• No results found

Arbeids- participatie en werkge- legenheid in

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Arbeids- participatie en werkge- legenheid in "

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

- - - ----~ - - - - -- - - - -

Een verhoging van de arbeidspar- ticipatie is om economische en sociale redenen gewenst en mo- gelijk. Dat is de stelling waarop de PvdA haar sociaal-economi- sche opvattingen voor de jaren negentig wil baseren. De lage participatiegraad is een van de meest in het oog springende zwakten van de Nederlandse eco- nomie. De nota 'Economie met open grenzen' wees daar reeds op. Ook in het Nationale Eco- nomiedebat werd de Iage parti- cipatiegraad aangeduid als de grootste zwakte van de Neder- landse economie.

Arbeid blijft een van de be- langrijkste vormen van maat- schappelijke participatie. Het niet participeren op de arbeidsmarkt is bovendien te zien als een maat- schappelijke verspilling. Er be- staat nog steeds een bijna onver- vulbare behoefte aan tal van voor- zieningen, zowel op het persoon- lijke als het meer maatschappelij- ke vlak. Het niet kunnen voldoen aan die behoeften moet als een kwalitatieve verarming van de maatschappij gekenschetst wor- den. Geen samenleving kan het zich bovendien nog veroorloven lange tijd uit de pas te lopen met de concurrerende Ianden. Dat is zeker het geval zolang via het be- staande sociale zekerheidsstelsel de maatschappelijke kosten van de non-participatie in belangrijke mate worden betaald uit een op- slag op de directe loonkosten.

Landen concurreren niet met hun participatiegraad, wei met de ef- fecten ervan, waaronder de hoog- te van de belastingen en sociale premies. In die zin zijn de grote inactiviteit en de hoge collectieve lastendruk keerzijden van dezelf- de medaille.

Ook door de discussie over het verzelfstandigen van uitke- ringsrechten neemt de druk op het vergroten van de arbeidspar- ticipatie toe. Het is dus vanuit een

s&..o 121991

Arbeids- participatie en werkge- legenheid in

Nederland

WIM VAN GELDER FRANS LEIJNSE Leden van de T weede Kamer

voor de PvdA

aantal invalshoeken, zeals ook de W etenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid aangeeft, be- langrijk om tot een verhoging van de arbeidsparticipatie te komen.

Essentieel daarvoor is het wegne- men van belemmeringen voor arbeidsparticipatie. Het WRR-

rapport Een werkend perspectiif gaat daar uitgebreid op in. In dat rap- port ontbreekt echter een belang- rijke dimensie. Dit betreft de vraag of er de komende jaren vol- doende arbeidsplaatsen kunnen ontstaan en onder welke condi- ties. Hier beperkt de w R R zich tezeer tot een accent op de 'on- derkant' van de arbeidsmarkt.

W erkgelegenheidsgroei vergt het plaatsen van vee) meer accenten.

Het beleid gericht op het vergro- ten van de arbeidsparticipatie kan daarom niet los worden gezien van het te voeren economische beleid in bredere zin.

Arbeidsparticipatie in Nederland De beschikbaarheid van de poten- tiele beroepsbevolking voor werk blijft in Nederland achter bij ver- gelijkbare gei'ndustrialiseerde Ianden. Een beperkte vergelijking van de participatiegraad (werkge- legenheid en werkloosheid in personen als dee! van de potentie- le beroepsbevolking) en de werk- gelegenheidsgraad (aileen werk- gelegenheid als dee! van de po- tentiele beroepsbevolking) laat dit zien: zie tabel 1 .

Deze vergelijking laat zien dat Nederland zowel bij mannen als bij vrouwen een relatief lage par- ticipatiegraad heeft. Bij mann en is het verschil met Ianden als Duitsland, Frankrijk en Groot- Brittannie betrekkelijk gering en vooral terug te voeren op een beleid van uittredestimulering.

Bij vrouwen zijn de verschillen aanmerkelijk groter en worden zij vooral veroorzaakt door belemmerende factoren, zoals

(2)

so6

S&_0121991

het gebrek aan kinderopvang, al speelt ook vrijwilli- ge inactiviteit daarbij een rol.

Tabel I. Participatiegraad, werkgelegenheidsgraad en werkloosheidspercentage, I4-64 jarigen

PG WG WLP

Mannen en Vrouwen

Nederland 63,4 57.3 9.5

EUR-1 2 64,6 58,1 to, 1

West-Duitsland 66,8 62,6 6,4

Groot- Brittannie 73.7 67,0 9,1

Frankrijk 65,9 59,1 IO,J

Ita lie 58,5 52,0 11,1

Mannen

Nederland 77,5 7 1.7 7.4

EUR-12 78,5 72,0 8,3

West-Duitsland 8o,4 76,2 5,3

Groot-lkittannie 84,8 76,8 9.3

Frankrijk 75,6 69,4 8, 2

Ita lie 76,2 70,5 7.5

Vrouwen

Nederland 49,0 42,7 I 2,8

EUR-12 51 ,o 44.4 12,9

West-Duitsland 53,2 48,9 8,o

Groot- Brittannie 62,6 57,2 8,7

Frankrijk 56,5 49,2 12,9

Italie 4 1.5 34.3 17,5

PG participatiegraad w G werkgelegenheidsgraad w L P werkloosheidspercentage

Bron: Eurostad, Enquete naar de arbeidskracht 1988

Bron: Rapportage Arbeidsmarkt I990

Deze cijfers geven overigens in personen gemeten voor Nederland een geflatteerd beeld. Hierbij wordt namelijk iedere werknemer, ongeacht de omvang van zijn ofhaar baan volledig meegeteld als 'werkzaam'. Worden de participatiecijfers vergele- ken op basis van volledige arbeidsjaren, dan treedt bij de mannen niet vee! verschuiving op. Bij de vrou- wen echter blijkt het aandeel van kleine deeltijdba- nen in Nederland aanmerkelijk groter te zijn dan in vergelijkbare Ianden. De participatiegraad van vrou- wen en het aandeel van deeltijdbanen vertonen het volgende beeld:

Tabel 2 .lnternationale vergelijking van de participa- tiegraad van vrouwen I988

in procenten

Belgie Nederland Duitsland Frankrijk Groot-Brittannie Denemarken Zweden

o Eco-gemiddelde 59 P participatiegraad, A o aandeel deeltijd

Bron: Employment Outlook 1990, o ECD 27 56 29 23 45 43 43

Bron: Kabinetsstandpunt inzake de positie van vrou- wen in dearbeid, TK, I990-I99I, 2I Boo xv, nr 53

Worden de kleine deeltijdbanen (rninder dan tien uur per week) uit de vergelijking gehaald dan daalt de werkgelegenheidsgraad van vrouwen in Neder- land ver onder het EG-gemiddelde, dat op zijn beurt weer onder het gemiddelde van Ianden als Duits- land, Frankrijk en Groot-Brittannie ligt.

Tabel 3. W erkgelegenheidsgraad in Nederland en de Europese Gemeenschap 1989:

w 14+ E oro uur Totaal

NL 5o,5

EG 49.3

mannen

NL 64,6

EG 62,9

vrouwen

NL 36,8

EG 36,7

w 1 4 + werkgelegenheidsgraad 14+

Eo 1 o uur exclusief deeltijd/ 1 o uur 44,8 47.9

6o,6 62,3

29,5 34.7

E 0 1,4-24

46,6 48,4

6o,2 61,8

33.5 35.9

Eo 14-24 Jaar exclusief onderwijsvolgenden 14-24 jaar

Bron: Eurostad, Enquiite naar de arbeidskracht 1988

Hieruit wordt duidelijk dat in ons land een belang- rijk produktief potentieel onbenut blijft. Er mag worden aangenomen dat in bet niet-participerende dee! van de beroepsbevolking, met name bij de niet- deelnemende vrouwen, opleiding, kennis en vaar-

-

digheo tot ve kunnf

Or. Deze niet ~

bet m is. Tu vrouv een p ging ~ leeftij vrouv zij vrc partie leeftij een b•

in del in del

Tabel klasse

in prOCI

15-24 25-34 35-44 45-54 55-64

T

M mru GS ges

Bron:

Bron:

weni;

Deze

I.

wen i vorde ties h men • ties. I groei centp de 'IE wen, Daarc ook r

(3)

- - - - - ·- - - -- - - - - - - - - -

S&_0121991

digbeden aanwezig zijn die een belangrijke bijdrage tot verdere groei van produktie en welvaart zouden kunnen leveren.

