• No results found

Kunst en Leven. Jaargang 1 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kunst en Leven. Jaargang 1 · dbnl"

Copied!
742
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kunst en Leven. Jaargang 1

bron

Kunst en Leven. Jaargang 1. Ad. Hoste, Gent / P.J. van Melle, Antwerpen / H. Lamertin, Brussel / Valkhoff & Co, Amersfoort 1902-1903

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_kun006190201_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

(2)

Uit ‘Almanach’

TH.V. RIJSSELBERGHE.

Zuid- en Noordnederlandse Kunstenaars I. Van nu

1. Theo van Rijsselberghe

Deze is de naam van een der onafhankelikste, fierste kunstenaarsnaturen uit onze gehele hedendaagse kunstbeweging. Geen enkele gaf zo van ganser harte de brui van alle offiesjele onderscheidingen en beloningen; geen enkele had even spoedig een afkeer van alle mogelike, op last of onder de hoge bescherming van de openbare besturen ingerichte tentoonstellingen, al te vaak weinig meer dan bazaars, berekend alleen en uitsluitend op het losmaken van een medalie of het aan de man brengen van naar de toevallig heersende smaak uitgevoerde dingen, en waar veelzijdig aangemoedigde middelmatigheid zich zo vaak onbeschaamd breit macht op alle ereplaatsen, terwijl heuse kunst in de hoekjes wordt wechgemoffeld.

Te Gent geboren in 1862, volgde van Rijsselberghe de lessen van de Akademie aldaar. Nauweliks achttien jaar oud, stelde hij voor het eerst ten toon, destijds noch in de driejaarlikse

(3)

2

FELIX LEDANTEC

TH.VANRIJSSELBERGHE

Kunst en Leven. Jaargang 1

(4)

salons van Gent, Antwerpen, Brussel, in 1880, 1881 en 1882, en ook in die van Parijs in deze beide laatste jaren. Van 1884 echter, het jaar, toen hij met wijlen Willem Vogels, de heerlikste impressionistiese landschapschilder, die Vlaanderen ooit opleverde, met Ensor, Schlobach, van Strijdonck, Khnopff en anderen, De Twintigen stichtte, onthield hij zich volstrekt van alle deelneming aan de offiesjele salons.

Integendeel vindt men van dat jaar af tot nu toe zijn naam in het kataloog van nagenoeg alle tentoonstellingen van de revolutionnaire verenigingen van jongeren, die van L'Essor eerst in 1881 en 1882, die van De XX natuurlik, die van De Vrije Kunst en de Vereniging voor de Kunst in 1887 en 1892 te Antwerpen, die van de Artistes indépendants te Parijs in '90, '91, '92, '93, '94, '96, die van de

Néo-impressionistes in dezelfde stad in '93 en '94, die van De Kunstkring te 's Gravenhage in 1892, van De Vrije Esthetiek te Brussel in '94 en '98, verder te Dresden in '96, te Berlijn in '98 bij Keller en Reiner, enz..

Van Rijsselberghe is een geboren impressioniest. In zijn eerste proeven, o.a. in die uit de tentoonstelling van L'Essor in 1881, beperkte hij zich, evenals overigens Ensor, wijlen de Greef en anderen, tot nauweliks iets meer dan een vluchtige schets, wel vol ontroering en zelfs in zekere mate oorspronkelik, maar die noch geensins het karakter vertoonde van een heus áf werk, een schilderij. Dit echter niet lang!

Reeds in hetzelfde Essor-salonnetje van 1882 zag men van zijn hand Opiumrokers en vooral een Leurder met Sinaasappels, twee herinneringen aan een reis in Spanje, voor een zo jong artiest ongemeen stout van behandeling, geborsteld met een verve van alle duivels, stevig en tegelijk helder van toon, een volle-zoneffekt, bijna zonder enige ruw- of hardheid.

Rond dezelfde tijd, ik meen te Gent zelf, ook in '82, stelde hij tentoon een werkelik doorwrocht tafereel, In West-Vlaanderen, een gezicht in de duinen met drie

personaazjes: een zeerob, een vissersvrouw en een klein bedelaartje, - waarin

(5)

4

PORTRET

TH.VANRIJSSELBERGHE

Kunst en Leven. Jaargang 1

(6)

hij zich als fieguurschilder van ongemene begaafdheid veropenbaarde. Dat kleine jongetje - niet zozeer de beide andere personen - was op zich zelf een stuk vertolking van levende natuur, waar geen tien werken uit het gehele salon het bij konden halen.

