• No results found

Praten tegen jezelf: precies volgens plan! Zelfgerichte spraak, plannen en probleemoplossend vermogen bij adolescenten met een TOS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Praten tegen jezelf: precies volgens plan! Zelfgerichte spraak, plannen en probleemoplossend vermogen bij adolescenten met een TOS"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Praten tegen jezelf: precies volgens plan!

Zelfgerichte spraak, plannen en probleemoplossend vermogen bij

adolescenten met een TOS

F. C. A. Leijten (S2149222) Rijksuniversiteit Groningen Masterscriptie Neurolinguïstiek Onder begeleiding van Wim Tops

(2)

1 Abstract

Veel literatuur geeft aan dat kinderen met een TOS achterlopen wat betreft zelfgerichte spraak en executieve functies. Het trainen van zelfgerichte spraak blijkt een verbetering mogelijk te maken in executieve functieprestatie. In deze studie is gekeken naar

zelfgerichte (overte, coverte of innerlijke) spraak en de executieve functies van plannen en probleemoplossend vermogen bij een doelgroep van adolescenten (13-18 jaar) met (n=12) en zonder een TOS (n=13). Onderzocht werd of de achterstand op zelfgerichte spraak en executieve functies nog steeds gevonden kon worden op latere leeftijd. De Trail Making Test (Armitage, 1946) en de Tower of Londontaak (Shallice, 1982) zijn gebruikt voor het meten van de executieve functies van plannen en probleemoplossend vermogen. Resultaten laten zien dat er geen significante verschillen bestaan tussen de taakprestatie van leerlingen met een TOS en de controlegroep. Ook is geen verschil gevonden tussen de twee groepen wat betreft de maten van zelfgerichte spraak. Dit suggereert dat de achterstand op zelfgerichte spraak en de executieve functies van plannen en probleemoplossend vermogen die leerlingen met een TOS op jongere leeftijd hebben, op latere leeftijd niet meer aanwezig is. Daarnaast zijn verschillende verbanden gevonden binnen de twee groepen tussen taakprestatie en maten van zelfgerichte spraak. Gehypothetiseerd op basis van de correlaties wordt dat executieve functietaken (vooral de TMT) wellicht meer uitdagend zijn voor leerlingen met een TOS dan voor de controlegroep. Aangeraden wordt per individu te bepalen of baat is bij training van zelfregulerende spraak en op welke soort zelfgerichte (overte, coverte of innerlijke) spraak deze training zich moet richten.

(3)

2 Inleiding

Deze studie richt zich op zelfgerichte spraak bij adolescenten met een TOS, een weinig onderzochte populatie. Eerdere literatuur wijst uit dat training van de zelfgerichte spraak bij kinderen met een TOS resulteert in verbeterde prestaties op taken waarbij planning en probleemoplossend vermogen toegepast moet worden (Aziz, Fletcher, & Bayliss, 2016). In deze studie wordt gekeken of verschillen te zien zijn in de internalisering van de zelfgerichte spraak en in prestatie op twee executieve functietaken tussen

adolescenten tussen 13 en 18 jaar met een TOS (N=12) en een controlegroep tussen de 14 en 17 (N=13).

Zelfgerichte spraak

Al vanaf jonge leeftijd gebruiken mensen taal niet alleen om te communiceren met anderen (‘sociale spraak’), maar ook voor communicatie met zichzelf. Zo kan een kind bijvoorbeeld tijdens het maken van een rekensom of een puzzel hardop tegen zichzelf praten om zo tot een goede oplossing te komen. Vygotsky (1987) bracht dit concept onder de aandacht met de term speech-for-self (‘spraak voor jezelf’). Een andere term die gebruikt wordt door Lidstone, Meins en Fernyhough (2012) en verder in dit artikel gehanteerd zal worden is self-directed speech of ‘zelfgerichte spraak’. Zelfgerichte spraak is in te delen in twee categorieën: privéspraak en innerlijke spraak. Privéspraak kan overt (hardop, verstaanbaar praten) of covert (onverstaanbaar mompelen, fluisteren of mondbewegingen) zijn. Daartegenover staat innerlijke spraak, die volledig in het hoofd plaatsvindt. Volgens Vygotsky (1987) is innerlijke spraak nog steeds een vorm van spraak, maar is het meer verworven met het denken in betekenissen dan het denken in woorden. Zelfgerichte spraak heeft een zelfregulerende functie en helpt bij plannen, het oplossen van problemen of bij zelfbeheersing.

Vygotsky (1987) observeerde een trend in de ontwikkeling van zelfgerichte spraak bij kinderen. Zo zag hij dat overte privéspraak een piek kent bij kinderen tussen vier en zes jaar oud. Hierna neemt dit af en neemt de spraak geleidelijk meer coverte vormen aan, zoals mompelen, fluisteren en uiteindelijk slechts lip- of mondbewegingen. De privéspraak internaliseert dus bij kinderen in de loop van de jaren steeds meer tot stille verbale gedachten, oftewel innerlijke spraak. Vygotsky (1987) noemde dit het curvilineaire ontwikkelingstraject van de zelfgerichte spraak en dit wordt in meerdere studies teruggevonden. Zo onderzochten Winsler en Naglieri (2003)

(4)

probleem-3

oplossende strategieën bij privéspraak bij een groot cross-sectioneel sample (N=2156) van kinderen zonder taalproblemen tussen de vijf en zeventien jaar oud. De algemene trend was een overgang van overte privéspraak naar gedeeltelijk covert naar volledig covert. Ook in de review van Winsler (2009) wordt het idee van internalisering van de privéspraak ondersteund. Opgemerkt wordt wel dat geen specifieke leeftijden bepaald kunnen worden waarop privéspraak verschijnt of verdwijnt.

Waar Vygotsky in 1987 geloofde dat privéspraak volledig internaliseert in de adolescentie, hebben meerdere onderzoeken aangetoond dat privéspraak ook op latere leeftijd voorkomt. Zo observeerde Fry (1992) privéspraak bij ouderen en merkte hij op dat dit werd geassocieerd met schaamte en als een teken van terugtrekking uit de sociale wereld. Kronk (1994) onderzocht het voorkomen van privéspraak bij adolescenten. Resultaten ondersteunden het idee dat privéspraak blijft voorkomen in de adolescentie. Ook in dit onderzoek bleek schaamte een rol te spelen: voordat tijdens het experiment privéspraak werd aangemoedigd (voorgedaan door een medeplichtige in het

experiment), had het een negatieve invloed op testprestatie. Na aanmoediging verdween de negatieve correlatie met testprestatie (Kronk, 1994).

Fernyhough en Fradley (2005) onderzochten de relatie tussen privéspraak, taakmoeilijkheid en taakprestatie. Ze ontdekten dat de meeste privéspraak wordt uitgelokt in de zone of proximal development ofwel de ‘zone van naaste

ontwikkeling’(Vygotsky, 1987). Dit is een situatie waarin het kind in die mate

uitgedaagd wordt dat het een taak kan volbrengen met hulp van een volwassene, maar nog niet alleen. Het bieden van een de juiste ondersteuning door de volwassene in de vorm van gerichte vragen en interactie wordt scaffolding (‘het bieden van steigers’) genoemd. Bij een simpele taak is zelfgerichte spraak niet nodig, maar bij een te

moeilijke taak is zelfgerichte spraak ineffectief. De beste manier om privéspraak uit te lokken is dus om een taak aan te bieden die precies uitdagend genoeg is.

Zelfgerichte spraak voor zelfregulatie, plannen en probleemoplossend vermogen Volgens Vygotsky (1987) heeft zelfgerichte spraak een zelfregulerende functie en is het noodzakelijk bij veel executieve functieprocessen. Onderzoek heeft inderdaad

afwijkingen in zelfgerichte spraak in verband gebracht met stoornissen in de executieve functies (Winsler, 2009), met name in die van planning en probleemoplossend

vermogen (Behrend, Rosengren, & Perlmutter, 1992; Fernyhough & Fradley, 2005). Het verband tussen innerlijke spraak enerzijds en plannen en probleemoplossend

(5)

4

vermogen wordt duidelijk ondersteund door onderzoeken waarbij articulatorische onderdrukking wordt toegepast. De innerlijke taal wordt hierbij onderdrukt door proefpersonen hardop woorden te laten herhalen tijdens het uitvoeren van een taak. Testprestaties op verschillende executieve functietaken, zoals de Wisconsin Card Sorting Test(Berg, 1948), Ravens Progressive Matrices (Raven, 1936) en de Tower of Londontaak (Shallice, 1982) worden negatief beïnvloed door talige onderdrukking, maar niet door niet-talige onderdrukking zoals tikken met de voet tijdens het uitvoeren van de taak (Baldo et al., 2005; Kim, 2002; Lidstone, Meins, & Fernyhough, 2010).

