• No results found

BALANS VAN BERLIJN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "BALANS VAN BERLIJN "

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

G. R UYGE RS

EUROPESE INTEGRATIE

[

n het katholieke Haagse dagblad Het Binnenhof las ik onlangs, in een commentaar op Burgers laatste rede, o.a. het volgende:

"Ook mr. Burger zal wel niet ontkennen, dat de veiligheid der democratie in belangrijke mate bepaald wordt door ontwikkelingen op het internationale en bovennationale vlak. Ontgaat het hem dan, dat, terwijl over het algemeen de confessionele partijen (zeker de leidende figuren in Nederland) het ter zake van vraagstukken, welke op die terreinen spelen, in een zeer vérgaande mate volledig eens zijn, zowel qua theoretische inzichten als qua opvattingen omtrent de concrete maatregelen, de houding der socialisten er verre van homogeen is?

Tegenstellingen, welke er in het internationale socialisme spelen op het gebied van de defensiepolitiek, soms diepgaande verschillen, welke er tussen vooraanstaande figuren van de PvdA hier spelen, wanneer de integratie-politiek aan de orde komt, steken daartegen - ook al probeert men die geschillen zoveel mogelijk achter de schermen te houden - wel schril af."

Tot zover Het Binnenhof. Enig commentaar is natuurlijk op deze vrij eenzijdige passage gemakkelijk te geven.

Doch hoeveel korreltjes zout men hier ook af of bij doet, moeilijk kan worden ontkend, dat hier een vraagstuk ligt, waarmee de socialistische beweging, nationaal en internationaal in het reine heeft te komen.

Is het in het algemeen niet zo, dat, ook in de PvdA, de eenstemmigheid ten aanzien van de nationale politieke vragen groter is dan ten aanzien van de inter- nationale, dat ten aanzien van de eerste vaak partijstandpunten worden geformu- leerd over betrekkelijke details, terwijl ten ~anzien van de tweede groep soms fundamentele verschillen bestaan? Ook hier wordt in het licht der geschiedenis veel begrijpelijk. Wij dragen allen de erfenis, dat Nederland tot 1940 geen eigen buitenlandse politiek had. Doch we moeten ons wel realiseren, dat wij ook als partij met de internationale problematiek in het reine hebben te komen, willen we . niet vervallen in een onderschatting van de betekenis <;ler internationale politiek voor ons nationale bestaan in het huidige tijdsgewricht. Want ook Nederland is na de oorlog in een situatie komen te verkeren, waarin de grens tussen nationale en internationale vraagstukken steeds meer vervaagt en het nationale en internationale ineenvloeit als de verschillende aspecten van in wezen dezelfde vraagstukken. De nationale begrenzingen verliezen aan betekenis, omdat de samenhang en de onderlinge afhankelijkheid tussen de staten steeds groter wordt. Niet alleen

(2)

militair, doch ook politiek en economisch wordt voor de Europese landen steeds meer het lot van de een het lot van de ander. Er heeft een integratie van de problematiek plaats in een wereld, die onweerstaanbaar naar grotere eenheid toegroeit. En de wezenlijke vraag, waarvoor we staan, is dan ook deze, of tegenover de feitelijke ontwikkeling de politiek niet ten achter blijft in het zoeken naar oplossingen in geëigende nieuwe structuren, of niet allerlei vraagstukken geen oplos- sing kunnen vinden, omdat ze worden aangepakt op een ander niveau dan waarop

ze werkelijk liggen. _

In "The West at Bay" schreef de Engelse katholieke socialiste Barbara Ward enkele jaren geleden: "Engeland, Frankrijk, de Lage Landen, alle aanvaardden, dat de wereld tussen de twee oorlogen kennelijk een overzetting was van de 19de eeuw, met gouden standaard, vrijhandel, nationale souvereiniteit (door de Volken- bond slechts licht beperkt), met liberale ideeën en een kapitalistische economie. De mogelijkheid, dat de eerste wereldoorlog een grote scheur had getrokken in het oude weefsel, werd nauwelijks in overweging genomen. Zelfs de betekenis van de Russische revolutie werd verdoezeld achter verklaringen over de achterlijkheid en het barbarisme van de Russische maatschappij. Over deze tijd scheen nog het laatste licht van de zon uit de Victoriaanse periode, het licht van een veilige wereld van orde en vooruitgang, het licht van grote zekerheden en grote welvaart. Doch deze illusie kan na de jongste oorlog niet opnieuw ten leven worden gewekt. Voor deze tijd schijnt het, dat alle steunpunten zijn weggevallen. De laatste straal van de oude zon is gedoofd en als wij niet anders kunnen dan kijken naar het verleden, dan ziet het er donker uit."

Ik geloof dat deze woorden maar al te juist zijn. Het kader, dat VÓÓr 1940 in Europa een zekere stabiliteit en welvaart mogelijk maakte, bestaat niet meer. Het machtsevenwicht als grondslag der politieke stabiliteit is weggevallen en heeft een vacuum achtergelaten. Het ijzeren gordijn verdeelt Europa in tweeën, ook econo- misch in twee gedeelten, waaryan beider economieën voor 1940 sterk supplementair waren. Politiek en economisch heeft Europa opgehouden het centrum van de wereld te zijn. De sociale orde wordt van binnenuit bedreigd, omdat men er niet in is geslaagd in Frankrijk voor grote groepen van arbeiders, in Italië voor een verpau- perde agrarische bevolking, in Duitsland voor de milioenen vluchtelingen en ver- plaatste personen, voldoende bestaansmogelijkheden en sociale zekerheid te schep- pen.

Aldus kwam na de oorlog Europa terecht in een proces van geweldige politieke en economische desintegratie, waarin, van buiten af, het Marshall-plan hulp bracht, toen de ondergang dreigde. En deze crisis, waarin Europa kwam te verkeren, viel samen met een periode, waarin de alles,beheersende politieke vraagstukken zich van nationale tot wereldvra~gstukken vergrootten en waarin door de technische ontwikkeling strategie en economie in de oude nationele kaders een onmogelijkheid zijn geworden. Zoals eenmaal in de geschiedenis de uitvinding van het buskruit de stadstaat ten ondergang doemde, zo heeft de nationale staat opgehouden de "vol- maakte gemeenschap" te zijn in een tijd van supersonische vliegtuigen en atoom- energie.

De conclusie uit dit alles dringt zich met onmiskenbare duidelijkheid op. Wil

V

nil

va!

w~

na

m~

inl ecl vol om lei be wa g' de bij he Ol en OE sle na

1

dal tot Bel he~

vo

aali

we bel co ge 1 van

(3)

- - - - - - - - -

Europa het desintegratie-proces te boven komen in het kader van de politieke en economische werkelijkheden, zoals die in de wereld groeiende zijn, wil men in Europa komen tot politieke stabiliteit, tot grotere welvaart en sociale zekerheid voor allen, tot een redding van de democratie, dan zal er in Europa een veel grotere mate van eenheid en samenwerking noodzakelijk zijn dan we vroeger ooit hebben gekend.

Ik geloof niet, dat, het vraagstuk aldus algemeen stellende, er enig verschil van mening kan zijn. Ik heb daar ten minste nooit iets van gemerkt, in de partij niet, in het parlement niet, zelfs in de Internationale niet.

Het eerste probleem doet zich echter voor, als we ons rekenschap gaan geven van de wijze, waarop deze grotere eenheid en samenwerking tot stand moeten worden gebracht. Omdat we dan onontkoombaar stoten op de vraag van inter- nationale en bovennationale oplossingen.

Ik geloof niet, dat we hier te maken hebben met een kwestie van 6f - 6f. De meest overtuigde federalist zal dankbaar zijn voor al hetgeen in deze tijd aan intergouvernementele' samenwerking menselijk maar bereikbaar is. De vraag rijst echter, of de oplossingen op het intergouvernementele vlak duurzame oplossingen in voldoende mate waarborgen. En dan geloof ik, dat voorbeelden als de OEES, en om dichtel' bij huis te blijven, de Benelux, tot een volstrekt ontkennend antwoord

leiden. .

De OEES is een documentatie-dienst geworden, die van tijd tot tijd bijzonder belangwekkende rapporten publiceert. Natuurlijk afgezien van de EBU, die welis- waar in het kader van de OEES tot stand kwam, doch daarna een eigen leven ging leiden. Na de tijd, waarin de dollars van het Marshall-plan als stok achter de deur fungeerden, is de OEES bijna în alle gevallen tot machteloosheid gedoemd bij gebrek aan werkelijke eigen bevoegdheden. Nederland heeft het ervaren met het plan-Stikker, dat, juist omdat het waardevolle elementen bevatte, in dit beperkte OEES-kader onvermijdelijk moest vastlopen. En als we van tijd tot tijd Frankrijk en Engeland liberalisatiemaatregelen ongedaan zien maken, dan zien we, hoe de OEES niet méér is dan een forum van samenwerking bij mooi weer en hoe bij slecht weer de Europese belangen ondergeschikt worden gemaakt aan vermeende nationale belangen.

