• No results found

Vooys. Jaargang 3 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vooys. Jaargang 3 · dbnl"

Copied!
157
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Vooys. Jaargang 3. Instituut De Vooys voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Utrecht 1984-1985

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_voo013198401_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

i.s.m.

(2)

[Nummer 1]

Redactioneel

Vreemd toch, dat Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs (VWO). Overal worden overgangen geëffend: van kleuterschool naar lagere school wordt basisschool, van lagere school naar middelbare school doorloopt men de brugklas(sen) als overgang.

Maar tussen het VWO en WO (universiteit) zit een gat.

Sinds de invoering van de mammoet-wet bestaat het VWO als enige mogelijkheid om toegang te verkrijgen tot een universitaire opleiding. Gezien ook de naamgeving (VWO) is het duidelijk dat deze opleidingsvorm zich dient te onderscheiden van de AVO opleidingen en dan juist op het vlak van de voorbereiding op het

wetenschappelijk onderwijs.

Dit echter is niet, althans nauwelijks, het geval. Zeker, de opleiding is qua zwaarte duidelijk te onderscheiden van de VWO-opleidingen. Echter, in de belangrijkste voorbereiding, namelijk die op het wetenschappelijk denken, onderscheidt zich het VWO niet. Er wordt niets gedaan aan het ontwikkelen van een wetenschappelijk denkpatroon. Een vak als wetenschapsfilosofie of methodologie ontbreekt overal op het lesrooster. Wel staan deze vakken in de agenda van vrijwel elke eerstejaars student, die daardoor veelal de schrik van zijn leven krijgt: de waarheid bestaat niet.

Deze krachtige uitspraak, die de basis is van het wetenschappelijk denken, beheest de rest van de universitaire opleiding.

Mocht voorbereiden op een dergelijke wetenschapsvisie mogelijk zijn, dan hoort deze voorbereiding thuis op het VWO, dat vanaf dat moment die naam eerst werkelijk met ere zal kunnen dragen.

De redactie.

Vooys. Jaargang 3

(3)

Edwin Lucas

Manipulatie van de semantiek

Arthur Kooymans artikel ‘Perceptuele manipulatie bij Rutger Kopland’ (VOOYS nummer 4, juni 1984) is zo interessant dat het enkele kanttekeningen verdient.

Voor wie het niet gelezen heeft een korte samenvatting. Kooyman demonstreert aan een gedicht uit Koplands Een lege plek om te blijven (1975) - het gedicht dat in die bundel genummerd is als II - hoe de lezersverwachting (de ‘lezersperceptie’, in Kooymans terminologie) gemanipuleerd kan worden (en wordt) door zinsafbreking aan het regeleinde. Door de afbreking van de zin wordt een verwachting gewekt, die niet blijkt uit te komen. Kooyman onderscheidt ‘syntactisch-perceptuele manipulatie’,

‘semantisch-perceptuele manipulatie’ en een combinatie van beide. Een voorbeeld van de laatste zouden Koplands regels

‘haar gezicht begint te slapen als een vreemde door een koud vuur beschenen steen’

bieden, waarin, aldus nog steeds Kooyman, de lezer ‘haar gezicht begint te slapen als een vreemde’ eerst interpreteert als een eenheid, om dan in de volgende regel te ontdekken dat ‘vreemde’ een adjectivische functie heeft, en dat ‘als een vreemde’

niet moet worden gelezen als ‘zoals het gezicht van een vreemde’. Kooyman acht deze vorm van manipulatie exemplarisch voor Kopland en voor de moderne poëzie in het algemeen.

De eerste kanttekening nu betreft ‘de lezer’, een figuur die nadrukkelijk in Kooymans artikel aanwezig is. Wie is dat, ‘de lezer’? Het is met hem als met het getal 3: zoals dat alleen maar in drie druiven, drie bloemen, drie gedichten et cetera et cetera te vinden is en zelf niet bestaat, zo bestaat

Vooys. Jaargang 3

(4)

‘de lezer’ alleen in lezer X, Y, Z et cetera, en niet as such. Wie het over ‘de lezer’

heeft generaliseert, al dan niet onbedoeld, over leeservaringen van anderen.

En dat is in dit geval jammer. Want ‘de lezer’ die Kooyman opvoert laat zich wel wat gemakkelijk manipuleren. Ik vrees voor de uitwerking van Luceberts poëzie - waarin afwezigheid van interpunctie kansen te over schept voor werkelijke verrassingen - op ‘de(ze) lezer’, die zich dwars door de regelmatige zins- en

strofebouw van Kopland heen nog laat manipuleren, en zijn leestempo keurig afmeet aan dat van een slak.

Een tweede en belangrijker kanttekening: zoiets als leeservaring is ‘de lezer’ van Kooyman vreemd. Er is 'n lezer denkbaar die, op den duur, de ‘perceptuele

manipulatie’ heeft onderkend als een essentiële conventie in moderne poëzie, en deze in de leesverwachting zelf heeft opgenomen. Deze lezer zal niet meer paf staan bij ieder enjambement, maar daarop bedacht zijn, en pas verrast worden wanneer zijn verwachting verrast te worden zelf wordt verrast. Het eerste gedicht uit Hans Faverey's Chrysanten, roeiers (1977) is daar een mooi voorbeeld van.

Staande op een rots, die het begin is van een berg, en die zich niettemin voor mijn ogen in zee stort, heb ik soms

zo kunnen verlangen naar de binnenzee in mij, dat ik mij haast een zich verstotende was geworden.

De eerste negen regels bieden nauwelijks ‘semantisch-syntactisch perceptuele manipulatie’ in de zin van Kooyman. De laatste twee des te meer, en niet alleen op het regeleinde. De leeservaring (wanneer ik voor een ogenblik mag

Vooys. Jaargang 3

(5)

generaliseren) wordt daar op zoveel manieren gebruskeerd dat er andere termen voor moeten worden bedacht. De lezer van het gedicht mag die vinden.

Faverey toont een fenomeen dat mijns inziens boeiender is dan manipulatie van

‘de’ lezer.

Staande op de voorplecht werp ik het anker tussen de bramen, draai mij nog eenmaal om en verlaat het terras.

In deze regels uit de bundel Zijden kettingen (1983) wordt niet zozeer de semantische perceptie van de lezer gemanipuleerd, maar - en de bundeltitel doet hetzelfde - de semantiek zelf. In de taal wordt letterlijk waargemaakt wat in werkelijkheid niet kan.

Vooys. Jaargang 3

(6)

Marten Roorda De lezer bestaat niet

‘Weet u wat lineair lezen is? U neemt een papier in de hand, leest (...) en legt bliksemsnel het papier over de volgende woorden. U pauseert en, uw nederlands kennende, denkt u mogelijke vervolgen van deze woordgroep. (...) Na deze syntactische fantasie rust u even uit, om dan tot de volgende manoevre over te gaan.’

1

Dit was de kritiek op een artikel van J.J. Oversteegen

2

, die probeerde iets afwijkends te vinden in een sonnet van Hooft. Geen lezer die zijn verwachtingen op deze manier cultiveert.

In VOOYS nummer 4 van juni 1984 heeft Arthur Kooyman het in zijn artikel over Rutger Kopland over de verwachting die in de geest van de lezer wordt gewekt door het afbreken van de zin. Met behulp van een verfijnd systeem van enjambementen wordt de onschuldige lezer van de ene naar de andere verrassing gestuurd. Velen zullen de betreffende bundel voortijdig terzijde werpen, omdat zij zich telkens gemanipuleerd voelen.

Laten we eerst eens proberen mee te gaan met de veronderstelde theorie. Bij een prozatekst is de lezer erop ingesteld, dat het regeleinde betekenisloos is. Ontbreekt er enig leesteken, dan moet de lezing zonder onderbreking voortgezet worden op de volgende regel. Poëzie daarentegen berust op andere afspraken. De regel wordt niet volgemaakt en de lezer kan nu zijn verwachtingen omkeren: aan het regeleinde houdt elke zin op, tenzij anders bedoeld. De opmaak van de woorden op omslag en titelpagina maken van een lezer een bedachtzaam persoon. Poëzie is volgens velen een bedachtzamere uiting dan proza. Bij het laatste mag men maar wat aanrommelen, maar nee: aan poëzie is pas echt zorg besteed.

In eerste instantie moet de lezer ieder verband tussen de versregels eerst maar eens aantonen. Men ziet in gedachten onwillekeurig het beeld van de

Vooys. Jaargang 3

(7)

dichter, de handen in de zij, die op dit alles toeziet. Maar de lezer, die heeft school gegaan. De moderne lezer van moderne poëzie is redelijk opgevoed in de

enjambement-theorie. Het eerste wat geleerd is over poëzie, is dat men er attent op moet zijn, dat een regel weliswaar opeens stopt, maar (hier wordt men weer

gerustgesteld) men kan de regel gewoon doorlezen alsof er geen punt zou staan.

Kortom, de lezer verwacht juist, dat hij misleid zal worden, en leest door waar dat maar kan. De in het artikel beschreven persoon is een persoon op papier. Het is nog niet bewezen, dat deze persoon ook bestaat.

Natuurlijk, enjambementen zijn altijd betekenisvol. Bij elke beslissing immers moet de dichter zich afvragen wat ervan de reden is. Hij zal niet denken: kom, nu ga ik de volgende regel beginnen, want de papierruimte houdt op te bestaan. Het is net een sport. De dichter gaat er juist van uit dat de lezer wel in staat is door te lezen.