Taalontwikkelingsstoornis

Een populatie die een achterstand kent wat betreft zelfgerichte spraak én executieve functies is die van kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) (Bishop, 1992; Lidstone e.a., 2012; Sturn & Johnston, 1999). Een TOS wordt gekenmerkt door

afwijkingen op één of meerdere taalgebieden (spraak, auditieve verwerking, grammatica of lexicaal-semantische ontwikkeling), waarbij de problemen niet verklaard kunnen worden door een directe oorzaak (gehoorproblemen, neurologische problemen etc.). Ook moet een significant verschil bestaan tussen talige- en niet-talige intelligentiescores (Siméa, 2017).

Executieve functies en TOS.

Veel onderzoek is gedaan naar executieve functies bij mensen met een TOS, met name bij kinderen. Zo beschrijft Fahy (2014) verschillende onderzoeken over executieve functies bij kinderen met een TOS waarin afwijkingen gevonden zijn in de algemene snelheid van informatieverwerking, visuo-spatiële planning, visuo-spatiëel

werkgeheugen en in verbaal werkgeheugen. Al op kleuterleeftijd blijken executieve functievaardigheden bij kinderen met een TOS significant slechter te zijn dan die van hun leeftijdsgenoten (Fahy, 2014). Verder vond Kuusisto (2010) ook bij

basisschoolleerlingen met een TOS significant slechtere scores dan leeftijdsgenoten op de Behavior Rating Inventory of Executive Functions (BRIEF; (Gioia, Isquith, Guy, & Kenworthy, 2000). Daarnaast bleek uit hetzelfde onderzoek dat 59 procent van de kinderen met een TOS klinisch scoort op meerdere executieve functieschalen van de BRIEF. De controlegroep scoorde slechts in 27% van de gevallen klinisch, en

gemiddeld maar op twee van de acht schalen (Kuusisto, 2010). Onderzoek van Henry, Messer en Nash (2012) ondersteunt ook het idee dat kinderen met TOS ook op

(6)

niet-5

verbale executieve functies slechter scoren dan normaal ontwikkelende kinderen. Zo vonden de auteurs afwijkende scores bij kinderen met een TOS op de onderdelen non-verbaal werkgeheugen, non-verbale vloeiendheid, non-verbale inhibitie en non-verbale planning. Dit werd gemeten met een testbatterij van 10 directe executieve functiematen bij een groep van 160 kinderen (waarvan 41 met een TOS).

Hungerford en Gonyo (2007) ontdekten dat scores op de executieve functieschalen van de BRIEF ook een indicatie kunnen geven van algemene

taalvaardigheid op de CELF-4 bij kinderen met een TOS. Prestaties op subschalen van plannen/organiseren, werkgeheugen en initiatie waren voorspellers voor CELF-4 indices van werkgeheugen, receptieve taal en taalinhoud (Fahy, 2014). Dit ondersteunt de veronderstelde relatie tussen executieve functies en taal bij kinderen met een TOS.

In een enkel onderzoek is gekeken naar executieve functies bij adolescenten met een TOS. Zo gebruikten Hughes, Turkstra en Wulfeck (2009) de BRIEF om executieve vaardigheden te meten bij 21 adolescenten en 21 leeftijdsgenoten met een leeftijd variërend tussen 11 en 18 jaar. Resultaten van zelf- en ouderrapportage lieten zien dat adolescenten met een TOS in beide gevallen significant slechter werden beoordeeld op de Global Executive Composite (GEC), de algemene maat van executieve functies van de BRIEF (Hughes e.a., 2009).

Zelfgerichte spraak en TOS

Aziz et al. (2017) onderzochten zelfgerichte spraak bij kinderen tussen de 4 en 7 jaar oud met én zonder een TOS. Ze gebruikten de Tower of Londontaak (Shallice, 1982) om plannen en probleemoplossend vermogen te meten. Ze codeerden de geuite spraak in de categorieën privéspraak, sociale spraak of onverstaanbaar mompelen (OM). Resultaten lieten significant slechtere scores zien op de Tower of Londontaak bij de groep van kinderen met een TOS. Wat betreft de zelfgerichte spraak gebruikte de groep kinderen met een TOS wel spraak voor plannen en problemen oplossen, maar

gebruikten ze minder coverte privéspraak (onverstaanbaar gemompel) dan de controlegroep. Ook was geen vermindering te zien in het gebruik van sociale spraak tijdens de eerste drie schooljaren, een patroon dat bij de normaal ontwikkelende kinderen wel te zien was. Kinderen met TOS presteerden beter op de Tower of

Londontaak wanneer ze zelfgerichte spraak gebruikten dan wanneer ze dit niet deden. Resultaten suggereren dat al op jonge leeftijd een achterstand te zien is in de

(7)

6

ontwikkeling en internalisering van zelfgerichte spraak en in de executieve functies van plannen en probleemoplossend vermogen.

Lidstone et al. (2012) onderzochten zelfgerichte spraak bij plannen en

probleemoplossend vermogen bij een iets oudere doelgroep van leerlingen tussen de 7 en 12 jaar oud met én zonder een TOS. De Tower of Londontaak (Shallice, 1982) en een cijferreekstaak werden afgenomen in drie condities: een normale conditie, een conditie met articulatorische onderdrukking en een conditie waarbij met de voet op de vloer getikt moest worden. In de normale conditie scoorden kinderen met TOS slechter dan de controlegroep, maar was zelfgerichte spraak wel bevorderend voor hun prestatie. In vergelijking met de conditie met voettikken verslechterde de prestatie van beide groepen in de conditie met articulatorische onderdrukking. Wat betreft zelfgerichte spraak bleken de kinderen met TOS meer overte privéspraak te gebruiken dan de controlegroep, wat wijst op een achterstand in het internalisatieproces. Op jongere leeftijd uit een achterstand van zelfgerichte spraak zich voornamelijk in het opkomen van privéspraak, maar op latere leeftijd uit dit zich in het internaliseren van privéspraak naar innerlijke spraak. Lidstone et al. (2012) suggereren dat naast een algehele

achterstand in de internalisering van de zelfgerichte spraak, het ook mogelijk is dat sprake is van een specifieke achterstand in de overgang van coverte privéspraak naar innerlijke spraak. Het werk van Vygotsky (1987) impliceert namelijk dat de zelfgerichte spraak internaliseert als de zelfregulatie effectiever wordt. Als de zelfgerichte spraak minder effectief is voor kinderen met TOS, zou het er dus ook langer over doen om te internaliseren.

Onderzoek naar zelfgerichte spraak bij adolescenten ouder dan 12 jaar met een TOS is nog niet uitgevoerd voor zover bekend. Dit ondersteunt het belang van het huidige onderzoek.

Training

Het feit dat kinderen en adolescenten met een TOS een achterstand kennen in zelfgerichte spraak en executieve functies, kan wijzen op een causaal verband.

Gehypothetiseerd wordt dat door de achterstand in de zelfgerichte en innerlijke spraak de zelfregulatie beperkt wordt, wat resulteert in een achterstand in executieve functies van plannen en probleemoplossend vermogen. Een logische vervolgvraag is of door middel van training van de zelfgerichte spraak ook verbetering mogelijk is van executieve functies. Onderzoek van Aziz, Fletcher en Bayliss (2016) richtte zich op

(8)

7

deze vraag. Zij onderzochten 87 kinderen met een TOS en 80 kinderen zonder een TOS met een leeftijd tussen 4 en 7 jaar. De kinderen kregen een training aangeboden van 10 sessies over 5 weken, waarin zelfregulerende spraak aangeleerd en gestimuleerd werd. De ene helft van de groep van kinderen met TOS kreeg de training eerder aangeboden dan de andere groep, zodat ook binnen de kinderen met TOS het effect van de training gemeten kon worden. Prestatie op executieve functies werd gemeten met de Tower of Londontaak (Shallice, 1982). Resultaten van drie meetmomenten lieten zien dat alle kinderen met een TOS bij de eerste meting (voor interventie) minder zelfregulerende spraak lieten zien en slechter op de Tower of Londontaak scoorden dan de

controlegroep. De score op de Tower of Londontaak van de eerste groep kinderen met TOS verbeterde na training (meetmoment 2) significant. Op meetmoment 3, nadat ook de andere helft van de kinderen met een TOS de training had voltooid, scoorden beide onderzoeksgroepen met een TOS vergelijkbaar met de controlegroep. Het trainen van zelfregulerende spraak heeft dus een positief effect op vaardigheden van plannen en probleemoplossend vermogen bij kinderen tussen de 4 en 7 jaar met een TOS.

