• No results found

H.C.V. Leibbrandt, De rebellie van 1815, algemeen bekend als Slachters Nek · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "H.C.V. Leibbrandt, De rebellie van 1815, algemeen bekend als Slachters Nek · dbnl"

Copied!
1092
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Slachters Nek

H.C.V. Leibbrandt

bron

H.C.V. Leibbrandt, De rebellie van 1815, algemeen bekend als Slachters Nek. W.A. Richards &

Zonen, Kaapstad 1903

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/leib001rebe01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

Voorwoord.

Door de Regeering daartoe verzocht, ondernam ik de uitgave dezer stukken. Destijds echter had ik slechts eene onvolledige verzameling ter mijner beschikking, en mocht het mij niet gelukken, niettegenstaande een zorgvuldig zoeken in de Register Kamer van het Hooge Gerechtshof naar de verklaringen afgelegd gedurende het gerechtelijk onderzoek, zonder welke de verzameling onvolledig moest blijven, ze daar te vinden.

Eindelijk, na eene doorsnuffeling der judicieele papieren, eenige jaren geleden door mij ontvangen van het Kantoor van den Meester van het Hooge Gerechtshof, gelukte het mij het volledig origineel te vinden van wat ik zoo lang en vergeefs had gezocht, en wel in het handschrift van wijlen den Heer Beelaerts van Blokland, Secretaris der Speciale Commissie, die de beschuldigden heeft terechtgesteld - elke verklaring zijnde geteekend of gekruismerkt door den getuige die haar heeft afgelegd, alsmede door de Heeren P. Diemel en W. Hiddingh, de twee leden die de Commissie

uitmaakten, en den Secretaris, den Heer Beelaerts van Blokland. Elke moeijelijkheid aldus uit den weggeruimd zijnde, begon ik de uitgave, en bied den uitslag thans den lezer aan. Maar daar dit boekdeel noodzakelijk zal moeten dienen voor toekomstige raadpleging, heb ik er ook bij gevoegd de papieren in de zaak van Frederik

Bezuidenhout, en zoodanige brieven als over het onderwerp geschreven zijn door

den Gouverneur, de Landdrosten Cuyler en Stockenström, en anderen welke ik uit

vele officieele brieven-boeken heb getrokken. Zij werpen veel licht over den toestand

van zaken op de grenzen, en de middelen aangewend voor de betere bescherming

der inwoners aldaar. Er waren geene scholen voor hunne kinderen, indien wij de

zulken uitzonderen welke door rondreizende onderwijzers, zoo als F. Touchon,

werden gehouden; en geene Godsdienst-leeraars in de nabijheid om de geestelijke

belangen dier menschen te behartigen. De brieven van den Landdrost Cuyler over

dit onderwerp, en de rapporten opgezonden aan den Gouverneur door de gewone en

Speciale Commissiën van Rechtspleging, zullen dus niet van belang ontbloot zijn.

(3)

Ik heb ook in deze verzameling opgenomen een uittreksel uit den Kaapschen Almanak van het jaar 1815, aantoonende het personeel der Civiele Administratie destijds, met de namen der officieren van het leger gestationeerd in de Kolonie, en voornamelijk aan de grenzen.

Ik heb er verder ook bijgevoegd eene Kaart van het Oostelijk gedeelte der Kolonie waarop alle de plaatsen in de terechtstelling genoemd, gemerkt zijn.

Ik mag hier nog melden dat eene onvolledige officieele Engelsche vertaling, door mij eenige jaren geleden gevonden in het Departement van Publieke Werken naar de rangschikking van het ontbrekend Hollandsch Origineel is, (Zie de Lijst op p.p.

126-134), maar ik heb mij aan die der Notulen gehouden.

Eindelijk wensch ik nog op het volgende opmerkzaam te maken. Dikwijls heeft men mij gevraagd of het waar is dat (1) de balk van den galg brak terwijl de scherprechter zijn werk verrichtte; (2) De Veld-Commandant Nel het pardon van Zijne Excellentie voor de ongelukkigen in zijn zak had, maar om de eene of andere reden het niet heeft willen vertoonen; en (3) dat hij naderhand uit wanhoop de hand aan zijn eigen leven heeft geslagen. Wat de laatste vraag betreft, daarvan heb ik geene gegevens; maar wat de twee eersten betreft, zal de lezer vinden, dat er geen woord van waar is.

H.C.V. L

EIBBRANDT

, Archivaris.

Kaapstad,

October 1903.

(4)

Kaap de Goede Hoop.

Krimineele notulen gehouden in de drostdij te Uitenhage.

Tegenwoordig: - De heeren P. Diemel en W. Hiddingh, uitmakende een Speciale Rechtscommissie aangesteld door bevelschrift van Zijne Excellentie den

Gouverneuren Opperbevelhebber om aan deze Drostdij eenige ingezetenen te ondervragen en terecht te stellen die medeplichtig waren aan een bewapenden opstand die onlangs uitbrak in de districten Uitenhage, Graaff-Reinet en op de grenzen der Kolonie.

Vrijdag, 15 December 1815. - Bovengenoemde Commissie gisteren aangekomen zijnde aan deze Drostdij, opende heden een voorloopige zitting ten einde de vroegere informatie te onderzoeken die reeds in deze zaak verkregen was door de heeren W.D.

Jennings en F.R. Bresler, uitmakende de Commissie van Rondgang dit jaar aan deze Drostdij gehouden en ingevoegd in de notolen van genoemde Commissie gedateerd, 27, 28 en 29 November ll. en den 4den dezer.

Na de voorlezing van deze informatie, verzocht de Landdrost van dit District, Luit.

Kolonel J.G. Cuyler, de beslissing van het Hof op de petitie door hem gericht op 27 November ll. aan genoemde Commissie van Rondgang en eerst door hen in beraad genomen zijnde, later op den 4den dezer verworpen werd, na ontvangst van een brief van het Gouvernement gedateerd 27 November ll. de aanstelling meldende van deze Speciale Commissie, in welke petitie, hij, de Landdrost, goedkeuring verzocht had van de gevangenneming van de personen. Hendrik Frederik Prinslo, Nicolaas Balthazar Prinslo, Martinus zoon, Willem Jacobus Prinslo, Willem zoon, Nicolaas Prinslo, Willem zoon, Willem Prinslo, Nicolaas zoon, Johannes Prinslo, M. zoon, Willem Kruger, Hendrik van der Nes, Cornelis van der Nes, Stoffel Rudolph Botha, Willem Adriaan Nel, Thomas Andries Drijer, Johannes Bronkhorst, Hendrik Petrus Klopper, Jacobus Klopper en Petrus Laurens Erasmus.

Het Hof beraadslaagd hebbende over dit verzoek, werd besloten aan den R.O.

Petitionaris te verleenen, zooals hiernevens verleend wordt, goedkeuring van de gevangenneming van bovengenoemde personen, en tegen hen eene krimineele vervolging intestellen volgens gewoonte en gebruik.

En genoemde Landdrost verder de beslissing van het Hof verzocht hebbende met

betrekking tot Joachim Johannes Prinslo en Johannes Frederik Botha, die ook

behoorden tot hen die

(5)

gevonden zijnde in den gewapenden opstand op 18 November ll te Slachters Nek, zich overgegeven hadden, maar die bij een vroeger onderzoek gedaan door den R.O.

Vervolger, als de minst schuldigen beschouwd werdende, door hem afgezonden werden om de andere rebellen te verzoeken uiteen te gaan en naar hunne woningen terug te keeren, en die derhalve voorloopig in vrijheid gelaten waren.

Het Hof besloot met betrekking tot genoemden Joachim Johannes Prinslo en Johannes Frederik Botha, een bevelschrift van gevangenneming te verleenen, zooals hiernevens verleend wordt, en ook tegen hen stappen te nemen op zoodanige wijze als hij, de R.O. Vervolger, moge raadzaam achten.

De Landdrost daarop voor de aandacht van het Hof gebracht hebbende dat sedert de gevangenneming van de personen die zich overgegeven hadden te Slachters Nek, de overige opstandelingen achtervolgd wordende door troepen onder bevel van Majoor Frazer den Assistent Landdrost, Cornelis Faber, Frans Marais, Abraham Bothma, Stephanus Bothma, en Andries Meyer ook gevangen genomen zijn, eerstgenoemde van welke gewoond had bij en aandeel genomen had in den gewapenden weerstand geboden tegen genoemde troepen door Johannes

Bezuidenhout, die bij die gelegenheid doodgesch ten werd en zijne vrouw en kind gewond, verzocht derhalve goedkeuring van de gevangenneming van de genoemde personen, en ook van Piet Prinslo, Klaas zoon, die ook behoord hebbende bij de rebellen gisteren hierheen gezonden werd door den Landdrost van Graaff-Reinet, den heer A. Stockenstrom.

En de R.O. Petitionaris verder voorgelegd hebbende afschrift van een rapport vervat in een brief van den Assistent Landdrost, Majoor Frazer, gedateerd den 5den dezer, het oorspronkelijke waarvan opgezonden werd aan het Gouvernement door den R.O. Petitionaris, besloot het Hof na genoemd document onderzocht te hebben aan den R.O. Petitionaris goedkeuring te verleenen van de gevangenneming van bovengenoemde personen ten einde een krimineele vervolging tegen hen intestellen volgens gewoonte en gebruik.

Uittreksel hiervan te worden gegeven aan den R.O. Petitionaris ter zijner informatie en voorlichting.