Sterker: door dat te doen is de lezer pas in staat de reden te ontsluieren die aan het enjambement ten grondslag ligt. Een enjambement is dus eerder een gericht teken, dat informatie bevat, zodat de lezer er betekenis aan kan hechten, dan dat de lezer misleid wordt, of op het verkeerde been gezet. Zo werkt dat.

Eindnoten:

1 F.L. Zwaan in: Merlijn (1966), p. 489-493 2 Merlijn (1966), p. 259 - 275.

Vooys. Jaargang 3

(8)

W.P. Gerritsen

Vensters naar vroeger

BIJ DE PRESENTATIE VAN HET BULKBOEK op 5 september 1984 in het

Rijksmuseum ‘Het Catharijneconvent’

Mevrouw de Uitgeefster,

Mijnheer de Directeur van het Catharijneconvent, Dames en Heren van de Pers,

Waarde mede-auteurs, Dames en Heren,

Kort nadat de Middeleeuwen voorbij waren - en u weet dat de geleerden er nog steeds over twisten of dit op 30 mei 1453 dan wel op 13 oktober 1492 het geval was - begon men zich te interesseren voor ‘de Middeleeuwen’. Dát moest een boeiende tijd geweest zijn! Primitief natuurlijk, barbaars zelfs, maar ook hoogst avontuurlijk: een doorlopende Wild-Westfilm in historisch costuum, waarin op meeslepende wijze gevochten en gevreeën werd. Wie in de zestiende eeuw lezen leerde (en dat waren er dankzij de praktische vinding van Johannes Gensfleisch uit Mainz veel meer dan vroeger), die greep met voorliefde naar verhalen die in de Middeleeuwen speelden.

Niet alleen bleef het ijzeren repertoire van succesromans over Karel de Grote en zijn twaalf pairs, de Vier Heemskinderen, Koning Artur en zijn Tafelronde en Reinaert de Vos onverminderd aftrek vinden, de schrijvers van de Nieuwe Tijd begrepen ook al dra dat er, wilden zij succes hebben in de letteren, geen beter recept bestond dan te schrijven over onverschrokken ridders en schone jonkvrouwen, tegen een achtergrond van trotse kasteeltorens en geheimzinnige

Vooys. Jaargang 3

(9)

wouden. Ariosto met zijn Orlando Furioso, Tasso met zijn Gerusalemme liberata, Cervantes met zijn Don Quichote, Spencer met zijn Fairie Queene, Shakespeare met zijn Hamlet en zijn King Lear en zijn koningsdrama's, Hooft met zijn Geeraerdt van Velsen, Vondel met zijn Gijsbrecht - ze hebben het allemaal begrepen. Even goed als in onze eigen tijd schrijvers als T.H. White en J.R.R. Tolkien en Umberto Eco - gevolgd door een legertje van nederiger broeders van den penne: makers van stripboeken, ontwerpers van filmscenario's en vervaardigers van supermarktromans - begrepen hebben dat er van een middeleeuwse ‘setting’ van een verhaal een bijzondere aantrekkingskracht uitgaat.

Sinds de zestiende eeuw heeft elke periode zich een eigen beeld van de

Middeleeuwen gevormd. Er zou een boeiende cultuurgeschiedenis van de Nieuwe Tijd te voorschijn komen als men al deze opeenvolgende visies op de Middeleeuwen in hun historisch perspectief zou trachten te beschrijven. De Middeleeuwen van de vroege Romantiek, met hun Wunderhorn vol Volkstümlichkeit en charmante naïveteit ... De Middeleeuwen van Viollet-le-Duc met hun iets te braaf gerestaureerde heiligenbeelden ... De Victoriaanse Middeleeuwen: idealistisch wassen-beeldenspel ter instructie van ‘the perfect gentleman’ ... De Wagneriaanse Middeleeuwen, met hun Isoldes in décolleté en hun Tristans met de mond vol Rheingold ... De

Middeleeuwen van de katholieke emancipatie met hun Cuypers-kerken vol beschilderd gips ... De Middeleeuwen van Huizinga: 's levens felheid in gloeiende herfstkleuren ... enzovoort, enzovoort, tot en met de Middeleeuwen als zwijnenstal in de films van Jos Stelling ...

Maar wat wij nù meemaken, is dat niet iets uitzonderlijks? Tot voor enkele jaren leek het te gaan om de normale aflossing van de wetenschappelijke wacht: een nieuwe visie op de Middeleeuwen, ontworpen en uitgewerkt door Franse, Duitse en

Amerikaanse mediëvisten, was langzaam bezig terrein te winnen, via monografieën, artikelen in vaktijdschriften, congressen, werkcolleges. De niet-vakmensen konden hiervan, althans in Nederland, maar bij uitzondering een glimp van opvangen. Maar opeens heeft er zich iets als een doorbraak voorgedaan. Wie vorige week

1

in deze stad (en ook in dit museum) zijn oren de kost heeft gegeven, heeft iets van de gevolgen van die doorbraak kunnen waarnemen. Vijftigduizend mensen leken opeens ontdekt te hebben dat middeleeuwse muziek fascinerend is, niet alleen voor musicologen, vakmusici en fanatieke amateurs, maar ook voor de ongeschoolde liefhebber met nieuwsgierige oren. Een ander voorbeeld, willekeurig gekozen: Umberto Eco heeft een soort bronnenboek bij zijn roman samengesteld

Vooys. Jaargang 3

(10)

waarin hij uitlegt waar zijn gegevens vandaan komen. De Duitse uitgever van dit geleerde werkje - typisch kaviaar voor de mediëvist, zou men toch zeggen - heeft de prijs ervan moeten dumpen, omdat een piraat de markt dreigde te bederven met een goedkope roofdruk in een oplage van tienduizenden exemplaren ...

Wat is hier aan de hand? Hoe is deze Middeleeuwenrage te verklaren? Het zou mij niet verbazen als er aan de beantwoording van deze vragen over vijftig jaar geleerde studies zouden worden gewijd, en ik zou er heel wat voor overhebben als ik er daarvan nu éen zou kunnen lezen. Wij staan te dicht op het verschijnsel om meer dan vrijblijvende gissingen te kunnen opperen. Ik waag het erop naar een historische parallel te verwijzen. De opvallende hausse in de belangstelling voor de Middeleeuwen die zich rond 1800 heeft voorgedaan, is wel in verband gebracht met het doordringen, buiten de studeerkamers van de geleerden, van het besef dat het oude, gesloten wereldbeeld met zijn zinvolle ordening van ruimte en tijd had afgedaan.

Zouden wij thans getuige zijn van iets vergelijkbaars? Zou het onbehagen in onze eigen tijd, het besef dat de toekomst er allerminst rooskleurig uitziet, de vrees ook dat het binnenkort weleens afgelopen zou kunnen zijn - zou dat alles ons zo

nieuwsgierig maken naar de beginperiode van onze cultuur? Waar komen wij eigenlijk vandaan? Waar ligt de oorsprong van ons kunnen en kennen?

Drie jaar geleden hebben Hans van Dijk en Frits van Oostrom (die toen nog voor zijn oude club speelde) aan het Instituut De Vooys een werkcollege gegeven over de vraag op welke wijze middeleeuwse litteratuur toegankelijk gemaakt zou kunnen worden voor leerlingen van middelbare scholen. Zij begonnen met een analyse van de bestaande schoolboeken op het terrein van de Nederlandse letterkunde om na te gaan hoe het tijdvak van de Middeleeuwen daarin werd gepresenteerd. Hun

bevindingen op dit punt waren verre van bemoedigend. In de meeste gevallen vormden de Middeleeuwen niet veel meer dan een plichtmatig voorafje tot de behandeling van de latere tijdvakken. Maar al te vaak bleek uit belegen handboekenkennis een waterig soepje te zijn getrokken, waarin hier en daar een beentje van Mariken of Beatrijs, een vetoogje Karel ende Elegast of Elckerlijc ronddreef. Van visie, laat staan van originaliteit, was nauwelijks sprake. Wat zou een leraar hiermee kunnen beginnen (om van zijn leerlingen nog maar niet eens te spreken)?

In het kader van hetzelfde werkcollege hebben wij een ervaren leraar-Nederlands, oud-student van ons Instituut, gevraagd ons te komen vertellen hoe hij zijn onderwijs over Middelnederlandse letterkunde aanpakte. Zijn

Vooys. Jaargang 3

(11)

antwoord kwam in het kort hierop neer: ik zou niets liever willen, zo zei hij ongeveer, dan leuke, aantrekkelijke lessen aan de Middeleeuwen wijden, want ik ben ervan overtuigd dat mijn leerlingen daarvoor belangstelling zouden tonen. Maar wat mij ontbreekt, is behoorlijk lesmateriaal. Ik zou teksten willen behandelen, ik zou foto's van handschriften willen laten zien, ik zou een beeld willen geven van de

middeleeuwse cultuur in het algemeen ... Maar ik heb geen tijd om zelf op zoek te gaan naar geschikte teksten en illustraties. Geef mij een aantrekkelijk schoolboek over de Middeleeuwen in handen, en ik máak er wat van! Die opmerking van René van de Kraats is het mosterdzaadje geweest waaruit het Bulkboek Vensters naar vroeger ontkiemd is.