Ontwikkelinsen en nadere analyse

Deze karakteristiek van de buidige situatie neemt niet weg dat de participatiegraad in Nederland sinds bet midden van de jaren zeventig sterk in beweging is. Tussen I 97 I en I 989 is de participatiegraad van vrouwen met zeventien procent, dus met ongeveer een procentpunt per jaar, toegenomen. Deze stij- ging beeft zicb vooral gemanifesteerd in de jongere leeftijdsgroepen en is daar bet gevolg van bet feit dat vrouwen nu vaker blijven werken in situaties waarin zij vroeger uittraden. Hierdoor concentreert de !age participatie van vrouwen zich vooral in de oudere leeftijdsgroepen. Daarnaast manifesteert zich ook een belangrijk lagere participatiegraad van vrouwen in de leeftijdsgroep van 2 5 tot 44 jaar, dat wil zeggen in de groep met jonge en schoolgaande lcinderen.

Tabel4. Participatiegraad naar sekse en leeftijds- klasse, I 989

M v G 0 GS

in procenten

I 5-24 62 59 62 59

25-34 96 64 53 89 58

35-44 96 59 55 85 66

45-54 89 45 43 7'

so

55-64

so

I 8 I 7 27 .a

T 8 I 52 45 67 45

M mannen, v vrouwen, G gehuwd, o ongehuwd,

GS ge cheiden/weduwestaat, T totaal Bron: EBB, I989.

T

61 So 78 68 34

67

Bron: Kabinetsstandpunt inzake de positie van vrou- wen in de arbeid, TK, I 990-9 I, 2 I 8oo xv, nr 53

Deze cijfers leiden tot twee conclusies:

I . De groei van de arbeidsparticipatie van vrou- wen is deels een generatiekwestie. Naarmate de tijd vordert bereiken de minder participerende genera- ties hun pensioen en worden hun plaatsen ingeno- men door de relatief meer participerende genera- ties. Dit weerspiegelt zich in de genoemde gestage groei van de participatie van vrouwen met een pro- centpunt per jaar en de geleidelijke opschuiving van de 'leeftijdsknik' in de participatiegraad van vrou- wen, die nu rond het vijfenveertigste jaar ligt.

Daarom mag verwacht worden dat de stijging zich ook na I 989 in hetzelfde tempo zal voortzetten,

m:its de groei van de werkgelegenheid op peil blijft.

2. Anderzijds is bet zogenoemde 'kinderdal' opvallend: het feit dat vrouwen hun deelname aan betaalde arbeid beperken wanneer zij lcinderen krij- gen, terwijl de mannen in dezelfde periode hun dee! name maximaliseren. Daardoor ontstaat er in de leeftijdsfase van 25 tot 44 jaar een zeer groot ver- schil in arbeidsdeelname tussen mannen en vrou- wen. Hier weerspiegelt zich het gebrek aan vol- doende mogelijkheden voor combinatie van ouder- schap en betaalde arbeid, alsmede de extreem sche- ve verde ling van onbetaalde verzorgende taken over mannen en vrouwen. Op beide punten is een actief overbeidsbeleid noodzakelijk om de groei van de participatie te ondersteunen.

In het Iicht van het bovenstaande gaat het w R R-rap- port Een werkend perspectiif uit van een te statisch beeld van de arbeidsmarktparticipatie. Het rapport suggereert te veel dat Nederland zich in een stati- sche situatie van lage arbeidsparticipatie bevindt die via ingrijpende maatregelen binnen korte tijd moet worden omgezet in een situatie van hoge participa- tie. De werkelijkheid lijkt dat te bevestigen, immers tegenover een stijgende arbeidsparticipatie van vrouwen staat een daling van die van mannen. Bij nadere beschouwing blijkt echter dat Nederland al gedurende een periode van ongeveer twintig jaar geleidelijk bezig is zijn achterstand in de arbeidspar- ticipatie van vrouwen in te !open. In dit tempo doorgaand zal ons land waarschijnlijk rond het jaar 2 ooo hetzelfde participatieniveau bereiken als de ge- lndustrialiseerde Ianden om ons heen. Op een be- paald punt in dit geleidelijke proces zullen de insti- tuties van arbeid en sociale zekerbeid moeten wor- den aangepast aan de toekomstige situatie. J:?at bete- kent een definitieve breuk met bet veri eden van een- zijdige arbeidsparticipatie van mannen en dominan- tie van het kostwinnersbeginsel in de sociale zeker- beid. Oat moment is nu gekomen, en de PvdA-frac- tie beeft in de notitie 'Verzelfstandiging' gescbetst op welke wijze zij deze aanpassing wenst vorm te geven.

In de geleidelijkheid van bet proces is echter geen reden gelegen voor een passieve opstelling. Zeker niet nu er voor de komende jaren een afvlaklcing van de groei van bet aantal arbeidsplaatsen verwacht wordt. Bovendien is het van bet grootste belang de afname van de arbeidsparticipatie van mannen te keren.

Werkselesenheidssroei

Er is aile reden het verhogen van de arbeidspartici- patie als een van de centrale uitgangspunten van bet

(4)

5o8

s&.o 12 '99'

beleid te zien. De relatief lage arbeidsparticipatie veroorzaakt immers economische en sociale proble- men die de verzorgingsstaat dreigen uit te hollen.

Het economisch draagvlak voor de groep uitkerings- gerechtigde niet-actieven, die vooral door vergrij- zing groeit, moet breder worden.

Hierin is de groei van de vraag naar arbeid een belangrijke factor. In de afgelopen jaren is de werk- gelegenheid zowel in personen als in arbeidsjaren aanzienlijk geweest. Zowel de gematigde loonkos- tenontwikkeling als de arbeidstijdverkorting hebben daarbij een belangrijke rol gespeeld. De groei van de werkgelegenheid heeft weliswaar geleid tot een be- hoorlijke daling van de werkloosheid, maar deze heeft nog niet haar weerslag gevonden in een verla- ging van de collectieve lasten.

Het grootste dee! van de gecreeerde arbeids- plaatsen is ingenomen door nieuwkomers op de arbeidsmar~t: relatief grote generaties schoolverla- ters en herintredende vrouwen.

Het te voeren beleid client primair gericht te zijn op vergroting van de bestaande werkgelegenheid, en daarnaast op een betere verdeling van die werk- gelegenheid. Wat zijn nu de vooruitzichten op een verdere toename van het aantal arbeidsplaatsen? Bij het beantwoorden van die vraag client niet in de eer- ste plaats gekeken te worden naar de ontwikkeling van de conjunctuur, maar naar de ontwikkeling van de structuur van de economie.

Twee zaken verdienen het dan aan een nadere beschouwing onderworpen te worden. Oat is in de eerste plaats de eis dat binnen een generatie sprake moet zijn van een duurzame ontwikkeling van de eco- nomic. Een ongerichte bevordering van de produk- tie is niet Ianger acceptabel. Daarvoor zijn de mil- ieuproblemen waarmee we geconfronteerd worden inmiddels te ernstig. Het in belang toenemend mil- ieubeleid kan er op zijn beurt toe leiden dat de eco- nomische groei ingeperkt wordt. Oat zal zeker het geval kunnen zijn voor de korte termijn. Voor de wat langere termijn behoeft dat niet gepaard te gaan met een afname van de werkgelegenheid. Door maatregelen te nemen gericht op een wijziging van de produktiestructuur in meer milieuvriendelijke zin, kunnen de negatieve effecten van milieumaat- regelen voor de werkgelegenheid verzacht worden.

Een goede stimulans kan zijn het minder belasten van de arbeid en de benodigde overheidsfinancien meer binnen te hal en via, bij voorbeeld milieuheffin- gen op produktie of consurnptie. In dat verband is vooral ook het ontwikkelen van milieutechnologie van belang. Omdat het de overheid is die bepaalt onder welke voorwaarden nog geproduceerd mag worden, zal aan de ontwikkeling van deze vorm van

technologic een hogere prioriteit moeten worden gegeven.

In de tweede plaats moet de aandacht meer specifiek uitgaan naar dat deel van het bedrijfsleven dat onderworpen is aan de toenemende internatio- nale concurrentie, welke steeds meer wordt ge- voerd op basis van kennis en technologic. De tech- nologische ontwikkeling is voor deze bedrijven de motor bij uitstek voor de produktiegroei. De daar- aan verbonden kosten kan men vaak niet Ianger zelf opbrengen zodat samenwerking geboden is, natio- naal en vooral internationaal. Ook al is in deze bedrijven in directe zin geen grote groei van de werkgelegenheid meer te verwachten, het zou een misser van de eerste orde zijn dit deel van het bedrijfsleven bij het werkgelegenheidsbeleid om deze reden te verwaarlozen. De groei van de inter- nationaal concurrerende sector blijft immers de belangrijkste bron van groei in de economie als geheel: eensdeels door de uitstralingseffecten op toeleveringsbedrijven die veelal vee) arbeidsinten- siever zijn, andersdeels door de welvaartsgroei die zij mogelijk maakt en die zich uit in een toename van de binnenlandse vraag, met grote werkgelegen- heidseffecten. Een goed werkgelegenheidsbeleid zal dus grote aandacht moeten geven aan de sectoren die fungeren als trekker van de economische groei, zonder dat zij zelf in directe zin vee! tot de werkge- legenheidsgroei bij te dragen.