De heer J.G. Cuyler, de Landdrost, zeide daarop aan het Hof dat onder de personen

medeplichtig aan den gewapenden opstand, en buiten hen gevangen genomen op

heter daad, verscheidene anderen thans in hechtenis zijn die niet onder zijne gewone

jurisdictie verhooren maar onder die van den Landdrost van Graaff-Reinet, als

woonachtig in zijn district, daar hunne zaak echter in direct verband staat met die

van hen die reeds gevangen genomen zijn, verzocht hij dat het het Hof mocht behagen

zoodanig te beslissen ten opzichte van deze vervolging of zoodanige bevelen aan

den Landdrost van Graaff-Reinet te zenden als raadzaam mochten worden geacht,

tegelijkertijd het Hof voorleggende:-

(6)

1. Een brief van den heer H. Alexander, Kolonialen Secretaris, gedateerd 27 November ll. hem de aanstelling berichtende van deze Speciale Commissie, maar zonder een bijzonder bevel te bevatten betreffende de vervolging van zoodanige rebellen als niet in dit district woonachtig zijn.

2. Brief van den Landdrost van Graaff-Reinet, gedateerd den 8sten dezer, in antwoord op een brief van den Landdrost van dit district, van den 4den voorafgaande, waarin ingesloten was een afschrift van genoemden brief van het Gouvernement, waaruit bleek dat de Landdrost van Graaff-Reinet geen bevel ontvangen had van het Gouvernement betreffende de vervolging in deze zaak.

Het Hof beraadslaagd hebbende en in aanmerking nemende dat door het bevelschrift van Zijne Excellentie den Gouverneur, deze Speciale Commissie aangesteld is zitting te houden aan deze Drostdij en hier alle zoodanige personen te verhooren als medeplichtig zijn aan dezen opstand, hetzij woonachtig in dit district, in Graaff-Reinet, of op de Grenzen, zoodat ten opzichte van welk Hof het geen verschil maakt voor de beschuldigden in welk district zij wonen, alsmede dat de Landdrost van

Graaff-Reinet geene bevelen hieromtrent ontvangen heeft, en ook dat de zaak van al de betrokken personen zoo in één verbonden is dat de eischen der wet niet goed kunnen gescheiden worden.

Derhalve werd besloten, zooals hiernevens besloten wordt, den heer J.G. Cuyler, Landdrost van Uitenhage, te belasten met de geheele vervolging in deze zaak, hetzij met betrekking tot de personen gevangen genomen in flagranti delicto of niet, of tot welke der bovengenoemde districten zij ook mogen behooren; met bevel derhalve aan den heer A. Stockenstrom, Landdrost van Graaff-Reinet, en den heer J.F. van de Graaff, Assistent, woonachtig te Cradock, alle hulp te verleenen en te doen verleenen door hunne ambtenaren, met den meesten spoed ten opzichte van alle zoodanige oproepingen, requisities en dagvaardingen als genoemd Landdrost van Uitenhage moge begeeren te doen beteekenen in hunne districten.

Uittreksel hiervan te worden gegeven aan den Landdrost van Uitenhage, en ook aan den Landdrost en Assistent Landdrost van Graaff-Reinet, ter hunner informatie en voorlichting.

Zaterdag, 16 December, 1815.

- Nadat de zitting van de Speciale Commissie geopend was door een korte toepraak

van den Voorzitter, den heer P. Diemel, werd het bevelschrift van Zijne Excellentie

den Gouverneur en Opperbevelhebber, zoowel als de vertaling ervan, publiek

voorgelezen, waarna de Commissie onmiddellijk voortging met het voorloopig

onderzoek waarmee de vorige Commissie van het Rondgaand Hof begonnen was,

vóór haar vertrek van deze Dorstdij; daarna verschenen

(7)

die beiden verklaarden wat zij van den opstand wisten, zooals uit hunne respectieve verklaringen blijkt.

De Landdrost van dit District, de heer J.G. Cuyler, daarop verwijzende naar het voorloopig onderzoek reeds gedaan en ook naar den brief van den heer A.

Stockenstrom, Landdrost van Graaff-Reinet, eene petitie vertoond hebbende verzoekende om een Bevelschrift van gevangenneming van Andries van Dijk, Frans van Dijk, Hendrik Klopper, Stephanus Grobbelaar, Adriaan Engelbrecht, Pieter Erasmus, Piet's zoon, en Theunis de Klerk, de zes eerstgenoemden reeds naar de Drostdij gezonden zijnde door den Landdrost van Graaff-Reinet, terwijl de

laatstgenoemden nog afwezig waren, genoemde petitie van den volgenden inhoud zijnde:

‘Achtbare Heeren, - Behalve de personen medeplichtig aan den gewapenden opstand wier gevangenneming gisteren door u goedgekeurd is, zijn er nu ook in deze Dorstdij, de volgende, namelijk:

Andries van Dijk, Frans van Dijk, Hendrik Klopper, Stephanus Grobbelaar, Adriaan Engelbrecht, Piet Erasmus, Piet's zoon,

die ook medeplichtig waren aan den gewapenden opstand en die, nadat zij door den heer A. Stockenstrom opgeroepen waren, zich bij hem hebben aangemeld en die naar het oordeel van den R.O. Petitionaris ook in hechtenis behooren genomen te worden, zoowel als Theunis de Klerk, die nog niet gevangen genomen is, en omtrent wiens tegenwoordige woonplaats geen rapport ontvangen is, maar die, volgens het voorloopig onderzoek, waarnaar de R.O. Petitionaris verwijst, een hoofdrol schijnt gespeeld te hebben in den opstand, terwijl de namen van de andere bovengenoemde personen vermeld werden in den brief van den Landdrost Stockenstrom, gedateerd den 8sten dezer.

En daarom verzoekt de R.O. Petitionaris de beslissing van het Hof hieromtrent, of een bevelschrift voor de gevangenneming van de genoemde personen.

(Get.) J.G. C

UYLER

, Landdrost.

Uitenhage, 16 December, 1815.’

Na beraadslaging werd besloten den R.O. Petitionaris een bevelschrift voor de

(8)

Maandag, 18 December, 1815.

- De Commissie heden de ondervraging voortgezet hebbende van de opstandige inwoners die gevangen genomen waren, verschenen er,

1. Diederik Muller,

2. Johannes Christiaan Muller, 3. Johannes Hartzenberg,

en nadat zij hunne verklaringen afgelegd hadden, werd de gevangene Hendrik Prinslo ondervraagd en hij antwoordde op vragen.

Ook werd besloten een brief te zenden en te onderteekenen aan Zijne Excellentie den Gouverneur en Opperbevelhebber, informatie bevattende omtrent het openen der zitting en ook omtrent het besluit genomen op den 15den dezer ten opzichte van de vervolging van zoodanige personen als woonachtig zijn in het distrikt

Graaff-Reinet.

Dinsdag, 19 December, 1815.

- De Commissie voornemens zijnde het getuigenis te hooren van Luitenant McInnes en Vaandrig McKay van het Kaapsch Regiment, werd Hendrik Jacob van Lelijveld als tolk ingezworen van de Engelsche en Hollandsche taal, zoowel voor deze getuigen als voor anderen die in dezelfde omstandigheden verkeerden, waarna verschenen:

1. Luitenant McInnes, 2. Vaandrig McKay,

3. Korporaal Stuurman Platje,

en na hun getuigenis afgelegd te hebben, werd de gevangene Stephanus Christiaan Botha ondervraagd.

Woensdag, 20 December, 1815.

- De Landdrost van dit district' de heer J.G. Cuyler, deelde aan de Commissie mede

dat Lucas van Vuren, Christiaan Drijer, Theunis Fourie, Piet's zoon, Frans Smit en

Gerrit Frederik Bezuidenhout, Frederik's zoon, gisteren hierheen gezonden waren

door den Landdrost van Graaff-Reinet en heden Leendert Labuscagne, Gerrit

(9)

Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan den Landdrost J.G. Cuyler ter zijner

informatie en voorlichting.

(10)

De volgende gevangenen werden daarop heden ondervraagd door de Commissie namelijk:

1. Theunis de Klerk, 2. Abraham Karel Bothma, 3. Adriaan Engelbrecht, 4. Frans Marais.

Donderdag, 21 December, 1815.

- De Commissie het onderzoek voortzettende, verschenen er, 1. Willem Lotter,

2. Theunis Botha, 3. Jacobus Potgieter,

en nadat zij hunne respectieve verklaringen afgelegd hadden, werden de volgende gevangenen ondervraagd:

1. Hendrik Kloppers, Jac.'s zoon, 2. Lucas van Vuren,

3. Christiaan Drerij, 4. Frans van Dijk, 5. François Smit, 6. Barend de Lange.

Vrijdag, 22 December, 1815.

- De Commissie heden het onderzoek in deze zaak hervattende, verschenen er, 1. William Lotter,

2. Theunis Botha,

3. Jacobus Potgieter,

(11)

6. Pieter Erasmus, Piet's zoon, 7. Willem Adriaan Nel, Wm.'s zoon, 8. Andries Jacobus van Dijk.

De Landdrost J.G. Cuyler zeide daarop, dat daar het reeds gebleken was uit de

bekentenis van Pieter Erasmus, Piet's zoon, bevestigd door het rapport van Majoor

Fraser, Assistent Landdrost, van dit district in zijn brief van den 5den dezer, en ook

door het getuigenis van den Veld Kommandant W. Nel, dat ofschoon genoemd

gevangene onder de gewapende opstandelingen was, het

(12)

veroorzaakt was door bedrog en dwang, zonder dat bij geweten had van het doel van de bijeenkomst en dat zijn goede trouw vooral gebleken was uit het feit dat hij den brief van den Assistent Landdrost van Graaff-Reinet, J.F. van de Graaff, onder zijn zorg genomen en afgeleverd had, waarin de mannen gewaarschuwd werden naar huis te gaan zoodra hij daarvan hoorde, en door terstond de opstandelingen te verlaten en ook door dadelijk zijn diensten aan te bieden aan den Assistent Landdrost, Majoor Fraser, om Johs. Bezuidenhout en de andere vluchtende opstandelingen te volgen en te achterhalen, en derhalve stelde genoemd Landdrost voor dat genoemd gevangene voorloopig zou in vrijheid gesteld worden, onder zoodanige voorwaarden of securiteit als het Hof moge goedvinden.