Zoals zoveel schrijvers van schoolboeken hebben wij, de achtenveertig schrijvers van dit boek, geprobeerd uit te gaan van de ervaringswereld van de lezers die wij hoopten te winnen. Maar wij hebben niet de maatschappelijke werkelijkheid van nu als referentiekader gekozen, of het litteraire bedrijf, of de kunst, maar de kennis die elke leerling op school krijgt aangeboden. Die kennis, traditioneel verdeeld in vakken (een middeleeuws begrip overigens, ontleend aan het bouwen van lemen huizen), die kennis vormt nu eenmaal, of die leerling het leuk vindt of niet, een onontkoombaar deel van de werkelijkheid waarmee hij zich vertrouwd moet trachten te maken. Wat wij in dit boek wilden laten zien is dat onze moderne kennis, vertegenwoordigd door eenentwintig moderne schoolvakken, hoe eigentijds die ook mogen lijken, altijd óók een historisch aspect vertoont. De problemen waarmee middeleeuwse natuurkundigen of biologen of wiskundigen zich hebben beziggehouden, zijn, op een bepaald niveau van abstractie, in wezen dezelfde problemen als die hun moderne vakgenoten nu nog steeds aan het oplossen zijn. Litteratuur, muziek, beeldende kunst moeten het evenzeer van voortdurende vernieuwing hebben als van continuïteit, van traditie. Het immense bouwwerk van onze gezamenlijke ervaringen en oordelen, hoe divers en hoe actueel en hoe origineel die ook mogen schijnen, berust op een grondplan dat in de

Middeleeuwen is ontstaan. In ons boek hebben wij geprobeerd, iets van de lijnen van dit middeleeuwse grondplan van onze moderne cultuur zichtbaar te maken.

Zou ons dit gelukt zijn? Ik ben veel te bijgelovig om daarover op dit moment een uitspraak te doen: over enkele minuten zullen de eerste oordelen worden geveld. Met het oog daarop zeg ik nu maar vast even dat er op de laatste o op pagina 16 een umlaut had moeten staan - een vlekje op de toch zo zorgvuldig gepoetste vensterruit.

Voor u er misschien nog meer ontdekt, wil ik graag namens alle auteurs Mevrouw Knippenberg bedanken, die ons veel vertrouwen heeft geschonken door genoeg Vensters naar vroeger te laten

Vooys. Jaargang 3

(12)

drukken om alle inwoners van een middeleeuwse wereldstad als Brugge een exemplaar te bezorgen. Bijzondere dank komt ook de typograaf Geert Henderickx toe, die zoveel aandacht en vakmanschap aan de vormgeving heeft besteed en met wie wij steeds zo plezierig hebben samengewerkt. En meer dank nog aan onze didactische en aan onze wetenschappelijke adviseurs: zonder hun onmisbare hulp zou dit Bulkboek niet geworden zijn wat het geworden is. Tot mijn mede-auteurs zou ik tenslotte nog dit willen zeggen: wij zijn, tijtijdens de werkcolleges en vooral tijdens het

eindredactieproces, onbarmhartig met elkaars schrijfsels omgesprongen. Dat was niet altijd even plezierig, maar wel noodzakelijk. Want zoals men in de Middeleeuwen al wist: ‘het geploeter van de schrijver is het plezier van de lezer’, of omgekeerd, en nu in onvervalst Amerikaans: ‘good reading is damned hard writing’. Laten wij hopen dat het resultaat van onze eendrachtige inspanningen inderdaad als ‘good reading’

erkend wordt. Het maken van dit boek was een avontuur dat ons allemaal nog lang zal heugen. Belangrijker is nog wat de lezers ervan zullen vinden. Dames en heren:

hier is het Bulkboek Vensters naar vroeger. Wij hopen dat U aan ons boek èn aan de Middeleeuwen plezier zult beleven.

Eindnoten:

1 tijdens het festival voor oude muziek (24 augustus - 2 september 1984)

Vooys. Jaargang 3

(13)

Barbara Eggels Wals

Een vereniging voor letteren studenten

In de Vrije Vloer vonden woensdag 3 oktober de oprichtingsvergadering en het oprichtingsfeest plaats van WALS, ‘de nieuwe vereniging voor alle letterenstudenten’.

Dit initiatief van studenten uit verschillende vakgroepen genoot op de bewuste avond vrij grote belangstelling (tijdens de vergadering ± 70 aanwezigen, tijdens het feest

± 250).

WALS stelt zichzelf ten doel, de belangen te behartigen van de studenten aan de letterenfaculteit. De vereniging wil uitdrukkelijk functioneren op facultair niveau, een vrij logische ontwikkeling met name met het oog op de snelle nadering van de Algemene Letteren-opleiding. Tijdens de vergadering werd de ontstaansgeschiedenis van WALS geschetst: ‘In besprekingen voor gezamenlijke activiteiten van studenten Muziekwetenschap en Geschiedenis in maart '84, kwam men op het idee om dit nog ruimer op te zetten. Uiteindelijk is WALS uit dit idee voortgekomen.’ Dat de vereniging inderdaad van plan is zich breed op te stellen, blijkt uit de samenstelling van het bestuur, dat tijdens de oprichtingsvergadering geïnstalleerd werd. Dit bestuur bestaat uit Mirjam van Beuzekom (Muziekwetenschap), Caroline Bouten (Engels), Petra van Dijk (Frans), Paul van Gogh (Klassieke talen), Johan Kol steeg

(Muziekwetenschap), en Henk Rhebergen (Nederlands).

In de aankondiging op de uitnodigingskaartjes die voor de vergadering verstuurd waren naar alle letterenstudenten, wordt gesteld dat WALS nodig is, omdat de universitaire besluitvorming zich steeds meer op facultair niveau concentreert, de facultaire informatie de studenten nauwelijks bereikt, en de sociale functie van de vakgroepen kleiner gaat worden.

WALS wil hierop inspelen door middel van een drieledige doelstelling. Deze behelst ten eerste belangenbehartiging op politiek vlak, door overleg te organiseren tussen de studenten in raden en commissies binnen de faculteit en vakgroepen. Hierbij wordt uitgegaan van een verenigingsstructuur

Vooys. Jaargang 3

(14)

waarin het beleid bepaald zal moeten worden door de ledenvergadering. Om efficiënt te functioneren wordt een verenigingsraad samengesteld. Voor de dagelijkse gang van zaken zorgt het bestuur. De politieke situatie van WALS binnen de bestaande overlegvormen en binnen de raden en commissies op faculteitsniveau wordt inmiddels nader uitgewerkt.

De tweede doelstelling van WALS is het verstrekken van vooral facultaire informatie door het uitgeven van een krantje met de naam WALS TREAT. Hierin zullen politieke en bestuurlijke informatie, informatie over (studenten)activiteiten binnen de verschillende vakgroepen, en meer algemene rubrieken als ‘wetenschap’

en ‘kunst en kultuur’ een plaats krijgen. WALS TREAT wordt thuisgestuurd aan de leden van WALS.

Bovendien wil WALS een sociale functie in breder dan vakgroepsverband vervullen door activiteiten als feesten en films te organiseren. Deze activiteiten zullen worden aangekondigd in WALS TREAT, op affiches op de instituutsprikborden en in het U-blad.

Om al deze plannen te kunnen realiseren, zal de vereniging een groot aantal actieve leden nodig hebben. Op de vergadering van drie oktober werd dan ook benadrukt dat iedereen die zich op bestuurlijk, organisatorisch, informatief of nog ander gebied wil inzetten, van harte welkom is, en contact kan opnemen met het bestuur voor meer informatie. (Dit geldt uiteraard ook voor iedereen die niet-actief lid wil worden.)

Al met al is WALS, gezien zijn brede opzet en doelstellingen, een veelbelovend initiatief. Hopelijk zullen de gewekte verwachtingen worden waargemaakt.

Voor informatie kan contact worden opgenomen met Henk Rhebergen Hartingstraat 20

3511 HV Utrecht (030-) 328163

Vooys. Jaargang 3

(15)

Arthur Kooyman Die borchgravinne

Regel 254 van Die borchgravinne van Vergi oftewel: 100 jaar misverstand

*

In haar editie van Die borchgravinne van Vergi (De borchgravinne van Vergi, naar handschrift-Van Hulthem en het Gentse fragment uitgegeven en toegelicht door Ria Jansen-Sieben. 2de, verbeterde uitgave, Utrecht, 1979) signaleert R. Jansen-Sieben in regel 254 een probleem dat al (bijna) honderd jaar ten onrechte als probleem geldt.

De vrouw van de hertog in het boek beschuldigt in een gesprek met haar man een ridder ervan dat hij haar een ongepast voorstel op amoureus gebied heeft gedaan. De hertog - die de ridder tot dan toe voor een trouw en fatsoenlijk man had gehouden - gelooft zijn vrouw en berispt de ridder uiterst streng, waarbij hij zijn tirade aldus begint:

251 ‘(...) Hets scade dat ghi soe vrome sijt 252 Ende soe scoene ende soe jolijt, 253 Ende ghi mede sijt verrader, 254 Trouweloos ende oec quader (...)’

R. Jansen-Sieben merkt hierover in haar editie op:

‘254 Oec quader: (onduidelijk) en nog slechter, erger (aldus F.A. Stoett in zijn uitgave; ook Mnl. W. 6, 808; Van Mierlo, Sprokk., Med. VA 1952, 743). Of = quaetdader? of rijmnood?’