Wat de Benelux betreft, alle officiële optimisme ten spijt, wezenlijk komen we daarmee niet verder, ook na de jongste Brusselse conferentie niet. Er werd besloten tot een gemeenschappelijke handelspolitiek, maar de organen ontbreken, die op Benelux-niveau deze mooie doelstellingen effectief kunnen aanpakken. België heeft zich een positie geschapen, waarin het zich volkomen vrijheid van handelen voorbehoudt. Natuurlijk is het verheugend, dat de Benelux geleid heeft tot een aanmerkelijke verhoging van het onderlinge handelsverkeer. Doch daarbij mogen we niet vergeten, dat dit behalve aan de constructie van de Benelux in zeer belangrijke mate te danken is aan de gunstige omstandigheden der internationale conjunctuur. Bij een eventuele ineenstorting van de huidige hausse-periode echter geeft ook de Benelux geen enkele zekerheid.

Beide voorbeelden bewijzen, geloof ik, de ontoereikendheid van de oplossingen van louter intergouvernementele samenwerking. Dat geldt in het bijzonder voor

(4)

-

een land als het onze, waarvan de economische positie internationaal uitermate gevoelig blijft. In een periode van neergaande conjunctuur vinden we nergens enige bescherming, ook niet bij de veel te glibberige bepalingen van het GATT.

De zwakte van de intergouvernementele samenwerking is daarom, dat zij ten aanzien van Europa niet tot de kern van de zaak doordringt. We kunnen in Europa niet meer volstaan met oplossingen-ad-hoc, die geen duurzaamheid bieden en komen te vervallen in een tijd, wanneer de behoefte eraan het grootst is, een nieuwe stabiliteit is alleen te verkrijgen, als we begrijpen, dat het gaat om een vraagstuk van structuur, waarbij alleen het scheppen van een veel grotere economische eenheid de mogelijkheid bevat, dat Europa in het rhythme van de wereldeconomische ontwikkeling niet langer ten achter blijft, zowel bij de Verenig- de Staten als bij Rusland. Op het vlak van de intergouvernementele samenwerking

15 dat onbereikbaar, omdat daar de nationale begrenzingen nergens wezenlijk worden doorbroken.

De crisis van Europa's economie is een structuurcrisis, waarvan de beperktheid der nationale kaders een wezenlijk bestanddeel vormt. De technische ontwikkeling en de productiemogelijkheden worden geremd door de beperktheid der nationale begrenzingen. Het is één van de oorzaken, dat we op de wereldmarkt in talrijke gevallen niet meer kunnen concw·reren. Op nationaal-economische grondslag lijkt het betalingsbalans-evenwicht nauwelijks nog duurzaam te waarbo.rgen. En in het enorme vraagstuk van het dollar tekort is tijdelijk en kunstmatig enig solaas gekomen door importrestricties en oH-shore-bestellingen, doch de deskundigen zijn het er wel over eens, dat dit vraagstuk enkel oplosbaar is in het kader van een expansieve economie, die gebaseerd is op een grotere economische eenheid.

Daarom ge~oof ik, dat het in deze tijd een wezenlijk bestanddeel van Neder- lands beleid behoort te zijn om de intergouvernementale samenwerking zoveel mogelijk te helpen uitbreiden, doch tegelijkertijd iedere mogelijkheid tot boven- nationale oplossing te benutten, die een wezenlijke bijdrage kan vormen tot sanering van de politieke, sociale en economische verhoudingen in Europa.

Het streven naar bovennationale oplossingen voor de huidige Europese problematiek is dus niet alleen iets, ontsproten aan het brein van een paar misschien wat onwerkelijke idealisten, het dringt zich op als een innerlijke noodzaak uit de Europese crisis. Het dringt zich bovendien op uit de werkelijkheid van de wereldpolitieke en economische verhoudingen, waarin Europa is opgenomen.

Europa ligt ingeklemd tussen de twee grootmachten van deze tijd, Rusland en de Verenigde Staten. De scheidslijn tussen beide is een scheidslijn door Europa.

Wat Rusland betreft, zelfs de meest verstokte optimisten kunnen na de Berlijnse conferentie niet meer geloven, dat met het optreden van Malenkow de buitenlandse politiek van de Sowjet-Unie wezenlijk is veranderd. Zij is niet bereid iets van haar machtspositie in Europa prijs te geven, waardoor de verdeeldheid van Duitsland en de onvrijheid van Oostenrijk blijven voortbestaan. Zij geeft de voorkeur aan een verdeeld en zwak boven een verenigd en sterk Europa. Daarom acht zij niet alleen de EDG, doch iedere vorm van Europese integratie overbodig, zoals zij in 1948 het Marshall-plan "overbodig" noemde. Haar buitenlandse politiek blijft dus onver- anderd dezelfde doeleinden najagen, wordt alleen nog iets misleidender en daarom

b v n h

v

I~

I< d h

re dl ui hl zi PI is(

sp D pa va de eeJ D gol ke W Ri kal zij!

Ian op pro eCQ wil

(5)

g

:r e r- 1

se ar k de

de se lse aar en en 'en 148 er- om

gevaarlijker door een iets grotere uiterlijke soepelheid, door het doen van schijn- bare concessies op het gebied van handel, cultuur en sport. En laten we vooral niet vergeten, als de nieuwe Russische politiek van verhoging van de welvaart voor de massa van het volk inderdaad tot successen leidt, wat voor invloed dat dan moet hebben op die landen, ook in Europa, waar het sociale vraagstuk een onopgelost vraagstuk blijft.

Aan de andere kant ontmoeten we de Verenigde Staten. De vrije Europese landen maken deel uit van de Westerse wereld, waarin door de historische ontwik- keling het leiderschap onbetwistbaar is toegevallen aan de Verenigde Staten, die in de huidige situatie in eerste instantie de verantwoordelijkheid dragen voor de vrij- heid en de vrede. Bovendien kan Europa, én op het gebied der defensie én op economisch gebied, de samenwerking met de Verenigde Staten niet missen. Dit maal<t, dat we met de opvattingen en de richting van de buitenlandse politiek van de Verenigde Staten alleen reeds uit overwegingen van eigenbelang rekening hebben te houden. En herhaaldelijk nu krijgt men de indruk, dat dit in onvoldoen- de mate geschiedt. Toen Dulles in Parijs het woord liet vallen van de "agonizing reappraisal", was dit niet de uitlating van een ietwat geïrriteerd politicus, doch het drukte volkomen adaequaat de huidige buitenlandse politiek der Verenigde Staten uit. De Verenigde Staten erkennen de betekenis van Europa in het geheel van de huidige wereldpolitieke verhoudingen. Tot samenwerking zijn zij bereid. Doch zij zijn kennelijk teleurgesteld over de trage voortgang van het Europese integratie- proces en onder deze teleurstelling is tegen de stroom van conservatisme en neo- isolationisme juist door de goedwillenden de integratie in het algemeen, de aan- vaarding van de EDG in het bijzonder, tot een toetssteen gemaakt. Het is daarom misschien wat scherp, doch in de kern niet onjuist te zeggen, dat wie op het ogen- blik met de Europese samenwerking speelt, met de Atlantische samenwerking speelt. En dit is geen pleidooi om het in alles met de Verenigde Staten eens te zijn.

Doch het verontrustende is, dat in Europa nog dikwijls standpunten worden be- paald, alsof Europa in de wereld nog steeds de dienst uitmaakt, waarbij het bestaan van een aantal politieke realiteiten eenvoudig niet ingecalculeerd worden.

Zo geloof ik, dat, om hoe verschillende redenen ook, én vanuit Rusland én vanuit de Verenigde Staten, Europa gedrongen wordt in de richting van meer werkelijke eenheid. Doch ook, als we naar de rest van de wereld kijken, is het niet anders.

De nood in de minder ontwikkelde gebieden der wereld aan voedsel, productie- goederen, kapitaal en intellect is uitgegroeid tot een van de grote wereldvraagstuk- ken van deze tijd. In de wereldomvattende strijd tegen het communisme kan het Westen zich eenvoudig niet de luxe permitteren aan dit vraagstuk voorbij te gaan.

Hier is een politiek mogelijk, die verder gaat dan "containment". Europa als geheel kan hier een bijdrage leveren, waartoe de Europese landen afzonderlijk niet in staat zijn. In 1952 heeft de OEES in haar rapport "The Way Abead" dé Europese landen gewezen op de noodzaak tot dit doel gezamenlijk een veeljarig program op te stellen. En dit is, op de lange baan gezien, allerminst een "give away"- program. Want er bestaat een vrij nauwe samenhang tussen de mogelijkheden van economische opgang in Europa en de economische ontwikkeling der minder ont- wikkelde gebieden. Het is de verdienste van het Plan-Straatsburg dit feit te hebben

(6)

onderkend, al was de uitwerking ervan nog volstrekt onvoldoende. In het Neder- landse bedrijfsleven was wijlen dr. PIesman een van de weinigen, die voor deze problematiek oog had. En op het gebied van de vakbeweging heeft althans het NVV getoond te begrijpen, welke betekenis dit vraagstuk heeft, ook voor de duur- zame oplossing van het sociale vraagstuk.