Resultaten van het onderzoek van Aziz, Fletcher en Bayliss (2016) stemmen hoopvol wat betreft training van de zelfgerichte spraak. Het lijkt zo te zijn dat een stimulering van zelfgerichte spraak de prestatie op executieve functietaken kan verbeteren. Maar hoe kan zelfgerichte en zelfregulerende spraak het best getraind worden? In de studie van Fahy (2014) worden een aantal handvaten gegeven voor verbale mediatietraining. Ten eerste vindt Fahy (2014) dat in therapie praktische opdrachten aangeboden moeten worden met tastbaar materiaal, in plaats van verbale opdrachten. Het is belangrijk om de gewenste uitkomst van de opdracht aan te bieden, maar hiervoor geen nog oplossingen te geven. Ook moet de opdracht op te lossen zijn. Relevant en irrelevant materiaal moet aangeboden worden zodat het kind kan kiezen. Verder wordt aangeraden om het kind een verbaal doelgericht plan te laten maken voordat het een actie uitvoert. Het kind wordt gestimuleerd om spontane acties en reactie te onderdrukken totdat ze hun plan van actie hardop uitgesproken hebben. Andere mogelijke doelen tijdens een training of therapie zijn het voorspellen van de uitkomsten van geplande acties voordat ze uitgevoerd zijn, het bespreken van mislukte pogingen om een taak op te lossen of het verbaliseren van het plan tijdens het uitvoeren van de opdracht. Waar bij jonge kinderen scaffolding toegepast kan worden om de overte spraak te uit te lokken, moet bij oudere kinderen de internalisering van de innerlijke spraak gestimuleerd worden. De eerder genoemde handvaten kunnen dan

(9)

8

aangepast worden zodat bijvoorbeeld een plan in het hoofd geformuleerd moet worden (in plaats van hardop) voordat de taak uitgevoerd wordt.

Huidig onderzoek

Huidig onderzoek houdt zich bezig met de vraag in hoeverre de zelfgerichte spraak bij adolescenten met een TOS geïnternaliseerd is in vergelijking met een controlegroep. Weinig onderzoek is namelijk gedaan bij een oudere doelgroep van mensen met een TOS. Aangezien aangenomen wordt dat kinderen met een TOS achterlopen wat betreft zelfgerichte spraak en dit hen wellicht beperkt in hun executieve functieprestaties, wordt gekeken of deze vernomen achterstand in de latere adolescentie bijtrekt of dat deze blijft bestaan. De belangrijkste vraag is daarbij of verschillen te vinden zijn tussen de groep leerlingen met een TOS en de controlegroep wat betreft zelfgerichte spraak en

taakprestatie op de Trail Making Test (Armitage, 1946) en de Tower of Londontaak (Shallice, 1982), twee executieve functietaken waarbij planning en probleemoplossend vermogen toegepast moet worden. Een tweede vraag is of per groep verbanden te vinden zijn tussen de verschillende onderzochte variabelen van taakprestatie en zelfgerichte spraak. Ten slotte wordt gekeken of participanten zich bewust zijn van verbale strategieën. Dit onderzoek streeft ernaar om een beginsituatie te schetsen van de doelgroep, en op basis daarvan te kijken of en op welke manier training mogelijk is.

(10)

9 Methode Participanten

Aan huidig onderzoek deden 25 adolescenten mee, waarvan 12 adolescenten met een TOS en 13 adolescenten zonder taalproblemen. Zoals te zien is in Tabel 1, deden in totaal 14 mannen (7 met een TOS) en 11 vrouwen (5 met een TOS) mee. Leeftijden liepen uiteen van 13;6 jaar tot 18;4 jaar bij de groep leerlingen met een TOS. Bij de controlegroep varieerden leeftijden tussen 14;08 en 17;03. De gemiddelde leeftijd bij de groep leerlingen met een TOS was 15;7 en bij de controlegroep 15;9 (te zien in Tabel 2). Omdat IQ-scores niet beschikbaar waren bij de controlegroep, werden de groepen

gematcht op schoolniveau (VMBO) en leeftijd.

Tabel 1.

Verdeling van participanten: geslacht en aantal

TOS Normale taalontwikkeling Totaal

N (%) N (%) N (%)

Geslacht Man 7 (58) 7 (54) 14 (56)

Vrouw 5 (42) 6 (46) 11 (44)

Totaal 12 (100) 13 (100) 25 (100)

Tabel 2.

Gemiddelde leeftijd en range per groep

Leeftijd (jaren;maanden) TOS M (SD) 15;7 (1;11) Range 13;06 – 18;04 Controlegroep M (SD) 15;9 (0;10) Range 14;08 – 17;03 Werving

De leerlingen met een TOS zijn afkomstig van een cluster-2 school voor voortgezet onderwijs in de provincie/stad Groningen. De controlegroep is afkomstig van een Montessorischool uit Groningen. Om proefpersonen te werven zijn via de school brieven naar ouders/verzorgers van de leerlingen gestuurd met passieve toestemming, om het testproces zo snel mogelijk in gang te kunnen zetten. Bij de cluster-2 school zijn na screening 12 proefpersonen benaderd. Bij één participant die mee heeft gedaan is iets

(11)

10

fout gegaan in de video-opname. Hierdoor zijn testgegevens wel verzameld, maar spraakcodering was niet mogelijk. Bij de controlegroep is ook bij één participant iets mis gegaan in de opname, waardoor alleen beeldmateriaal is verzameld bij de TMT, maar niet bij de TOL. Ook maakte één van de participanten in de controlegroep

duidelijk niet gefilmd te willen worden, waardoor ook slechts testscores verzameld zijn. Om deze reden is besloten een extra participant in de controlegroep op te nemen, zodat genoeg data beschikbaar waren. Op de cluster-2 school was de opname van een extra proefpersoon niet mogelijk, omdat er niet meer leerlingen waren met een specifieke TOS.

Inclusie

Voor de inclusie van participanten met een (specifieke) TOS is gebruik gemaakt van de Siméa indicatiecriteria (Siméa, 2017). Op basis van beschikbare testgegevens is

gekeken of de gediagnosticeerde TOS niet toe te schrijven is aan een algehele

ontwikkelingsachterstand, gehoorproblemen of aan meertaligheid. Daarnaast is gekeken of de leerling uitvalt op één of meer van de volgende gebieden: spraak (productie en perceptie), grammatica, semantiek en pragmatiek. Daarbij moet sprake zijn van óf een afwijking van meer dan twee standaarddeviaties op het gehele gebied van de

taalontwikkeling (alle vier gebieden) gemeten met een algemene taaltest, óf op ten minste één van de vier gebieden van spraak, grammatica, semantiek of pragmatiek met twee subtests een gemeten afwijking naar beneden van minimaal twee

standaarddeviaties, óf op tenminste twee van de gebieden met twee subtests gemeten afwijkingen naar beneden van minimaal -1.5 standaarddeviatie, óf op ten minste drie van de vier gebieden met twee (sub)tests gemeten afwijkingen naar beneden van ten minste -1.3 standaarddeviatie (Indicatiecriteria Siméa, augustus 2017). Verder is gescreend op een gemiddelde non-verbale intelligentie (85 < IQ < 115) op basis van gegevens van de Wechsler Non-Verbal Scale (WNV), de WISC of de SON-R. Ook zijn leerlingen met comorbide stoornissen zoals AD(H)D of ASS niet meegenomen. Tabel 3 geeft een overzicht van de participanten met een TOS.