Na beraadslaging werd besloten, instemmende met het voorstel van den R.O.

Petitionaris, Pieter Erasmus, Piet's zoon, voorloopig in vrijheid te stellen, onder belofte onder zijne handteekening en woord te eeniger tijd te zullen verschijnen in het Hof of in de gevangenis wanneer het vereischt zou worden sub poena confessi et convicti.

Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan den R.O. Petitionaris ter zijner informatie en voorlichting.

Zaterdag, 23 December. 1815.

- De volgende gevangenen werden heden ondervraagd door de Commissie:

1. Cornelis van der Nest, 2. Hendrik van der Nest,

3. Willem Jacobus Prinslo, Wm.'s zoon, 4. Philip Rudolph Botha, Christ.'s zoon.

Dinsdag, 26 December, 1815.

- De Landdrost J.G. Cuyler zeide dat een der gevangenen, genaamd Cornelis Bothma, gisteren avond middelen gevonden hebbende om te ontsnappen uit de gevangenis, hij onmiddellijk de noodige bevelen om hem weer te doen vangen verzonden had en nu de gevolgen ervan afwachtende, verzocht hij verlof voor zich en voor den landdrost van Graaff-Reinet om al het eigendom van genoemden C. Bothma in hunne

respectieve jurisdicties te sequestreeren, ten einde later zoodanige kosten en

schadevergoeding daaruit te kunnen betalen, als genoemde C. Bothma moge

(13)

Daarop werden de volgende gevangenen door de Commissie ondervraagd:- 1. Willem Prinslo,

2. Christoffel Rudolph Botha,

3. Nicolaas Balthazar Prinslo, Marthinus' zoon.

De verklaring van den Veldkornet Philip Albertus Opperman werd ook heden afgelegd.

Woensdag, 27 December, 1815.

- De Landdrost J.G. Cuyler deelde aan de Commissie mede, dat daar het blijkt uit het voorloopig verhoor en uit de bekentenissen van de gevangenen

1. Lucas van Vuren,

2. Christiaan Laurens Drijer, 3. François Smit,

4. Gerrit Pieter Bezuidenhout, Gert's zoon, 5. Willem Adriaan Nel, Wm.'s zoon, 6. Barend de Lange,

7. Leendert Labuscagne, 8. Adriaan Labuscagne,

9. Philip Rudolph Botha, Christ.'s zoon, en 10. Theunis Theodorus Fourie,

dat zij ter goeder trouw zich aangesloten hadden bij de gewapende opstandelingen, op bevel van hun provisioneelen Veldkornet Wm. Kruger, en dat zoodra zij bemerkten wat er aan den gang was sommigen hunner vroeger en anderen later, zij den troep verlieten zonder een werkzaam aandeel genomen te hebben gedurende den tijd dat zij bij hen waren; hij stelde daarop voor dat zij voorloopig in vrijheid gesteld zouden worden, mits dat zij zich niet van de Drostdij verwijderden, het werd echter besloten dat dit voorstel zou overstaan totdat de gevangene Willem Kruger zou ondervraagd zijn.

Na welke ondervraging, het Hof beraadslaagd hebbende over genoemd voorstel,

besloten werd voorloopig in vrijheid te stellen de gevangenen,

(14)

onder belofte van handteekening en woord, dat zij nog niet van deze Drostdij zouden

vertrekken en te eeniger tijd zouden ver-

(15)

schijnen, wanneer het gevorderd werd, in het Hof of in de gevangenis, sub poena confessi et convicti, vooralsnog het voorstel in beraad nemende ten opzichte van Philip Rudolph Botha, Christ.'s zoon.

Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan den Landdrost ter zijner informatie en voorlichting.

De gevangene Willem Kruger werd heden ondervraagd en de Veldkornet van Tarka, Stephanus Johannes van Wijk ook verschenen zijnde voor de Commissie, werd zijn getuigenis gehoord.

Donderdag, 28 December, 1815.

- Het Hof, na onderzoek van de documenten daarop betrekking hebbende, heden beraadslaagd hebbende over het voorstel van den Landdrost van het District, dat gisteren overstond, ten opzichte van den gevangene Philip Rudolph Botha, Christ.'s zoon, thans daarover beslissende, besloot genoemden Philip Rudolph Botha

voorloopig in vrijheid te stellen onder belofte door handteekening en woord, dat hij de Drostdij niet zou verlaten, vóór een latere beslissing, en te eeniger tijd, wanneer het gevorderd werd zou verschijnen in het Hof of in de gevangenis sub poena confessi et convicti.

Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan genoemden Landdrost ter zijner informatie en voorlichting.

Daarop verschenen voor de Commissie:-

1. De Hottentot, Hendrik Kees, die getuigenis aflegde na ondervraging, 2. P.J. Fourie, de Veldkornet te Bosjesman's Rivier, en

3. Johannes Christoffel Raals, die hunne verklaringen voor de vorige Commissie afgelegd, herzagen en bezwoeren.

De volgende gevangenen werden ook heden ondervraagd:- 1. Johannes Frederik Botha, Christ 's zoon,

2. Joachim Johannes Prinslo, Joach.'s zoon, 3. Johannes Prinslo, Marth.'s zoon,

4. Thomas Andries Drijer, en 5. Andries Meyer.

De Landdrost J.G. Cuyler, het Hof medegedeeld hebbende dat de gevangenen

(16)
(17)

Werd besloten, na beraadslaging, de gevangenen Johannes Frederik Botha, en Joachim Johannes Prinslo voorloopig in vrijheid te stellen onder belofte door handteekening en woord dat zij deze Dortsdij niet zouden verlaten vóór eene latere beslissing en dat zij te eeniger tijd in het Hof of in de gevangenis zouden verschijnen wanneer het gevorderd werd sub poena confessi et convicti.

Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan genoemden Landdrost ter zijner informatie en voorlichting.

Vrijdag, 29 December, 1815.

- Heden verschenen voor de Commissie:-

1. Abraham Karel Grijling, Veldkornet te Zwagers Hoek.

2. Louis Jacobus Nel, Veldkornet te Bruintjes Hoogte,

3. Jan Jonathan Durand, Veldkornet te Boven Boschjesman's Rivier,

en nadat zij hunne verklaringen hadden afgelegd, werden de volgende gevangenen ondervraagd:-

1. Klaas Prinslo, W.'s zoon, 2. Johannes Bronkhorst, 3. Pieter Laurens Erasmus, en

4. Abraham Karel Bothma, voor de tweede maal.

Zaterdag, 30 December, 1815.

- Verschenen voor de Commissie:

1. De Veldkornet, A.C. Grijling, 2. De Veldkornet, L.J. Nel, 3. De Veldkornet J.J. Durand,

die hunne verklaringen gisteren afgelegd herzagen en bezworen Daarop verschenen:-

1. De Assistent Landdrost van Graaff-Reinet J.F. van de Graaff, die zijne verklaring aflegde,

2. Lucas Delport die ondervraagd werd als een getuige.

(18)

- De Commissie heden voortgaande met de verdere ondervraging van getuigen en gevangenen, medeplichtig aan den opstand, verschenen er

1. De Assistent Landdrost van Graaff-Reinet, de heer J.F. van de Graaff, die zijne verklaring op 30 December ll. afgelegd herzag en bezwoer,

2. De Hottentot Kobus, en

3. De Bastaard Hottentot, Paul, die hun getuigenis aflegden na ondervraging.

(19)

De volgende gevangenen werden daarop ondervraagd:- 1. Cornelis Johannes Faber, en

2. Stephanus Grobbelaar.

De Landdrost van dit district, de heer J.G. Cuyler, zeide daarop aan het Hof dat daar het gebleken was uit de verkregen informatie dat Willem Prinslo, Nic.'s zoon, Klaas Prinslo, W.'s zoon, Jacobus Marthinus Klopper en Stephanus Frederik Grobbelaar, slechts in zeer geringe mate schuldig waren aan den opstand die plaats gehad had, hij geen objectie had tegen hunne voorloopige in vrijheid stelling, op voorwaarde dat zij de Drostdij niet zouden verlaten en te eeniger tijd zouden verschijnen wanneer het vereischt werd.

Na beraadslaging werd besloten voorloopig in vrijheid te stellen de gevangenen W. Prinslo, Nic. zoon, Klaas Prinslo, W. zoon, Jacobus Marthinus Klopper, en Stephanus Frederik Grobbelaar onder belofte door handteekening en woord dat zij deze Drostdij niet zouden verlaten vóór een latere beslissing en dat zij te eeniger tijd in het Hof of in de gevangenis zouden verschijnen, wanneer het gevorderd werd, sub poena confessi et convicti.

Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan den Landdrost J.G. Cuyler ter zijner informatie en voorlichting.

Woensdag, 3 Januari, 1816.

- De Landdrost J.G. Cuyler, deelde aan de Commissie mede dat de volgende personen, namelijk Pieter Johannes Fourie, Louis zoon, en Pieter Jacobus Delport, P.J. zoon, hierheen gezonden zijnde door den heer A. Stockenstrom, Landdrost van

Graaff-Reinet, als gevonden zijnde onder de gewapende opstandelingen, hij een bevelschrift voor de gevangenneming van deze beide personen verzocht, ten einde hen krimineel te vervolgen, volgens gewoonte en gebruik.

