Vraag nr. 151 van 20 juni 2000
van de heer CARL DECALUWE
B PA's zonevreemde landbouwbedrijven – Stand van zaken
Door recente gewestplanwijzigingen gebeurde het wel eens dat een bedrijfszetel van een landbouwbe-drijf "groen" werd ingekleurd en aldus zone-vreemd werd, met alle gevolgen van dien op het vlak van de wetgeving op de ruimtelijke ordening. Bij de opmaak van het sectoraal BPA (bijzonder plan van aanleg) kan deze problematiek worden o p g e n o m e n , zoals reeds eerder door de voorganger van de minister werd verklaard in het Vlaams Par-lement.
1. Kan de minister een overzicht geven van de ge-westplanwijzigingen sedert 1995 waarbij land-bouwbedrijven zonevreemd werden ingekleurd ? 2. Kan de minister een overzicht geven van het aantal zonevreemde landbouwbedrijven dat na een goedgekeurd BPA werd opgelost ?
3. Is de omzendbrief over het sectorale BPA vol-doende duidelijk betreffende de opname van zonevreemde landbouwbedrijven ?
Antwoord
1. Verschillende gewestplanherzieningen die sinds 1995 hebben plaatsgevonden, waren zeer be-perkt van karakter en hadden met andere woor-den betrekking op heel specifieke en duidelijke gesitueerde problematieken. Deze herzieningen hebben zelden geleid tot het zonevreemd wor-den van landbouwbedrijfsgebouwen.
Daarnaast werden voor bepaalde gewestplan-nen omvattende herzieningen doorgevoerd die uitvoering hebben gegeven aan de doelstellin-gen en principes van het Ruimtelijk Structuur-plan V l a a n d e r e n . Het betreft meer bepaald vol-gende gewestplanherzieningen : Gentse en Ka-naalzone (29 oktober 1998), Leuven (23 juni 1 9 9 8 ) , Antwerpen (28 oktober 1998), Ko r t r i j k (10 november 1998), R o e s e l a r e - Tielt (15 decem-ber 1998), Sint-Niklaas-Lokeren (1 juni 1999), Oudenaarde (29 oktober 1999), H a l l e - Vi l v o o r-de-Asse (17 juli 2000).
Dit laatste type (omvattende) gewestplanher-zieningen bevatte ongetwijfeld bestemmingswij-zigingen die tot gevolg hadden dat bestaande
landbouwbedrijfsgebouwen zonevreemd wer-d e n , of met anwer-dere woorwer-den in een niet-agrari-sche bestemming terechtkwamen. Terzake kun-nen globaal twee grote groepen van bestem-mingswijzigingen worden onderscheiden : – wijzigingen met het oog op de ontwikkeling
van de zeehavengebieden, van nieuwe regio-nale en lokale bedrijventerreinen en wijzi-gingen met het oog op het creëren van ont-wikkelings- en uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande bedrijven buiten bedrijven-t e r r e i n e n ; hierbij werd in vele gevallen agra-risch gebied omgezet in een industriële be-stemming ;
– wijzigingen met het oog op het creëren van ruimtelijke aaneengesloten gehelen natuur-g e b i e d ; hierbij werd in vele natuur-gevallen anatuur-gra- agra-risch gebied omgezet in natuurgebied, r e s e r-vaatgebied of bosgebied ; bij bestemmings-wijzigingen naar agrarisch gebied met ecolo-gisch belang en bosuitbreidingsgebied blijft de agrarische bestemming, al dan niet gefa-seerd, behouden.
2. Bij mijn administratie zijn verschillende voor-beelden van bijzondere plannen van aanleg be-kend waarin zonevreemde landbouwbedrijven een gepaste bestemming krijgen. Deze bijzon-dere plannen van aanleg zijn het resultaat van een samenhangende, ruimtelijke visie voor een bepaald gebied, die al dan niet in het kader van een gemeentelijk ruimtelijk structuurplannings-proces werd ontwikkeld. Wanneer met andere woorden uit een gewenste ruimtelijke structuur op meso- of microniveau voor het betrokken gebied een bestemmingswijziging voor het ge-bouw kan worden verantwoord, lijkt er niets in de weg te staan van een bestemmingswijziging. In het kader van de toepassing van de omzend-brief RO 97/01 werd de planologisch-juridische toestand van geen enkel zonevreemd landbouw-bedrijf opgelost. De oorzaak hiervan is tegelij-kertijd het antwoord op de derde vraag.