Niet alleen de verhakkelde, sjovele, smerige plunje, niet alleen het verwaarloosde en verhongerde van het lichaam, maar ook het verwaarloosde, het zieke, het stompe van de geest was voortreffelik weergegeven.

Toen hij dit stuk - waar of het wel mag gebleven zijn? - voltooide, was van Rijsselberghe bijna een... chef d'école! Schrik niet, lezer! Ik bedoel enkel, dat hij de hoofdman en leider was van een kleine groep jongeren, die te Knokke-aan-Zee met hem de zomermaanden plachten door te brengen, onder dezen Charlet, Rudolf Wijtsman, Dario de Regoyos, de nu bijna vergeten Schlobach, toen een veelbelovend beginner, nu en dan Ensor.

In 1882 en 1883 ondernam hij in gezelschap van Edmond Picard, de uitstekende rechtsgeleerde, knappe schrijver en vooral schitterende redenaar, en met de schilder Charlet een reis door Marokko, van waar hij een rijke voorraad tekeningen, studies en affe schilderijen medebracht, waarvan een aantal in het salon van De XX in 1884 zeer bewonderd werden.

Als ik mij o.a. Fantazia en Araabs Verteller herinner, heb ik in mijn ogen noch steeds de viezie van verblindende, vreemdmooie zoneffekten, waarin een overvloed van bonte tonen, rood en groen en paars en blauw, wemelden en zongen. Hier was wellicht minder brio, maar zeker al meer, veel meer ambachtelike meesterschap dan in de studies uit Spanje.

Nu ik mij dit interessant werk en vooral de biezondere manier, waarop het uitgevoerd was, herinner, komt het mij voor, dat het als het ware een overgang was van de gewone kleurbehandeling met hele, naar de behandeling met fragmentaries ontlede tonen, m.a.w., naar de stippel- of puntiljeer-methode.

(7)

6

Uit ‘Almanach’.

TH.V. RIJSSELBERGHE.

Kunst en Leven. Jaargang 1

(8)

Toch was het eerst rond 1886-87, dat van Rijsselberghe zich bepaald tot de tekniek van de neo-impressioniesten bekeerde, en wel, zoals hij zelf wellicht al te nederig beweert, onder de invloed van de toen voor 't eerst geziene werken van Pissarro, Signac en Seurat.

Ofschoon ik elke methode op zichzelf even goed en geschikt acht, - ik bedoel, dat elke methode, de meest verouderde evenals de meest nieuwgewaande, juist zoveel waard is als... de artiest, die ze voor zichzelf verkiest, - ben ik toch nooit een vriend geweest van de toepassing van de neo-impressionistiese op de weergeving van alle onderwerpen en in alle delen van een gegeven schilderij zonder onderscheid, terwijl ik het er integendeel wél voor houd, dat deze methode, oordeelkundig aangewend tot het verkrijgen van zekere biezondere effekten van uiterst fijn of uiterst sterk licht of van volle, snelle beweging, groote diensten kan bewijzen.

Wat hier van weze, en noch daargelaten de vraag, of een artiest als van Rijsselberghe met de gewone procédés ook niet even mooi en krachtig alles had kunnen zeggen, wat hij nu anders uitgedrukt heeft, leg ik hier toch volmondig getuigenis af, dat hij, van alle werkelike, absolute puntiljiesten, de enige is, mij bekend, die er in geslaagd is, volkomen genietbaar werk te leveren, werk, dat niet alleen in 't opzicht van de verlichting, maar ook in dat van de stevigheid van de weergegeven stoffen en in dat van het massale modelé van personen, dieren, dingen, voldoet evengoed als een gewoon schilderij.

Slechts één zaak is jammer, vooral voor de schrijver van deze al te korte waardering, en wel dit, dat de fotografiese weergave van deze werken volkomen onmogelik blijkt. ‘Toutes les tentatives, faites jusqu'ici, ont donné,’ schreef mij de kunstenaar noch onlangs, ‘des résultats tout à fait négatifs.’