Na beraadslaging werd besloten het gevraagde bevelschrift van gevangenneming te verleenen van genoemden Pieter Johannes Fourie en Pieter Jacobus Delport, zooals het hiernevens verleend wordt, ten einde hen krimineel te vervolgen volgens gebruik.

Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan den R.O. Petitionaris ter zijner informatie en voorlichting.

De Landdrost J.G. Cuyler, daarop medegedeeld hebbende dat het duidelijk gebleken

was uit de informatie tot hiertoe verkregen dat Volkert Delport en Willem Prinslo,

bij Cornelis Faber geweest waren op zijne tweede reis naar Kafferland met een

opstandige boodschap; dat Zacharias Prinslo ook onder de opstandelingen geweest

was en een opdracht aangenomen had van Johannes Bezuidenhout om te gaan zien

(20)

Frederik Prinslo, Marth. zoon, en daaraan deel genomen hadden, maar dat al deze personen, niettegenstaande de brieven omtrent hen geschreven, nog niet verschenen waren.

De R.O. Petitionaris verzocht daarom om een bevelschrift van gevangenneming van de bovengenoemde personen waar zij ook mochten gevonden worden, ten einde hen krimineel te vervolgen volgens gewoonte en gebruik.

Na beraadslaging werd besloten het gevraagde bevelschrift van gevangenneming te verleenen van Volkert Delport, Willem Prinslo, Joach.'s zoon, Zacharias Prinslo, Jacobus Vreij, Marthinus Prinslo, Klaas' zoon en Joachim Prinslo, Klaas' zoon, zooals hiernevens verleend wordt, ten einde hen krimineel te vervolgen volgens gebruik.

Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan den R.O. Vervolger ter zijner informatie en voorlichting.

Daarna verschenen,

1. Marthinus Prinslo, senior, 2. Barend Jacobus Bester,

3. Gerrit Pieter Bezuidenhout, en 4. Louis Fourie,

die hunne respectieve verklaringen aflegden; waarna de volgende gevangenen ondervraagd werden:-

1. Pieter Willemse Prinslo, Klaas' zoon, 2. Petrus Johannes Fourie, Louis' zoon,

3. Willem Frederik Krugel, voor de tweede maal.

De Landdrost J.G. Cuyler zeide daarop aan het Hof, dat daar het gebleken was uit de bekentenis van Petrus Johannes Fourie, Louis' zoon, ook bevestigd door het getuigenis van Louis Fourie, en door de antwoorden van Willem Frederik Krugel, bij zijn tweede verhoor, dat genoemd gevangene Petrus Johannes Fourie, gereden was naar de Kommando te Slachters Nek op wettig bevel van den veldkornet en dat hij na verlof van den veldkornet gekregen te hebben, naar huis terug gekeerd was op denzelfden dag, zonder weer naar de opstandelingen te zijn gegaan, of zonder te weten van het krimineel doel waarvoor de Kommando bestemd was toen hij bij hen was; daarom verklaarde hij, de Landdrost, dat hij geen grond van vervolging tegen den gevangene had en dat hij geen objectie had tegen zijn ontslag uit de gevangenis en van alle verdere vervolging.

Het Hof de verklaring van den Vervolger gehoord hebbende en daarmede

instemmende, recht bedeelende in den naam en ten behoeve van Zijn Britsche

(21)

Donderdag, 4 Januari 1816.

- Heden verschenen voor de Commissie:- 1. Marthinus Prinslo, senior,

2. Barend Jacobus Bester, 3. Louis Fourie, en

4. Gerrit Pieter Bezuidenhout,

die hunne verklaringen herzagen en bezwoeren;

5. Frans Labuscagne, 6. George Diederik Geere,

die getuigenis aflegden, waarna de gevangene, Petrus Jacobus Delport, R.J. zoon, ondervraagd werd.

De Landdrost J.G. Cuyler zeide daarop, dat volgens de informatie verkregen, het gebleken zijnde dat de vrouw van wijlen Johannes Bezuidenhout niet alleen haar echtgenoot aangemoedigd had om weerstand te bieden aan de troepen van Majoor Fraser, maar ook zelve deel daaraan genomen had, waarvoor zij behoorde vervolgd te worden, daarom verzocht de Landdrost een bevelschrift van gevangenneming van genoemde vrouw.

Na beraadslaging werd besloten den R.O. Petitionaris het gevraagde bevelschrift van gevangenneming van genoemde vrouw van wijlen Johannes Bezuidenhout te verleenen, ten einde haar krimineel te vervolgen volgens gewoonte en gebruik.

Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan den R.O. Petitionaris ter zijner informatie en voorlichting.

Vrijdag, 5 Januari 1816.

- Heden verschenen voor de Commissie:

1. Frans Labuscagne, 2. George Diederik Geere,

die hunne verklaringen herzagen en bezwoeren.

De volgende gevangenen werden daarop ondervraagd door de Commissie:-

(22)

- De Landdrost J.G. Cuyler, bij de opening van het Hof zeide dat S.C. Botha, die

ontsnapt was uit de gevangenis, gisteren hier gebracht was door een wacht, gevangen

genomen zijnde aan de andere zijde van de Groote Visch

(23)

Rivier door een patrouille van den post van Kapitein Andrews, hetgeen als kennisgeving aangenomen werd; daarna verschenen:

1. Hendrik Frederik Prinslo, die voor de derde maal ondervraagd werd en gekonfronteerd werd met de getuigen en zijne medegevangenen.

2. Stephanus Cornelis Bothma, gevangene, die voor de tweede maal ondervraagd en gekonfronteerd werd met de getuigen en zijne medegevangenen.

Dinsdag, 9 Januari 1816.

- Heden verschenen voor de Commissie:-

1. Theunis de Klerk, die voor de derde maal ondervraagd en gekonfronteerd werd met zijne medegevangenen en met verscheidene getuigen,

2. Thomas Andries Drijer,

3. Abraham Ludovicus Botha, die voor de tweede maal ondervraagd werd.

Waarna de Landdrost, J.G. Cuyler, de Commissie medegedeeld hebbende dat volgens de verschillende berichten verkregen, Hendrik Liebenberg de opstandelingen vergezeld had van de plaats van Willem Kruger en eenige dagen bij hen gebleven was, hij derhalve een bevelschrift van gevangenneming verzocht van genoemden Hendrik Liebenberg die hierheen gezonden was door den Landdrost van

Graaff-Reinet.

Na beraadslaging werd besloten den R.O. Petitionaris een bevelschrift van gevangenneming van Hendrik Liebenberg te verleenen, zooals hiernevens verleend wordt.

Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan den R.O. Petitionaris ter zijner informatie en voorlichting.

De gevangene Hendrik Johannes Liebenberg werd daarop ondervraagd.

Woensdag, 10 Januari 1816.

- Heden verschenen voor de Commissie de gevangenen:- 1. Cornelis Faber,

2. Frans Marais, en

3. Pieter Erasmus, Piet's zoon, die verder ondervraagd en gekonfronteerd werden

met hunne medeplichtigen en met de getuigen.

(24)

Donderdag, 11 Januari 1816.

- Heden verschenen voor de Commissie:- 1. Maurits Herman Otto Kruger, 2. Philip Jacobus du Plessis, en

3. De Gonaqua Hottentot, Hendrik Nauka, tolk van het Kaffer opperhoofd Gaika, die hunne getuigenis aflegden;

4. Jacobus Albertus de Wet,

5. Philip Rudolph Botha, Rudolph's zoon,

die hunne verklaringen gisteren afgelegd herzagen en bezwoeren.

1. Abraham Karel Bothma,

2. Cornelis Johannes Faber werden heden voor de derde maal ondervraagd en met de getuigen en met hunne medegevangenen gekontronteerd.

De Landdrost van dit District, J.G. Cuyler, stelde heden aan de Commissie voor dat daar het gebleken was uit het onderzoek in deze zaak dat ofschoon de gevangene Hendrik Johannes Liebenberg onder de gewapende opstandelingen gevonden was, hij echter hen verlaten had zoodra hij een gunstige gelegenheid kreeg, den gevangene voorloopig in vrijheid te stellen onder de gewone belofte van weer te verschijnen en bij de Drostdij te blijven tot latere beslissing.

Waarna na beraadslaging besloten werd genoemden Hendrik Johannes Liebenberg in vrijheid te stellen onder belofte door handteekening en woord dat hij deze Drostdij niet zou verlaten vóór latere beslissing en te eeniger tijd zou verschijnen wanneer het gevorderd werd, hetzij in het Hof of in de gevangenis, sub poena confessi et convicti.

Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan den R.O. Petitionaris ter zijner informatie en voorlichting.

Vrijdag, 12 Januari 1816.

- De volgende gevangenen werden heden ondervraagd en gekonfronteerd:- 1. Willem Prinslo, Nic.'s zoon,

2. Pieter Willemse Prinslo, Nic.'s zoon, 3. Andries Marthinus Meyer,

4. Willem Frederik Krugel,

5. De Weduwe van wijlen Johannes Bezuidenhout.

(25)

7. Salomon Vermaak,

(26)

8. Philip Jacobus du Plessis, 9. Maurits Herman Otto Krugel, 10. Stuurman Platje

Zaterdag, 13 Januari 1816.