Interne en externe factoren pleiten aldus voor een grotere en werkelijke Europese eenheid. In welk streven de bovennationale oplossingen een essentieel element vormen, omdat alleen die d6órdringen tot de kern van het vraagstuk en door het scheppen van nieuwe structuren duurzame grondslagen leggen voor de toe- komst. Daarbij behoeft men allerminst blind te blijven voor de risico's en de moei- lijkheden, die ook het nieuwe ongetwijfeld zal meebrengen. Doch de ervaringen, tot nu toe met de KSG opgedaan, bewijzen overduidelijk, dat de bovennationale oplos- singen mögelijkheden bevatten, die bij loutere intergouvernementale samenwerking zijn uitgesloten.

Op grond van al deze feiten en gegevens laat zich, geloof ik, voor Nederland een buitenlands beleid uitstippelen, dat volkomen zakelijk is gericht en verantwoord en boven de sentimenten uitstijgt. Want het is natuurlijk wel zo, dat de Italianen katholiek en vaak onberekenbaar zijn, de Scandinaviërs blauwogig en protestant, maar laten we op dat vlak de discussie niet hebben, willen we onze klassieke realiteitszin niet volledig discrediteren.

Ik meen in dit verband de volgende punten te mogen stellen.

In de eerste plaats is het bepaald niet zo, dat in de internationale politiek een klein land geen andere taak zou kunnen hebben dan wachten op de initiatieven van anderen. Met een zelfstandig oordeel en een eigen visie kan een klein land, natuur- lijk niet op alle, doch wel op vele punten, een invloed uitoefenen, die ver boven de positie van een klein land uitgaat. Van buitenlandse zijde is wel eens gezegd, dat de vormgeving van het ·Schuman-plan geboren is uit het tweegesprek Monnet- Spierenburg. De kern van juistheid, die deze uitlating bevat, illustreert wat ik hier bedoel.

Doch wel is het zo, dat hierbij de gezindheid een beslissende rol speelt. Na de besprekingen over het Schuman-plan, waar het uitstekend is gegaan, zijn we in Nederland terechtgekomen in een situatie, waarbij er in gezindheid een bijna algehele discrepantie bestaat tussen de politieke krachten, althans in de Kamer, die ons buitenlands beleid in een bepaalde richting willen zien geleid en het ambtelijke apparaat dat dit uit moet voeren. Het parlement is in grote meerderheid in beginsel pro-integratie, het ambtelijke apparaat, ook op onze ambassades en de talloze con- ferenties over integratievraagstukken, is voor een belangrijk deel anti-integratie. Het is niet een uitsluitend Nederlands vraagstuk, enkele jaren geleden bestond tussen Schuman en de Quai d' Orsay dezelfde tegenstelling. En nu kan men natuurlijk eindeloos filosoferen over de positie van de ambtenaar, die "slechts" instructies uitvoert, het is eenvoudig niet te ontkennen, dat de regering aan de man ter plaatse een kleinere of grotere speelruimte laat en moet laten en dat dan uiteraard de persoonlijke gezindheid een rol speelt. Zelfs ambtenaren blijven mensen. Ik erken gaarne, dat dit een moeilijk vraagstuk vormt. Maar het heeft geen .zin het hier onvermeld te laten, omdat het op het ogenblik een van de wezenlijke punten

s a v

o o

g b ir

z. h d

(7)

t

et en jk es er d Ik et en

vormt. Ook omdat het oordeel, dat het buitenland zich vormt over Nederlands instelling ten aanzien van de Europese integratie, in belangrijke mate wordt bepaald door de personen, die wij naar de desbetreffende conferenties sturen.

Er is du,s in de gegeven situatie wel degelijk ruimte voor een eigen beleid en. initiatief van Nederlandse kant. Nederland verkeert daartoe zelfs in een bevoor- rechte situatie. We worden niet gehinderd door interne politieke moeilijkheden, die in landen als Frankrijk en Italië een duidelijk en doelbewust politiek beleid soms onmogelijk schijnen te maken. We hebben geen Saarkwestie en geen kwestie Triëst.

We hebben geen koloniaal vraagstuk meer, dat in Parijs de tegenstellingen schept tussen integratie in het kader van de Franse Unie of in het kader van Europa.

We hebben geen communistische machtspositie, waardoor het vraagstuk van de derde weg telkens weer opduikt. We hebben een sociale en economische stabiliteit als op h~t ogenblik nauwelijks een ander Europees land. Dat alles is een voorrecht, maar, gezien van Europa uit, ook een verplichting. Ook voor een volk geldt, dat het onder de maat blijft, als het een taak niet vervult, waartoe een gegeven histori- sche situatie het als het ware voorbestemt.

Vele jaren lang is de zwakte van het Westen tegenover Rusland mede bepaald door het feit, dat het communisme, ook in zijn buitenlandse politiek, gedragen werd door een politieke conceptie, waartegenover het Westen vaak niet meer wist te stellen dan een kleurloos en fantasieloos beleid, dat van dag tot dag deed, wat de hand te doen vond. Gelukkig zijn we in Europ; bezig daar overheen te komen, namen als Schuman, Adenauer, Spaak zijn er een voorbeeld van.

Adenauer is daarbij de eerste geweest, die in zijn beleid tot uitdrukking bracht, dat het lot van Duitsland en het lot van de Europese eenwording onverbrekelijk samenhingen en hij heeft er de verkiezingen mee gewonnen. Het is misschien een aanwijzing, dat er vraagstukken zijn van internationale politiek, die, ook bij de verkiezingen, toch sterker spreken tot de verbeelding van de huidige generatie dan we ons wel eens realiseren.

Het zou onjuist en daarom onrechtvaardig zijn te stellen, dat Nederland in dit opzicht niets heeft gedaan. In wat ik tot nog toe heb gezegd, ligt de vraag besloten, of we voldoende hebben gedaan. Rest nog de vraag, of wat we deden, we op de juiste wijze deden.

Ik zou hierover iets willen zeggen naar aanleiding van hetgeen door anderen het incident-Nederhorst is genoemd.

Van Nederlandse zijde is bij voortduring en met grote nadruk de samenhang gesteld van de economische en de politieke integratie. Ik geloof, dat we dit moeten blijven stellen. De welvaart en de bestaanszekerheid voor de brede massa van het volk staan in Europa op het spel en geen socialist kan deze doelstelling van de integratie verloochenen.

Maar ook als men dit alles aanvaardt, dan rijst de vraag, of de vorm, waarin van Nederlandse zijde de gedachte der economische integratie is belichaamd, de alleen- zaligmakende is en daarna blijft er de vraag liggen: hoe wordt een doel, waar men het over eens is, het beste naderbij gebracht?

In het Nederlandse voorstel is het accent heel sterk gevallen op het aspect van de douane-unie. Het is niet onbelangrijk, doch ook andere accenten waren mogelijk.

(8)

Het is niet toevallig, dat men juist aan liberale zijde gemakkelijk tot enthousiasme neigt, . als het om douane-unies gaat en van die zijde heeft men de planeconomische elementen, die het plan-Beyen óók bevat, ijverig naar de achtergrond helpen dringen. In het interstatelijke verkeer op economisch gebied verkeren we nog steeds in het tijdperk van het kapitalisme. De politiek van de Labourparty kwam practisch neer op een houding: socialisme naar binnen, kapitalisme naar buiten. Ik geloof, dat we als socialisten de taak hebben, ook hier de accenten geleidelijk aan te ver- plaatsen. Temeer omdat in het kader van een liberale economie geen integratie mogelijk is zonder de economisch zwakkeren er het slachtoffer van te laten worden.

Er is onlangs van katholieke Franse zijde een boek verschenen, Marxisme et Humanisme, waarin de schrijver Pierre Bigo, over de economische ontwikkeling schrijft: "Een productie- en verdelingsplan zal zich aan de toekomstige maat- schappij opdringen. In zijn grote lijnen tekent het zich reeds duidelijk af. Vóór alles omvat het een politiek van het crediet, van de investeringen, van de belas- ting en de lening. Eveneens voorziet dit plan een politiek van openbare uitgaven, die niet alleen het jaarlijks evenwicht van het budget als doel heeft, maar ook het economisch evenwicht van het land beoogt. Een politiek van de productie en van de prijzen, van de uitvoer en van de invoer, ten slotte een politiek van de inkomsten, gebaseerd op de reglementering van de lonen, van de salarissen en de hmdbouw- prijzen. Een zeer dringende behoefte aan volledige werkverschaffing, aan constante

munt en aan sociale rechtvaardigheid hebben de economie definitief in die richting gedreven." Als hier een paar algemene lijnen worden getrokken van de wordende economie, dan is het duidelijk, hoezeer ook de economische integratie kan zijn gebaat met toenadering op een zeer breed veld van economische politiek. Daarom verzwakken we, geloof ik, ons standpunt van de economische integratie zelf, als we ons al te zeer daarbij op één punt vastleggen. .

