor wie dat nog niet mocht weten, in zijn proefschrift voor de periode 1970-1975 geen twijfel bestaan. Maar ook daarna, tot 1980, is die groepering nog volop aanwezig. Interessant is dat deze aanwezigheid - naar ik mij heb laten be vestigen — wél door representanten van de twee andere radicalismen wordt onderkend (en door hun ‘trawanten’ aan de Sociale Faculteiten), maar dat de betrokkenen zelf niet op hun eigen identiteit, maar slechts in coalitieverband wensen te worden aangesproken. Ik haal de partijen toch liever uit elkaar en belicht liever het pluralisme
dan een meer toedekkende dualiteit van ‘behou denden’ versus ‘progressieven’ in de vakbond, die Vreeman klaarblijkelijk als verklaringsgrond pre
fereert. □
De onjuistheden van Teulings (2) R.L. Vreeman
De reactie van Teulings leidt voor wat mij betreft tot de volgende afsluitende conclusies.
1. Mijn kritiek betreft niet het pluralistisch mo del, maar een aantal feitelijke onjuistheden. 2. Mijn kritiek betreft evenmin de persoon Teu
lings, maar een aantal van zijn beweringen. 3. Ik constateer dat Teulings niet op mijn feite
lijke kritiek ingaat en de door mij aangegeven onjuistheden laat voortbestaan.
4. Sterker nog: hij verklaart ze nu van toepassing op de hele vakbeweging. Ik ben benieuwd naar de bewijsvoering.
5. Nogmaals, mijn stelling is dat er ‘mogelijk twee’ haarden van radicalisme in de Industrie- bond-NVV/FNV zijn geweest. En wel de door Teulings en Akkermans genoemde ‘bedrijfs- kernen’ van de CPN en de maatschappijkri tische vakbondsbestuurders. De derde ‘haard’ (‘de jongere generatie die uit klein links en de vernieuwingsbeweging binnen de CPN voort kwam en zich in het scholings- en vormings werk van de vakorganisatie nestelde’), heeft, zoals ik heb gedocumenteerd, als te onder scheiden stroming nooit bestaan.
6. Dit betekent dat er wel degelijk sprake was van pluralisme in het radicalisme, alleen niet het pluralisme zoals Teulings dat, door het ontbreken van een empirische basis, veronder stelt.
Bewust is door mij gesproken van ‘mogelijk’ twee haarden, omdat onderzoek wel eens zou kunnen aantonen dat er meer ‘haarden van ra dicalisme’ te onderscheiden zijn. □