- De Landdrost J.G. Cuyler zeide aan de Commissie dat daar het gebleken was uit de verkregen informatie, dat David Malang de schrijver was van een brief die geadresseerd was aan Majoor Fraser in den naam van al de opstandelingen en waarin hij op dreigenden toon gelast werd den gevangene, Hendrik Prinslo, niet verder te zenden gedurende vier dagen; terwijl genoemde David Malang gelast wordende in een onwettig bevelenden brief onderteekend door Johannes Bezuidenhout en gedateerd 12 November 1815, tegenwoordig te zijn, hij gehoorzaamde niettegenstaande het krimineel voornemen der vergadering openlijk erin uitgesproken was; zonder dat het tot nu toe gebleken was of genoemde David Malang rekenschap kon geven van dit zijn gedrag op behoorlijke wijze; en daarom achtte hij, de R.O. Petitionaris, het zijn plicht genoemden David Malang krimineel te vervolgen, wegens het gehoorzamen van een opstandig bevel en wegens het verleenen van zijne hulp aan een gewapenden opstand.

En de genoemde Landdrost ook verklaard hebbende dat daar het ook gebleken was uit de verkregen informatie dat Theunis Mulder onder de gewapende

opstandelingen gevonden was en zelfs dienst gedaan had als schildwacht en dat hij dus verplicht was hem intesluiten in de krimineele vervolging; verzocht de R.O.

Petitionaris een bevelschrift van het Hof voor de gevangenneming van beide genoemde personen, David Malang en Theunis Mulder.

Na beraadslaging werd besloten den R.O. Petitionaris het gevraagde bevelschrift van gevangenneming te verleenen van beide bovengenoemde personen, David Malang en Theunis Mulder, hetgeen hiernevens verleend wordt, ten einde hen krimineel te vervolgen volgens gewoonte en gebruik.

Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan den R.O. Petitionaris ter zijner informatie en voorlichting.

Daarop verschenen:- 1. Hermanus Potgieter, 2. Christiaan de Beer, die hun getuigenis aflegden;

3. Diederik Johannes Muller,

(27)

De volgende gevangenen werden ook ondervraagd:- 1. David Malang, en

2. Johannes Theunis Mulder.

Maandag, 15 Januari 1816.

- De Landdrost van het District, de heer J.G. Cuyler, zeide aan de Commissie dat het hem voorkwam, volgens de tot hiertoe verkregen informatie dat de volgende gevangenen, namelijk,

Cornelis van der Nest, Hendrik van der Nest, Willem Jacobus Prinslo, Johannes Prinslo, Hendrik Pieter Klopper, Thomas Andries Drijer, Petrus Laurens Erasmus, Johannes Bronkhorst, Abraham Lodovicus Botha, Gerrit Koenraad Bezuidenhout, Andries van Dijk,

Frans Johannes van Dijk, Petrus Jacobus Delport en Johannes Theunis Mulder,

ofschoon zij bij de gewapende opstandelingen geweest waren, echter niet deel genomen hadden aan den opstand in zulk eene mate dat het noodig was hen langer gevangen te houden, hij had dus geen objectie tegen een voorloopige in vrijheid stelling van genoemde gevangenen, onder belofte dat zij deze Drostdij niet zouden verlaten; ook dat zij in het Hof of in de gevangenis zouden verschijnen wanneer het gevorderd werd, sub poena confessi et convicti.

Na beraadslaging werd besloten met de verklaring van den genoemden Landdrost in te stemmen ten opzichte van de gevangenen

Cornelis van der Nest,

Willem Jacobus Prinslo,

Johannes Prinslo,

Thomas Andries Drijer,

Johannes Bronkhorst,

(28)

tijd zouden verschijnen

(29)

wanneer het gevorderd werd hetzij in het Hof of in de gevangenis, sub poena confessi et convicti, maar ten opzichte van de drie andere gevangenen zou de Commissie vooralsnog niet toestemmen in hunne in vrijheid stelling

Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan den genoemden Landdrost ter zijner informatie en voorlichting.

Daarop verschenen de volgende gevangenen voor de Commissie:- 1. Theunis de Klerk,

2. Willem Frederik Krugel, en 3. Stephanus Grobbelaar,

die verder ondervraagd en gekonfronteerd werden.

Daarna verschenen:- 1. Hermanus Potgieter,

2. Christiaan Marthinus de Beer, 3. De Bastaard Hottentot Paul,

die hunne verklaringen herzagen en bezwoeren.

Waarna de Landdrost verklaarde dat hij het onderzoek gesloten beschouwde zoowel ten opzichte van hen die in hechtenis waren, als ten opzichte van die verweerders die voorloopig in vrijheid gesteld waren, door achtereenvolgende Besluiten van deze Commissie en dat hij bereid was zich binnen eenige dagen te qualificeeren om zijn eisch en conclusie te doen.

Het Hof stemde hiermede in en verklaarde het onderzoek ten opzichte van genoemde gevangenen en verweerders gesloten.

Vrijdag, 19 Januari 1816.

- De Landdrost bereid zijnde om zijn eisch en declaratie te doen, werd de inlevering er van heden aangeteekend en de R.O. Vervolger leverde daarop zijne krimineelen Eisch en Conclusie in en ook de declaratie ten opzichte van de zeven en veertig gevangenen en verweerders vermeld in het hoofd van genoemden Eisch met de daarbij gevoegde documenten, gemerkt L.A. tot W.W.W. 1 en 2 locis; welke Eisch en Declaratie voorgelezen zijnde in het Hof, antwoordde elk der gevangenen en verweerders erop zooals aangeteekend is in de Notulen heden gehouden en hierbij gevoegd.

De Landdrost J.G. Cuyler stelde daarop voor, dat daar de gevangene Christoffel

Rudolph Botha, Christ.'s zoon, naar zijn oordeel ook scheen te behooren tot hen die

(30)

en woord, dat hij deze Drostdij niet zou verlaten vóór latere beslissing en ook dat hij wanneer het gevorderd werd, verschijnen zou hetzij in het Hof of in de gevangenis sub poena confessi et convicti.

Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan den genoemden Landdrost ter zijner informatie en voorlichting.

Zaterdag, 20 Januari 1816.

- De Commissie heden den krimineelen Eisch en Conclusie gelezen en onderzocht hebbende met de documenten daarbij gevoegd, voorgelegd door den heer J.G. Cuyler, Landdrost van het district, R.O. Vervolger in een krimineele zaak tegen Hendrik Frederik Prinslo c.s. meer uitvoerig beschreven in de Notulen van het Hof,

Besloot de Commissie de eerste negen en dertig gevangenen of verweerders, met

uitzondering van de twaalfde gevangene, te veroordeelen om te worden gebracht

naar denzelfden heuvel gelegen nabij den post van Kapitein Andrews, waar na den

vruchteloozen eisch om den eersten gevangene in vrijheid te stellen, de misdadige

eed afgelegd werd door den zesden gevangene voor en in den naam van de vergaderde

opstandelingen en aldaar de eerste, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde gevangenen

overgeleverd zijnde aan den beul om aan den nek te worden opgehangen totdat de

dood volgt, en daarna de lijken van de vijf eerstgenoemden te worden begraven op

de genoemde plek onder de galg en het lijk van den zesden gevangene, in een doodkist

geplaatst, te worden afgeleverd aan zijne familie ter begrafenis en de zevende

gevangene ook overgegeven zijnde aan den beul om met een touw om den nek aan

de galg te worden gebonden en blootgesteld aan de oogen van het publiek en met de

andere bovengenoemde gevangenen, (uitgenomen de twaalfde gevangene) getuigen

te zijn van de ter dood brenging en verder zullen de zevende, achtste negende en

tiende gevangenen uit de kolonie en de onderhorige landen verbannen worden, de

zevende gevangene levenslang, de achtste en negende gevangenen voor zeven jaren

en de tiende gevangene voor vijf jaren, en zij mogen gedurende genoemden tijd niet

terug komen op straffe van zwaarder vonnis en zij zullen gevangen gehouden worden

op Robben Eiland totdat er gelegenheid is om hen te transporteeren; de elfde

gevangene gevangen gehouden te worden met harden arbeid zonder loon aan de

Publieke Werken op Robben Eiland gedurende de eerstvolgende drie jaren, na verloop

van welk tijdperk zal hij voor altijd verbannen zijn uit de districten Graaff-Reinet en

Uitenhage zonder daarheen terug te keeren op straffe van een zwaarder vonnis; de

twaalfde gevangene zal met haar huisgezin het genoemd district verlaten en verder

binnen de Kolonie moeten wonen; de dertiende gevangene zal gevangen gehouden

worden met harden arbeid zonder loon aan de Publieke Werken op Robben Eiland

(31)

jaren en de veertiende, vijftiende, zestiende, zeventiende, achttiende en negentiende gevangenen zullen ook gevangen gehouden worden met harden arbeid zonder loon aan de Publieke Werken op Robben Eiland gedurende één jaar; de twintigste, een-en-twintigste, twee-en-twintigste en drie-en-twintigste, vier-en-twintigste, vijf-en-twintigste, zes-en-twintigste, zeven-en-twintigste, acht-en-twintigste en negen-en-twintigste gevangenen, zullen elk aan het Gouvernement eene boete betalen van Twee honderd Rijksdaalders, en in geval zij dat niet kunnen doen zullen zij vier maanden gevangen gehouden worden in de Publieke Gevangenis bij deze Drostdij;

de dertigste, een-en-dertigste en twee-en-dertigste gevangenen zullen elk eene boete betalen van een honderd Rijksdaalders aan het Gouvernement en in geval zij dat niet kunnen doen, zullen zij gedurende twee maanden gevangen gehouden worden in de Publieke Gevangenis bij deze Drostdij; de drie-en-dertigste, vier-en-dertigste, vijf-en-dertigste, zes-en-dertigste, zeven-en-dertigste, acht-en-dertigste en

negen-en-dertigste gevangenen, zullen elk een boete aan het Gouvernement betalen van vijftig Rijksdaalders en in geval zij dat niet kunnen doen, zullen zij gedurende ééne maand gevangen gehouden worden in de Publieke Gevangenis bij de Drostdij;

en verder zullen al de gevangenen in deze zaak alle kosten en schade veroorzaakt door dezen opstand goedmaken aan het Gouvernement, aan de schatkist van de verschillende districten, of aan een privaat persoon; de gevangenen worden verder veroordeeld al de kosten van deze vervolging te betalen; en al de ammunitie, meer volledig hierin beschreven, bij den Winterberg gevonden in en bij de wagens toen wijlen Johannes Bezuidenhout en de tweede, derde en vijfde gevangenen gevangen genomen werden, zijn verbeurd verklaard, de verdere en andere Eisch en Conclusie van den R.O. Vervolger, tegen de achtste, negende, tiende, elfde en veertiende en andere gevangenen in deze zaak worden verworpen.