Een punt van zorg voor de komende jaren is of het Nederlandse bedrijfsleven in staat is de concur- rentie aan te gaan om groei en inkomen in ons land te genereren. AI staan de bedrijven er beter voor dan tien jaar geleden, er is geen reden tot zelfge- noegzaamheid. Oat is ook door de fractie van de PvdA naar voren gebracht in de discussie over de no- ta 'Economie met open grenzen'. Het is bij uitstek de opdracht van de bedrijven zelf de uitdagingen van de jaren negentig aan te gaan. Niettemin zal de over- heid op een aantal terreinen vooral in de voorwaar- denscheppende zin actief dienen te zijn. Voor op de toekomst gerichte bedrijven en bedrijfstakken is de staat van de publieke infrastructuur van doorslagge- vend belang. Landen beconcurreren elkaar steeds meer via de ontwikkeling van het (beroeps)onder- wijs, de fysieke infrastructuur en de bevordering van nieuwe technologic. Op een beperkt aantal terrei- nen zal het noodzakelijk zijn financiele steun te ver- lenen om ontwikkelingen te stimuleren,bij voor- beeld in de informatietechnologie, de biotechnolo- gie en de produktie van nieuwe materialen. In het verlengde hiervan zal de overheid zich moeten toe- leggen op het stimuleren van samenwerking tussen bedrijven, vooral ook over de grenzen heen. Even

belang tuur v<

belang koppel beleid Ook z metdt komer:

zakelij groot belang vanuit meerj opleid bleme1

De draagv betere op ver door k bijzon•

we ten:

kunne:

In • positie del baa krapte een Ia!

wordt operer den- e name,

He uitdag ring OJ schepf voerer positie overht en tee marktl Or land n ookee vant. J nieuw be lang vervot wikke:

effect positie derzij<

Kanaa wil bli

(5)

s&..o 121991

belangrijk is het ervoor te zorgen dat de infrastruc- tuur van de kennis optimaal op de voor ons land van belang zijnde terreinen is afgestemd. Een betere koppeling van het wetenschaps-en het technologie- beleid is daarvoor een noodzakelijke voorwaarde.

Ook zal de overheid zich meer moeten bemoeien met de opleicling van onderzoekers. Het voorstel te komen tot onderzoeksscholen is daarvoor een nood- zakelijke, maar geen voldoende stap. Er dreigt een groot gebrek aan onderzoekers in voor ons land belangrijke sectoren. Wanneer weer niet in slagen vanuit de tweede fase van het voortgezet onderwijs meer jongeren te Iaten doorstromen naar technische opleidingen in het hoger onderwijs zullen grote pro- blemen ontstaan.

De overheid zal er zeker aan moeten werken het draagvlak voor technologischc vernieuwing te ver- beteren. In ons land is de geneigdheid in te spelen op vernieuwing niet sterk ontwikkeld. Mede daar- door kiezen te weinig jongeren, en vrouwen in het bijzonder, voor technische beroepen. Een nationaal wetenschapscentrum zal daarin verbetering moeten kunnen brengen.

In de komende jaren wordt onze internationale positie bovendien bedreigd door tekorten aan mid- delbaar- en hogergekwalificeerd personeel. De kraptes op verschillende arbeidsmarkten leiden tot een lagere produktiegroei dan mogelijk is. Hierdoor wordt zowel de groei van h t meer internationaal opererende bedrijfsleven als het toeleverende mid- den-en kleinbedrijf, en de algemcne welvaartstoe- name, geremd.

Het zal het bedrijfsleven zelf moeten zijn dat de uitdaging van technologisering en internationalise- ring oppakt, de overheid zal in vooral voorwaarden- scheppende zin een ondersteunend beleid moeten voeren. De verdere uitbouw van onze concurrentie- positie veronderstelt dan vooral activiteiten van de overheid op beleidsterreinen als het wetenschaps- en technologiebeleid en het onderwijs- en arbeids- marktbeleid.

Omdat de internationaal gunstige Jigging van ons land niet Ianger vanzelf prekend is, wordt vooral ook een discussie over het infrastructuurbeleid rele- vant. In de loop van de laatste jaren zijn in Europa nieuwe groeipolen opgekomen, andere hebben aan belang ingeboet. Mede hierdoor is van belang hoe vervoersstromen zich de komende jaren gaan ont- wikkelen. Wezenlijk hiervoor is het te verwachten effect van de mogelijke groei van Oost-Europa (de positie van Hamburg versus die van Rotterdam), an- derzijds van bij voorbeeld de ontwikkeling van de Kanaaltunnel. Als ons land zich als distributieland wil blijven manifesteren, zal het fors moeten inves-

teren in de infrastructuur. Met het aanleggen van de Betuwelijn zullen we haast moeten maken; de uit- breiding van Schiphol client ook in dit kader ge- plaatst te worden. Voor de financiering van dit soort strategische infrastructuurprojecten zal in toene- mende mate een beroep gedaan moeten kunnen worden op institutionele beleggers.

Dit alles Ievert vooral trekkracht voor de econo- rnische groei op en weinig extra werkgelegenheid in directe zin. In het midden- en kleinbedrijf kunnen echter wei degelijk arbeidsplaatsen tot stand ko- men, vooral in de commerciele dienstverlening.

Deels spelen hier dezelfde vraagstukken als in het bedrijfsleven dat aan de sterke internationale con- currentie is onderworpen. Ook hier zien we dat door knelpunten op de arbeidsmarkt onvoldoende ge-bruik wordt gemaakt van de mogelijkheden om nieuwe arbeidsplaatsen te creeeren. Voor wat be- treft het technologisch vernieuwingsproces gaat het hier vooral om het in huis halen van de benodigde kennis om vernieuwingen door te voeren. Kennis- verspreicling via bij voorbeeld de Innovatiecentra is daarvoor essentieel.

Van belang is ook nate gaan hoe het aantal men- sen dat een eigen bedrijf wil starten kan worden ver- groot. Ons land kenmerkt zich onder andere door het ten opzichte van vergelijkbare Ianden achterblij- ven van het aantal beginnende ondernemingen. In het onderwijs zou meer aandacht aan dit thema gegeven moeten worden, zeker in het hoger onder- wijs. Voorts speelt hier de overdreven regelgeving zeker ook een rol. Vee! markten zijn afgeschermd voor nieuwkomers. ln het te voeren beleid client daarom aandacht te bestaan voor minder en effectie- vere regelgeving, zoals ten aanzien van de mededin- ging (kartels), de vestigingswet die het toetreders vaak erg moeilijk maakt en bij voorbeeld ook de winkelsluitingswet. In het woud van regels client fors gewied te worden.

Loonkosten

Een van de centrale punten in de analyse van de werkgelegenheidsontwikkeling is de rol van de loonkosten. Reeds vanaf de helft van de jaren zeven- tig vindt er een discussie plaats over de relatie tussen de hoogte van de loonkosten en de werkgelegen- heid. Oat die relatie er ligt is inmiddels voor ieder- een wei duidelijk. Zij vormt echter een onvoldoen- de verklaring voor de Iage arbeidsparticipatie. In het algemeen lijkt het verband niet eenduidig: ook in omgekeerde zin kan de lage arbeidsparticipatie wel- eens meer oorzaak dan gevolg van het hoge loonkos- tenniveau (de hoge arbeidsproduktiviteit) in ons land zijn.

(6)

510

S &_D 12 1991

Vergroting van het aantal mcnsen dat wil participe- ren op de arbeidsmarkt leidt over een langere perio- de tot een overaanbod. Dit heeft een matigend effect op de brutolonen. In feite is dit overaanbod de belangrijkste oorzaak van de langdurige loonmati- ging die Nederland in de jaren tachtig heeft gekend en die sterk heeft bijgedragen aan de verbetering van onze internationale concurrentiepositie. Zolang dit overaanbod van arbeid blijft bestaan zullen ook in de jaren negentig de brutolonen een matigende in- vloed ondervinden. De groei van de participatie is daarbij, zoals reeds werd opgemerkt, vooral nodig om de druk van de overdrachtsuitgaven op de lonen te verminderen. Dan kan de gematigde bruto-loon- ontwikkeling ook sterker dan in de jaren tachtig doorwerken naar een gematigde loonkostenontwik- keling door een verkleining van de wig en de opslag van werkgeverspremies.

Meer in· het algemeen blijft een gematigde ont- wikkeling van aile brutolonen wenselijk voor de ontwikkeling van de economic. In het huidige kli- maat is loonmatiging niet Ianger te bewerkstelligen met een uitsluitend moreel beroep op de vakbewe- ging. De vakbeweging kan niet gevraagd worden de lonen te matigen op grond van het algemeen belang en vervolgens aanvaarden dat de werkgevers lachend met de 'buit' gaan strijken, zeker niet in een situatie van goede rendementen en toenemende kraptes op de arbeidsmarkt. Een dee! van de 'beschikbare loonsom' zal daarom besteed dienen te worden aan 'goede doelen'.