(12)

11 Tabel 3.

Beschrijving van participanten met een TOS: geslacht, leeftijd en non-verbale intelligentie

Proefpersoon Geslacht Leeftijd Non-verbale

intelligentie (test) 1 BL M 15;3 104 (WNV) 2 AdB M 15;8 89 (WNV) 3 EJ V 14;9 PIQ 98 (WISC) 4 AB V 13;6 102 (WNV) 5 LK V 15;6 93 (SON-R) 6 MK V 13;6 95 (WNV) 7 MP V 13;6 92 (WNV) 8 MM M 13;6 86 (WNV) 9 RH V 18;4 TIQ 99 (SON-R) 10 AA M 17;7 PIQ 98 (WISC) 11 SH M 17;9 PIQ 95 (WISC) 12 TC M 17;1 PIQ 94 (WISC) Procedure en taken

Tijdens het onderzoek zijn twee taken afgenomen bij alle participanten: (1) een pen-en-papieren versie van de Trail Making Test (Armitage, 1946) en (2) een digitale versie van de Tower of Londontaak (Shallice, 1982). De Trail Making Test werd als eerste afgenomen omwille van de kortere afnametijd, gevolgd door een digitale versie van de Tower of Londontaak op een laptop. Van beide taken werd een video-opname gemaakt.

Trail Making Test

De Trail Making Test (TMT; Armitage, 1946) meet visuele aandacht, planning en flexibiliteit (Winsler & Naglieri, 2003). Volgens Winsler, Diaz, Atencio, McCarthy, & Chabay (2000) is deze test daarnaast erg geschikt voor het meten van verbale

strategieën. De test bestaat uit een A- en een B-gedeelte. In deel A is het de bedoeling dat de participant zo snel mogelijk, zonder het potlood van het papier te halen, een lijn trekt tussen getallen van één tot en met 25. Deze getallen staan in cirkels, verspreid over een A4. Deel A is vooral bedoeld voor het meten van cognitieve verwerkingssnelheid. In het B-gedeelte moet de participant afwisselen van getal naar letter. Zo moet de lijn getrokken worden van 1 naar A naar 2 naar B enzovoort. Vooral deel B wordt gebruikt

(13)

12

voor het meten van executieve functies van planning en flexibiliteit. Voor elk gedeelte is een oefenopgave met acht getallen (bij deel A) of vier getallen en vier letters (bij deel B), waarbij de participant gecorrigeerd mag worden. Per onderdeel is de tijd

bijgehouden met behulp van een telefoon met stopwatch. Na afloop is de participant gevraagd naar verbale strategieën (‘hoe heb je dit nou opgelost?’).

Tower of London

De Tower of Londontaak (TOL; Shallice, 1982) is gebruikt voor het meten van plannen en probleemoplossend vermogen. In dit onderzoek is de TOL op de computer

afgenomen met behulp van gedownloade software (“Tower of London Task”, z.d.). De taak bestond uit 12 verschillende problemen, waarbij ballen op staafjes verplaatst moesten worden tot een doelpositie (weergegeven bovenin het scherm). Er was sprake van drie staafjes, waarbij op de linker drie ballen pasten, op de middelste twee en op de laatste één. Steeds mocht alleen de bovenste bal verplaatst worden. Het was de

bedoeling om dit in zo weinig mogelijk verplaatsingen te doen. Zodra de participant de opdracht niet in het aantal doelverplaatsingen oploste, kreeg hij of zij nog een poging. In totaal werd per opdracht drie pogingen gegeven. De participant kon ook zelf op reset drukken zodra deze inzag dat het niet ging lukken, waarna doorgegaan werd naar een volgende poging. Scores tussen 0 en 3 werden toegekend per opdracht. Participanten kregen drie punten zodra ze het probleem in de minimale hoeveelheid verplaatsingen oplosten in de eerste poging, twee punten wanneer dit lukte in de tweede poging, en één punt zodra dit in de laatste poging lukte. Als een opdracht niet lukte, of zodra deze in de derde poging in te veel verplaatsingen werd opgelost, werden nul punten toegekend. De accuratesse werd berekend door de score van alle twaalf opdrachten bij elkaar op te tellen. In totaal konden dus 36 punten behaald worden. Handmatig is bijgehouden hoeveel pogingen een participant nodig had voor een probleem, hoe vaak de participant een opdracht in te veel bewegingen oploste of wanneer deze zelf op reset drukte. Van tevoren werd instructie gegeven en een oefenopdracht aangeboden. Na afloop werd de participant gevraagd naar verbale strategieën.

Spraakcodering

Spraak werd gecodeerd naar voorbeeld van Aziz et al. (2016). Zo werden uitingen geteld als reeks van gesproken woorden met minder dan twee seconden tussen twee woorden. Van beide taken zijn de uitingen genoteerd. Verder werd genoteerd of

(14)

13

uitingen taakrelevant waren, oftewel te maken hadden met de uit te voeren taak. Omdat alle uitingen taakrelevant bleken te zijn, werd besloten deze variabele niet mee te nemen in de analyse. Per uiting is genoteerd of deze op de onderzoeker gericht was (sociale spraak) of dat er sprake was van zelfgerichte spraak. Een uiting is als sociaal geteld als oogcontact met de onderzoeker te zien was, de onderzoeker duidelijk werd

aangesproken of een vraag werd gesteld (Sturn & Johnston, 1999). Zodra

mondbewegingen zichtbaar waren, maar het niet (compleet) duidelijk was wat de participant bedoelde (coverte privéspraak), werd spraak gecodeerd als onverstaanbaar mompelen (OM). OM uitingen zijn ook meegerekend in het totale aantal (zelfgerichte) uitingen.

Analyse

Voor de analyse is bij de TMT gekeken naar de tijd (in seconden) die de participant nodig had voor deel A en B (maximale score van 180 seconden). Daarnaast is gekeken naar de interferentiescore (tijd B min tijd A). De interferentiescore geeft aan in hoeverre het toepassen van executieve functies van flexibiliteit en plannen extra verwerkingstijd geeft. Ook is het aantal talige uitingen over beide onderdelen per proefpersoon

genoteerd.

Bij de TOL is gekeken naar totale accuratessescores, omdat deze het beste beeld geven van planning. Verder is het aantal gemiddelde uitingen dat een proefpersoon uitte per probleem berekend. Omdat er 12 verschillende problemen opgelost moesten worden, is het totaal aantal uitingen gedeeld door twaalf. Ook werd genoteerd hoeveel pogingen de participant in totaal nodig had om alle problemen op te lossen en hoe vaak de

participant een probleem niet kon oplossen of het probleem in te veel pogingen oploste. Bij beide tests zijn de gemaakt uitingen genoteerd en ingedeeld in categorieën sociale spraak en zelfgerichte spraak (inclusief onverstaanbaar mompelen). Ook is gekeken naar het percentage dat zelfgerichte spraak of onverstaanbaar mompelen uitmaakte van alle gemaakte uitingen. Vervolgens is een vergelijking gemaakt tussen de groep participanten met een TOS en de controlegroep op alle onderzochte variabelen. Dit werd gedaan met behulp van een non-parametrische Mann-Whitney U-test. Daarna zijn correlaties berekend tussen alle variabelen om eventuele verbanden te onderzoeken.

(15)

14 Resultaten

Normaliteit

Om te onderzoeken of verschillen te vinden zijn tussen de leerlingen met een TOS en de controlegroep wat betreft zelfgerichte spraak en taakprestatie, is een vergelijking

gemaakt tussen de variabelen. Voordat de data geanalyseerd werden, werd

gecontroleerd of parametrisch getest mocht worden. Eerst werd door middel van een Kolmogorov-Smirnov test gekeken of de data normaal verdeeld waren. Aan de significantie (α < 0,05) van een aantal variabelen was te zien dat de data niet normaal verdeeld waren. Voor de zekerheid werd nog gekeken naar de gelijkheid van de

varianties van de data. Ook hier lieten een aantal variabelen significante afwijkingen in de varianties zien (α < 0,05), wat aangeeft dat de varianties niet gelijk verdeeld zijn. Door de schending van deze twee voorwaarden van parametrisch testen werd voor het vergelijken van de twee groepen een non-parametrische Mann Whitney U gebruikt.