En wat betreft de veertigste, een-en-veertigste, twee-en-veertigste,

drie-en-veertigste, vier-en-veertigste, vijf-en-veertigste, zes-en-veertigste, en zeven-en-veertigste gevangenen, Theunis Theodorus Fourie, Christiaan Laurens Drijer, François Smit, Lucas van Vuren, Stephanus Frederik Grobbelaar, Gerrit Pieter Bezuidenhout, Pieter Rasmus Erasmus en Willem Prinslo, heeft de Commissie besloten, instemmende met de declaratie van den R.O. Vervolger, genoemde gevangenen in vrijheid te stellen en hen van alle verdere vervolging in deze zaak te ontslaan, maar de zeven eerstgenoemden worden (om redenen die het Hof daartoe brengen) veroordeeld de kosten van hunne gevangenneming te betalen.

Maandag, 22 Januari 1816.

- Heden werd het volgend vonnis uitgesproken in tegenwoordigheid van de

(32)

In de zaak hangende voor de Speciale Rechts Commissie zitting houdende in de Drostdij, Uitenhage, krachtens een bevelschrift van Zijne Excellentie den Gouverneur en Opperbevelhebber, gedateerd 27 November 1815, tusschen:

Den Landdrost van Uitenhage, den heer J.G. Cuyler, R.O. Vervolger in eene krimineele zaak

Tegen,

1. Theunis Theodorus Fourie, 2. Christiaan Laurens Drijer, 3. François Smit,

4. Lucas van Vuren,

5. Stephanus Frederik Grobbelaar, 6. Gerrit Pieter Bezuidenhout, 7. Pieter Rasmus Erasmus, 8. Willem Prinslo,

allen verweerders en gevangenen in de zaak van den opstand die in de maand November ll. plaats had,

Het Hof de declaratie gehoord hebbende van den R.O. Vervolger, de vertoonde stukken en documenten gelezen en onderzocht hebbende en alles in overweging genomen hebbende dat de aandacht verdiende of invloed kon hebben op het Hof, rechtsprekende in den naam en ten behoeve van Zijne Britsche Majesteit, stemt in met bovengenoemde declaratie van den R.O. Vervolger en dienovereenkomstig stelt zij de genoemde verweerders in vrijheid in deze Drostdij en ontslaat hen van alle verdere vervolging in deze zaak; en veroordeelt de zeven eerste verweerders (om redenen die het Hof daartoe brengen) in de kosten van hunne gevangenneming.

Aldus gedaan en besloten door de genoemde Speciale Commissie in de Drostdij, Uitenhage, op 20 Januari 1816 en uitgesproken op den 22sten.

De Landdrost J.G. Cuyler deelde daarop het Hof mede, dat Christiaan Botha gisteren hierheen gezonden werd als min of meer medeplichtig aan den opstand en dat hem gebleken was uit de informatie; en daarom ten einde dit een punt van gerechtelijk onderzoek te maken, verzocht hij goedkeuring van de gevangenneming van genoemden Christiaan Botha.

Welk verzoek toegestaan werd.

De gevangene Christiaan Botha daarop ondervraagd zijnde werd de verklaring

hieromtrent afgelegd door Willem Prinslo Nic.'s zoon, door hem bezworen in de

tegenwoordigheid van den gevangene.

(33)

kennis ervan, en aan het niet geven van informatie van het voornemen, en ook dat hij later zich aangesloten had bij de opstandelingen te Slachters Nek, waar hij een zeer vreemde en verdachte rol speelde, hen aanradende naar huis te gaan, niet op grond van de misdadigheid van hun gedrag, maar op grond dat hij te weten gekomen was dat zij op geene hulp konden rekenen, terwijl bovendien de gevangene wel verre van zich aan zijn Magistraat te rapporteeren, zich eenigen tijd lang verborgen gehouden had en nu onvrijwillig hier verscheen; de R.O. Vervolger concludeerde dus dat de gevangene veroordeeld behoorde te worden tot zoodanige straf als het Hof billijk mocht goedvinden.

Het Hof beraadslaagd hebbende over deze zaak, werd het volgend vonnis onmiddellijk uitgesproken:-

In de zaak hangende voor de Speciale Rechts Commissie zitting houdende in de Drostdij, Uitenhage krachtens een bevelschrift van Zijne Excellentie den Gouverneur en Opperbevelhebber, gedateerd 27 November 1815;

tusschen

Den Landdrost van Uitenhage, den heer J.G. Cuyler, R.O. Vervolger, in eene krimineele zaak

Tegen

Christiaan Botha, in hechtenis in de publieke gevangenis alhier, op beschuldiging van kennis gehad te hebben en geene informatie gegeven te hebben van de voornemens van wijlen Johannes Bezuidenhout van een opstand.

Het Hof den krimineelen Eisch en Conclusie van den R.O. Vervolger gehoord hebbende, en ook de bekentenis van den gevangene en verdere informatie voorgelegd, en alles in aanmerking genomen hebbende dat de aandacht verdiende of invloed kon hebben op het Hof, rechtsprekende in den naam en ten behoeve van Zijne Britsche Majesteit, veroordeelt den gevangene in deze zaak om gedurende de eerstvolgende zes maanden gevangen gehouden te worden in de publieke gevangenis bij deze Drostdij en ook om zijn aandeel te dragen van de schadeloosstelling voor alle kosten en schade veroorzaakt door den laatsten opstand, hetzij aan het Gouvernement, aan de schatkist van de verschillende districten of aan een privaat persoon; en de gevangene wordt verder veroordeeld de kosten van deze vervolging te betalen.

Het vonnis in het geval van de negen-en-dertig gevangenen, H.F. Prinslo, c.s. werd daarop geresumeerd, afgekondigd en onderteekend; waarna besloten werd het ter bekrachtiging aan Zijne Excellentie den Gouverneur en Opperbevelhebber te zenden.

De Landdrost van dit District, de heer J.G. Cuyler, zeide verder dat er onder de

personen die deel genomen hadden aan den gewapenden opstand, ook waren Martinus

Barnard en Koenraad Bezuidenhout C. zoon, die niet verschenen noch hierheen

(34)

waren; maar daar hun gedrag echter niet zonder vervolging behoorde te blijven en daar de Commissie heden hare zitting zou sluiten, verzocht hij dat de noodige mededeelingen in geschrifte omtrent deze personen gezonden zouden worden aan den Landdrost van Graaff-Reinet, onder wiens jurisdictie zij behooren.

Waarop, in aanmerking nemende dat al de zaken die voor de Commissie gebracht waren of gebracht konden worden, nu geëindigd zijn en dat daar de Commissie voornemens is heden de zitting te sluiten, de vervolging van die medeplichtigen, die nog overschieten, behoort te geschieden op de gewone wijze, en dat daar de redenen voor het Besluit van 15 December, ll. waarbij de Landdrost van Uitenhage belast werd met de geheele vervolging, nu niet langer bestaan; werd besloten den Landdrost van Graaff-Reinet, den heer A. Stockenstrom, te gelasten, zooals hij hiernevens gelast wordt, genoemden Martinus Barnard en Koenraad Bezuidenhout C. zoon, te vervolgen wegens hunne deelneming aan den opstand, voor het Achtbaar Gerechtshof op de gewone wijze.

Een uittreksel hiervan te worden gegeven aan de Landdrosten van Graaff-Reinet en Uitenhage ter hunner informatie en voorlichting.

De Landdrost J.G. Cuyler, bracht verder onder de aandacht van het Hof dat Volkert Delport, Willem Prinslo, Zacharias Prinslo, Jacobus Vrey, Marthinus Prinslo en Joachim Prinslo, tegen wie een bevel van gevangenneming gegeven was door de Commissie, nog niet gevangen waren, niettegenstaande alle aangewende pogingen, daar zij hunne woningen verlaten hadden en daar het nog onbekend was waar zij zich verbergden, verzocht hij eene oproeping door Edikt tegen de genoemde vluchtelingen, met eene clausule voor hunne gevangenneming waar zij ook mochten gevonden worden.

Na beraadslaging werd besloten aan genoemd verzoek te voldoen en diensvolgens werd de volgende Oproeping door Edikt uitgevaardigd en afgekondigd.

Oproeping door edikt.