Hier kan een directe relatie gelegd worden met een van de grootste uitdagingen voor de jaren negentig. Oat betreft het voortdurend scholen van werknemers. Het 'wederkerend leren' zal met het oog op de veranderingen binnen de bedrijven een van de centrale thema's in het te voeren arbeids- voorwaardenoverleg moeten worden. Als de voor- stellen serieus worden genomen, vergt het een enorrne structurele investering van het bedrijfsle- ven: bedrijfstakgewijze scholingsprogramma's op grote scbaal, verlofregelingen voor het volgen van opleidingen, reservering van gelden uit de loon- ruimte in bet CA o-overleg. De overheid zal bereid moeten zijn dit proces te ondersteunen.

Overigens client bij een oordeel over een gema- tigde loonkostenstijging niet uitsluitend gekeken te worden naar de effectieve stijging van de lonen. Het gaat daarbij om de totale loonkostenstijging. In dit opzicht is van een trendbreuk sprake nu na een aan- tal jaren van effectieve matiging de loonkosten weer oplopen. Daarbij is nog niet in aile gevallen verdis- conteerd welke gevolgen de ontwikkeling van de v u T nog voor de loonkostenontwikkeling beeft.

De vraag rijst bovendien of een streven naar algebele loonkostenrnatiging zich wei verhoudt met een flex- ibele arbeidsmarkt. In bedrijfstakken waar sprake is van schaarste is bet moeilijk tot matiging te komen.

Op de wat langere termijn zal dat wellukken als het arbeidsvoorzieningenbeleid nadrukkelijker gestalte krijgt, op de korte terrnijn kunnen hier wei degelijk problemen ontstaan. Ook om die reden is het van het grootste belang de relatie tussen onderwijs en arbeidsmarkt te verbeteren, om scbaarsten weg te werken. Het bedrijfsleven zal zich in directere zin betrokken moeten weten bij ontwikkelingen in bet onderwijs. De discussie die daarover plaatsvindt in het kader van het rapport van de commissie- Rauwenhoff en de voorliggende wetgeving, zoals de Kaderwet volwasseneneducatie en de Wet curso- risch beroepsonderwijs zal met kracht vervolgd moeten worden.

Werkselesenheid voor laser opseleiden

Binnen dit geheel is de werkgelegenheid voor lager opgeleiden zoals de w R R laat zien een specifiek pro- bleem. Vooral door immigratie zal naar verwachting de komende jaren een overaanbod van arbeid in deze groep blijven bestaan. Het hoge loonkostenniveau blijkt zeker geen voldoende verklaring voor dit overaanbod. Binnen de bedrijven is het beleid in tij- den van grote werkloosheid erop gericht geweest boger opgeleiden binnen te halen voor functies die voorbeen door lager opgeleiden bezet werden. De druk om de loonkostenstijging te ondervangen door veranderingen in bet arbeidsproces, i .c. door de stij- ging van de arbeidsproduktiviteit, heeft er op zijn beurt weer toe geleid dat werknemers onder steeds grotere druk moesten produceren. Met ingrijpende gevolgen voor het ziekteverzuim en de arbeidsonge- schiktheid.

Tegelijkertijd klaagden de bedrijven over de opleiding waarmee werknemers binnenkwamen.

Nude laatste paar jaar weer sprake is van een toena- me van bet aantal arbeidsplaatsen, zien we direct knelpunten op de arbeidsmarkt ontstaan. Er zijn werkzoekenden genoeg, aileen zijn bet niet de men- sen die in het bedrijfsleven gezocht worden. Of dat in aile gevallen terecht door de werkgevers wordt aangevoerd, is de vraag; dat dit zo gesteld wordt is een probleem op zich. Als de overheid een vergro- ting van de werkgelegenheid en de arbeidsparticipa- tie tot stand wil brengen, zijn daarom naast activitei- ten gericbt op bet bedrijfsleven, de vraagzijde van de arbeidsmarkt, ook activiteiten noodzakelijk die zijn gericht op bet vergroten en verbeteren van het aan- bod op de arbeidsmarkt.

Oat loonkosten hierin een zekere rol spelen staat

buiten gekwal curren van be deze a1 produc tailhan dien bl kosten opslag veau o landse gemid<

midde1 van de mumuil 1989, met b~

vanaf:

'8 of 2

in de F dan is•

van h•

geen u Oil van ee

\ing V<

vooral moet • theore heid e:

netto- werkg wense verde!

werki1 voor k en bel drukk Te van ee de WI

notiti«

sam en beplei gekw<

ren bl van d

geeig~

ten.

Va neerd kome arbeic

(7)

S&_0121991

buiten kijf. Het Nederlandse kostenniveau voor laag gekwalificeerde arbeid ligt hoven dat van het con- currerende buitenland. Dit is echter slechts ten dele van belang omdat de sectoren waar vraag is naar deze arbeid in het algemeen niet voor de export produceren maar voor de binnenlandse markt (de- tailhandel, horeca, particuliere diensten). Boven- dien blijkt bij nadere analyse dat het verschil in loon- kosten met het buitenland vooral is gelegen in de opslag op het brutoloon, en minder in het loonni- veau op zich. Korpel e. a. Iaten zien dat het Neder- landse bruto-minimumloon, als percentage van het gemiddeld verdiende loon, in 1985 in Europa een middenpositie innam. (Een internationale vergelijking van de minimumlonen, de inkomensverdeling en de mini- mumuitkeringen, Ministerie van SoZaWe, november 1 9 8 9, pp. 1 9-2 1 ) • A Is we daarbij rekening houden met het feit dat het minimum loon in Nederland pas vanaf 2 3 jaar geldt en in andere Ianden veelal vanaf

1 8 of 2 1 jaar, alsmede met de relatieve verlaging die

in de periode 1 9 8 5-1 9 8 9 nog he eft plaatsgevonden, dan is duideHjk dat Nederland wat betreft de hoogte van het minimumloon als zodanig internationaal geen uitzonderHjke positie meer inneemt.

Dit gegeven doet echter niet af aan het belang van een zo beperkt mogelijke loonkostenontwikke- ling voor laaggekwalificeerd werk in sectoren die vooral op de binnenlandse markt gericht zijn. Daar moet echter een afweging worden gemaakt tussen theoretisch (modelmatig) te scheppen werkgelegen- heid enerzijds en de sociale gevolgen van een lagere netto-beloning en de gewenste structuur van de werkgelegenheid anderzijds. ln die afweging is het wenselijk de nettolonen op minimumniveau niet verder aan te tasten, ook met het oog op de door- werking naar de sociale zekerheid, en de ruimte voor kostenverlaging vooral te zoeken in de premies en belastingen die op de laaggekwalificeerde arbeid drukken.

Ten aanzien van de inkomenspolitieke aspecten van een verlaging van het minimumloon, zoals door de w R R voorgesteld, heeft de PvdA-fractie in de notitie 'Zelfstandige burgers in een werkzame samenleving' een zeer terughoudende opstelling bepleit. Gezien het verwachte overaanbod van laag- gekwalificeerde werkzoekenden in de komende ja- ren blijft niettemin de vraag actueel of een verlaging van de loonkosten op en rond het minimum een geeigend middel kan zijn om hier de vraag te vergro- ten.

Vanuit de vraagkant op de arbeidsmarkt gerede- neerd, moet er daarbij vooral ook een groter aanbod komen van werk in de laagste functieklassen. Het arbeidsaanbod voor deze banen bestaat niet zozeer

meer uit jongere schoolverlaters, als wei uit migran- ten. Hoe wezenlijk scholing ook is, zeker voor oudere werkzoekenden is het van het grootste be- lang het aanbod van arbeid te Iaten aansluiten op de mogelijkheden van werkzoekenden. Te snel wordt aan allerlei voorstellen om mensen zich weer actie- ver op de arbeidsmarkt te Iaten orienteren een sanc- tiebeleid gekoppeld. Er mag aileen grotere druk op mensen worden uitgeoefend banen te aanvaarden als die er ook zijn.

Een centraal onderdeel van het te voeren beleid client te zijn dat werklozen en arbeidsongeschikten beter op potentiele arbeidsplaatsen worden voorbe- reid. Hoe kunnen barrieres voor opname in het arbeidsproces worden geslecht? W erkgevers wijzen er op dat niet zozeer de loonkosten, alswel de inzet- baarheid en motieven van werkzoekenden het knel- punt vormen. Hierdoor ontstaan onnodige tekorten op de arbeidsmarkt. In de toepassing van het ar- beidsmarktinstrumentarium moet een verschuiving optreden naar regelingen die voorkomen dat werk- lozen wegzakken in lethargie en demotivatie, en die arbeidsritme en motivatie herstellen. Dit zijn vooral het Jeugdwerkgarantieplan en de arbeidspools. In- dien scholings- en bemiddelingsinspanningen syste- matisch worden gekoppeld aan de toepassing van deze instrumenten kunnen zij een duidelijke rol ver- vullen als toeleiding tot de reguliere arbeidsmarkt.