Het probleem dat R. Jansen-Sieben in regel 254 signaleert heeft een lange

geschiedenis. F.A. Stoett stelt in zijn uitgave van Die borchgravinne van Vergi uit 1892 aangaande het zijns inziens problematische ‘quader’ drie oplossingen voor:

verwarring van comparatief met positief, rijmnood, ‘quader’ = ‘quaetdader’. P. de Keyser maakt van ‘quader’ een zelfstandig

Vooys. Jaargang 3

(16)

naamwoord en vertaalt het als ‘booswicht’ in zijn editie uit 1943. In 1949 ziet A.

Van Loey pas ècht duidelijk ‘system in the madness’: ‘quader’ is een kruising van

‘quaet’ (booswicht) en vrouwelijke formaties als ‘quaderse’, ‘backerse’, ‘dienerse’,

‘sangerse’, enzovoort onder invloed van het mannelijke ‘backer’, ‘dienaer’, ‘sangere’, enzovoort. R. Jansen-Sieben geeft in de bovenstaande annotatie een bloemlezing uit de voorgaande literatuur - die hier een bloemlezing van misverstanden is.

Wat R. Jansen-Sieben beschrijft is een onjuist gestelde opvatting van de

syntactische structuur van de regel en geen probleem. De vertaling ‘en nog slechter’

is syntactisch onjuist: in het syntagma ‘en nog slechter’ is ‘nog’ een bijwoord van graad en syntactisch gezien kon ‘oec’ in het Middelnederlands niet zo functioneren.

‘Oec’ kon in het Middelnederlands slechts functioneren als ‘zuiver’ bijwoord, niet als bijwoord van graad. Daardoor is ook Stoetts vertaling syntactisch onjuist.

De juiste vertaling van ‘oec’ - omdat daarmee de uitspraak van de hertog zinnig te plaatsen is in de context van het verhaal gebeuren - dient ‘zelfs’ te zijn (zie MNW 5, 1604), ‘Quaed’ in deze is makkelijk plaatsbaar via Stoetts verwijzing naar het MNW 6, 808, A 1: ‘Slecht, kwaad, boos, verdorven, uit een zedelijk oogpunt’ - en om dit zedelijk oogpunt gaat het juist in deze passage: de hertog denkt dat de ridder getracht heeft zijn vrouw te verleiden. Wat de tekst hier zegt is: de ridder is niet alleen trouweloos, maar zelfs (zedelijk) verdorvener (dan trouweloos). Het feit dat de ridder de vrouw van zijn heer, de hertog, een onbetamelijk voorstel doet is als trouweloos, indruisend tegen zijn riddertrouw te kenschetsen, maar deze

trouweloosheid is - omdat het geen gewone ontrouw is als bij voorbeeld

plichtsverzaking, maar een verleidingspoging van de vrouw van de heer - verdorven, nog erger dan trouweloos.

In deze opvatting van de zin is de zin zinnig, zodat men niet hoeft te zoeken naar een emendatie, noch het concept rijmnood dient te opperen: van rijmdwang is pas sprake indien de betekenis van een regel van een gedicht niet consistent in een geheel van zinnen of formulistisch is. Dit is in deze regel niet het geval (bij de besproken alternatieve vertaling). Het probleem van R. Jansen-Sieben en haar voorgangers in het annoteren van Die borchgvavinne van Vergi is uit dit oogpunt een schijnprobleem.

Eindnoten:

* Deze tekst is dank verschuldigd aan de suggestie van J.P. van Oostrom naar aanleiding van een eerdere versie.

Vooys. Jaargang 3

(17)

Recensies

Willem Brakman

Een familiedrama Verhalen.

Querido f27,50

De verbeelding van Willem Brakman.

Sinds Water als water (1965) en Het godgeklaagde feest (1967), staat Willem Brakman bij critici bekend als een verbeeldingsrijk verteller. Dit predikaat maakt hij ook in zijn nieuwe verhalenbundel Een familiedrama ten volle waar.

De wereld van Brakman is een wereld van de verbeelding, waarin helden uit mythen en sagen, bijbelfiguren, en heiligen in de meest verbazingwekkende combinaties en op de vreemdste tijden en plaatsen ten tonele verschijnen.

Vier van de vijf verhalen in de nieuwe bundel spelen zich af in die fantasmagorische sfeer. In Het evangelie naar Chabot dreigt een nieuwe Verlosser ten prooi te vallen aan een orde van kwel lustige monniken, die hem evenals zijn voorganger willen kruisigen. Rendez-vous in de dierentuin is de geschiedenis van de jonge leraar De Haas. Hij is de inzet van een strijd tussen leraren (bestaande uit heiligen) en bejaarden uit een verzorgingstehuis (de Antieke Goden). De smeekbede van de hoofdpersoon, gericht tot Het mariabeeld, om zijn broer te laten sterven vermag weinig te helpen.

Integendeel, de moeder van de aan een oedipus-complex lijdende jongeman groeit alleen maar uit tot nog grotere proporties. Het laatste verhaal, het sterkste ook, is getiteld Artorius. Hierin wordt met de nodige schalkse humor verhaald hoe Uther Pendragon erin slaagt koning Arthur te verwekken bij koningin Igraine met medewerking van tovenaar Merlijn.

Kennis van de wereld van Brakman wordt een steeds dwingender vereiste voor een goed verstaan van zijn proza. Dit houdt bijvoorbeeld in dat je je vertrouwd moet zien te maken met abrupte overgangen, onbetrouwbare vertelinstanties en het allengs verrassender en raadselachtiger taalgebruik dat het werk van Brakman kenmerkt.

Bovendien is er te genieten van kostelijke humor in een gave stijl die nu eens ‘boertig’

of amoureus', dan weer ‘aandachtig’ is. Op de beste momenten wordt deze

drievuldigheid tot een imponerende eenheid, zoals in Het mariabeeld: ‘Scherp zag hij hoe haar broekje nog om beide enkels hing, maar onder gruwelijk toezicht, want alsof ze met haar geslacht kon prevelen en pruttelen steeg daar uit die huiverende zwarte vlek het Maria hier en Maria daar en de moeder van God, de zondaren en het uur van onze dood (...)’.

Peter Nijssen

Vooys. Jaargang 3

(18)

Emile Zola

La Bête Humaine Gallimard ± f10,--

‘De schrijver’, aldus Zola in zijn Le roman expérimental, ‘is een geleerde die zijn personages, als waren het scheikundige stoffen, alle mogelijke invloeden van milieu en dergelijke laat ondergaan om zijn hypothese te toetsen’. Resultaat van dit idee is onder andere zijn twintig-delige, naturalistische romanserie Les Rougon-Macquart, waarvan La Bête Humaine (1890) het zeventiende deel is. Min of meer tot mijn verbazing (ik ben geen liefhebber van het naturalisme) is het een schitterend, interessant, spannend, adembenemend mooi geschreven boek, dat als afzonderlijke roman ook uitstekend te lezen is.

Het hopeloze gevecht van een jonge man tegen zijn aangeboren moorddrift, de pogingen van een jonge vrouw om aan haar jeugdervaringen te ontkomen, en de (eveneens tragische) levensloop van zo'n tien andere personages worden op zeer boeiende manier verweven met de beginnende industrialisatie, doordat het leven van deze mensen wordt beheerst door de spoorwegen. Het beeld van ‘La Lison’, een gigantische locomotief die onstuitbaar voortraast temidden van alle menselijke drama's, zal mij lang bijblijven.

Barbara Eggels

T. Coraghessan Boyle Water Music

Granada Publishing Ltd. ± f 16,50

Boyles verhaal over een Schotse ontdekkingsreiziger in donker Afrika is wild, spannend en exotisch-chaotisch. De gruwelijkste scènes en meest tragische gebeurtenissen wisselen elkaar in snel tempo af, en worden op zo'n onpartijdige

‘matter of fact’-toon beschreven dat ze tot heel hard lachen uitnodigen.

Het knappe van dit boek is echter dat de lezer steeds op het verkeerde been wordt gezet: iedere verwachting wordt radicaal in de grond geboord - of niet. Er is geen peil op te trekken. De lezer wordt bovendien op een ingenieuze manier gemanipuleerd in zijn sympathieën ten aanzien van de personages. Naarmate het einde nadert, blijkt je beeld van de personages onbewust veranderd te zijn.

De humor, in het begin rijkelijk aanwezig, blijkt steeds schaarser te zijn geworden, en plaats te hebben gemaakt voor een meer serieuze en diepgaande analyse van de karakters en ontwikkeling van de hoofdpersonen. Deze diepgang wordt echter op zo'n manier bereikt, dat het niets afdoet aan de vaart van het verhaal. Tot het einde blijft het spannend, omdat je weet dat iedere situatie zo weer veranderd kan zijn.

Knap is dan ook dat het einde niet alleen verrassend is, maar ook logisch volgt uit het verhaal.

‘Gulp it down, it beats getting drunk’, aldus Salman Rushdie (Booker Prize 1981) over deze ‘vuur’watermuziek, waar je beslist geen kater aan overhoudt.

Vooys. Jaargang 3

(19)

Vooys. Jaargang 3

(20)

Jeroen Brouwers Winterlicht geb.

De Arbeiderspers f 34,50

Na de monumentale lyrisch-essayistische studie De laatste deur over het thema zelfmoord in de literatuur, en betrokkenheid bij de zelfmoordenaars, verscheen kortgeleden Brouwers’ nieuwste roman Winterlicht, waarin een tweede categorie mensen voor wie Brouwers het pleegt op te nemen aan de orde komt, - de vergetenen, de welhaast vervlogenen, zij die zich onafwendbaar aan de periferie van de literatuur en het leven bevinden. Niet voor niets draagt Winterlicht als ondertitel Een

vergeetboek. Op deerniswekkende wijze neemt Brouwers het op voor de hoofdpersoon, de schrijver Jacob Voorlandt, die zich al bijna in het rijk der vergetelheid (het achterland) bevindt.