Groepsvergelijking

Tabel 5.

Groepsvergelijkingen per variabele: Mediaan, interkwartielafstand en Mann Whitney U testen

TOS Controle

Taak Mediaan IKA Mediaan IKA U P*

TMT TMT-A (sec) 33,00 14,00 27,08 9,10 52 ,00 ,157 TMT-B (sec) 92,90 102,00 59,56 30,60 49,00 ,113 Interferentie BA (sec) 51,15 118,00 36,80 27,00 55,00 ,211 Uitingen 15,00 21,00 8,00 13,00 46,00 ,217 Zelfgericht (ruw) 13,00 20,00 7,00 12,00 48,00 ,267 Zelfgericht (%) 0,87 0,22 0,96 0,10 53,00 ,409 Sociaal 1,00 4,00 0,00 1,00 51,00 ,317 OM (ruw) 2,00 6,00 2,00 5,00 51,50 ,366 OM (%) 0,33 0,39 0,29 0,90 58,00 ,620 TOL Score 32,50 6,00 31,00 8,00 54,00 ,189 Uitingen 5,50 15,00 7,00 19,00 58,00 ,869

Uitingen per item 0,46 1,00 0,58 2,00 57,50 ,844

Zelfgericht (ruw) 3,00 15,00 5,00 16,00 48,50 ,428 Zelfgericht (%) 0,72 0,79 0,75 0,29 43,00 ,247 Sociaal 2,00 2,00 2,00 4,00 52,00 ,830 OM (ruw) 1,50 4,00 0,00 2,00 50,50 ,482 OM (%) 0,23 0,54 0,00 0,16 45,50 ,292 Totaal pogingen 15,00 2,00 15,00 5,00 76,50 ,934

(16)

15

Te veel pogingen 0,50 8,00 1,00 2,00 71,50 ,710

Niet opgelost 2,50 2,00 3,00 2,00 54,50 ,205

* α <0.05

Voor de groepsvergelijking werd eerst per groep voor alle variabelen de mediaan en interkwartielafstand (IKA) berekend, te zien in Tabel 5. Vervolgens werd met de Mann Whitney U getest of de twee groepen significant van elkaar verschillen op elke

variabele. De P-waardes geven voor geen enkele variabele een significant verschil. Wel vallen een aantal dingen op. Zo is in Tabel 5 te zien dat voor de TMT-A en vooral de TMT-B de mediaan bij de leerlingen met een TOS hoger ligt dan bij de controlegroep. Dit betekent dat in huidige onderzoeksgroep leerlingen met een TOS langzamer lijken te zijn op beide delen van de test, waarbij vooral een groot verschil te zien is bij deel B. Dit verschil is echter niet significant. Ook is bij de TMT een grotere interferentie te zien bij de leerlingen met een TOS en maken zij meer uitingen en zelfgerichte uitingen. Bij de TOL maken leerlingen met TOS juist minder uitingen. Opvallend is ook dat de mediaan wat betreft score op de TOL bij de leerlingen met een TOS hoger ligt dan bij de controlegroep. Ook hier zijn resultaten echter niet significant. Statistisch gezien verschillen de scores van de controlegroep en de leerlingen met een TOS dus op geen enkele variabele van elkaar. Als gekeken wordt naar het percentage van de uitingen dat zelfgerichte spraak was, lijkt de controlegroep een lichtelijk hoger percentage te hebben op beide testen. Vergeleken tussen de testen valt op dat leerlingen met een TOS meer uitingen maken op de TMT (mediaan = 15) dan op de TOL (mediaan = 5,5). Bij de controlegroep is geen groot verschil te zien (mediaan = 8 bij de TMT, mediaan = 7 bij de TOL).

Correlaties

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden of er verbanden te vinden zijn tussen maten van zelfgerichte spraak en prestatie op taken waarbij planning en

probleemoplossend vermogen toegepast moet worden, werd gekeken naar correlaties. Voor de groep met TOS en de controlegroep zijn correlaties berekend tussen alle variabelen met behulp van een non-parametrische Spearman’s rho. Er werd

aanvankelijk gecontroleerd voor leeftijd, maar dit leverde geen verschil op. Er is een alfa van 0,05 aangehouden voor de significantie.

(17)

16

Voor de controlegroep zijn veel middelmatig (0.50 < r < 0.70) tot hoge

correlaties gevonden (0.70 < r < 0.90). Met betrekking tot de hoofdvragen worden bij beide onderzoeksgroepen alleen de correlaties tussen variabelen van taakprestatie en maten van zelfgerichte spraak besproken. Voor de TMT zijn deze variabelen van taakprestatie (1) tijd op A, (2) tijd op B en (3) interferentiescore tijd B- tijd A. Voor de TOL is dit de score op de TOL.

Bij de controlegroep zijn bij de TMT geen relevante correlaties gevonden tussen taakprestatie en maten van zelfgerichte spraak. Dit wil zeggen dat betere of slechtere prestaties niet samenhangen met een verschil in gemaakte overte of coverte zelfgerichte uitingen.

Een relevante negatieve correlatie is wel gevonden tussen score op de TOL en het aantal zelfgerichte uitingen op de TOL (R=-,813, p < 0,01). Proefpersonen die een hogere score op de TOL hadden, maakten dus minder zelfgerichte uitingen dan

proefpersonen die een lagere score op de TOL hadden. De relatie tussen de score op de TOL en onverstaanbaar mompelen (oftewel coverte privéspraak) was niet significant. Aangezien de variabele van zelfgerichte spraak een verzamelvariabele was van overte en coverte privéspraak en de relatie met onverstaanbaar mompelen niet significant was, kan geconcludeerd worden dat vooral overte privéspraak tijdens de TOL samenhangt met score op de TOL.

Voor de participanten met een TOS zijn ook een aantal significante relevante correlaties gevonden. Zo bestaat een negatieve relatie tussen het aantal seconden op deel A van de TMT en het totaal aantal zelfgerichte uitingen op de TMT (R=-,650, p < 0,05). Proefpersonen met een TOS die veel zelfgerichte uitingen maakten tijdens de TMT hadden dus een snellere tijd op deel A dan proefpersonen die minder zelfgerichte uitingen maakten. Andersom geldt ook dat proefpersonen die langer over deel A van de TMT deden minder uitingen in totaal maakten bij de TMT dan proefpersonen die korter over deel A deden. De relatie tussen prestatie op deel A en onverstaanbaar mompelen (covert privéspraak) is niet significant. Dit lijkt erop te wijzen dat juist het gebruik van overte zelfgerichte uitingen samenhangt met de prestatie op deel A van de TMT.

Bij deel B van de TMT is de relatie tussen het aantal seconden en zelfgerichte overte uitingen niet significant. Het aantal seconden op deel B van de TMT heeft wel een positieve relatie met het aantal zelfgerichte coverte uitingen (onverstaanbaar mompelen) bij de TMT (R=,815, p < 0,01). Leerlingen met een TOS die vaker

(18)

17

leerlingen die dat minder vaak doen. Ook andersom geldt dat als leerlingen met een TOS langer over deel B doen, ze meer gebruik maken van onverstaanbaar mompelen.

Verder correleert de interferentietijd bij de TMT voor de leerlingen met een TOS significant met het aantal zelfgerichte uitingen (R=,735, p < 0,05) en met het aantal keer onverstaanbaar mompelen (R=,855, p < 0,01). Dit zegt dat proefpersonen die meer zelfgerichte spraak (overt of covert) gebruiken op de TMT een groter verschil in snelheid tussen deel A en deel B laten zien dan proefpersonen die minder zelfgerichte spraak gebruiken. Ook andersom maken proefpersonen met lage interferentiescores minder gebruik van zelfgerichte spraak dan proefpersonen met hogere

interferentiescores.

Ten slotte zijn bij de leerlingen met een TOS geen significante relaties gevonden tussen prestatie op de TOL en maten van zelfgerichte spraak, waar dit bij de

controlegroep wel is gevonden. De conclusie die kan worden getrokken is dat bij de controlegroep en bij de groep leerlingen met een TOS sommige maten van zelfgerichte spraak gerelateerd zijn aan taakprestatie bij de TMT of de TOL. Per groep zijn echter verschillen te zien in welke variabelen met elkaar samenhangen. De volledige

correlatietabellen voor beide groepen zijn terug te vinden in Bijlage 1.