Binnen de arbeidsvoorziening client daartoe een zo groot mogelijke flexibiliteit te worden toegestaan bij het gebruik van financiele middelen voor deze rege- lingen.

In 1992/1993 zullen de bestaande arbeidsmarkt- regeHngen op het terrein van werkervaring en ver- vangende werkgelegenheid (Kaderregeling arbeids- inpassing en arbeidspools) in ieder geval hun begrote capaciteit (33 .coo plaatsen) moeten bereiken. In- dien deze regelingen functioneren als toeleiding naar de reguliere bemiddeling en als wervingskanaal voor gewone banen is het verstandig hun bereik uit te breiden. Zij vergroten dan het potentieel van di- rect plaatsbare werkzoekenden, waardoor de ar- beidsbureaus vaker en sneller in gemelde vacatures kunnen voorzien. Dit is noodzakelijk om bestaande kraptes terug te dringen.

Zoals reeds is opgemerkt wordt de groei van onze economie vooral aangetrokken door sectoren en bedrijven die op de internationale markten concur- reren. De toename van laag gekwalificeerde werk- gelegenheid vindt niet via deze sectoren plaats, maar in de binnenlandse sector die door toelevering aan exportprodukties of door binnenlandse consumptie- ve groei meegroeit. Tevens kan de vraag naar laag gekwalificeerde werknemers toenemen wanneer de

511

(8)

512

s&.o 121991

beter gekwalificeerden 'opstromen' (via bijscho- ling) naar hogere functies en de neerwaartse ver- dringing op de arbeidsmarkt wordt verminderd.

Beide processen treden op wanneer de Nederlandse economie haar internationale positie versterkt en door exportgroei tot een betere prestatie komt. Op het terrein van de vakgerichte opleidingen is de prestatie van de Nederlandse bedrijven te gering.

Terwijl kennis geleidelijk de belangrijkste produk- tiefactor wordt, en ons land hier van oudsher een comparatief voordeel heeft (hoogopgeleide be- roepsbevolking), is de inspanning om dit voordeel te behouden en uit te bouwen onvoldoende. De navol- gende vergelijking van het ministerie van Econorni- sche Zaken laat zien dat Nederland structured ach- terblijft bij concurrerende Ianden terzake van de scholingsinspanning van de beroepsbevolking:

Tabel 5. lntt';rnationale vergelijking scholing als per- centage van de loonsom.

Frankrijk Groot-Brittannie Bondsrepubliek Duitsland Verenigde Staten Nederland Finland Zweden J jaar,% van de loonsom

1986 1986 1987 1985 1986 1986 1987

Bron: Employment Outlook 1990, o ECD

I ,6 2 ,J 2,4 1,4 2,8

'·4 s,o

Bron: Ministerie van EZ, lnvesteren in leren, mei I99I •

Het bevorderen van de opwaartse mobiliteit van werkenden zal op langere termijn positiever uitwer- ken voor de werkgelegenheid van lager gekwalifi- ceerden dan het aanpassen van het loonkostenniveau open rond het minimum. Wij pleiten dan ook voor een werkgelegenheidsstrategie die het accent legt op kwaliteitsverhoging door een betere relatie onder- wijs-arbeidsmarkt en een systeem van regelmatige her-, om-en bijscholing. In het hoofdstuk over 'we- derkerende arbeid' legt de w R R hier eveneens grote nadruk op.

Arbeidstijdverkorting

Een thema dat een aantal jaren uit de mode lijkt te zijn, is de arbeidsduurverkorting. Sinds I 986/ I 987 is het proces van versnelde verkorting van de ar-

bcidsduur vrijwel tot stilstand gekomen. Ons land bevond zich wat effectieve jaarlijkse arbeidsduur be- treft in I987 reeds hoven het niveau van West- Duitsland en juist onder dat van Frankrijk, bij een hoger ziekteverzuim en een aanmerkelijk hogere uurproduktiviteit. lnmiddels is onze effectieve ar- beidsduur vrijwel constant gebleven en die van Duitsland en Frankrijk verder gedaald. Er lijkt dus internationaal enige ruimte voor verdere arbeids- duurverkorting, al staan daar de reeds gememoreer- de knelpunten op de arbeidsmarkt tegenover.

De vorm die verdere arbeidsduurverkorting bij voorkeur zal aannemen, zou moeten voortvloeien uit hetgeen eerder over de werkgelegenheidsgroei is gezegd. Daarbij springen drie elementen in het oog:

a. In de achterblijvende arbeidsparticipatie van vrouwen springt het verschil met mann en in de leef- tijdsgroep van 25 tot 44 jaar in het oog. Waar de participatie van vrouwen in deze leeftijd het zogehe- ten 'kinderdal' laat zien, treedt bij de mannen tege- lijk de 'carrierepiek' op. De keerzijde van dit snelle uiteengroeien van de deelname aan betaalde arbeid, is een blijvend zeer scheve verdeling van huishoude- lijke en verzorgende taken tussen mannen en vrou- wen. Dit wordt ook weerspiegeld in de concentratie van deeltijdbanen bij (gehuwde) vrouwen. In dit Iicht zou een element van arbeidsduurverkorting zeer in het bijzonder gericht moeten zijn op mann en in de leeftijdgroep van 25 tot 44 jaar. Te den ken valt aan:

I . een forse uitbreiding van het ouderschapsver- lof in de peri ode dat kinderen nog niet schoolgaand zijn, met een optie op blijvende deeltijdarbeid na afloop van het veri of;

2. de stimulering van deeltijdarbeid in sectoren en beroepsgroepen waar vee! mannen werken;

3. de omzetting van de overmaat aan adv-dagen in structurele verkorting van de werkweek, geleide- lijk en per bedrijf specifiek uit te bouwen tot een vierdaagse werkweek.

b. Uit de noodzaak de kwaliteit en hoogwaardigheid van onze econornie te versterken komt een grote en toenemende behoefte aan scholing van werknemers (en werkzoekenden) voort. Ook de WRR geeft aan dat belangrijke bedrijfstakken moeten toegroeien naar een systeem van wederkerende schoHng voor een grote groep werknemers willen zij de interna- tionale concurrentie aankunnen. Daar komt bij dat het opvangen van toenemende kraptes op arbeids- markten voor middelbaar en hoger ge-schoolden het bijscholen van werknemers die al enige ervaring en opleiding hebben noodzakelijk maakt. Vanuit deze

-

beide ir van de t

c. Gezi<

nemers merhan probb de !age envijfti:

gewens ervarin bijzond verkiez

!aging, hand. I pensiOI vormei In l werkgt vorme1 verken den in steuneJ rol spe

Ten Sam en eengr•

het arl de arb>

tietekc progra inhouc

I. Een

nation tering - tech - het gie- e strate1 - het in del - het met t•

(9)

S~D 121991

beide invalshoeken is een aanmerkelijke uitbreiding van de toepassing van scholingsverlof gewenst.

c. Gezien de relatief grote uitstoot van oudere werk- nemers in w A o en v u T-regelingen wordt langza- merhand de vernietiging van kennis en ervaring een probleem. Dew R R wijst hier nadrukkelijk opals hij de lage arbeidsparticipatie van mensen hoven de vijf- envijftig jaar aan de orde stelt. In het Iicht van de gewenste kwaliteitsverhoging is aanwending van de ervaring van ouderen in het produktieproces, in het bijzonder ook bij de vakopleiding van jongeren, te verkiezen hoven verdere uitstoot. Een verdere ver- laging van de v u T-leeftijd ligt dan ook niet voor de hand. Daarentegen zal geleidelijk een meer flexibele pensioneringsleeftijd gekoppeld kunnen worden aan vormen van deeltijdse uittreding.

In het overleg met de centrale organisaties van werkgevers en werknemers kunnen de genoemde vormen van herverdeling van werk verder worden verkend. Zij zullen hun plaats primair moeten vin- den in de pakketten arbeidsvoorwaarden. Onder- steunende wetgeving kan daarbij een aanvullende rol spelen.