Zoals gebruikelijk is het boek geschreven in de wervelende stijl die we van Brouwers kennen, doorspekt met subtiele, nauwelijks merkbare neologismen (zoals midderdag). Ook nu weer de bekende drie hoofdthema's: sex, literatuur en dood, (volgens mij moet dat zijn: leven, voortleven en sterven,) maar dan opnieuw samengeweven tot iets onvergetelijks, en toch ook weer onvergelijkelijk met al het voorgaande. De struktuur is zoals gebruikelijk zo hecht als een spinneweb, niets overbodigs, en niets dat lijkt te zijn vergeten.

Uit de diverse recensies kan worden opgemaakt dat het schrijverschap van Brouwers langzaamaan gevestigd begint te raken, omdat hij nu zelfs zijn ergste vijanden voor zich lijkt te hebben gewonnen, en in zo'n geval is uiterste oplettendheid altijd geboden. Brouwers, die, zoals blijkt uit zijn essays, de ‘heren literaire dictatoren’

door en door kent, zal als een gewaarschuwd man door het leven gaan.

Kees-Jan Backhuys

Vooys. Jaargang 3

(21)

Vooys. Jaargang 3

(22)

Roofdruk

Er wordt gefluisterd in de wandelgangen: Jacky F., de sinds kort beroemde

roofdrukker van enige teksten van Gerard Reve, is dat iemand die aan het Instituut de Vooys studeert? Hebben wij een literatuurbandiet in ons midden? VOOYS zocht, en ontdekte dat deze Jacky F. inderdaad onder de naam Feenstra op ons instituut rondwaart.

De VPRO zocht ook, wilde Feenstra strikken voor een interview, maar kreeg nul op het rekest: VOOYS was hen voor. Wij spraken met een misnoegde Feenstra.

Twee jaar geleden verzamelde Marcel Feenstra enkele nog niet gebundelde teksten van Gerard Reve, eerder gepubliceerd in het tijdschrift Hollands Diep, kocht een IBM-schrijfmachine en gaf de teksten, zonder auteursrechten, uit onder de titel Een vieze kale oude man, uitgegeven door Dompers (op de vreugde).

De domper kwam toen onze grootste Volksschrijver een hele tijd later besloot de zaak bij de strafrechter aanhangig te maken. Feenstra werd op een nacht door de recherche van zijn bed en uit zijn rovershol gelicht, en bracht enige tijd door in een kille cel.

Inmiddels is de zaak voor de rechter gekomen. De eis was: verbeurdverklaring van de bewuste schrijfmachine, en een boete van vijfhonderd florijnen. Tegen André S., die vijftien boekwerkjes van F. had overgenomen en doorverkocht, werd een boete van f 1500, - geëist.

Op 26 oktober jl. deed de rechter uitspraak: De IBM-schrijfmachine vervalt aan de Staat der Nederlanden, evenals de laatste twee exemplaren van de gewraakte roofdruk. Partner in crime S. hoorde een boete van f 1000, - tegen zich uitspreken.

DV: Je hebt gezegd tot het drukken van de teksten te zijn gekomen uit bewondering voor Reve. Vervolgens heb je, uit berouw, je zonden opgebiecht. Daarmee heb je natuurlijk het Noodlot wel opgezocht! Of was het je daar juist om te doen?

F.: Nee hoor, ik had echt spijt van mijn daad. Maar Reve toonde zich aanvankelijk heel vergevingsgezind. We hebben er zelfs nog op gedronken, waarbij hij mij verzekerd heeft geen verdere stappen te zullen ondernemen.

DV: Toch heb ik eens gehoord dat je door middel van die roofdruk beroemd hoopte te worden.

F: Nou ja, beroemd; vergeleken bij andere activiteiten die ik ontplooi en waarop ik trotser ben, is dit boekje een mug waarvan Reve en zijn discipel Schafthuizen een olifant hebben gemaakt. Zo heb ik een computerprogramma

Vooys. Jaargang 3

(23)

ontwikkeld dat op een IQ-test een score maakt van 160. Ik heb daar ook een artikel over geschreven, maar in Nederland had men daar weer geen belangstelling voor.

Dus staat het nu in een Amerikaans vaktijdschrift.

Ik ben ook lid van een internationale organisatie ESPI voor buitengewoon intelligente mensen. Zelf heb ik ooit een IQ van 195 (? DV.) gescoord.

Verder komt er waarschijnlijk een uitgave van mij bij Penguin, waarin ik puzzels en vraagstukken verzameld heb van hele intelligente mensen. En dan ben ik ook nog bezig een tijdschrift op te richten onder de welluidende naam ‘Excalibur’. Nee, dat is allemaal veel belangrijker dan die flauwe roofdruk-affaire.

Trouwens, Reve is me achteraf ontzettend tegengevallen. Ik had een grote bewondering voor persoon en werk van deze man. Maar laten we wel zijn: Reve heeft zich wel buitengewoon kinderachtig gedragen voor een man van 60 jaar.

Afgezien van de notie ‘kaal’ vind ik de titel van mijn boekje nu best op hem van toepassing, en die zaakwaarnemer van hem, die Schafthuizen, laten we daar maar over ophouden. Dat is op z'n zachtst gezegd een dubieus figuur. Ik ben bij hem op bezoek geweest om de zaak te regelen. Zijn huis hing vol met portretjes van naakte jongetjes in allerlei standen. Een aantal had hij er zelf geschilderd. Ja, hij is

kunstschilder geloof ik, in het ACCU hangt ook nog zo'n ding van hem. Kunstschilder, daar kun je gerust twee letters uit weglaten! En bovendien moet hij met zijn handen van mij afblijven, ook bij hem thuis.

Maar ach, de zaak hangt me goed de keel uit, ik wil er eigenlijk niet meer over praten. Ik zou je nog kunnen zeggen dat er op ons Instituut heel wat helers rondlopen van studenten tot stafmedewerkers. Ik zal maar geen namen noemen, maar je herkent ze eraan dat ze mij hoog blozend en kwasi verdiept voorbijlopen. (De bandiet heeft dus zijn handlangers. DV)

Tot slot volgt het einde van de pleitrede die Feenstra tijdens de rechtzitting had willen uitspreken, maar de moed ontbrak hem. Alsnog dus:

‘Hier sta ik dan. Ik, een vrijwel machteloze... Met Bloem zou ik kunnen verzuchten dat mij niets anders rest dan het onaanvaardbare te aanvaarden en het zwijgen ertoe te doen. Doch liever zou ik, en ik vertrouw erop dat Reve daarmee accoord zal gaan, de beslissing in zake mijn schuld of onschuld in handen leggen van de Hoogste Instantie. Ik nodig Reve hierbij dan ook uit tot een Godsgericht, een ongewapend blootshands vuistgevecht op Leven en Dood.’

N.A. de Voore.

Vooys. Jaargang 3

(24)

De romans van Leon de Winter zijn momenteel onderwerp van een doctoraalcollege romananalyse dat Dhr. van de Watering op het Instituut De Vooys verzorgt. Behalve auteur van die romans is De Winter een van de vertegenwoordigers van een belangrijke nieuwe generatie Nederlandse filmers (er wordt zelfs wel gesproken van een tachtigersbeweging). De verwording van Herman Dürer en De afstand behoorden al tot zijn cinematografisch oeuvre. Nu heeft hij De grens gemaakt, een film waarmee De Winter niet over een nacht ijs is gegaan. De productie heeft veel tijd in beslag genomen en heeft 1,3 miljoen gulden gekost. Een gesprek leek dus op zijn plaats. Leon de Winter aan het woord over zijn nieuwe film, zijn romans en zijn schrijver/filmerschap.

Peter Nijssen Leon de Winter Het magisch moment

In 1980 richt je, samen met René Seegers en Jean vande Velde, de Eerste Amsterdamse Film Associatie (E.A.F.A.) op. De bedoeling is kleinschalige producties te

vervaardigen voor de filmhuizen. Die aanpak heeft inmiddels plaatsgemaakt voor de productie van heuse bioscoopfilms.

Was al die heisa indertijd, behalve ontevredenheid met het te zeer vaktechnisch gerichte van de filmacademie, niet ook een zoals nu gebleken is effectvolle

publiciteitsstunt?

Nee, absoluut niet. De filmassociatie hebben we opgericht omdat we ontdekten dat het heel goed was om als regisseur ook tegelijkertijd je eigen producent te zijn.

De E.A.F.A. is het enige producentenkantoor in Nederland dat gerund wordt door regisseurs zelf en dat is een hele unieke constructie. Toen we nog op de filmacademie zaten hebben we eens een zwartboek gepubliceerd. Dat kwam voort uit een echte onvrede omdat die opleiding ons inziens ver beneden de maat lag.

Toch is er de laatste jaren een heel goede lichting van de filmacademie gekomen. Ik denk aan mensen als Anette Apon, Orlow Seunke, Ben Verbong, Dick Maas en Marleen Gorris.

Ja, maar die waren allemaal al weg voordat wij de filmacademie verlieten. En er zijn natuurlijk altijd wel mensen die zich hoe dan ook kunnen ontwikkelen en een goede film tot stand weten te brengen, wat een heel ingewikkeld proces is.