Daar het door den heer J.G. Cuyler, Landdrost van Uitenhage, onder de aandacht gebracht is van de Speciale Commissie van Rondgang, zitting houdende bij genoemd Drostdij, krachtens een bevelschrift van Zijne Excellentie den Gouverneur en Opperbevelhebber, gedateerd 27 November 1815,

Dat Volkert Delport en Willem Prinslo, den gevangene Cornelis Johannes Faber

vergezeld hebben op zijne tweede zending naar Kafferland met een opstandige

boodschap, dat Zacharias Prinslo in den gewapenden opstand was en een boodschap

aangenomen heeft van wijlen Johannes Bezuidenhout om te gaan zien of en waar de

Kaffers aan het komen waren; dat Jacobus Vrey een zeer werkzaam aandeel in den

(35)

heeft en dat Marthinus Prinslo en Joachim Prinslo geweten hebben van den voorgenomen opstand vóór de gevangenneming van Hendrik Frederik Prinslo en ook deel daaraan genomen hebben, dat op voorstel van den R.O. Vervolger, dit Hof een bevel van gevangenneming heeft verleend tegen bovengenoemde personen in de genoemde zaak, maar daar zij, niettegenstaande alle aangewende pogingen, nog niet gevangen zijn, daar zij hunne woningen verlaten hebben en daar het tot nu toe onbekend is waar zij zich verbergen; verzocht de R.O. Vervolger om eene Oproeping door Edikt tegen bovengenoemde vluchtelingen, hen oproepende in het Hof te verschijnen op een bepaalden dag, ten einde zich te verdedigen zoowel tegen de genoemde beschuldigingen, als ten opzichte van hunne vlucht, met eene clausule voor hunne gevangenneming waar zij ook mogen gevonden worden.

Derhalve, beraadslaagd hebbende over genoemd verzoek en daaraan voldoende, roept het Hof genoemde personen op, Volkert Delport, Willem Prinslo, Zacharias Prinslo, Jacobus Vrey, Martinus Prinslo en Joachim Prinslo, zooals zij hiernevens opgeroepen worden, om in persoon te verschijnen voor het Achtbaar Gerechtshof in de Kaapstad, op Donderdag, 28 April 1816, ten einde te antwoorden op zoodanigen Eisch en Conclusie, verzoek of verzoeken, als gedaan mogen worden in naam van den R.O. Vervolger in genoemde zaak; daarop te antwoorden, en verder te handelen volgens gebruik in Krimineele Zaken.

En het Hof gelast en beveelt alle Magistraten en gerechtelijke ambtenaren en alle anderen, zoowel civiele als militaire, en alle Veldkommandanten en Veldkornets binnen wier jurisdictie een der genoemde personen gevonden moge worden, hen gevangen te nemen of te laten gevangen nemen en over te leveren in de handen van het gerecht, en gelast verder allen en iedereen om daarbij de noodige hulp te verleenen.

En opdat niemand onkunde moge pleiten, zal dit gepubliceerd en aangeplakt worden op de gewone wijze.

Aldus gedaan en besloten door genoemde Speciale Commissie in de Drostdij, Uitenhage, op den 23sten dag van Januari 1816, en gepubliceerd en aangeplakt op denzelfden dag.

(Get.) P. D

IEMEL

. W. H

IDDINGH

.

Op last van hunne Achtbaarheden, (Get.) G. B

EELAERTS VAN

B

LOKLAND

,

Secretaris.

Waarna besloten werd, dat daar alle zaken die voor dit Hof waren gebracht thans

geëindigd waren en daar de noodige stappen genomen waren voor de behoorlijke

(36)

hare reis naar de Kaapstad morgen aanvangen, bericht waarvan gezonden zal worden aan Zijne Excellentie den Gouverneur en Opperbevelhebber in denzelfden brief die de vonnissen overzendt.

Gedaan te Uitenhage, op den dag on in het jaar voornoemd.

(Get.) P. D

IEMEL

. W. H

IDDINGH

.

In mijne tegenwoordigheid,

(Get.) G. B

EELAERTS VAN

B

LOKLAND

,

Secretaris.

(37)

No. 2.

Uitenhage.

Krimineel.

Vrijdag, 19 Januari 1816.

De Landdrost van Uitenhage, de heer J.G. Cuyler, R.O. Vervolger, Tegen

1. Hendrik Frederik Prinslo, 2. Stephanus Cornelis Bothma, 3. Cornelis Johannes Faber, 4. Theunis Christiaan de Klerk, 5. Abraham Karel Bothma, 6. Willem Frederik Krugel, 7. Frans Marais,

8. Adriaan Engelbrecht, 9. Andries Meijer,

10. Andries Hendrik Klopper, Jacobus zoon, 11. Nicolaas Balthazar Prinslo,

12. Martha Faber, weduwe van wijlen Johs. Bezuidenhout, 13. David Malang,

14. Hendrik Petrus Klopper, H. zoon, 15. Johannes Bronkhorst,

16. Thomas Andries Drijer,

17. Petrus Laurens Erasmus, L. zoon, 18. Hendrik Andries Gustavus van der Nest, 19. Pieter Willemse Prinslo, N. zoon,

20. Andries van Dijk,

21. Willem Jacobus Prinslo, H. zoon, 22. Johannes Prinslo, M. zoon, 23. Cornelis van der Nest,

24. Philip Rudolph Botha, C. zoon, 25. Christoffel Rudolph Botha, C. zoon, 26. Abraham Lodovicus Botha, C. zoon, 27. Pieter Jacobus Delport,

28. Jacobus Marthinus Klopper, J. zoon, 29. Johan Theunis Muller,

30. Hendrik Johannes Liebenberg,

31. Johannes Frederik Botha, C. zoon,

32. Joachim Johannes Prinslo, M. zoon,

(38)

38. Gerrit Koenraad Bezuidenhout, F. zoon, 39. Klaas Prinslo, M. zoon,

40. Theunis Theodorus Fourie, 41. Christiaan Laurens Drijer, 42. Frans Smit,

43. Lucas van Vuren,

44. Stephanus Frederik Grobbelaar, 45. Gert Pieter Bezuidenhout, G. zoon, 46. Pieter Rasmus Erasmus,

47. Willem Prinslo, N. zoon,

Om Eisch en Conclusie te hooren op declaratie.

De R.O. Vervolger zijn krimineelen Eisch en declaratie voorleggende met de documenten en informatie daarop betrekking hebbende en op de hierbij gevoegde schedule gemerkt L. tot W.W.W. en 1 tot 2 locis, verzoekt dat genoemde Eisch en declaratie publiek worde voorgelezen en concludeert ut in scriptis.

De eerste gevangene na de voorlezing van den eisch, verzocht vergiffenis en verzachting van straf en zeide dat hij nooit weer zoo iets zou doen.

De tweede gevangene smeekte om genade.

De derde gevangene vroeg om vergiffenis en zeide dat hij niet uit eigen beweging gehandeld had, maar dat hij tot de misdaad verleid was en dat hij het nooit weer zou doen.

De vierde gevangene verzocht verzachting van straf en beloofde voortaan gehoorzaam te zijn aan het Gouvernement.

De vijfde gevangene verzocht om genade voor dit maal en verklaarde dat hij zich nooit weer aan zoo iets zou schuldig maken.

De zesde gevangene verzocht om genade en vergiffenis.

De zevende gevangene zeide dat hij een onkundig man was die niet beter wist en verzocht pardon.

De achtste gevangene verzocht verzachting en pardon en beloofde zich voortaan niet te zullen laten verleiden.

De negende gevangene verzocht vergiffenis, dat hij nog een jongeling is en dat hij het niet uit zijn eigen gedaan had.

De tiende gevangene zeide dat hij er toe gebracht was door de verleiding en dwang van anderen en dat hij voortaan beter zou oppassen.

De elfde gevangene zeide dit hij misleid was en verzocht vergiffenis voor dit maal.

De twaalfde gevangene verzocht genade en dat zij hare ammunitie mocht terugkrijgen, daar zij reeds haar bloed verloren had en nu ook haar eigendom zou verliezen.

De dertiende gevangene zeide dat hij gegaan was met het voornemen om goed te

(39)

De vijftiende gevangene verzocht pardon.

De zestiende gevangene verzocht verzachting van straf, dat hij onschuldig in de zaak gekomen was en dat hij vooraf niets er van had geweten.

De zeventiende gevangene zeide dat hij niet uit zijn eigen er in gekomen was, maar gedwongen was en verzocht verzachting van straf.

De achttiende gevangene verzocht vergiffenis en verklaarde er toe gebracht te zijn door de verleiding van anderen en dat het hem berouwde.

De negentiende gevangene verzocht genade en vergiffenis.

De twintigste gevangene verzocht verzachting van straf en tijd voor de betaling der boete.

De een-en-twintigste gevangene verzocht verlichting van straf.

De twee-en-twintigste gevangene verzocht verzachting van straf en zeide dat de betaling der boete hem zou drukken.

De drie-en-twintigste gevangene verzocht voor dit maal vergiffenis en zeide dat hij voortaan voorzichtiger zou zijn.

De vier-en-twintigste gevangene verzocht verzachting van straf en tijd voor betaling der boete.

De vijf-en-twintigste gevangene deed hetzelfde verzoek.

De zes-en-twintigste gevangene ook.

De zeven-en-twintigste gevangene verzocht verzachting van straf en tijd, en zeide dat hij arm was.

De acht-en-twintigste, negen-en-twintigste en dertigste gevangenen verzochten verzachting van straf en tijd voor de betaling der boete.

De een-en-dertigste gevangene zeide dat hij arm was en verzocht verzachting van straf en tijd.

De twee-en-dertigste gevangene zeide hetzelfde.

De drie-en-dertigste, vier-en-dertigste, vijf-en-dertigste en zes-en-dertigste gevangenen verzochten verzachting van straf.

De zeven-en-dertigste gevangene verzocht verzachting van straf en zeide dat hij een arm man was en dat al zijne goederen verbrand waren.

De acht-en-dertigste gevangene verzocht verzachting van straf en tijd.