Ten slotte

Samenvattend kan de PvdA het beste kiezen voor een grote in spanning zowel van overheidswege als in het arbeidsvoorwaardenbeleid, ter vergroting van de arbeidsparticipatie. Een analyse van de participa- tietekorten en de ontwikkeling daarin leidt tot een programma dat in hoofdzaak de volgende elementen inhoudt:

1 • Een strategie gericht op versterking van de inter- nationale concurrentiepositie door kwaliteitsverbe- tering:

- technologie-en innovatiestimulering;

- het vergroten van de samenhang in het technolo- gie- en wetenschapsbeleid, gericht op een aantal strategische gebieden;

- het bevorderen van het aanbod van onderzoekers in de betreffende gebieden;

- het bevorderen van het aanbod van werknemers met technische opleidingen en het wegnemen van

knelpunten op de arbeidsmarkt in het algemeen;

- systematische aanpak van de periodieke her-, om- en bijscholing in samenhang met de invoering van scholingsverlof voor werknemers.

2. Een versterking van de werkgelegenheid voor laaggekwalificeerden:

- integratie en intensievere toepassing van de werk- ervaringsregelingen voor langdurig werklozen als wervings- en toeleidingskanaal naar de reguliere arbeidsmarkt;

- tegengaan van de verdringing door bijscholing van werknemers;

- verdere verlaging van loonkosten 'aan de onder- kant' door vermindering van werkgeverslasten en verkorting van het bruto-netto-traject.

3. Een herverdelingsstrategie gericht op versterking van de positie van vrouwen en verbetering van de verdeling van verzorgende en huishoudelijke taken:

- een selectief en geleidelijk in te voeren vierdaagse werkweek;

- verdere uitbouw van het ouderschapsverlof, met de optie van blijvende deeltijdarbeid;

- stimulering van deeltijdarbeid in sectoren en be- roepen waar vee] mensen werken;

- flexibilisering van de pensioenleeftijd in combina- tie met deeltijd-v uT.

Dit programma is op verschillende terreinen tegelijk gericht. Het weerspiegelt daarmee de complexiteit van de huidige werkgelegenheidstructuur. Deze complexiteit reageert niet Ianger op eenheidsrecep- ten zoals de verlaging van het minimumloon of een werkweek van vijfentwintig uur voor iedereen.

Participatiebevordering vraagt een strategie op ver- schillende niveaus en vanuit verschillende invalshoe- ken. Daarbij moet echter wei de samenhang in onze economie in het oog worden gehouden: Nederland heeft een hoogontwikkelde post-industriele econo- mie met grote mogelijkheden. Die positie te behou- den vergt niet aileen een defensieve strategie (loon- matiging), maar vooral ook een investeringsgerich- te aanpak (technologie en scholing). Daar ontbreekt het helaas nu nog te zeer aan.

(10)

s&.o12199'

Enzensberger op de terugtocht

In de meeste Ianden in Eu- ropa spelen schrijvers een rol in het publieke debat over actuele maatschappe-

GER VERRIPS in dit genre; hij kreeg op dat moment 'schoon ge- noeg' van het traditionele Redacteur van S&])

lijke problemen. In ons

land is dat zelden het geval. Nederlandse auteurs richten hun aandacht meestal op individuele en zel- den op maatschappelijke thema's. Het moet een van de motieven zijn waarom de media doorgaans meer be-langstelling hebben voor politieke opvattingen van buitenlanders.

Voor niemand zal de aandacht de laatste jaren zo groat en zo vanzelfsprekend zijn geweest als voor de gewoonlijk zeer op de actualiteit toegespitste Duitse dichter en essayist, Hans Magnus Enzensberger ( 1 9 2 9), vooral na de publikatie van diens opmerke- lijkste essays en politieke reportages uit de jaren tachtig, Ach Europa! (1989) en Lifvan de inconsequen- tie ( 199o), en de interviews die naar aanleiding daar- van zijn verschenen. Zijn idee, dat politici tegen- woordig 'heiden van de terugtocht' behoren te zijn, kwam dit jaar zelfs in de Tweede Kamer aan bod tij- dens de Algemene Beschouwingen: ze vormde de leidraad in het betoog van Groen Links; ook zijn opvatting, dat de activiteit van intellectuelen in de politiek in het huidige Europa zo aan betekenis heeft ingeboet dat men evengoed de aftocht kan blazen, vond gehoor.

Aan zijn wei erg kritiekloos geaccepteerde poli- tieke oordelen, waar behoorlijk wat op is af te din- gen, wordt in dit land wei heel vee! gewicht toege- kend -wellicht meer dan hijzelf pleegt te doen sinds hij zijn geestdrift voor de 'stormcentra van de revo- lutie' in de Derde Wereld in de jaren zestig plaats liet maken voor een lichtelijk tegendraads en vaak wat meesmuilend aanvaarden van de 'middelmatig- heid' van de moderne Westeuropese samenlevin- gen. Een reden er wat kanttekeningen bij te plaat- sen.

Per!Jere perspectieven

Enzensberger began aan Ach Europa! toen hij tien jaar geleden door een Zweeds dagblad werd verzocht over de verkiezingen te schrijven. De kennismaking met de journalistiek leidde tot een reportage in afle- veringen en prikkelde Enzensberger tot meer werk

essay- 'schrijven moet een manier zijn van het ontdek- ken van iets, niet van het bewijzen van wat je a!

weet'. Hij nam na Zweden ook de politieke situatie in Polen, Hongarije, ltalie, Spanje, Portugal en Noorwegen in ogenschouw en deed er erudiet en meeslepend verslag van. Binnen deze kring van !an- den laat hij echter een witte plek bestaan, die zowel Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannie, als de Benelux en enkele andere kleine Ianden omvat: de aandacht van Enzensberger beperkte zich tot de randgebieden, die gemeten naar economisch en po- litiek gewicht in West- en Midden-Europa van on- dergeschikte betekenis zijn. Hij motiveert deze be- perking slechts met vage verwijzingen naar 'perifere perspectieven' en naar het will en verrnijden van 'eurocentrisme' in Engeland en Frankrijk. Voor het overslaan van ons land voert hij een merkwaardig criterium aan: 'Het is vee! te gecompliceerd. Het is zo'n klein land en het kent zo vee! verschillen. Je rijdt twintig kilometer naar een andere stad en je hebt de indruk dat je alweer in een volgend land bent.' Als hem dat niet ook is overkomen in Ianden als Spanje en Italie, hoe versimpeld moet het beeld dat hij daarvan oproept en hoe betrekkelijk moet de waarde ervan dan wei niet zijn? Opvallend zijn even- eens de beperkingen die Enzensberger zich oplegt, waar hij zich uitlaat over traditionele politieke en ideologische stromingen in Europa: er valt slechts kritische aandacht voor de sociaal-democratie te bespeuren- klaarblijkelijk zijn in zijn ogen de ande- re politieke groeperingen die moeite niet waard, al zal hij dat wei niet gauw toegeven.

Aileen al vanwege deze versmallingen van zijn blikveld wordt gauw te vee! gewicht gehecht aan de impressies en conclusies die hij de lezer met een gra- ter Europa in gedachten biedt, hoe boeiend hij over de afzonderlijke Ianden ook mage berichten.

Ajkeer van de sociaal-democratie

Zweedse heifst ( 198 2) bevat een tien jaar terug nog verrassende, scherpe kritiek op de overgereguleerde en overgecontroleerde samenleving, die het resul-

-

taatwas era tisch een zell kritisch•

observa ook do<

rekener deroos zijn kri·

tachtig. meege roofder gezagh<

wijzigrr het fun nationa neutral leidenc Europ<

parlem ren. Er verledo Zweed wellicl afteke1 tijd vo er ver<

nen.

o,

zijn kr zeer tt his tori venor ven re hij dra zin tc het d<

gereg•

van do her~~ Er diepg keerb naar 1 hij in dit Ia word meer den h men. bij d<

aal-d·

make rings berg•

(11)

s&..o 12 '99'

taat was van meer dan een halve eeuw sociaal-demo- cratisch meerderheidsbewind, gecombineerd met een zelfgenoegzaamheid die te lang door te weinig kritische stemmen werd verstoord. Enzensbergers observaties werden door Zweedse intellectuelen, ook door wie zich tot de sociaal-democratie bleven rekenen, op menig punt als een verbluffend schot in de roos ervaren- een veelzeggend compliment voor zijn kritisch vermogen. Overigens hebben de jaren tachtig voor dit land grote veranderingen met zich mee gebracht: dodelijke schoten op Olav Palme be- roofden de Zweedse sociaal-democratie van een gezaghebbende intellectuele en politieke Ieiding;

wijzigingen in de Oost-West-verhoudingen namen het fundament weg onder de lang gekoesterde inter- nationale uitzonderingspositie die men zich in zijn neutraliteit meer dan een eeuw kon permitteren, leidend tot de eerste stappen naar aansluiting bij de Europese Gemeenschap; de vertrouwde dominante parlementaire positie van de socialisten ging verlo- ren. Er is een ongemakkelijke herwaardering van het verleden en herorientatie op de toekomst van de Zweedse sociaal-democratie ingezet; daarin zal zich wellicht nog enig spoor van Enzenbergers kritiek aftekenen, maar gezien zijn pleidooien van de laatste tijd voor het zich terugtrekken uit de politiek zal hij er verder wei geen invloed meer op kunnen uitoefe- nen.