Daarnaast is er de vraag, hoe brengen we de economische integratie dichterbij.

In het gehele integratieproces is 't van het begin af zo geweest, dat aan Franse zijde het accent primair lag op het politieke aspect van het vraagstuk, aan Nederlandse zijde op het economisch aspect. Dat was reeds zo bij het Schuman-plan. Daarin speelt ook een kwestie van mentaliteit mee. Beide houdingen hebben een neiging tot eenzijdigheid en ik geloof, dat we ook hier duidelijk moeten stellen, niet 6f-6f, maar én-én.

In de gegeven situatie echter geloof ik, dat het plan-Beyen, zoals het werd ge- steld, eenvoudig niet haalbaar is, én vanwege de vorm, waarin daar de gedachte der economische integratie is belichaamd, én omdat het klimaat voor zulke diep ingrijpende maatregelen in Europa nog niet rijp schijnt. Dit laatste doet natuurlijk aan de principiële juistheid van het Nederlandse standpunt niets af, maar men kan nu eenmaal politieke vraagstukken niet alleen oplossen met de vraag van gelijk of ongelijk. In het algemeen heb ik wel eens de indruk, dat ons beleid ten aanzien van de integratie niet soepel genoeg is. Men kan op zich zelf juiste standpunten innemen, doch als die in een gegeven situatie te ver grijpen en toch met enige hardnekkigheid worden verdedigd, dan wekt een dergelijke principiële houding in het buitenland gemakkelijk de averechtse indruk van willen traineren. Daarom geloof ik, dat onze enige houding ten aanzien van de economische, ja van de gehele

2

I

I

d

V Si

a e a o

t

n v o

el

(9)

11

e

integratie kan zijn: vasthouden aan de doelstelling, de vraagstukken open en zonder hobbies tegemoet te treden naar welke kant ook, binnenhalen wat mogelijk is en voor het overige bijdragen tot een dergelijke structuur, dat de mogelijkheden voor de toekomst open blijven. En daarbij mogen we ook bedenken, dat de beste waar- borg, dat de economische integratie er komt, niet is haar als voorwaarde aan de overige partners te ontfutselen, doch stap voor stap, die dingen te helpen slagen, die met een soort innerlijke logica de economische integratie dichterbij brengen.

Naarmate de KSG een succes wordt, zal zij dringen in de richting van verdere economische integratie. Als de EDG in werking treedt, zal ook die onvermijdelijk een stuk economische integratie meebrengen. Ook hier is de taal der feiten belang- rijker dan de paragrafen van een tractaat. Het zou wel eens kunnen zijn, dat het een van de paradoxen is in de huidige situatie, dat de economische integratie meer naderbij komt langs de politieke weg van de EPG, mits men die werkelijke boven- nationale bevoegdheden durft te geven, dan langs de economische weg van het plan-Beyen.

Daarbij komt nog iets. Toen Adenauer in September de verkiezingen had ge- wonnen, toonde hij zich conciliant ten aanzien van de Saarkwestie, ten einde daar- door in Frankrijk de aanvaarding van de EDG te helpen vergemakkelijken. Hier zien we aan een concreet voorbeeld de vervaging van binnenlandse en buitenlandse politiek. Omdat Adenauer gekozen heeft voor de integratie, waren de binnenlandse moeilijkheden in Frankrijk moeilijkheden geworden, waarmee hij in de bepaling van het Duitse beleid rekening hield. Ik weet het niet, maar ik heb wel eens de indruk, dat er plaats is voor de vraag, of in het Nederlandse beleid ten aanzien van de integratie reeds een dergelijke instelling tot uitdrukking komt.

In de komende maanden zal de EDG, en in onverbrekelijke samenhang daarmee de EPG, weer in het centrum der politieke activiteit komen. Er moet mee gerekend worden, dat de afloop van de Berlijnse conferentie de Europese integratie in een stroomversnelling brengt. We kunnen natuurlijk de integratie van de zes blijven afwijzen, omdat we vóór de integratie van de vijftien zijn, ten aanzien van de economische integratie kunnen we de houding aannemen van alles of niets. Maar als men tegenstander is van de reële dingen, die aan de orde en haalbaar zijn, omdat men voorstander is van veel mooiere dingen op papier, dan is men in feite tegen de integratie. Tot een dergelijke politiek is Nederland niet geroepen en is met name de PvdA niet geroepen. De PvdA heeft de bewering gelogenstraft dat het nationalisme in Europa in de socialistische partijen zijn laatste bolwerk heeft ge- vonden. En ik geloof, dat we de opdracht hebben het gezamenlijk eens te worden over een positief en duidelijk beleid, dat spreekt tot de verbeelding van de mensen en waarvan ik de overtuiging heb, dat het ons land en onze partij sterker zal maken.

,

(10)

J.DEKADT

BALANS VAN BERLIJN

V rede met ere?

D

e verleiding is groot om aan het begin van beschouwingen over deze Ber- lijnse conferentie, te herinneren aan het "Congres van Berlijn", die Berlijnse conferentie die driekwart eeuw geleden, in 1878, plaats vond.

Wat is de wereld veranderd. sedert die dagen, toen de wereldpolitiek zich nog afspeelde tussen de Europese mogendheden, toen de "Oosterse kwestie" Turkije tot centrum had, en de Balkan en de Dardanellen als het gebied waarover beslist moest worden. Dat de Verenigde Staten van Amerika een rol zouden spelen op een conferentie die belegd was om gevaarlijke spanningen in de toenmalige wereld- politiek te verminderen, zou men toen bijna even dwaas gevonden hebben als de gedachte dat China er aan te pas zou komen.

De Europese grote mogendheden waren tegelijkertijd de grote wereldmachten, en zij moesten, onder voorzitterschap van Bismarck, de "eerlijke makelaar" zoals hij zichzelf noemde, en de leider van wat toen de sterkste militaire landmacht ter wereld was, tot zaken zien te komen.

Maar zo Duitsland al de sterkste landmacht was, de sterkste macht ter wereld was Engeland met zijn vloot als wapen in wat toen "de derde dimensie" genoemd had kunnen worden, en met zijn op economisch gebied overheersende positie.

En de zaak waar het om ging was een conflict met Rusland, dat als overwinnaar te voorschijn was gekomen uit een oorlog met Turkije, en dat zich op de Balkan en aan de Dardanellen een overheersende positie wilde verzekeren, een positie die niet alleen door Engeland als een gevaar werd beschouwd, maar ook door de nu verdwenen grote mogendheid Oostenrijk-Hongarije, en uiteindelijk ook door Duits- land. En het was dan ook de Engelse politiek die domineerde op die Berlijnse conferentie, waaruit Disraeli, de Churchill van die periode, zijn "vrede met ere"

. naar huis wist te brengen, door Gortsjakof, de vertegenwoordiger van het Tsaris- tische Rusland, aan het verstand te brengen dat, in laatste instantie, de macht van Engeland zou worden ingezet. Rusland, op dat moment zonder bondgenoot in de wereld - want ook Frankrijk, voor het eerst na zijn nederlaag in 1871 weer in de kring der grote mogendheden opgenomen, wat de Franse ijdelheid geweldig streelde, zelfs al was Bismarck de promotor van dit "aantrekken" van Frankrijk geweest, had geen lust zich aan de Russische kant te scharen tegen Engeland - moest genoegen nemen met een regeling, die, verre van ideaal, toch de vrede in de Balkan-wereld en in Europa, meer dan dertig jaar verzekerde.

(11)

Van de aanwezigen op de Berlijnse conferentie van nu, zal misschien Eden;"

(vergezeld van een Lord Salisbury, zoals ook Disraeli een Salisbury naast zich had) als de meest traditionele van de vier ministers van Buitenlandse Zaken, misschien nog wel eens aan 1878 hebben gedacht, om zich dan met weemoed te herinneren hoe heel anders de positie van Engeland in de wereld van toen was.

De wereldmacht van '78, is nu niet meer dan een bondgenoot in een stelsel van machten, dat zonder Amerika reeds lang tot de vazalstaten van Rusland zou behoren.