Vooys. Jaargang 3

(25)

Niettemin kan ik me voorstellen dat door de kritiek die jullie gespuid hebben, het huidige succes kwaad bloed heeft gezet bij een aantal van jullie collega's van de filmacademie.

Nee hoor.

Als ik iemand als Theo van Gogh zie en hoor schelden op jou dan krijg ik toch de indruk dat daar een boel nijd en afgunst achter steekt.

Maar Van Gogh heeft trouwens nooit op de filmacademie gezeten. Nee, ik kan het ook niet verklaren, het is een volslagen raadsel wat die jongen wil. Maar wat je kunt concluderen is dat hij door verscheidene vormen van haat en rancune gedreven wordt en daar kun je niets aan doen, dat is alleen maar zijn probleem.

Intussen ben jij er toch het slachtoffer van?

Nou, ik voel me niet het slachtoffer maar het is duidelijk dat hij gekozen heeft voor een bepaalde act waarmee hij zijn kop op de buis krijgt en zijn naam in de krant en dat is waar het hem om te doen is. Maar hij gebruikt de publiciteit op een wel uiterst bizarre manier.

Met De grens heb je een echte bioscoopproductie gemaakt waarover je gezegd hebt dat het de film was die je wilde maken. Ik neem dus aan dat die film heel belangrijk voor jou persoonlijk is geweest. Raakt het je dan als de kritiek die film kraakt?

Tot op zekere hoogte raakt je dat. Want kijk, twijfels over iets dat je gemaakt hebt hou je altijd. Maar de selectie van Cannes heeft me enorme steun gegeven en dat schenkt je voldoende vertrouwen.

Peter van Bueren schreef in de Volkskrant (van 20 september 1984) bij alle lof, dat hij de film te geconstrueerd vindt. Dat ben ik niet helemaal met hem eens maar de chronologische presentatie had mijns inziens ook eenvoudiger gekund. Je bent nu als kijker te veel bezig met het reconstrueren van de chronologie van het verhaal en het is moeilijk om dan ook nog geconcentreerd te kunnen doorkijken.

De chronologie is absoluut niet ingewikkeld. Iedereen die een beetje op de hoogte is van moderne literatuur kent dit soort constructies. Hier zijn het twee lineaire lijnen die simpelweg over elkaar liggen. De ene lijn is naar boven getild en over de andere gelegd: that's all. Door de lijn die je toch ervaart als de hoofdlijn, namelijk waarin die journalist in een dorpje aankomt en moet wachten op een gesprek met de leider van het plaatselijke terrorisme, zijn een aantal scènes geweven die laten zien wat er gebeurt na al dat wachten. Ik heb gekozen voor deze presentatie omdat hij

onvermijdelijk-

Vooys. Jaargang 3

(26)

heid aangeeft, omdat je al ziet wat er gaat gebeuren, dat je als kijker voelt: dit verhaal kan maar een richting uitgaan. Naar het einde toe zit er die verdubbeling in van scènes, dan worden er stukken gewoon herhaald en dat vind ik nog steeds als ik films zie, een magisch moment, het besef van: en nu valt alles precies in zijn vakjes, het is volkomen duidelijk. Bertolucci heeft dat in Il Conformista jaren geleden al gedaan en het is dan ook heel overdreven om daar nu nog ingewikkeld over te doen.

Bovendien vind ik het zelf altijd heel spannend als ik naar films zit te kijken die me niet alleen emotioneel maar ook intellectueel uitdagen. Je moet gewoon naar die film gaan, in de bioscoop gaan zitten en denken: ik zie wel wat er gebeurt en ik vertrouw op de maker. Dat vertrouwen geeft iedereen Bertolucci maar niet iedereen geeft het Leon de Winter.

Uit de recensie van Van Bueren spreekt een minachting voor zijn lezers, te meer omdat hij mij gezegd heeft er zelf geen problemen mee te hebben. De Volkskrantlezer wordt er door ondergewaardeerd.

In Vrij Nederland (van 6 oktober 1984) zeg je: ‘een scenario is slechts een

receptenlijstje waarmee je op de set gaat, primair is het gegeven’. Heb je niet wat te veel aandacht besteed aan de uitwerking van dat gegeven en te weinig geschaafd aan de dialogen? Die vond ik af en toe nogal zwak.

Nee, de teksten die de acteurs uitspreken zijn in de manier waarop ze het zeggen van henzelf. Daardoor krijg je een taalgebruik dat heel dicht bij hun eigen taalgebruik ligt. Dat was onze werkwijze. Maar natuurlijk zijn er ook hele stukken die vrij nauwkeurig de door mij geschreven dialogen volgen.

Sommige teksten kwamen op mij nogal geacteerd over.

Ja, ik weet dus niet waar dat nu aan ligt. In Frankrijk heb ik die kritiek niet gehoord.

Ik vraag me af waarom wij dat gevoel nu nog hebben. Ik denk dat het nog steeds te maken heeft met een bepaalde gêne voor onze taal. Ik bespeur het ook bij mezelf als ik naar andere Nederlandse films zit te kijken. Voor mijn film heb ik geprobeerd dat te voorkomen door de acteurs hun eigen teksten te laten uitspreken.

Maar is dat het hem niet juist, ik bedoel de toneelachtergrond van veel acteurs?

Dat heeft vroeger wel gegolden maar ik denk dat het nu zo goed als verdwenen is omdat de meeste acteurs inmiddels een behoorlijke filmervaring hebben. Nee, we zijn er gewoon nog niet aan gewend in een film Nederlands te horen praten.

Vooys. Jaargang 3

(27)

Vooys. Jaargang 3

(28)

In hetzelfde interview met Vrij Nederland zeg je: ‘ik wilde voor die buitenlandse rollen geen Nederlandse acteurs: de kijkers zouden er nooit in geloven’. Wel laat je de buitenlandse acteurs tot en met de rol van de platste boer Engelse volzinnen spreken, dat is toch ook niet erg geloofwaardig?

Iedereen spreekt toch Engels? Engels was, hoe moeizaam ook soms, de voertaal op de set. Trouwens, de meeste acteurs laat ik in de film ook niet aan het woord. Ze hebben wel een taal maar ik vertel niet welke dat is en ik vertel ook niet in welk land het verhaal zich afspeelt. Dat moest allemaal oningevuld blijven en dan kies je voor de taal die het meest internationaal is en die de minste problemen geeft en of dat nou kunstmatig is of niet, dat vind ik er niet toe doen.

Maar in Engelse volzinnen scheldende monteurs...?

Ik vind het een eis die je niet kunt stellen. Het is toch volkomen legitiem? In een buitenlandse film, bijvoorbeeld een oorlogsfilm waarin Duitsers moeilijk Engels spreken, pik je dat wel.

Een van de mooiste sequenties uit je film is de viering van de ram-cultus in dat dorpje (Cuencas) waar het verhaal zich afspeelt. Het drinken van het bloed is een rituele poging om de kracht van het beest en zijn potentie over te nemen. Die cultus is op een bepaalde wijze verbonden met de bovenste verhaallaag: die van het terrorisme en Deitz' (de journalist in de film) verhouding met Rosa Clement (gespeeld door Angela Winkler). Hoe kwam je op het verband tussen die cultus enerzijds en de liefde en de terreur anderzijds en hoe ontstond het idee om dit in de film te verwerken?

Kijk, er zijn heel veel rituelen in de film. De rituelen van het samen gaan eten, de rituelen van een oud dorpsfeest, de rituelen van het geweld. Wat ik geprobeerd heb is, al die rituelen naar hetzelfde niveau te trekken. Namelijk daar waar alle fenomenen, rituelen worden. Ze hebben vaak te maken met het bezweren van de angst, het vastzetten van iets dat je niet begrijpt in beelden en gebaren en het pogen het op die manier te beheersen.

Het ritueel van het ram, zoals dat in de film zit, is gewoon fake, puur verzonnen.

Het bevat wel reële elementen, een aantal dingen kun je aantreffen in Portugese en Noordafrikaanse gebruiken en daar hebben we een eigen dingetje van gemaakt, samen met de art-director. We hebben er een eigen logica aan gegeven en het zo gebracht dat het een authentiek gebeuren lijkt. Maar het ritueel, en zeker ook het slachten van een ram, dat heeft te maken met een angst voor de dood en een angst voor geweld.

Het geldt al evenzeer voor zo'n terroristische aanslag: de rituelen van

Vooys. Jaargang 3

(29)

een kap op je kop zetten, in zo'n jak rondlopen en het soort taal dat daarbij hoort. Er wordt daar op dat moment een man geofferd voor een bepaald doel: da's ook een ritueel!

De motieven die je bij dat alles oproept: het bloed, de kleur rood, liefde en dood verbinden zich aan het einde van de film wanneer die journalist Rosa wurgt. Die wurging is heel dubbelzinnig, het kwam bij me op er tegelijk een liefdesscène in te zien. Is die dubbelzinnigheid er opzettelijk ingelegd?

Het heeft te maken met de plaats van de camera's en dat wat de acteurs doen. Maar die tweeduidigheden pikken de mensen op of niet. Je kunt dat er wel heel extreem ingooien maar je kunt er ook voor zorgen dat het in de handeling van de film volledig ingepakt blijft en alleen voor de goede kijker naar buiten komt. En voor dat laatste heb ik gekozen. Ik wilde een doorgaande verhaallijn en al de betekenissen over rituelen, leven en dood worden aangeboden via realistische scènes, maar niet aan de oppervlakte want dan zou het een zeer symbolistische film zijn en die heb ik niet willen maken. Jouw gedachte dat het tegelijk om liefde en moord gaat heeft alles te maken met de thematiek van de film.