Kwantitatieve analyse van bewustzijn van verbale strategieën

Nadat participanten een taak uitvoerden, werd hen expliciet gevraagd hoe ze dit gedaan hadden. Genoteerd werd of participanten hun strategieën konden benoemen of niet. Een overzicht is te vinden in Tabel 6.

Tabel 6.

Bewustzijn van verbale strategieën op de TMT en de TOL bij de participanten met een TOS en de controlegroep

Taak Bewust Onbewust Missend Totaal

TMT TOS 7 1 4 12 Controle 7 5 1 13 Totaal 14 6 5 25 TOL TOS 4 4 4 12 Controle 7 4 2 13 Totaal 11 8 6 25

Bij de TMT konden 14 van de 25 leerlingen hun strategie benoemen, waarvan zeven leerlingen met een TOS en zeven uit de controlegroep. Zes participanten waren zich onbewust van hun gebruikte strategie en van vijf participanten ontbrak data. Het

(19)

18

merendeel van de participanten was zich bij deze taak dus bewust van hun gebruikte strategie. Opvallend is dat vooral veel leerlingen uit de controlegroep zich ook onbewust waren van een strategie (5 vergeleken met 1 TOS leerling). Dit kan echter verklaard worden doordat bij de groep leerlingen met een TOS meer data ontbreekt.

Bij de TOL konden 11 van de 25 participanten hun strategie benoemen, waarvan vier met een TOS en zes uit de controlegroep. Acht leerlingen waren zich onbewust van een strategie en van zes leerlingen ontbrak data. Het lijkt erop of leerlingen makkelijker hun strategie kunnen benoemen bij de TMT dan bij de TOL. Verder lijkt er een klein verschil te zijn bij leerlingen mét of zonder een TOS wat betreft het bewustzijn van strategie op de TOL. Hierbij moet weer vermeld worden dat van de groep leerlingen met een TOS meer missende data is dan bij de controlegroep dus dat voorzichtig moet worden omgegaan met het interpreteren van de resultaten.

De genoemde strategieën bij de TMT waren vaak het alfabet in het hoofd

houden of hardop praten. Leerlingen waren zich dus goed bewust wat er moest gebeuren en hoe ze dit het best op konden lossen. Zoals te zien in Tabel 5 maakten de leerlingen met een TOS gemiddeld ook meer uitingen (15,00) bij de TMT dan bij de TOL (5,50). Bij de TOL waren de strategieën vager (‘goed nadenken’, ‘eerst kijken’) en minder vaak concreet (‘eerst moet de blauwe hier’). Het zou kunnen dat leerlingen geen strategie gebruikten en daarom ook niks konden benoemen. Ook kan het dat het bij de TOL moeilijker is om een strategie te benoemen omdat planning in het hoofd gebeurt en leerlingen dit misschien niet kunnen verwoorden.

(20)

19 Discussie

De hoofdvraag van deze studie was of verschillen gevonden konden worden tussen adolescenten met een TOS en een controlegroep wat betreft zelfgerichte spraak en prestatie op taken waarbij plannen en probleemoplossend vermogens toegepast moest worden. Statistisch gezien werd geen verschil gevonden wat betreft maten van

zelfgerichte spraak of prestatie op de TMT of de TOL tussen beide groepen. In huidig onderzoek wordt de hypothese dat leerlingen met een TOS achterlopen op leerlingen zonder een TOS wat betreft zelfgerichte spraak of executieve functies van plannen en probleemoplossend vermogen dan ook niet ondersteund. Dit is in tegenstelling tot bevindingen van onder andere Fahy (2014), Aziz et al. (2016, 2017) en Lidstone et al. (2012), die deze achterstand wel vonden bij kinderen met een TOS.

Huidig onderzoek leent veel kenmerken van Aziz et al. (2017). Zo is de codering van de zelfgerichte spraak in huidig onderzoek (overte privéspraak, coverte privéspraak en sociale spraak) overgenomen en werd ook de TOL (maar niet de TMT) gebruikt voor het onderzoeken van executieve functies en zelfgerichte spraak. Aziz et al. (2017) onderzochten een doelgroep van 4-7 jarigen. Zij vonden dat kinderen met een TOS slechter scoorden op de TOL dan een controlegroep. In huidig onderzoek is dit verschil niet teruggevonden. Ook de bevinding dat kinderen met een TOS minder coverte

privéspraak gebruikten dan een controlegroep is bij een doelgroep van adolescenten met een TOS niet teruggevonden. Op basis van deze verschillen in resultaten kan

gehypothetiseerd worden dat de achterstand wat betreft zelfgerichte spraak (Lidstone et al, 2012, Aziz et al., 2017) die kinderen met een TOS op jongere leeftijd vertonen op latere leeftijd niet meer aanwezig is.

De tweede hoofdvraag richtte zich op eventuele verbanden tussen taakprestatie op de TMT en TOL en maten van zelfgerichte spraak. In zowel de controlegroep en de groep leerlingen met een TOS zijn relevante significante correlaties gevonden. Per groep zijn echter verschillende verbanden gevonden. In de controlegroep werden geen verbanden gevonden tussen zelfgerichte spraak en prestatie op de TMT. Wel werd een negatief verband gevonden tussen score op de TOL en overte zelfgerichte spraak bij de TOL. Een hogere score op de TOL ging gepaard met minder gebruik van overte

zelfgerichte spraak. Een verklaring kan zijn dat voor de controlegroep overte zelfgerichte spraak testprestatie negatief beïnvloed omdat de piek van overte

privéspraak al op veel eerdere leeftijd plaatsvindt (tussen de 4 en 6 jaar) (Vygotsky, 1987). Andersom kan dit patroon ook verklaard worden door het feit dat een lagere

(21)

20

TOL score betekent dat de proefpersoon meer moeite had met de taak, er waarschijnlijk langer over deed en om deze redenen meer zelfgerichte spraak gebruikte. Zodra een proefpersoon beter scoort is de kans groter dat hij of zij de taak makkelijker vond en dat daardoor minder spraak uitgelokt werd. Dit sluit aan bij de theorie van Fernyhough en Fradley (2005) dat de meeste privéspraak uitgelokt wordt in de zone van de naaste ontwikkeling.

Bij de groep leerlingen met een TOS zijn een aantal andere significante correlaties gevonden. Voor deel A van de TMT geldt dat een betere prestatie (dus een snellere tijd) gepaard gaat met meer overte zelfgerichte uitingen (in totaal) op de TMT. Deel A van de TMT meet cognitieve verwerkingssnelheid. Mogelijk is dat leerlingen met een TOS die bij de TMT meer overte zelfgerichte spraak gebruiken, een snellere verwerkingstijd laten zien bij deel A. Dit zou ondersteunen dat leerlingen met een TOS achterlopen wat betreft de ontwikkeling van hun zelfgerichte spraak en zelfregulatie, omdat de spraak eigenlijk al meer geïnternaliseerd had moeten zijn tijdens de

adolescentie (Vygotsky, 1987). Significante verschillen in het gebruik van overte spraak tussen leerlingen met TOS en de controlegroep zijn echter niet gevonden,

Voor deel B hangt prestatie voor leerlingen met een TOS niet samen met overte, maar met coverte zelfgerichte uitingen op de TMT. In dit geval gaat een betere prestatie (snellere tijd) gepaard met minder coverte zelfgerichte uitingen en andersom: een slechtere prestatie gaat samen met meer coverte zelfgerichte uitingen. Een verklaring kan zijn dat coverte zelfspraak zorgt voor een langere voltooiingstijd van de taak. Dit zou een mogelijkheid zijn als leerlingen met een TOS nog niet weten hoe ze coverte privéspraak op een effectieve zelfregulerende manier moeten gebruiken. Aangezien echter geen verschil in prestatie blijkt, is een logischere verklaring dat leerlingen meer coverte spraak gebruiken zodra ze deel B moeilijker vinden (wat zich uit in een

langzamere tijd). Ook dit ondersteunt de dat de meeste privéspraak wordt uitgelokt in de zone van de naaste ontwikkeling (Fernyhough & Fradley, 2005). Aangezien deze

correlatie bij de controlegroep niet gevonden is, kan gehypothetiseerd worden dat deel B van de TMT (ondanks dat er geen statistisch verschil is in prestatie tussen beide groepen) uitdagender is voor leerlingen met een TOS dan voor de controlegroep. Dit is in lijn met eerder genoemde onderzoeken die ondersteunen dat op kinderen met een TOS afwijkingen vertonen op het gebied van executieve functies (Fahy, 2014; Henry e.a., 2012; Hughes e.a., 2009; Hungerford & Gonyo, 2007; Kuusisto, 2010).