En als Eden de dingen zonder versiersel durfde zien - maar wie kan dat van een traditionalist verwachten - dan zou hij moeten erkennen dat het Britse kunnen en het inzicht in politieke zaken (waarop de Engelsen zó trots zijn, dat ze menen dat de geestelijke leiding van het Westers bondgenootschap eigenlijk bij de Britten behoorde te berusten en niet bij die grove Amerikanen) in werkelijkheid tot die Victoriaanse periode behoren, waarin de Britten naar welgevallen konden blunderen, omdat ze altijd konden terugvallen op een overrijke economie en op een oversterke vloot.

Nu is Engeland een waanwijs, lastig en saboterend bondgenoot, hinderlijk zowel voor Europa als voor Amerika, de wereld ziend door de toneelbril van een gemene- best dat iets meer dan een reisvereniging en iets minder dan een debatingclub is, maar zeer zeker geen politieke macht. De Britse politiek van het Victoriaanse tijdperk kende geen betrouwbaar bondgenoot en ook geen trouw tegenover bondgenoten, ze vond altijd op het nodige moment wel een geschikt bondgenoot.

Engeland kon zich de weelde van het "verdeel' en heers" veroorloven - zijn macht' berustte op de handhaving van de verdeeldheid in de wereld. En de wereld van tussen 1918 en 1939 - inzonderheid Europa - heeft ervaren hoe groot de politieke capaciteiten van het moderne Engeland zijn.

Wie zich mocht afvragen wat deze opmerkingen-vooraf over Engeland te maken hebben met de Berlijnse conferentie van 1954, die vergeet dat dit hele Berlijnse gedoe tot stand moest komen door het voortdurend gedrein van Amerika's bond- genoten, Engeland en Frankrijk, die meenden dat het tijdstip voor onderhandelen met Rusland aanwezig was. En 'het zijn vooral de Engelsen, die, gebruik makend van Churchills prestige in de USA, zowel Eisenhower als het State Department tot deze ongemotiveerde en daardoor schadelijke conferentie bewogen hebben,

Want de eerste vraag dient niet te zijn of de Westelijken het er in Berlijn met niet al te veel kleerscheuren hebben afgebracht - daar kom ik straks op terug - maar of er enige reden bestond om ond~r de tegenwoordige omstandigheden met de Russen te gaan praten? Er is een permanente praatgelegenheid - de Verenigde Naties - er zijn beroepsmatige praatgelegenheden, - de diplomatieke vertegen- woordigingen - waarom zou men dan een spectaculaire praatgelegenheid organi- seren, tenzij een veranderde situatie enig heil daarin kon laten vermoeden?

Het is bekend dat Churchill meende dat de dood van Stalin deze veranderde situatie geschapen had. Hij heeft het plan van een conferentie op het allerhoogste niveau, waaraan Malenkow, Eisenhower en hijzelf zouden deelnemen, naar voren gebracht. Men moet 'aannemen dat hij daarbij niet uitsluitend uitging van behoeften der Engelse binnenlandse' politiek. Zou hij dat wel gedaan hebben, dan zou men

(12)

met smart moeten constateren dat hij op het peil van Baldwin en Neville Chamber- lain was teruggezonken, wat wel een droef einde zou zijn voor een man wiens historische roem het is, Engeland en de wereld uit het bederf te hebben gered waarin deze bekrompen Britten het hadden gestort.

Dat in de overwegingen van Churchill de Engelse binnenlandse politiek een rol heeft gespeeld staat echter vast. Bij de verkiezingen die Churchill aan de macht brachten, heeft Labour, door hem als "oorlogshitser" te bestempelen, Churchill bijna verslagen. Werkend voor een volgende verkiezing, die de conservatieven, naar hij hoopt, een stevige meerderheid zullen geven, heeft Churchill ZICh als de man die voo,r alle vredespogingen te vinden is, en die met Mao Tse Tung, Malenkow en Eisenhower samen, kans ziet tot een voor allen bevredigende regeling van lange duur te komen, aan de Britse kiezers voorgesteld.

Nu kan men, ter verontschuldiging van Churchill, er op wijzen dat er gedurende een korte periode mogelijkheden aanwezig schenen te zijn voor een overleg met Rusland, waaruit een werkelijke vrede voort zou kunnen komen. Na de dood van Stalin scheen een herziening van de Russische politiek een onderwerp van discussie in de binnenste kring der Moskouse heersers.

. Maar aan die discussie is, op ouderwets Russische wijze, een eind gemaakt dool' de likwidatie van Beria, die blijkbaar met de buitenwereld tot overeenstemming wilde komen en die, als prijs voor die overeenstemming, de voor Rusland onbe-

trouwbare satellietsfeer, ten dele wilde opgeven en ten dele wilde afschrijven, door die satellieten aan zichzelf over te laten. Hoe Beria tot dergelijke opvattingen kwam, ligt voor de hand. Hij was zich blijkbaar bewust van de interne zwakten van het oude Russische Rijk, en hij wilde beproeven door diep ingrijpende hervor- mingen, dit gebied gezond te maken. Van het hongerende Rusland (want dat het dit is, blijkt uit de nieuwe agrarische koers die Malenkow en Kroestsjew na Beria's likwidatie aan de orde stelden) een welvaarts-staat te maken, en in die welvaarts- staat de nationaliteiten en de burgers wat meer rechtszekerheid en wat meer zelf- beschikking te geven, en daardoor de innerlijke kracht van Rusland te vergroten, dat was blijkbaar het plan-Beria. En bij dit plan behoorde een betere verhouding met de Westelijke wereld die o.m. een vermindering der bewapeningskosten mogelijk

zou maken.

Aan dit plan zaten echter voor de heersende groepen grote gevaren, die zich toonden toen het zwakker worden van de greep in Oost-Duitsland tot de volks- beweging van 17 Juni leidde. De gevaarlijke politiek van Beria werd losgelaten, Beria zelf gelikwideerd, en daarmee was iedere ernstige vredespolitiek van de Sovjet-Unie voorlopig opgeborgen.

Wil dit nu zeggen dat de tegenwoordige leiders van Rusland op oorlog aan- sturen? Er zijn geen tekenen die hierop wijzen. Men mag aannemen dat zowel Malenkow als het leger zeer goed weten, dat het tegenwoordige Rusland niet in staat is een aanvalsoorlog te voeren en dat het zelfs in een verdedigingsoorlog geen betere figuur zou slaan dan aanvankelijk tegen Hitjer.

Wat Malenkow c.s. willen, is een voortdurend aan de orde stellen van de vrede,

(

'i

C ... s 1: s g e e e d v

(13)

een voortdurend speculeren op alle vormen van slapheid en gemakzucht en angst in het Westen, een voortdurend aangrijpen van alle meningsverschillen tussen staten en partijen in het Westen, zonder ook maar tot één daad te komen die de vrede iets naderbij brengt en zonder dus ook maar de kleinste reële concessie te doen.

Het "gesprek over de vrede" is niets anders dan het aan de praat houden van het Westen, totdat Rusland, na zijn economische zwakte overwonnen te hebben, en het satellieten-blok binnen de Russische sfeer geconsolideerd te hebben, zich sterk genoeg acht voor een aanvallende tactiek. Het "gesprek over de vrede" zal, als het met genoeg talent gevoerd wordt, niet alleen het tot stand komen van de EDG vertragen of verhinderen, het zal ook de hele Atlantische verdediging onder- graven, zo hopen de Russen. Want ondanks alle orakeltaal van de "deskundigen"

die beweren dat men in Moskou alleen geïnteresseerd is in Azië en niet in Europa en het Westen, weten de Russen heel goed - de Marxistische traditie kan tot. geen ander inzicht leiden - dat alleen het Westen, Amerika-Europa, werkelijke macht en kracht vertegenwoordigt, en dat Azië, ofschoon voor de Russen gemakkelijk te hanteren en te veroveren, relatief gesproken, als machtscentrum onbelangrijk is.

Met hun successen in Azië moeten de Russen zich, relatief, voelen als, om Musso- lini's uitdrukking te gebruiken, "verzamelaars van woestijnen." Vandaar dat het verzwakken van de Atlantische verdediging of het vertragen en belemmeren van de EDG, voor de Russen een groter succes is dan zelfs de verovering van Indo- China.

Als we tegen deze achtergrond de Berlijnse conferentie bekijken, dan is er in ieder geval een aanzienlijk Russisch succes: op deze conferentie volgt wéér een conferentie; die van Genève.

Het "gesprek over de vrede" wordt voortgezet, de onzekerheid blijft bestaan, de mondjes van de illusionisten happen al weer naar het aas.