Ik kwam daarop omdat je de aanslagscène en die eerste liefdesscène, bewust neem ik aan, door elkaar gemonteerd hebt.

Maar dat werkt door, bij sommigen blijft het hangen en bij anderen niet en dat is ook niet erg, omdat je ook gewoon naar die film kunt kijken vanwege je

nieuwsgierigheid naar de afloop ervan. Het is toch een spannende film.

Is het bedrijven van liefde een sublieme vorm van geweld en aggressie?

Dat is wel heel extreem gesteld. In de film wordt de liefde gepresenteerd als een vergeefse poging om de dood te overwinnen, en de angst voor de dood. Die relatie wordt in de film wel gelegd, maar zoals jij dat nu zegt zou ik het niet willen

omschrijven. Die journalist doodt tijdens die aanslag de leider van de terroristen en dat doet hij in paniek. In de liefdess-cène probeert hij zijn angst te bezweren. Het bezweren van de angst is op dat moment bij die journalist ook het leegschieten van het geweer dat hij in zijn handen heeft en (lachend)... het staat vrij om daar parallellen bij te trekken.

Maar die parallel heb je niet persé gelegd?

Jawel, anders maak je dat niet op die manier.

Vooys. Jaargang 3

(30)

De grens gaat over terrorisme in een Zuideuropees land maar refereert sterk aan het terrorisme van de E.T.A. terwijl het op locatie in Portugal is opgenomen. Heb je dat opzettelijk vaag gehouden?

Jazeker, ik wilde niet dat dit gegeven zich zou beperken tot de de E.T.A. Daarom heb ik geprobeerd om dat open te houden om te voorkomen dat je het gevoel zou hebben van: ‘nou, het is een uiterst regionaal conflict en dat zoeken die mensen maar uit, daar heb ik verder geen boodschap aan’, terwijl ik dat terrorisme en geweld juist in een veel breder verband wilde plaatsen.

Verschillende mensen die ik naar aanleiding van de film gesproken heb zijn enigszins gefrustreerd in de verwachting een geëngageerde film over terrorisme te zien krijgen terwijl het wezenlijk ergens anders over gaat. Toch is terrorisme natuurlijk wel een thema van de film maar, mede door de onbepaaldheid ervan, wordt jouw houding tegenover terrorisme niet erg duidelijk.

Ik probeer het terrorisme te ontdoen van zijn politieke heiligheid en sommige mensen hebben daar moeite mee. Er zijn mensen die hun gewelddadig gedrag legitimeren met politieke idealen maar voordat je tot gewelddadigheid in staat bent gaat er nog heel wat vooraf, en juist die psychologie, die daar achter zit, intrigeert me. Als je verwacht een film te zien die even duidelijk maakt hoe de verhoudingen zijn in een land en dat bepaalde vormen van geweld verantwoord zijn dan zit je bij de verkeerde film, daar gaat het helemaal niet over.

Van mensen die alleen je roman De (ver)wording van de jonge Dürer gelezen hebben, kan ik me toch voorstellen dat ze verwachten een geëngageerde film te zien krijgen.

Dat boek is destijds nota bene geprezen als zijnde een geëngageerd boek.

Ook in Dürer ga je door al die lagen heen en kom je uit bij iets existentieels. Een heel belangrijke passage aan het einde van de roman, is wanneer Dürer ontdekt dat die eenzaamheid van hem iets is dat uitstijgt boven alles wat hij in de samenleving heeft aangetroffen. Eerst denkt hij dat de leegte kan worden overwonnen door ze in woorden te formuleren en te benoemen maar dan ontdekt hij dat ze ook daar boven uitstijgt. Misschien zijn er mensen die zouden willen dat het goed komt met hem of dat de roman uitmondt in een politiek pamflet, wat het niet is.

Als ik al ooit geëngageerd genoemd ben, dan denk ik dat het een etiket is dat niet op me past, wat niets wil zeggen over mijn betrokkenheid bij heel veel dat er op dit moment plaatsgrijpt, maatschappelijk gezien. Zodra je echter een film of boek gaat maken houd je je bezig met personages en karakters.

Vooys. Jaargang 3

(31)

De grens is een hele dure film geweest. Die kosten moeten terugkomen want het is een grandioze film. Waarom moet iedereen naar die film gaan? (een lachende De Winter): Ik denk dat er verschillende redenen zijn om naar De grens te gaan. Ten eerste vind ik dat eenieder naar die film moet gaan omdat hij iets probeert bij te dragen aan de Nederlandse filmcultuur. Hij is in essentie niet gemaakt om een produkt op de markt te brengen waarmee zoveel mogelijk geld verdiend moest worden. Ik wil niet ontkennen dat dat ons niet zeer aangenaam zou zijn maar het hoofdmotief was een bepaald gegeven dat we zo interessant mogelijk in beeld wilden brengen, ongeacht welk risico. Mensen die belang stellen in een dergelijke manier van filmmaken, moeten dat soort films gaan zien, ook De schorpioen en Bastille, De mannetjesmaker of De stille oceaan. Dat zijn toch allemaal films die in een bepaalde traditie gemaakt zijn. Verder vind ik dat je naar de film kunt gaan in de verwachting een spannende film te zien, die boeiend is en er uitziet op een manier zoals je nooit op televisie kunt zien, ook natuurlijk omdat je in een grote donkere zaal zit met een groot doek voor je. De grens voldoet aan de hoogste criteria die je stelt aan

buitenlandse films als het gaat om camerawerk, beeld en opbouw. Je hoeft je niet te generen dat je naar een Nederlandse film zit te kijken, integendeel.

Leon de Winter

Vooys. Jaargang 3

(32)

Tenslotte moet je naar de film gaan omdat hij iets vertelt over geweld dat van ons allen is, wat ook het lastige is van de film. Het kwaad is er niet herkenbaar zoals in veel Amerikaanse films het geval is want daar heeft het een snorretje, het kijkt met toegeknepen ogen en het heeft een heel erge naam. Dat is het kwaad en het kwaad wordt overwonnen. Zo'n film schenkt opluchting, geeft je even het gevoel dat er iets van je afgevallen is. We weten ook niet hoe we er mee om moeten gaan en dat maakt de boel waanzinnig gecompliceerd.

In De grens wordt het kwaad niet overwonnen, het heeft geen etiket en gaat gewoon door omdat het een aspect is van ons leven. Dat is een trieste constatering maar ik vind dat als je iets dergelijks durft te onderkennen je naar de film moet gaan om te kijken hoe dat daar gepresenteerd wordt en hoe ontnuchterend simpel het kan zijn om gewelddadig te worden. Als je dat wil zien op een spannende manier, in mooie beelden en ook nog eens met heel beroemde buitenlandse acteurs in beeld dan moet je naar De grens.

Als schrijver heb je al een aanzienlijk oeuvre opgebouwd. Vier van je romans, De (ver)wording van de jonge Dürer, Het zoeken naar Eileen W., La Place de la Bastille en De vertraagde roman, worden op het ogenblik bestudeerd in een werkgroep op ons instituut De Vooys. Wat vind je van dergelijke wetenschappelijke analyserende expedities door je werk?

Dat lijkt me heel spannend. Misschien levert het inzicht op in hoe ik denk en hoe ik een verhaal structureer. Maar welke conclusies je daaruit kunt trekken weet ik niet. Overigens ben ik wel zeer benieuwd naar de resultaten van die werkgroep.

Er is wel eens naar Modiano en W.F. Hermans verwezen als het gaat om invloeden bij het schrijven van La Place de la Bastille en naar Handke bij De (ver)wording van de jongere Dürer. De invloed van Hermans ontken je, want je hebt De donkere kamer van Damocles niet gelezen. Wat mij bij de lezing van Dürer, vooral in het eerste deel, frappeerde, was de overeenkomst met De avonden van Gerard Reve. De

geobsedeerdheid van de hoofdpersoon door details en futiele zaken en de humor waarmee dat beschreven wordt, de steeds terugkerende dromen.

De avonden heb ik ook niet gelezen. Nee, het spijt me, wat dat betreft heb ik toch een heel andere ontwikkeling gehad, ik ken de Nederlandse klassieken helemaal niet, en ik moet ze nu ook niet lezen, dus dat laat ik maar en ik grasduin wat in buitenlandse literatuur. De avonden zou ik misschien over twintig jaar eens willen lezen. Natuurlijk weet ik wel waar De avonden over gaat en je hoort erover en gedoe. Van Reve ken ik alleen De ondergang van de familie Boslowitz en die andere novelle die daarin zit,

Vooys. Jaargang 3

(33)

is dat Werther Nieland? Van Hermans heb ik Nooit meer slapen gelezen en wat van zijn kleinere werken. En natuurlijk zijn essays, zeer stimulerende literatuur vind ik dat.

Is er in de nabije toekomst nog iets te verwachten van je op romangebied?

Ik voel een grote behoefte om weer aan het schrijven te gaan en ik heb de schema's klaar liggen voor drie romans, maar die heb ik niet in een half jaar allemaal af, was het maar waar. Nee, ik wil wel heel graag, maar ik moet ook eten...

Schrijven en filmen is een combinatie die je niet vaak aantreft in een persoon. Jij weet die twee disciplines wel te combineren. Wat moet iemand hebben om het allebei te kunnen?