Overigens gaf Enzensberger later te kennen, dat zijn kritiek op de Zweedse sociaal-democratie even- zeer tegen de Duitse was gericht. Zijn afkeer van de historisch wei begrijpelijke, maar te eenzijdig geble- ven orientatie op de staatsmacht en haar sterk geble- ven regelzucht, wordt thans in brede kring gedeeld;

hij draaft echter kwalijk ver door, waar hij die weer- zin toeschrijft aan het feit dat hij opgroeide in het door nationaal-socialistische massamoordenaars geregeerde en op oorlog afgestemde Duitsland van de jaren I 9 33-I 945. ( Vrij Nederland, 2 3 decem- ber I99I.)

Enzensberger toont een scherp oog voor de diepgang van de opmerkelijk geweldloze en onom- keerbaar gebleken overgang van militaire dictatuur naar parlementaire democratie in Spanje, wanneer hij in de slotpassage van zijn politieke reportage over dit land schrijft: 'Het verleden is een coulisse ge- worden, een toneeldecor voor een stuk dat niet meer op het repertoire staat. De kleinkinderen vin- den het niet de moeite waard de scherven op te rui- men.' Een niet minder verrassend feit was, dat zich bij deze omwenteling een jonge en onervaren soci- aal-democratie onder de kiezers heeft weten waar te maken als een natuurlijke, sterk dominerende rege- ringspartij. Gonzalez c.s. passeren echter in Enzens- bergers tekst slechts 'in de gedaante' van verlichte

en fatsoenlijke mensen en worden vervolgens in het ene citaat na het andere afgebrand: 'wat bij ons regeert is geen partij maar een voederbak ... zouden ze tenminste nog maar cynisch zijn, onze socialisten!

Maar nee! Ze lijden als een hond, hun morele ver- driet is absoluut niet gespeeld en ze hebben er ook aile reden toe'- enzovoorts, enzovoorts.

Enzensbergers afkeer van de sociaal-democratie contrasteert opvallend met zijn waardering voor het hedendaagse Italie, voor de 'zelfregulerende anar- chie', het 'onberekenbare, productieve, fantastische tumult', waarin 'astrologen de laatste toevlucht voor de common sense' zijn, die hij daar meent waar te kunnen nemen en 'met angst en bewondering, met ontzetting en afgunst' gadeslaat als het 'ware en toe- komstige Europa'. Men zou de vraag kunnen opwerpen of de bevolking niet beter verdient en hoe het functioneren van het bestaande democratische bestel zou kunnen worden verbeterd - al was het aileen maar vanwege het gemiddelde van zes mafia- moorden per dag; maar daarvoor blijkt Enzensber- ger als vanzelfsprekend geen belangstelling te heb- ben. Men mist bij een zo in politiek engagement van intellectuelen ge.interesseerd auteur trouwens ook aandacht voor de politieke betrokkenheid van zo ongewoon vee! Italiaanse intellectuelen- een resul- taat van twintig jaar fascisme, gevolgd door een de facto, en nog Ianger durend, christen-democratisch eenpartijbewind, resuherend in uitzonderlijk duur- zame steun aan de enige grote communistische partij in West-Europa.

Anarchisme is Enzensberger altijd sympathieker geweest dan de sociaal-democratie; het komt ner- gens duidelijker tot uitdrukking dan in Der kurze Sommer der Anarchie (I 9 7 2) over Buena ventura Dur- ruti en de ongekend massaal gesteunde anarchisti- sche beweging in Catalonie, die in de jareri dertig, tijdens de Spaanse Burgeroorlog, tenonder ging.

Ondanks de ongebruikelijke vormgeving - een do- cumentaire, onderbroken door analyserende be- schouwingen - is het een aangrijpende roman ge- worden. Op bezoek bij in armoede en ballingschap levende veteranen van de eindstrijd constateerde Enzensberger: 'Ze zijn niet droefgeestig. Hun hoffe- lijkheid is proletarisch. Hun waardigheid is die van mensen die nooit hebben gecapituleerd. Ze zijn nie- mand dank verschuldigd. Welvaart interesseert hen niet. Ze zijn onomkoopbaar. Ze klagen niet. Ze heb- ben nergens spijt van. Ze weten dat ze fouten heb- ben gemaakt, maar ze nemen niets terug. De oude mannen van de revolutie zijn sterker dan alles dat na hen kwam'. Hij sluit zijn hoek af met een perfect citaat: 'Wat voorbij is, is voorbij. Men maakt niet twee maal dezelfde revolutie.'

(12)

5&_0121991

De Spaanse socialisten, die hebben getracht de par- lementaire democratie te verdedigen in een repu- blikeins eenheidsfront tegen Franco, Hitler en Mus- solini, belandden in een wanhopige positie toen zij in het eigen kamp op tegenwerking van communis- ten en anarchisten stuitten en door de W esterse democratieen in de steek werden gelaten. De mede- verantwoordelijkheid van anarchisten en commu- nisten voor de republikeinse nederlaag ontgaat En- zensberger niet, maar waardering voor de houding van de Spaanse sociaal-democratie weet hij niet op te brengen. Dat hij menselijk en politiek respect toont voor de oude anarchistische massabeweging en haar voorhoede, valt aileen maar te prijzen; maar dat zijn altijd begripvol aandoende toon in kritische opmerkingen aan haar adres meteen wegvalt wan- neer de sociaal-democratie in beeld komt en hij voornamelijk in termen van blunders en corruptie, van lafheid en verstarring schrijft, duidt op een ver- troebeld waarnerningsvermogen. Op de weg tussen zo'n persoonlijke afkeer en een serieuze politieke kritiek zal hij de grootste afstand nog moeten afleg- gen.

Duitsland

Het werk aan Ach Europa! is voor de auteur ook een paging geweest 'los te komen van de Duitse zaken'.

De kart eraan voorafgaande bundel Mittelmass und Wahn, een jaar voor de ineenstorting van de DDR

verschenen, bevat zijn laatste beschouwingen over de situatie in de Bondsrepubliek. Hij bespotte haar toen nog als 'onze kleine Duitse republiek, zuchtend slachtoffer van het eigen succes' - so stinknormal, so kreuzbrav und so routinemiissi&; zijn eindconclusie luidde: 'Ze heeft niet vee! met zichzelf op, de repu- bliek van de middelmaat: onheilspellend tevreden en waanzinnig normaal, aileen pluis is ze niet.' Waarom zo'n cryptische formulering? Waarom spreekt hij nergens duidelijk uit waarom de Bonds- republiek 'met pluis' zou zijn? Vanwege de middel- maat of vanwege een waan? Zou hij meer met haar op hebben gehad wanneer ze onheilspellend onte- vreden zou zijn geweest en waanzinnig abnormaal?

En hoezo 'onze kleine Duitse republiek'- is dat een reden voor onbehagen geweest? Geen ironie kan verbergen dat rniddelmatigheid Enzensberger meer irriteert dan wanen hem verontrusten.

In zijn commentaar op de Golfoorlog begin dit jaar droeg hij bij aan het in stand houden van de kwa- lijke mythen omtrent het nationaal-socialistische verleden. Hij stelde: 'Wat de Duitsers zo bezielde was niet alleen de vrijheid om te doden maar meer nog de mogelijkheid zelf te worden gedood ...

Ondanks hun volstrekt verschillende vooronderstel-

lingen is het optTeden van Sad dam Hoesseins vereer- ders identiek aan dat van onze vaders en grootvaders en streven zij hetzelfde doe! na. De herhaling bewijst dat we niet met een Duits, niet met een Arabisch, maar met een antropologisch verschijnsel te maken hebben.' (NRC-Handelsblad, 7 februari 1991) Hij ab- straheert de massale steun aan het naziregime op die manier uit de Duitse historie en maakt er iets 'antro- pologisch' van, waarvoor niemand verantwoorde- lijk kan worden gesteld en ziet met de meelopers klaarblijkelijk weer over het hoofd, dat niet alle Duitse ouders en grootouders zo zijn geweest; hij ontwijkt zodoende een beoordeling van het politie- ke optreden van diverse groeperingen, zowel in Duitsland als in het buitenland. Enzensberger tam- boereerde in dat verband overigens wei kritiekloos op de door de nazi's uitgebuite, maar door de soci- aal-democraten terecht bestreden voorstelling van zaken, als zou de 'vernedering' in het Verdrag van Versailles in Duitsland steun aan Hiders politiek van revanche hebben kunnen rechtvaardigen - de toen zo ijverig gewraakte bepalingen omtrent herstelbe- talingen heeft men in feite nauwelijks hoeven nako- men.