Toch zou het onjuist zijn de hele conferentie als een Russsisch succes te ken-, merken. Zoals ik reeds in een vorige beschouwing opmerkte: de Russen moesten deze vier-mogendheden-conferentie aanvaarden, ofschoon ze van plan waren een conferentie te beleggen met China als volwaardige partner. Onder de druk der wereld-opinie (want wie met vrede speelt, moet nu eenmaal rekening houden met de pacifisten, van India tot en met de Heinemanns e.d.) ma est de bijeenkomst der vier worden ondergaan. Dat de pogingen van de Russen om op alle details van stad en gebouwen agenda hun zin te krijgen, in die kringen een goede indruk hebben gemaakt, al staat het vast dat men in die kring altijd wel bereid is de schuld te geven aan de Amerikanen, mag toch in twijfel worden getrokken. Het gekibbel over de agenda heeft niet 'kunnen beletten dat tenslotte toch Duitsland en Oostenrijk aan de orde kwamen.

In de Duitse kwestie was geen andere oplossing mogelijk dan die van een her- enigd Duitsland, dat, op normaal menselijke wijze, een volksvertegenwoordiging en een regering zou kiezen, en dat zich dan in de wereldpolitiek zou richten naar de wil van zijn bevolking, waarbij de gewapende macht in Europees of Atlantisch verband zou worden ingeschakeld. Dat daarbij de verplichtingen die de enige echte

(14)

regering in het verdeelde D~itsland, de Westduitse dus, op zich heeft genomen, gehonoreerd zullen worden, spreekt vanzelf. In Oost-Duitsland is geen regering;

er is slechts een machtsapparaat, door de Russische bezettingstroepen in stand gehouden en gehaat en veracht door minstens 90 pct. der bevolking. Alle pogingen van Molotow om dit apparaat in de toekomstige regering bij voorbaat in een zo- danige positie neer te zetten dat de Oostduitse methoden voor heel Duitsland zouden gelden, moesten, na de 17 de Juni, alleen nog maar belachelijk aandoen.

Men had van Westerse kant er wellicht meer de nadruk op moeten leggen, dat men bereid was de Pieck-Ulbricht-Grotewohl-gemeente lijfsbehoud te waarborgen en ze eventueel een vrijgeleide naar Rusland te verstrekken, na de aftocht der Russische bezettingstroepen. Want dit is de realiteit van een vrij Duitsland, waarin het zeer moeilijk zal zijn de Oostduitse communisten te beschermen tegen de volks- woede. Maar hoe dan ook, de panische angst van Molotow en zijn . Duitse hand- langers voor een volksuitspraak was overduidelijk zichtbaar op deze conferentie.

Nog zwakker was de positie der Russen in de Oostenrijkse kwestie. Hier moest Molotów zelfs ertoe overgaan nieuwe eisen te stellen, omdat het vredesverdrag geen interpretatie toeliet die het herstel van de Oostenrijkse onafhankelijkheid thans nog kon tegenhouden. Maar zelfs ten a.anzien van Oostenrijk waren de Russen niet bereid tot enige daad waaruit wil tot toenadering kon blijken. De Russische legers moeten zo ver mogelijk naar het Westen opgesteld blijven. Iedere verande-

ring in die situatie zou in de hele satellietenwereld van Oost-Europa blijkbaar een gevaar voor aardverschuivingen opleveren.

Zo zou men dus van een succes der conferentie kunnen spreken, in die zin, dat het wel duidelijk is geworden dat de Russen niet bereid zijn het Duitse volk of het Oostenrijkse volk los te laten, en dat zij alleen regelingen willen die moeten uit- lopen op het binnenhalen van die volken in de satellietensfeer. Maar stond dit niet van te voren vast? Waar waren, na de korte Beria-periode, de tekenen die er op wezen dat Rusland een nieuwe verhouding tot het Westen zocht?

Toen de Russen bereid waren met Hitler te gaan praten, toen maakten ze dat duidelijk door Litwinow op te bergen en Molotow minister van Buitenlandse Zaken te maken. Als de Russen werkelijk iets nieuws willen ten aanzien van het Westen, dan zullen ze dat tonen door Molotow uit de circulatie te nemen, en een man d!e althans geen uitgesproken slechte reputatie heeft, naar voren te schuiven. In de redenering van IChurchill: na Stalins dood is er iets ver~nderd - past ook de con- clusie, dat Stalins erfgenamen, voor zover het de buitenlandse politiek betreft, nog met het oude anti-Westerse team werken.

Geslaagd zou de Berlijnse conferentie - die dus in feite niets heeft opgeleverd - althans in propagandistische zin zijn, indien daardoor in het Westen de opvatting sterker was geworden: met de Russen valt voorlopig niet te praten, we moeten dus in de eerste plaats aan de versterking van onze defensie denken. Maar is dit resul- taat zichtbaar?

Men kan zeker niet zeggen, dat de Duitse socialisten, die toch het nauwst bij de mislukking van een regeling voor Duitsland betrokken zijn, tot een andere

li

tB g S· st zi

:J

b1 vi ec

V2

dt

VB

dE gE va L! (ol Ol ku slt en kv de zij be of sIc Rl: sit! Cl he· Ka he, Po

(15)

houding zijn gekomen. Zij blijven zich verzetten tegen de enige methode die resul- taten kan opleveren, nl. aansluiting bij het Westen en samen met het Westen, gewapend voor de verdediging, druk uitoefenen op Rusland. Het verzet van de SPD tegen de EDr. blijft nezelfde demagogi~che inslag bp-houden van bet voorop- stellen der hereniging .. Die kan alleen maar tot stand komen, als de Russen murw zijn gemaakt. En hoe kunnen de Russen anders murw gemaakt worden, dan door de gestadige groei van de buiten-Russische macht, ook de militaire macht? Een gewapend Duitsland, in een Westers bondgenootschap, is één van de middelen om de Russen murw te maken, zonder oorlog. Want een Westerse politiek, ik kom er nog op terug, heeft de oorlog niet nodig, hoe zeer ze ook de bewapening nodig heeft.

Alleen in die zin, dat deze socialistische houding de positie van Adenauers buitenlandse politiek versterkt, is de conferentie voor Duitsland ten slotte toch een vooruitgang. Het is niet aangenaam dit als socialist te moeten constateren. Het is echter nodig.

Voor Engeland liggen de zaken al niet veel anders. Daar hebben de aanhangers van de regering in ieder geval voor Europa en het Westen de juiste conclusies uit de mislukking van Berlijn getrokken. De toenadering tot de EDG, die uit de rede van Eden blijkt, bewijst dat men, voor zover het de Europese zaken betreft, aan deze les genoeg heeft gehad. Maar dat men die les nodig had, dat men zolang gezeurd heeft tot de Amerikanen naar Berlijn gingen, dat blijft, zoals ik in de aan- vang reeds zei, een bewijs van politieke hardleersheid.

In de Labour Party liggen de dingen niet zo slecht als in de SPD. De leiding van Labour heeft de conclusie getrokken dat de Duitse herbewapening, binnen EDG (of andere, contrÖle uitoefenende, organisaties) thans nodig is. Maar ze heeft die opvatting slechts met héél veel moeite door een schrale meerderheid van de fractie kunnen doen aanvaarden. Labour, dat ook ten aanzien van Hitier en Mussolini, slechts laat en traag van de Lansbury-politiek, dat mèngsel van sociaal-radicalisme en wereldpolitieke geheelonthouding, tot het weerbare anti-fascisme van Bevin kwam, voert dit zelfde trieste spel nu op onder leiding van Bevan en van allen die door flink te doen tegen het Duitse militarisme, verbergen dat ze allesbehalve flink zijn tegen het Hitlerisme onzer dagen, de Russische machtspolitiek.

Ook hier weer heeft men de, schrale, troost, dat de conservatieven wel voor een behoorlijke West-politiek zullen zorgen. met of zonder Labour. Maar de vraag blijft of Churchill en de zijnen ook voor een toonbare Oost-politiek zullen zorgen? Ten slotte zou Genève alleen verantwoord zijn geweest, als men daarvoor iets van de Russen in ruil had gekregen, al was het slechts Oostenrijk geweest.

Men zal in Genève niet verder komen wat Korea betreft. Daar, blijven de situaties onveranderd, langs de 38ste parallel, onbevredigend voor de Russen en Chinezen, onbevredigend ook voor de Amerikanen die daar géén overwinning hebben behaald, doch remise speelden. En uitermate onbevredigend voor de Zuid- Koreanen, die het zoveelste bewijs vormen, dat het Westen een grote virtuositeit heeft in het in de steek laten van de slachtoffers der Russische agressie, zoals in Polen, in de Baltische staten en elders is gebleken.

(16)

Belangrijk is natuurlijk wat in Frankrijk zal gebeuren. Wordt daar de EDG weer versleept tot na Genève dan heeft Molotow een niet onbelangrijk succes behaald, want Genève zal wel weer een conferentie over Indo-China baren, en zo blijft er altijd reden om de EDG uit te stellen.