(22)

21

Ten slotte gaat een grotere interferentiescore gepaard met meer overte en coverte zelfspraak. Een hogere interferentiescore (dus een groter verschil tussen prestatie op deel A en deel B) betekent dat de leerling meer moeite heeft met het toepassen van executieve functieprocessen dan bij een lagere interferentiescore. Dit kan erop wijzen dat meer zelfgerichte spraak zorgt voor een grotere interferentie, maar ook dat meer moeite bij het toepassen van executieve functieprocessen meer zelfgerichte spraak uitlokt bij leerlingen met een TOS. Wederom zou de laatste optie ondersteunen dat de zone van de naaste ontwikkeling de meeste zelfgerichte spraak uitlokt, in lijn met onderzoek van Fernyhough en Fradley (2005). Bij de controlegroep gaat een grotere interferentiescore niet gepaard met meer zelfgerichte spraak. Ook dit ondersteunt de hypothese dat hoewel de prestaties statistisch niet van elkaar verschillen, leerlingen met een TOS zich toch meer uitgedaagd voelen tijdens het toepassen van executieve

functieprocessen dan leerlingen uit de controlegroep.

Concluderend lijkt een achterstand in executieve functies niet meer aanwezig. Op basis van correlatiecoëfficiënten kan echter wel gehypothetiseerd worden dat voor adolescenten met TOS de TMT een uitdagendere taak is dan voor de controlegroep.

Verbale strategieën

Verder is gekeken naar bewustzijn van verbale strategieën. Bij de TOL leken

participanten minder snel een strategie te kunnen benoemen dan bij de TMT. Dit wijst erop dat de taken een verschillende aanpak vereisen. Verder lijken er geen grote verschillen te zijn tussen de leerlingen met een TOS en de controlegroep wat betreft bewustzijn van strategieën. Het testen van verbale strategieën is helaas niet bij alle participanten gedaan, waardoor sprake is van missende data. In vervolgonderzoek zou het testen van verbale strategieën op een meer gestructureerde manier aangepakt kunnen worden. Voor meer informatie naar bewustzijn van en trends in verbale strategieën bij kinderen van 5 tot 17 wordt verwezen naar onderzoek van Winsler en Naglieri (2003).

Limitaties

Huidige studie kent een aantal limitaties. Ten eerste is sprake van een klein sample (n=25), met een relatief grote leeftijdsrange (13;06-18;03 bij de participanten met een TOS, 14;08-17;03 bij de controlegroep). Door het kleine aantal proefpersonen per leeftijd was het moeilijk te controleren voor leeftijd in de statistiek. Ook is conclusies trekken over een grotere populatie niet mogelijk. Daarnaast is dit onderzoek

(23)

cross-22

sectioneel: er is sprake van een momentopname. Daardoor kan niet gekeken worden naar individuele ontwikkeling van de zelfgerichte spraak. Hier kunnen per persoon grote verschillen in zitten, wat ook te zien is in huidig onderzoek. Voor vervolgonderzoek wordt aangeraden om een groter sample te onderzoeken en zo mogelijk leerlingen door de jaren heen te volgen. Zo kunnen bijvoorbeeld elk jaar de taken afgenomen worden en zo de individuele ontwikkeling per leerling bijgehouden worden.

Zoals eerder genoemd is de leeftijdsrange van de groep leerlingen met een TOS groter dan die van de controlegroep. Dit komt omdat het college waar de controlegroep getest is, slechts onderwijs biedt aan leerlingen met leeftijden variërend tussen 14 en 17. Het zou kunnen dat door het niet includeren van leerlingen van 13 en 18 in de

controlegroep de resultaten vertekend zijn en optimaler zou daarom zijn om een volledig gematchte controlegroep te hebben.

Daarnaast waren gegevens over intelligentie en eventuele (aandachts- of gedrags)stoornissen bij de controlegroep niet beschikbaar. Mogelijk is dat in de controlegroep leerlingen met een benedengemiddeld IQ of een bijkomende stoornis zaten, waardoor de resultaten zijn beïnvloed. Voor vervolgonderzoek is dan ook aan te raden ook bij een controlegroep aanvullende gegevens op te vragen.

In huidig onderzoek is ook niet gekeken naar wat voor soort uitingen het meest bevorderlijk zijn voor taakprestatie. Uitingen zijn op een aantal kenmerken ingedeeld, maar er had nog onderscheid gemaakt kunnen worden in uitingen die blijk geven van planning of zelfcontrole (“de blauwe moet eerst daar”) en uitingen waarbij dat niet het geval was (“ehm, even zien”). Vervolgens had gekeken kunnen worden of dit soort uitingen voor betere testprestatie zorgen. Ook zou in vervolgonderzoek bijvoorbeeld een specifieke instructie gegeven kunnen worden om spraak op deze manier te gebruiken om te kijken of dat bevorderlijk is voor de prestatie. In dit onderzoek lag de interesse echter voornamelijk bij hoe de participanten uit zichzelf, zonder instructie, spraak gebruikten tijdens de taken.

Ten slotte is het zo dat innerlijke spraak een moeilijk te meten variabele is. Het vindt plaats in het hoofd van de participant en er kan op basis van observatie niet bepaald worden of sprake was van zelfregulatie. In vervolgonderzoek zouden participanten gevraagd kunnen worden om hardop te denken en zo goed mogelijk te omschrijven wat er in hun hoofd gebeurt of wat ze tegen zichzelf zouden zeggen. Wederom is dit in deze studie niet gedaan omdat gekeken is naar wat participanten zonder expliciete instructie zouden doen.

(24)

23

Naast limitaties van het onderzoek zelf, zijn nog een aantal dingen waar rekening mee gehouden met het oog op het interpreteren van de resultaten van dit onderzoek. Zo zijn in huidig onderzoek slechts leerlingen met een specifieke TOS geïncludeerd. Veel kinderen met een TOS hebben echter een comorbide stoornis zoals ASS of AD(H)D, waardoor conclusies uit deze studie wellicht niet voor alle kinderen met een TOS passend zijn. Als rekening gehouden wordt met de bijkomende stoornis kunnen de resultaten echter wel met de enige voorzichtigheid meegenomen worden bij deze doelgroep.

Ten tweede moet gesteld worden dat de taken door de grote leeftijdsrange

waarschijnlijk niet voor alle participanten in de zone van naaste ontwikkeling vielen. Het kan dat een taak te makkelijk was en dat de leerlingen daarom minder zelfgerichte spraak uitten dan ze gedaan zouden hebben bij een moeilijkere taak. Zoals eerder genoemd kan de prestatie op een taak dus ook de zelfgerichte spraak beïnvloeden. Een mogelijke oplossing hiervoor was geweest om de TOL op verschillende moeilijkheden aan te bieden. Bij de TMT is dit niet mogelijk. Om hier in het vervolg voor te

controleren kan bijvoorbeeld na afloop de leerling gevraagd worden om op een schaal van 1 tot 10 aan te geven hoe moeilijk ze de taak vonden.

Ten slotte is het zo dat de TMT een enigszins talige taak is, omdat in deel B ook letters voorkomen. Dit zou bij de leerlingen met een TOS de prestatie kunnen

beïnvloeden. De verschillen in prestatie bleken echter niet significant tussen de groep leerlingen met een TOS en de controlegroep, dus in deze studie heeft dit waarschijnlijk de prestatie niet erg verslechterd.

Training

Huidige studie heeft gekeken naar het gebruik van zelfgerichte spraak tijdens het uitvoeren van taken waarbij planning en probleemoplossend vermogen vereist was. Uit de resultaten komt dat geen significant verschil te zien is in prestaties tussen leerlingen zonder een TOS en leerlingen mét een TOS. Als gekeken wordt naar de correlaties, kan gehypothetiseerd worden dat bij leerlingen met een TOS de TMT meer uitdaging biedt dan bij de controlegroep. In dat geval is het aanbieden van training van zelfregulerende zelfgerichte spraak een nuttige optie.