Dat is heel lastig om te omschrijven. Ik zou dan een soort zelfkennis moeten bezitten die ik niet heb. Hoe dan ook moet je doorzettingsvermogen hebben. Filmen en schrijven zijn, beide, bezigheden die zeer veel energie en discipline van je vergen.

Het schrijven van een boek is elke dag een gevecht met jezelf. Je afvragen hoe bepaalde dingen zich afspelen in de werkelijkheid. Of dat wat je geschreven hebt wel in orde is. Je moet een grote mate van zelfkritiek aan de dag leggen, en het is zwaar om dat iedere dag op te brengen.

Bij het maken van een film heb je een andere vorm van wilskracht nodig. Daar moet je mensen zien te motiveren, moet je een soort zakenman zijn want je moet vooraf een financiering rond zien te krijgen. In het schrijversmétier doet de uitgever dat voor je. Zie je het al gebeuren dat je naar een uitgever moet gaan om hem te verzekeren dat het boek dat je gaat schrijven een te gek boek wordt en hem vervolgens vraagt alvast maar een boel geld te geven en hem te verplichten dat boek onmiddellijk uit te geven? Tenslotte moet je als filmer dat grote apparaat, dat een crew heet, kunnen leiden. Dat zijn toch weer heel andere kwaliteiten.

Wat is het verschil tussen creëren van een film en het creëren van een boek?

Bij schrijven roep je beelden op, bij filmen bied je beelden aan, dat is een wezenlijk verschil. De activiteiten van de kijker en de lezer zijn daardoor verschillende activiteiten, ofschoon je bij een film natuurlijk ook wel scènes moet interpreteren en benoemen en dus als het ware leest maar dat gaat toch op een heel andere wijze.

Vooys. Jaargang 3

(34)

Je hebt het nu dus over de ontvanger, maar jij als zender?

Het schrijven van een boek is iets definitiefs, terwijl bij filmen het monteren de laatste fase inhoudt. Het filmen zelf, is het verzamelen van materiaal en dat probeer je natuurlijk zo goed mogelijk te doen, maar de film wordt toch pas gemaakt in de montage. Alla, al die fasen ken je bij het schrijven niet, hoewel ik zelf toch op een vrij uitzonderlijke manier schrijf. Ik doe veel research en maak vooraf uitgebreide schema's, waarin alles moet kloppen. Pas daarna begin ik te schrijven. In die zin is het schrijfproces bij mij iets dat overeenkomt met het monteren van een film. Het is de laatste fase van de hele totstandkoming van een boek.

Montage vind je dus heel belangrijk, daaruit spreekt natuurlijk toch een bepaalde opvatting over filmen.

Jawel, maar in de montage maak je het ritme, breng je de sfeer. Het is de bepalende fase van het filmen.

Waarom is er wel een filmacademie en geen schrijfacademie?

Er valt zo verdomd weinig te vertellen over de schrijftechniek. Over het maken van een film valt nog wel iets te vertellen omdat daar vaststaande procedures voor zijn en er apparatuur is die op een bepaalde manier werkt. Over een pen ben je natuurlijk al snel uitgeluld, iets uitgebreider kun je nadenken over hoe een

typemachine werkt, maar dat is op zich ook niet bijster interessant. Eigenlijk geldt dat voor een film maken ook en dat is ook het verhullende van een filmacademie.

Echt het maken van een film valt evenzeer niet te leren, net zo min als het schrijven van een boek te leren valt. Ik denk wel dat bepaalde gevoeligheden bij talenten er door aangescherpt kunnen worden en tot ontwikkeling kunnen worden gebracht en dat geldt voor beide. Maar hoe leer je hoe je op bepaalde ideeën komt, hoe je met een gegeven omspringt? Het hangt van zo waanzinnig veel factoren af:

persoonlijkheid, individuele interessen, sfeer en ik weet niet wat allemaal want het is ontzettend moeilijk om daar in door te dringen, om daarover regels op te stellen.

Er valt tot op zekere hoogte over te praten en aan te schaven, maar daar blijft het ook bij. Tja... en als er een filmacademie bestaat zou er ook een schrijfacademie moeten zijn, zou je denken. Wie weet levert het wat op. Ik heb geen flauw idee.

*

Eindnoten:

* Binnenkort is de film ‘De grens’ te verwachten op videocassette. Deze cassette wordt uitgegeven door Thorn-EMI.

Vooys. Jaargang 3

(35)

Strips

VOOYS is van plan in de nabije toekomst enige aandacht te gaan besteden aan het verschijnsel stripverhaal. In de afgelopen vijftien jaar heeft zich een ware subcultuur ontwikkeld rond tijdschriften, festivals, winkels, ruilbeurzen en tentoonstellingen.

Uitgeverijen brengen luxueus uitgevoerde albums op de markt met zogenaamde

‘strips voor volwassenen’.

Is de strip een volwaardige kunstvorm geworden, en is dat eigenlijk wel nodig?

VOOYS zoekt mensen die iets willen schrijven over hun ervaringen met stripverhalen, zoals: strips en semiotiek, strips en film, de ontluistering van Blueberry, de

emancipatie van juffrouw Jannie, de taal in het beeldverhaal, het absurdisme van Jacques Tardi, strips uit de jaren vijftig, et cetera.

Natuurlijk zijn strips of cartoons van eigen hand ook welkom.

De redactie.

Vooys. Jaargang 3

(36)

J.Ph. van Oostrom De Dikke Van Dale

In september van dit jaar kwam de elfde druk van Van Dale uit. Daar de nieuwe uitgever veel oog heeft voor publiciteit, hebben pers, radio en televisie veel aandacht aan dit verschijnen besteed. Opvallend was hierbij hoeveel nadruk gelegd werd op de nieuwe woorden en uitdrukkingen die opgenomen waren. Voor de huidige taalgebruiker zijn ze betrekkelijk onbelangrijk: de meesten ‘kennen’ die woorden al.

Dat verandert in de nabije toekomst als vele ervan uit het actieve taalgebruik verdwenen zijn. In vroege ‘Kronkels’ van Carmiggelt kun je mannetjes tegenkomen

‘die van Drees trekken’ en dan is het handig als er een recent woordenboek is dat je op het spoor van de betekenis zet; de huidige twintigers zullen in ‘Tjeempie’ van Remco Campert heel wat onbekende woorden tegenkomen.

Maar er is een belangrijker, vrijwel onbekend aspect: Van Dale steunt, opgezet als negentiende-eeuws woordenboek, sterk op het WNT. Nu weet iedereen dat het WNT nog niet voltooid is, wat betekent dat zelfs Van Dale voor wat het nog niet beschreven gedeelte betreft, niet veel meer dan een slag in de lucht is. Sinds het verschijnen van de tiende druk zijn er van het WNT de volgende ‘trajecten’

gepubliceerd: verbittering-vevliezen, voet-volte, vrederijk-vroegtijdig en u-uitstaan.

In de tiende druk van Van Dale besloegen deze stukken van het alfabet 75 pagina's, in de elfde druk zijn ze uitgebreid tot ruim 90 bladzijden, grotendeels door woorden, uitdrukkingen en betekenissen die door vroegere woordenboekmakers over het hoofd gezien waren. In dat opzicht wint iedere nieuwe druk aan betrouwbaarheid voor de Nederlandse woordenschat sinds de negentiende eeuw. Nu moet die betrouwbaarheid weer niet te absoluut opgevat worden. Vanzelfsprekend streven de bewerkers ernaar hun betekenisomschrijvingen zo exact mogelijk te formuleren, maar om Van Dale in de rechtszaal te hanteren als een niet-aanvechtbare autoriteit is een wel zeer oneigenlijk gebruik van dit naslagwerk. Woordenboeken zijn - voorlopig nog - mensenwerk en dus feilbaar. Ik zou niemand aanraden met een dalurenkaart tijdens de spitsuren te reizen omdat in Van Dale onder dalabonnement staat: ‘abonnement waarmee uitsluitend bij

Vooys. Jaargang 3

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Al snel kwamen we erachter dat niet één systeem als effectief te benoemen was, maar dat het vooral gaat om een combinatie van methoden die aan- slaat; de ene keer is dat heet

Deel twee en drie beschrijven achtereenvolgens de gevolgen van de veranderingen voor de professionals en het nieuwe leiderschap dat nodig is om deze professionals goed van dienst

De docent zoekt in dialoog naar ontwikkelkansen niet naar ‘fouten’, feedback vervangt cijfers Docenten halen studenten uit hun comfortzone en weten daarmee om te gaan.

Aangezien een kind die mutaties van beide ouders moet erven voordat de ziekte zich openbaart, betekent het dat 1 tot 2 procent van alle echtparen behoren tot de

Als wiskundestudent kreeg je al meteen te horen in het eerste college: kijk naar je linker buurman, kijk naar je rechter buur- man, twee van de drie zijn er niet meer volgend

Deze brochure biedt daar argumenten voor op basis van internationaal en Nederlands onderzoek dat onweerlegbaar laat zien dat leerlingen die meer lezen bete- re resultaten halen

Dat is natuurlijk veel te weinig gezegd om de mist rond dit boek echt te doen weg- trekken. Waar hij het tot nu weinig of niet bekende verhaal haalde, waarom hij er

In samenwerking met onder- wijsadviesbureau APS is daarom een pro- gramma ontwikkeld om leerlingen niet alleen uit te leggen hoe de aardbevingen ontstaan en hen bewust te maken van