Men heeft in Berlijn Bidault en daarmee Frankrijk heel wat ijdelheidsbevrediging gegeven, iets waartegen geen verstandig mens grote bezwaren zal hebben, maar de positie van Dulles zal er in Amerika niet sterker op worden, als Bidault niet in staat blijkt de EDG spoedig af te leveren. Het eenheidsfront tegen de EDG, dat, in Frankrijk, de Gaullisten en de communisten samen met de held van München, Daladier, verenigt, bevat gelukkig niet de socialisten, die in grote meerderheid nu wel voor de EDG gewonnen schijnen. Maar ook voor de EDG - nu? Want dat is de zaak waar het op aankomt.

Met dat al blijft de hoofdzaak wat de Amerikanen van Berlijn hebben geleerd.

Terecht voelt men daar Genève als een kwalijke zaak, ondanks de moeite die Dulles doet om het te bagatelliseren. Men legt echter de nadruk op de volkomen onder- geschikte kwestie van de erkenning van China. Erkend of niet erkend, China is een macht, zoals Rusland een macht is. En de zaak waar het om gaat, is, of praten met een macht - erkend of niet erkend - nuttig is, zolang die macht niet bereid is tot aanvaardbare regelingen te komen.

China wil, dat is in Korea al gebleken, precies als Rusland, die schemertoestand tussen oorlog en vrede laten voortduren, waarin alle agressieve daden die niet duidelijk oorlog zijn, kunnen worden begaan, en waarin het totalitaire blok profi- teert van het Westerse verlangen naar rust, zaken doen, bezuiniging, onderlinge concurrentie etc.; een toestand, waarin de tegenstellingen tussen de Westerse landen uitgebuit kunnen worden, omdat het Westen nu eenmaal alleen een eenheid vormt als er een uitgesproken oorlogstoestand is.

Er is echter nog een andere toestand denkbaar, die géén oorlog is, maar die toch het Westen tot een gemeenschappelijke houding zou brengen. Die toestand is: uitgesproken vijandschap, zonder oorlog.

Wat na Berlijn nodig zou zijn, is de verklaring dat men niet meer bereid is met Rusland (of China, of andere landen van het Russische blok) te praten en te onder- handelen, tenzij van te voren vaststaat, dat er van de Russische kant acceptabele voorstellen gedaan zullen worden. Als de· Russen werkelijk zaken willen doen, dan zijn er wegen genoeg om dat kenbaar te maken, van de UNO tot aan India of Zwitserland. Maar tot zolang zou het Westen, en zou om te begi~en Amerika, moeten verklaren: géén conferenties, géén diplomatieke betrekkingen, géén handel.

Wat dan wel, zal men vragen? Versterking van het Westen, niet alleen in de militaire zin, maar ook in de economische zin. De handel met Rusland en het Oosten, heeft alleen daarom aantrekkingskracht, omdat de economische samen- werking binnen de Westerse en geestverwante wereld niet georganiseerd is op een wijze die de bondgenoten van Amerika in staat stelt hun welvaartspeil te verhogen.

De hele zaak is, dat de Amerikanen niet bereid zijn de lasten te dragen, die een

D

1 cl cl

v p e H

m o in

(17)

dergelijke economische wereldpolitiek met zich mee brengt. Wat we nodig hebben is een groter Marshall-plan voor de hele vrije wereld.

Amerika doet politiek en economisch méér dan enig land in een vorige periode gedaan heeft, en het staat allerminst aan landen al! Engeland en Frankrijk, die in hun machtstijdperk nooit iets anders voerden dan een enge nationale politiek, om Amerika te critiseren. Maar het feit is dat Amerika voor deze periode te weinig doet, en dat hct zijn kracht helaas zoekt in een MdCarthy-isme, inplaats van in eep Marshallisme.

Dat zal wel niet -te veranderen zijn, en dus moeten we er rekeriing mee houden dat dit tijdperk van rommelige politiek zal blijven voortduren.

Betekent dat nu, dat we dus niet opgewassen zullen zijn tegen de Russen?

Geen sprake van. Want het Russische blok is nog meer dan het onze, zwak en verdeeld, hoezeer men er daar ook in slaagt de façade indrukwekkend te maken.

In Rusland zélf, in de satellietlanclen, in China, overal zit men met moeilijkheden en spanningen, z6 groot dat alleen de officiële stilte, het georganiseerde zwijgen, vermag te verbergen hoe zwak dit kolossale imperium eigenlijk is.

Ook als wij slechts dat minimum aan kracht ontplooien dat we nu eenmaal nodig hebben in militaire en economische zin, is de vrede voor de Russen zwaar- der en moeilijker dan voor ons. Daarom is een politiek van vrede en van wachten, voor 6ns altijd een politiek met perspectieven; en daarom kunnen onze politieke leiders in Berlijn en na Berlijn heel wat kansen missen, zonder dat onze toestand daardoor critiek wordt. Wij kunnen ook de slechte vrede van thans en de toekomst dragen, en aan oorlog hebben we geen behoefte.

De Russen hebben eigenlijk behoefte aan oorlog, maar ze kunnen die niet voeren. Ze zullen dat ook in de toekomst niet kunnen, hoeveel statistieken ze ook publiceren over hun economische groei, die in werkelijkheid niets anders is dan een crisis in permanentie. Niet de permanente revolutie, maar de permanente crisis heerst in de totalitaire wereld, juist in deze periode van vrede.

En al zou een politiek die ons in staat stelde tot een werke!ijke vrede, een vrede met ere, te komen, in Berlijn en in de toekomst, natuurlijk te verkiezen zijn boven ons permanente gescharrel, we hebben toch geen reden om de toekomst al te zwart in te zien, zolang we in ieder geval onze posities handhaven en de Russen geen enkele essentiële concessie doen.

In Berlijn, hoe weinig bevredigend alles ook was, is geen essentiële concessie gedaan. De gewapende vrede blijft voortduren. En die werkt in 6ns voordeel, niet in dat der Russen.

(18)

J. G. BOM HOF F

OV ER DE EDG

(Een tegenstem)

H

et mag dan zijn, dat de EDe door Tweede en Eerste Kamer in grote meer- derheid is aangenomen, het mag dan zijn, dat onze partij (met uitzondering van mr. Jonkman) in zijn geheel en vrijwel zonder discussie dit zware stuk buitenlands politiek beleid van onze regering heeft beaamd, ik heb de onbewijsbare indruk, dat menigeen in den lande lang niet gelukkig is geweest met deze wonder- lijke eenstemmigheid, te wonderlijker, omdat de voorstemmers zelf van de EDe ook hierin eenstemmig waren, dat ze allen, en speciaal onze woordvoerder in de Eerste Kamer, prof. Schermerhorn, toegaven, dat er grote bezwaren verbonden waren aan deze beslissing. Wanneer dan het besluit zo moeilijk valt en als het ware op het scherp van een messnede genomen wordt, dan vraagt men zich met te meer verbazing af waarom er dan geen tegenstemmers waren. Aarzelend verklaar ik dit feit vooral, door een in onze partij lang niet ongevaarlijk verschijnsel van angst om zich vooral toch niet te compromitteren, door het eens te zijn met de commu- nisten. Deze angst beïnvloedt tegenwoordig m.i. de vrije politieke opinievorming op een waarlijk ongunstige wijze.

Daar komt bij, - of eigenlijk is dit hetzelfde - dat de voorlichting binnen partij- verband omtrent de buitenlandse politiek meestal toevalt of toegeëigend wordt door personen, wier enige politieke wijsheid wel lijkt te zijn een nimmer aflatende, steeds gepassionneerde en strijdlustige afkeer, ja haat van het communisme, waar- aan het feit dat sommigen hunner vroeger communist zijn geweest, wel niet hele- maal vreemd zal zijn. Anderen zijn door hun dagelijkse lectuur van - en polemiek met - "De Waarheid" zozeer gedesinfecteerd tegen communistische besmetting, dat hun oordeel vertroebeld lijkt door symptomen van desintoxicatie.

Ik lees zelden "De Waarheid" en men zegt dat dit onverstandig is.

Terwijl in onze Engelse, Belgische, Franse en Duitse zusterpartijen de strijd om de EDe in volle gang is, heerst in ons land, voor 't oog althans, een doodse eenstemmigheid, die wel wat van een vermoeide berusting heeft. Het is alsof men hier, anders dan in het buitenland, niet beseft, hoe hachelijk de inzet is. Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer het me duidelijk wordt, dat elke beslissing zowel v66r als tégen de EDe levensgrote gevaren meebrengt. En in zo'n situatie is niets zo onverstandig als in een paniekstemming blindelings een richting kiezen, met een- stemmigheid weliswaar, maar zonder voldoende besef van de tegenkansen. Mis- schien nog meer dan de eenstemmigheid is daarom de overhaasting te betreuren, waarmee het besluit voor de EDe gevallen is. Waarom moesten wij de eersten zijn?

m . st]

PI

a~

m

~ nil

riE sb m co eil ml zo

su

lijJ ru.