Over het algemeen kan training van zelfregulerende spraak altijd uitgeprobeerd worden, omdat het leerlingen een houvast biedt wat betreft plannen en structureren. De training kan aangeboden worden gericht op overte of coverte spraak of op het opstellen

(25)

24

van een plan in het hoofd. Eerder genoemde focuspunten bij therapie of training zijn onder andere het formuleren van een plan vóór het uitvoeren van een taak en het bewust bezig zijn met wat het effect van het handelen is (veel ruimte voor reflectie). Hierbij wordt aangeraden met tastbaar materiaal te werken.

Concluderend wijzen resultaten van deze studie op het bijtrekken van de

achterstand die kinderen met een TOS op jongere leeftijd ondervinden in de zelfgerichte spraak en executieve functies van plannen en probleemoplossend vermogen. Deze resultaten zijn tegenstrijdig met andere gevonden literatuur. Vervolgonderzoek is daarom gewenst. Als deze resultaten waar zijn, zijn leerlingen met een TOS op dit vlak wellicht vaardiger dan doorgaans wordt gedacht. Mogelijk bieden executieve

functietaken (met name de TMT) bij leerlingen met een TOS wel meer uitdaging dan bij kinderen zonder taalproblemen. Training van zelfregulatie met behulp van zelfgerichte spraak kan dan een optie zijn. Om leerlingen met een TOS de juiste begeleiding te bieden is het belangrijk om per individu te kijken of training van zelfregulering nodig is en op welk niveau van de zelfgerichte spraak (over, covert of innerlijk) dit aangeboden moet worden. Als replicatie van dit onderzoek op grotere schaal uitwijst dat de

achterstand wat betreft executieve functies en zelfgerichte spraak helemaal bijtrekt in de adolescentie, moet echter kritisch gekeken worden naar het nut van therapie.

(26)

25 Literatuur

Armitage, S. G. (1946). An analysis of certain psychological tests used for the

evaluation of brain injury. Psychological Monographs, 60(1), i.

Aziz, S. A., Fletcher, J., & Bayliss, D. M. (2016). The Effectiveness of Self-regulatory

Speech Training for Planning and Problem Solving in Children with Specific

Language Impairment. Journal of abnormal child psychology, 44(6), 1045–1059.

Aziz, S. A., Fletcher, J., & Bayliss, D. M. (2017). Self-regulatory speech during

planning and problem-solving in children with SLI and their typically

developing peers. International journal of language & communication disorders,

52(3), 311–322.

Baldo, J. V., Dronkers, N. F., Wilkins, D., Ludy, C., Raskin, P., & Kim, J. (2005). Is

problem solving dependent on language? Brain and language, 92(3), 240–250.

Behrend, D. A., Rosengren, K. S., & Perlmutter, M. (1992). The relation between

private speech and parental interactive style. In R. M. Diaz, L. E. Berk, R. M.

Diaz (Ed), & L. E. Berk (Ed) (Red.), Private speech: From social interaction to

self-regulation. (pp. 85–100). Hillsdale, NJ, US: Lawrence Erlbaum Associates, Inc.

Berg, E. A. (1948). A simple objective technique for measuring flexibility in thinking.

The Journal of general psychology, 39(1), 15–22.

Bishop, D. V. (1992). The underlying nature of specific language impairment. Journal

of child psychology and psychiatry, 33(1), 3–66.

Fahy, J. K. (2014). Language and executive functions: Self-talk for self-regulation.

Perspectives on Language Learning and Education, 21(2), 61–71.

Fernyhough, C., & Fradley, E. (2005). Private speech on an executive task: Relations

with task difficulty and task performance. Cognitive Development, 20(1), 103–

(27)

26

Fry, P. S. (1992). Assessment of private and inner speech of older adults in relation to

depression. Private speech: From social interaction to self-regulation, 267–284.

Gioia, G. A., Isquith, P. K., Guy, S. C., & Kenworthy, L. (2000). Behavior rating

inventory of executive function: BRIEF. Psychological Assessment Resources Odessa, FL.

Henry, L. A., Messer, D. J., & Nash, G. (2012). Executive functioning in children with

specific language impairment. Journal of child psychology and psychiatry, 53(1),

37–45.

Hughes, D. M., Turkstra, L. S., & Wulfeck, B. B. (2009). Parent and self-ratings of

executive function in adolescents with specific language impairment.

International Journal of Language & Communication Disorders, 44(6), 901– 916.

Hungerford, S., & Gonyo, K. (2007). Relationships between executive functions and

language variables. In American speech language hearing association

conference.

Kim, H. S. (2002). We talk, therefore we think? A cultural analysis of the effect of

talking on thinking. Journal of personality and social psychology, 83(4), 828.

Kronk, C. M. (1994). Private speech in adolescents. Adolescence, 29(116), 781.

Kuusisto, M. (2010). Behavioral aspects of executive functions of school-age children

with a history of specific language impairment.

Lidstone, J. S., Meins, E., & Fernyhough, C. (2010). The roles of private speech and

inner speech in planning during middle childhood: Evidence from a dual task

(28)

27

Lidstone, J. S., Meins, E., & Fernyhough, C. (2012). Verbal mediation of cognition in

children with specific language impairment. Development and Psychopathology,

24(2), 651–660.

Raven, J. C. (1936). Mental tests used in genetic, The performance of related indiviuals

on tests mainly educative and mainly reproductive. MSC thesisUniv London.

Shallice, T. (1982). Specific impairments of planning. Phil. Trans. R. Soc. Lond. B,

298(1089), 199–209.

Siméa (2017). Richtlijn toelaatbaarheid [Brochure]. Verkregen van

http://www.simea.nl/dossiers/passend-onderwijs/brochures-po/simea-brochure-richtlijn-toelaatbaarheid-20170901.pd

Sturn, A., & Johnston, J. (1999). Thinking out loud: an exploration of problem-solving

language in preschoolers with and without language impairment. International

Journal of Language & Communication Disorders, 34(1), 1–15. Tower of London Task. (z.d.). Geraadpleegd 23 mei 2018, van

https://www.millisecond.com/download/library/toweroflondon/

Vygotsky, L. S. (1987). The collected works of LS Vygotsky: Volume 1: Problems of

general psychology, including the volume Thinking and Speech (Vol. 1). Springer Science & Business Media.

Winsler, A. (2009). Still talking to ourselves after all these years: A review of current

research on private speech.

Winsler, A., Diaz, R. M., Atencio, D. J., McCarthy, E. M., & Chabay, L. A. (2000).

Verbal self-regulation over time in preschool children at risk for attention and

behavior problems. The Journal of Child Psychology and Psychiatry and Allied

(29)

28

Winsler, A., & Naglieri, J. (2003). Overt and covert verbal problem-solving strategies:

Developmental trends in use, awareness, and relations with task performance in

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om spraak te kunnen verstaan moeten we spraak kunnen hören Hören doen we mu onze oren In het hoofdstuk van 'T HART is verteld dat (spraak)geluid als akoestisch verschijnsel niets

wordddeur baie Afrikaners, veral in die Noorde, uittges!Preek as sorg(e), sogge, trogge.. Dit blyk ook uit die eerste geskrifte van die Patriot-beweging, waarin

Het derde doe! van dit onderzoek stond omschreven a!s: &#34;Implementatie van een automatische agressiedetector&#34;. We!nu, dit is gebeurd, alleen niet helemaa! zoals ge- pland.

[r]

Uit de resultaten komt naar voren dat er zowel voor de TOS-groep als voor de TOS+ASS- groep correlaties bestaan tussen het mondeling taalbegrip en executieve

Davis (3) (1) Behavioural Science Institute, Radboud University Nijmegen, The Netherlands (2) Institute for Behavioral Research, Twente University, The Netherlands (3) Department

De gemeenten in de Drechtsteden maken niet alleen gezamenlijk beleid, zij zijn ook samen eigenaar van de Gemeenschappelijke Regeling Drechtsteden (GRD). Deze is sinds maart 2006

In werkelijkheid is er maar één gedroomde slagzin die alle partijen in het achter- hoofd hebben: „Wash and go!” Brute pech voor die partijen, dat ze ditmaal niet op het