De negen-en-dertigste gevangene verzocht verzachting van straf en dat het in aanmerking genomen zou worden dat de vijand al zijn eigendom weg had.

Het Hof houdt deze zaak in beraad.

Gedaan te Uitenhage, op den dag en in het jaar vermeld.

In mijne tegenwoordigheid,

(Get.) G. B

EELAERTS VAN

B

LOKLAND

,

Secretaris.

(40)

No. 3.

Uitenhage.

Krimineele Eisch en Conclusie en ook declaratie voor de Speciale Commissie zitting houdende in de Drostdij Uitenhage, overeenkomstig een bevelschrift van Zijne Excellentie den Gouverneur en Opperbevelhebber, gedateerd 27 November 1815, door J.G. Cuyler, Landdrost, R.O. Vervolger.

Tegen

1. Hendrik Frederik Prinslo, 2. Stephanus Cornelis Bothma, 3. Cornelis Johannes Faber, 4. Theunis Christiaan de Klerk, 5. Abraham Karel Bothma, 6. Willem Frederik Kruger, 7. Frans Marais,

8. Adriaan Engelbrecht, 9. Andries Meijer,

10. Andries Hendrik Klopper, J. zoon, 11. Nicolaas Balthazar Prinslo, M. zoon,

12. Martha Faber, weduwe van wijlen Johs. Bezuidenhout, 13. David Malang,

14. Hendrik Petrus Klopper, H. zoon, 15. Johannes Bronkhorst,

16. Thomas Andries Drijer,

17. Pieter Laurens Erasmus, L. zoon,

18. Hendrik Andries Gustavus van der Nest, 19. Pieter Willemse Prinslo, N. zoon,

20. Andries van Dijk,

21. Willem Jacobus Prinslo, W. zoon, 22. Johannes Prinslo, M. zoon, 23. Cornelis van der Nest,

24. Philip Rudolph Botha, C. zoon, 25. Christoffel Rudolph Botha, C. zoon, 26. Abraham Lodovicus Botha, C. zoon, 27. Pieter Jacobus Delport,

28. Jacobus Marthinus Klopper, J. zoon, 29. Johan Theunis Muller,

30. Hendrik Johannes Liebenberg,

31. Johannes Frederik Botha, C. zoon,

32. Joachim Johannes Prinslo, M. zoon,

(41)

39. Klaas Prinslo, W. zoon, 40. Theunis Theodorus Fourie, 41. Christiaan Laurens Drijer, 42. Frans Smit,

43. Lucas van Vuren,

44. Stephanus Frederik Grobbelaar, 45. Gerrit Pieter Bezuidenhout, 46. Pieter Rasmus Erasmus, P. zoon, 47. Willem Prinslo, N. zoon,

allen in de publieke gevangenis of verweerders en gevangen genomen bij deze Drostdij.

De R.O. Vervolger, overeenkomstig de waarheid verklaart,

Dat op 14 November ll. de R.O. Vervolger een bericht ontvangen hebbende van den Assistent Landdrost, Majoor Fraser, dat een aantal inwoners vergaderd waren onder wapenen, welke vergadering (volgenskopie van een onderschepten brief van den eersten gevangene overgezonden door genoemden Assistent Landdrost) geen ander doel kon hebben dan een opstand tegen het Gouvernement, de R. O Vervolger op den 15den, onmiddellijk na het sluiten van de laatste zitting van de Commissie van Rondgang die toen in de Drostdij gehouden werd, naar Bruintjes Hoogte ging en op den 16den aankwam op den Post van Kapitein Andrews van het Kaapsche Regiment gestationeerd op de plaats van Willem van Aard.

Dat de R.O. Vervolger daar vernemende van genoemden Majoor Fraser de

bijzonderheden van hetgeen tot hiertoe had plaats gehad voor zoover zij toen bekend

waren, den volgenden morgen, den 17den, Frederik Fouchon, die door den Assistent

Landdrost als bode was gebruikt, uitzond om de opstandelingen optezoeken en

tegelijkertijd hem een brief gaf hierbij gevoegd onder letter L.D., die later terug

keerde met een rapport dat hij ze niet kon vinden, maar dat de sporen hunner paarden

in de richting waren van Kafferland. Dat de R.O. Vervolger genoemden F. Fouchon

weer uitgezonden hebbende denzelfden namiddag, hij tegen den avond terugkwam

met de tijding dat hij den brief van den R.O. Vervolger aan de opstandelingen

afgeleverd had, die hij in twee of drie afdeelingen vond, en dat nadat de brief hun

voorgelezen was, zij zeer neerslachtig schenen te zijn en zij zeiden dat zij onder

elkander zouden raadplegen en hem den volgenden morgen een antwoord zouden

geven op de plaats van Louw Erasmus; terwijl Willem Kruger (de zesde gevangene

in deze zaak, en Willem Prinslo, N. zoon, de zeven-en-veertigste gevangene) naar

den Post zouden komen, en zooals Fouchon meende, pardon zouden vragen voor de

opstandelingen.

(42)

de R.O. Vervolger naar den Post terugkeerde waarheen Willem Prinslo, N. zoon, en Jacobus Klopper (de zeven-en-veertigste en acht-en-twintigste gevangenen)

dienzelfden morgen kwamen, zeggende dat zij in naam van de anderen gekomen waren om toetestemmen; waarna eerstgenoemde in een vertrek gebracht zijnde, daar aan den R.O. Vervolger zeide, in tegenwoordigheid van genoemden Assistent Landdrost, Majoor Fraser: ‘dat hij door de opstandelingen gezonden was om een overeenkomst te maken dat zij allen uiteen zouden gaan op voorwaarde dat zij en hunne kinderen niet vervolgd zouden worden wegens hun wangedrag’; waarop de R.O. Vervolger antwoordde: ‘dat hij geene overeenkomst met hen kon of zou maken zoolang zij onder wapenen waren tegen het Gouvernement en dat de afgevaardigden aan de opstandelingen moesten zeggen dat zij allen eerst zich moesten overgeven op genade en alleen dan konden voorwaarden met hen gemaakt worden en dat zij anders daartoe zouden gedwongen worden.’

Dat genoemde afgevaardigden vertrokken zijnde, de R O. Vervolger kort daarna, vergezeld door den Assistent Landdrost, Majoor Fraser, met dertig burgers en veertig dragonders de opstandelingen te gemoet gingen, ten einde aan de zaak zoo spoedig mogelijk een einde te maken, daar de grenzen der Kolonie naar het zee strand blootstaan zouden aan invallen van Kaffers door eene vereeniging van de verschillende militaire Posten.

Dat de opstandelingen ontdekt hebbende te Esterhuis Poort op een heuvel nabij de plaats genaamd Slachters Nek en voortgetrokken zijnde tot binnen een halve Engelsche mijl, een Hottentot te paard door hen gezonden werd die in naam van genoemden Willem Prinslo, N zoon (den zeven-en-veertigsten gevangene) kwam zeggen ‘dat zij niet zouden vechten,’ waarop de R.O. Vervolger door middel van genoemden Hottentot antwoordde ‘dat hij ook niet zou vechten, tenzij hij daartoe gedwongen werd.’

Dat de R.O. Vervolger vooruitgereden zijnde naar de opstandelingen eenige conversatie met hen had door middel van boden, de eerste van welke was Hendrik Oostwald Lange; de R.O. Vervolger en Assistent Landdrost een korten afstand den heuvel op hen te gemoet gegaan zijnde, beloofden de zesde gevangene en de zeven-en-veertigste en twee anderen dat zij zich zouden overgeven.

Dat echter daar geen hunner kwam, de R.O. Vervolger met zijne manschappen

voorwaarts gingen tot binnen geweerschot van de opstandelingen en men toen hoorde

roepen: ‘zend uwe dragonders weg, wij zullen afkomen,’ maar hierop antwoordde

de R.O. Vervolger ‘dat hij dat niet zou doen,’ en daarop voorwaarts getrokken zijnde,

legde een aantal opstandelingen neerzittende hunne geweren aan op de manschappen

van den R.O. Vervolger, terwijl één hunner die aan de uiterste linkerzijde

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vervolgens was hij tot 1987 lid van de Tweede Kamer en in die tijd onder meer voorzitter van de Kamercommissie voor de handelspoli- tiek, daarna voor economische zaken.. Van 1973

bereidwilligheid, waarmeê zij hem een harer liederen op de harp zou hebben voorgespeeld; maar ook zonder bij het eene meer te voelen dan bij het andere, als het perkament verbrand

De vroegere verzen gingen al op zijn naam, de latere zouden waarlijk door den stijl genoeg verraden wie ze geschreven had: hij zou ze dus, wel niet hebben voortgebracht, maar dan

Uit het eene en andere ontstaat, met verloop van tijd, een min of meer volledig zamenstel van wezenlijke bevindingen en aanmerkingen, omtrent zich zelven, die, aan 't

’t Sal te beter sijn bereyt, Daer en sal niet aen manqueren, Sey den Boer dus drinckt wel wijn, Laet het oock wel distileren, Want ’t moet kuys en suyver zijn.. Als de Maerte

V. van Gisbergen, De hoeve van Aptonga. Verhaal uit den tijd van den H. Cyprianus, bisschop van Carthago.. volgen.’ En toen hij aldus gesproken had, werd zijn hoofd van het

Laat vlag en Wimpel waijen, Van Stengel en van Mast, Terwijl de Mutzjes zwaijen, Van elken Visschers gast2. Vrolijk volks-lied, bij de aankomst van den eersten haring in

Die op het aardrijk troont, Geen rang of stand verschoont, Maar met verstijfde hand, In schrift van Diamant, Zijn stalen wetten geeft, Waarvoor het menschdom beeft!. Met kegels om