WE

zij de da tra

he

COl

ma het nal reg

we hYJ ge va nie sch

(

va de

on~

Ru' fei inh

(19)

Ik wil in dit artikel proberen de ernstigste bezwaren tegen de EDG zo zakelijk mogelijk uiteen te zetten. Ik zal dat doen vanuit het standpunt van de belang- . stellende leek. Ik matig me geen deskundigheid. aan op het gebied der buitenlandse

politiek, en ik beschik ook niet over inside-information. Ten overvloede. ik ben geen anti-militarist, hoewel ik me ook niet van hen wens te distantiëren op een wijze als meer en meer gebruikelijk wordt en die neerkomt op de manier van omgang met imbecielen en fanatiekelingen; zo in de trant van: "Laat ze maar kletsen. Ze weten niet beter."

Een eerste zwaarwegend argument ten dezen is de aard van het Russisch impe- rialisme. Over de politiek van Sowjet Rusland bestaan in grote lijnen twee tegen- strijdige opvattingen. De ene beweert dat ze de consequente toepassing is van de marxistisch-leninistische theorie, die immers leert dat de overwinning van het communisme aanstaande is, omdat de zgn. kapitalistische wereld gedoemd is aan eigen tweedracht te gronde te gaan. Deze theorie brengt mee, dat waar het com- munisme gevestigd is, het zich innerlijk zo sterk mogelijk moet maken. Het moet zorgen niet overrompeld te worden door "imperialistische expansiedrang", "de stuiptrekkingen van het hoog-ontwikkeld kapitalisme". Het heeft dus slechts inner- lijk sterk genoeg te zijn, om zonder enig risico van een agressieve expansiepolitiek, rustig af te wachten, dat ten gevolge van innerlijke spanningen de kapitalistische wereld als een rijpe vrucht aan het wereldcommunisme toevalt. Het kan bekend zijn, dat sedert de nederlaag van Trotski dit de orthodoxe leer van Moskou is en dat deze theorie uitmuntend toelicht én de vreedzame verklaringen van het Kremlin, dat de twee grote régimes rustig naast elkaar kunnen bestaan én het diepe wan- trouwen der Russische leiders.

De andere theorie, in ons land vurig verdedigd o.a. door

J.

de Kadt, beschouwt hed deze leer als een voze propaganda en ziet in Moskou weinig anders dan een complot van internationale samenzweerders, die door een mateloze en roekeloze machtsbegeerte bezeten, heel de wereld aan zich pogen te onderwerpen. Moskou heeft daarbij, volgens deze theorie, klakkeloos de traditie overgenomen van de zgn.

nationalistische, Slavische expansiedrift, die zo typisch was voor het Tsaristisch regime en die zonder aarzeling op wereldheerschappij aanstuurt.

Als gezonde reactie op een overmatige Russophilie kan men de laatste theorie wel waarderen, maar het moet me van het hart, dat de eerste theorie, als werk- hypothese gehanteerd, een' veel betere verklaring der buitenlandse Sowjetpolitiek geeft van voor en na de tweede wereldoorlog en dat ze als methode tot benadering van de Sowjet-mentaliteit uiteraard veel beter geschikt is. Men komt nu eenmaal niet tot zakendoen, als men uitgaat van_ de veronderstelling, dat de partner een schurk is.

Grof gezegd, kan men beweren, dat de grenslijn tussen voor- en tegenstanders van de EDG loopt overeenkomstig de mening, die men heeft omtrent de vraag of de USSR agressieve bedoelingen heeft t.a.v. Europa, ja of neen. Wie het laatste ontkennen, gaan niet per se uit van de edele bedoeling of van het pacifisme der Russen, noch van het zgn. humanistisch marxisme, noch van allerlei toevallige feiten, maar van de leer, die de communistische leiding zegt aan te hangen en die inhoudt, dat oorlog een kapitalistisch verschijnsel is, dat normaal gesproken, slechts

(20)

kan ontstaan tussen twee kapitalistische staten of tussen een kapitalistische staat en een gekoloniseerd volk. De marxistische tactiek kan meebrengen zich tot het uiterste in te spannen zulke oorlogen uit te lokken en te bevorderen, omdat ze de ineenstorting van het kapitalisme verhaasten. Maar er kan geen reden zijn voor een communistisch land de oorlog te verklaren aan een kapitalistisch land. Men heeft geen behoefte aan oorlog als een middel om het communisme te doen triomferen.

Daarenboven hoort het tot de· gemeenplaatsen der communistische leer, dat het kapitalisme buitengewoon sluw is en gevaarlijk in het uitbuiten der oorlogskansen en dat men onder geen beding het succes der revolutie in gevaar mag brengen.

Waarom zou men ook? De uiteindelijke ineenstorting van het kapitalisme komt tochl In elk land is er de communistische partij om dit verrottingsproces van het kapitalisme te verhaasten. Daarom is de CP in de eigenlijke zin ook geen vijfde colonne en hoeft men haar niet als zodanig te behandelen. Ze is meer en minder:

ze is de generale staf van de klasse, die bestemd is een ongewapende oorlog te voeren tegen de sociale, economische en geestelijke structuur van de "kapitalisti- sche" beschaving. Het Russische leger treedt pas op, als de CP de overwinning bijna voor het grijpen heeft.

De historische feiten laten zich, zoals wel meer geschiedt, in beide hypothesen passen. In het kort wilde ik er dit over zeggen; dat noch de staatsgreep van 1948 in Tsjechoslowakije, noch de Koreaanse oorlog dwingend verklaard worden uit louter agressiedrift. Tsjechoslowakije, een Slavisch land, was ten slotte door het Westen velTaden in 1938 en werd door Rusland bevrijd. Het had in 1948 een sterke communistische partij. Men hoeft de steun van Rusland aan de revolutie van 1948 niet te verklaren als een eerste stap op weg naar de verovering van West- Europa. Men kán deze politiek beschouwen als consolidatie van reeds verworven gebied, als beveiliging in de rug. En wat Korea betreft, de latere politiek van Syngman Rhee heeft meer dan aannemelijk gemaakt, dat de agressie niet zonder meer van Noord-Korea is uitgegaan en dat van Rusland uit gezien, de politiek van generaal MacArthur, in die tijd gouverneur van Japan, eerder op agressie leek, waartegen steun aan Noord-Korea geboden was.

De huidige situatie van Finland, zo kwetsbaar en nog steeds niet ingelijfd, is misschien het beste voorbeeld van de consequente lijn der Russische machthebbers.

Meer en meer geven de bekende pamfletten van De Kadt, die in hun tijd zo'n opgang maakten (Rusland en wij (1947), De consequenties van Korea (1950» de indruk wel erg verouderd te zijn; in hun analyse vaak brillant, blijken ze in hun prognose volstrekt teleur te stellen. Het kon wel eens zijn dat dit laatste bewijst, dat de analyse misleidend was.

Maar wanneer de eerste hypothese juist is, dan moet men zich ook niet allereerst voorbereiden op een aanvalsoorlog van het Russische leger, als tegen het grote gevaar van buiten, maar tegen de CP als het grote gevaar, dat ons van binnen uit bedreigt. Een 'machtig leger kan een economische ineenstorting niet voorkomen, noch minder een psychologische ineenstorting van het nationale gevoel van eigen- waarde. De zgn. "contradicties", waaraan het kapitalisme te gronde heet te gaan, moeten uit de weg geruimd worden, d.w.z. bevorderd dient te worden een zodanige

n b p

"

ZI

cl sj b d

SI

d p

g

dl

Ö tf sI

ÏIJ v

s Ie

dl A st PI Ie kl di g lil dE El

Vel

he zi

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op 12 april 2021 heeft Polygon aangekondigd dat de huidige biedprijs Orange Belgium op een stand- alone basis onderwaardeert, en dat zij daarom niet van plan is haar

In de vergadering van het college op 7 oktober 2014 heeft het college besloten akkoord te gaan met een aanvullende zorgverzekering die de meerkosten die chronische zieken

Iemand die zich bewust is van zijn eigen inconsistente gedrag kan anticiperen op het niet tot uitvoering brengen van gemaakte plannen.. Een mogelijke strategie om

In elk stadium van planmatigheid stellen de managers en beslissers dus andere eisen aan de financiële instrumenten. De werkelijk door een financiële functie

De twee andere machten binnen de trias – de wetge- vende macht en de rechtspraak – hebben duidelijk minder oog voor de kracht, maar ook macht van technologie.. Welis- waar wordt

wel en niet geschikt zijn voor een dergelijke aanpak. Een soortgelijke reactie kregen we ook van  de  rechters.  De  aard  van  de  zaak  lijkt  dus  relevant. 

Een tweede factor die bij de verstoring van het evenwicht der machten in verband met digitalisering een rol speelt is het zogenaamde black box-karakter – de ondoorzichtigheid –

1958, aan het begin van de Euromarkt, meer mogelijkheden kwa- men om hier goedkope en zoete druiven in te voeren, zijn vele groentelui en grossiers ermee blijven