De uitkomst van Enzensbergers meest recente beschouwingen omtrent 'de Duitse zaken' is, dat hij de verschijnselen van tevredenheid en politieke ge- zapigheid in de Bondsrepubliek, het verwisselen van nationale dromen omtrent een grootse historische rol door de 'middelmatigheid' van de Amerikaans- kapitalistische consumentenmaatschappij, met ve- nijnige ironie kritiseert, maar de verantwoordelijk- heid voor het zich Iaten meeslepen in de oorlogspo- litiek van de keizer en de Fuhrer en hun generaals in de periode I914-1945 relativeert. Nu het nieuwe, verenigde, in zijn souvereiniteit herstelde Duitsland als grootste, econornisch sterkste en centraal gele- gen mogendheid in West- en Midden-Europa een sleutelrol gaat spelen, nude vraag of dit werelddeel zal worden verduitst of dat Duitsland met de ande- ren zal worden geeuropeaniseerd klemmender wordt, is een ernstiger te nemen kijk op de Duitse en de Europese historie op zijn plaats. Onze beelden van het verleden kunnen een verstorende, maar ook een bevrijdende rol spelen bij het zoeken van een weg naar een veiliger toekomst; het vereist eerlijk- heid en zorgvuldigheid - en dat natuurlijk niet aileen in maar ook buiten en jegens Duitsland.

Held en van de terustocht

Enzensberger hanteert bij de beoordeling van de grote politieke veranderingen die zich in Europa de laatste tijd voordeden een beeld van politici die als 'heiden van de terugtocht' waardering en navolging

-

ZOU•

die Chr aanl het wiji ken

van rna• lijk de; hee wil te' eer er< er • lag

VO<

tre rni: Be1 me op ge•

gel ge• lee arl no sci en Jal da la1 ur to m cc be OJ Sc dt ze p, te Bo OJ m

Zt

Z<

(13)

5&_0121991

zouden verdienen. Hij laat in zijn kijk op degenen die hij als de sprekendste voorbeelden beschouwt- Chroestsjov, Jaruzelski en Gorbatsjov- echter een aantal essentiele aspecten buiten beschouwing, die het idee dat men te maken zou hebben met door wijsheid en moed ingegeven besluiten tot terugtrek- ken al gauw ontkrachten.

Stalins naaste medewerkers begrepen na de dood van de gevreesde dictator dat veranderingen in de machtsverhoudingen in de Sovjet-Unie onvermijde- lijk waren. Chroestsjov bleek de meest doortasten- de; hij normaliseerde de verhoudingen binnen de heersende elite van partij en staat door parano'ia en willekeur in de onderlinge betrekkingen aanzienlijk te verminderen. Op grand daarvan zou men in hem een 'held van de terugtocht' kunnen zien; men zou er dan echter niet aileen aan voorbij moeten gaan dat er voor de niet tot de bevoorrechte kaste behorende lagen van de bevolking weinig veranderde, maar vooral moeten vergeten dat het internationale op- treden van de Sovjet-Unie onder zijn Ieiding aller- minst op een terugtocht uitliep en leidde tot de Berlijnse en Cubaanse crises, vergaande Sovjet-in- menging in het Midden-Oosten en Afrika en hoog oplopende spanningen met China, en offensiever en gevaarlijker werd dan ooit het geval was geweest.

Generaal Jaruzelski werd toen hij ruim tien jaar geleden in Polen de macht overnam niet aileen geconfronteerd met het verzet van dissidente intel- lectuelen, maar ook met massale weerstand in de arbeidersklasse; de vraag of dergelijke tegenstanders nog wei met geweld zouden kunnen worden uitge- schakeld lag daardoor heel wat moeilijker dan ooit in enig communistisch land het geval was geweest.

Jaruzelski was dan ook niet de eerste partijleider in dat land die er van afzag; in feite werd er al tien jaar lang een georganiseerde oppositie getolereerd - een unieke en niet zo vee! minder opmerkelijke 'terug- tocht' door de inmiddels vergeten communistische machthebbers in Warschau dan de daarop volgende concessies waartoe de generaal bereid was. Enzens- berger miskent de betekenis van het bestaan en het optreden van de eerste vrije vakbeweging die in het Sovjet-blok werd afgedwongen, evenals de bijzon- dere rol van de katholieke kerk. In zijn paging Jaru- zelski uit te roepen tot held van de omwenteling in Polen klinkt een echo door van de arrogante verwij- ten, die indertijd zowel vanuit de DDR als de Duitse Bondsrepubliek werden gericht op de ware heiden, op de mensen van Solidarnosc, die hun strijd voor meer democratie voortzetten en de druk op Jaru- zelski hebben opgevoerd.

Wat de omwenteling in de Sovjet-Unie betreft zou men vanuit Enzensbergers visie op de rol van

Gorbatsjov over het hoofd kunnen gaan zien, dat het bestaande bestel niet overeenkomstig de bedoelin- gen en dankzij het ingrijpen van de nieuwe Ieiding van de Communistische Partij doelbewust is afge- schaft, maar vanwege de vergaande economische uitputting in elkaar is gezakt. Gorbatsjov stond bij zijn initiatieven iets heel anders dan een terugtocht voor ogen; hij wilde hervormingen doorvoeren die de van de wereldmarkt vrijwel gei'soleerde Sovjet- Unie in staat zouden stellen aansluiting te vinden bij de moderne economische en technologische ont- wikkelingen elders. Oat een en ander tot een com- plete ineenstorting van het tot voor kort onaantast- baar lijkende partijbewind zou leiden, werd niet voorzien; toen het eenmaal zo ver was, was niemand meer in staat het nog Ianger in stand te houden.

Wat de door Enzensberger naar voren gescho- ven 'heiden van de terugtocht' onderscheidt van sommige andere politici, is dat ze bij een naderende crisis trachtten een rampzalige koers bij te stellen.

Oat is echter niet zo iets zeldzaams als hij wil doen geloven; wendingen van staatslieden die rekening houden met wijzigingen in maatschappelijke situ- aties en krachtsverhoudingen deden en doen zich in zowel Oost- als West-Europa herhaaldelijk voor.

Hoogst belangrijke, maar niet meer haalbaar geachte doelen werden prijsgegeven en terugtochten ingezet door Lenin ('Nieuwe Economische Politiek'), door Stalin ('niet de wereldrevolutie, maar het socialisme in een land') en door Hitler (pacteren met de cen- trum-democraat Von Papen in de binnenlandse en later met Stalin in de buitenlandse politiek). Een terugtocht is ook niet altijd zonder meer een deugd te noemen. In 1 9 3 8 werd de Britse premier Chamberlain als een held beschouwd omdat hij het Westen in Miinchen terugtrok uit een confrontatie met Hitler-Duitsland, ten koste van de Tsjechen en Slowaken; tegenspeler Churchill werd later de ware held omdat hij voor de Britse terugtocht uit deze fatale appeasement-politiek vocht. De Gaulle garan- deerde de Franse terugtocht uit de smerige oorlog in Algerije, maar op dat moment ook de terugtocht uit de parlementaire democratie in het presidentiele bewind van de Vijfde Republiek.

Er is geen politieke koerswijziging te bedenken die men niet in de termen van een terugtocht zou kunnen beschrijven, maar men wordt er niet wijzer van omtrent doelstellingen, resultaten en vooruit- zichten. Met het beeld dat Enzensberger hanteert en met zijn aanbeveling kan men aileen uit de voeten in luchtkastelen; ze verhelderen niet, ze werken eer- der verwarrend.

De ingrijpende veranderingen van de situatie binnen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In tabel 2 is te zien dat naarmate de planten vorig jaar eerder zijn droog gezet de knollen nu vaker één scheut gaven (kleinere knol geeft één scheut, grotere knol meer scheuten)..

Op 21-7-04 werd een aantasting door bladvlekkenziekte geconstateerd, terwijl de drempel voor de CDSI in kleine uien pas kort daarvoor was overschreden en de drempel in zaaiuien

Diverse factoren spelen een rol bij de beworteling en uitgroei van winterstek van roos, zoals eigenschappen van de moederplant, conditie van moederplant en stek, kwaliteit en

Een zoektocht die voortvloeit uit de algemene norm voor het toetsen van de betrouwbaarheid van een getuigenverkla- ring en welk ander bewijsmiddel ook, namelijk de norm dat, ook

The two aqueous (water back extraction and acidic solution) solutions were then heated on a hot plate at 40 o C for 50 min to evaporate any MIBK that remained in this

moes die kinders vroeg gaan slaap, het hulle tot laat daardie aand baljaar, want hulle ouers was bioskoop-toe.. Die spoggerige kerel het 'n

Steeds meer waarnemingen An- derzijds duiden deze gegevens, samen met alle andere waarnemingen, ontegenspreke- lijk op lokale vestiging – terwijl we daarover, tot minder dan

De dichter Paul Haimon droeg Oote onder veel hilariteit voor, begeleid door een jazzbandje, en was waarschijnlijk zo onder de indruk van zijn eigen succes dat hij het