Gelukkig is dit niet het geval met de tekeningen, welke van Rijsselberghe, soms ook volgens de bedoelde methode, voltooid heeft. Dit zijn meestal portretten, nu eens met zwart,

(9)

8

dan eens met rood krijt, soms ook met tekenpotlood of pastel, en meer dan ééns op natuurgrootte uitgevoerd.

In enkele, vooral uit de eerste jaren na 1887, treedt het procédé noch wat al te onbeschaamd op de voorgrond. Een enkel keertje zou men zelfs geloven, dat een of ander van deze werken niet uit emosie, maar uit het verlangen, om toch maar weer eens te stippelen, ontstaan is. De beste echter, o.a. Mejuffer G. aan het Pianoforte, en vooral De Dichter Emiel Verhaeren, dat zijn, in zijn tevreden lachende klaarte het eerste, in zijn tragiese somberheid het tweede, voortreffelike kunstwerken.

Van Rijsselberghe verwierf ook als illustrator lauweren. Voor het tijdschrift van de jongere Zuidnederlandse schrijversgroep, Van Nu en Straks, en voor verscheidene bundels verzen van Verhaeren, door de smaakvolste van de Brusselse uitgevers, Edmond de Man, bezorgd, tekende hij kop- en slotstukken, soms ook omslagen, die, in hun zeer eenvoudige opvatting, een uiterst gelukkig effekt maken. Ik noem hier het kaft voor Les Campagnes hallucinées en Les Villes tentaculaires, en

Kunst en Leven. Jaargang 1

(10)

Uit ‘Almanach’.

TH.V. RIJSSELBERGHE.

(11)

10

niet minder het zinrijke drukkersmerk en de allerliefste kleine vinjetten: een lelie, een waterjuffer, een vleermuis, een bloemtakje, voorkomend in de kleine bloemlezing Emile Verhaeren, 1883-1896, Pour les Amis du Poète, verschenen in 1896.

Modellen van goede smaak leverde van Rijsselberghe in de versieringen, die hij vervaardigde voor een ander boek van Verhaeren, Almanach, in 1896 bij Dietrich en Co, Brussel, uitgegeven. Het bevat twaalf gedichten, één voor elke maand, en voor elk daarvan tekende hij een koplijst, waarin de passende dierenriem-tekens

voorkomen, en een slotstuk; verder voor elk seizoen een volle bladzijde, telkens een gestoffeerd landschap, waarvan misschien alleen te betreuren valt, dat het niet genoeg gestieliezeerd werd. Zeer aardig is b.v. Augustus: de zee, rollend in brede, mooi opkrullende baren, waarover meeuwen vliegen; achter de waterlienie, heel groot, de zon; op de voorgrond de Venus Anadyomenee of de Maagd. Biezonder lief ook het omslag; de A van Almanach spruit uit een drievoudig of viervoudig rankje loofwerk, dat met bladeren en knoppen naar beneden kronkelt en in het midden weer opzwenkt tot een mooie tuil kleine bloesems.

Al deze illustrasies maken een indruk van lichtheid, blijheid, losheid, - louter zogenaamde lijn-versieringen, Linienornamente, uitnemend passend bij tiepografies gedrukte teksten. Vooral in rood, oranje, paars of groen, op stevig mooi Hollands papier, doen zij uitstekend.

Meer onlangs zag bij de Man noch het licht een mede door van Rijsselberghe versierde keuze uit Villiers de l'Isle Adam's beste vertellingen, onder het opschrift Histoires souveraines.

Slechts driemaal nam van Rijsselberghe de taak op zich, een plakkaat te leveren, eerst in 1896 en 1897, telkens voor de jaarlikse tentoonstelling van De vrije Esthetiek, en later noch een voor het huis N. Lembrée, te Brussel.

De beide eerste zijn, opgevat als heuse affiesjes voor buiten, voor de open lucht, naar mijn oordeel zeer mooi.

Kunst en Leven. Jaargang 1

(12)

Uit ‘Almanach’.

TH.V. RIJSSELBERGHE.

(13)

12

ALEXANDERCHARPENTIER

TH.VANRIJSSELBERGHE

Kunst en Leven. Jaargang 1

(14)

JULESBONNIER

TH.VANRIJSSELBERGHE

(15)

14

EMILEVERHAEREN

TH.VANRIJSSELBERGHE

Kunst en Leven. Jaargang 1

(16)

Zij zijn breed getekend, bijna in omtrek alleen, met een nochal zware lijn, en uiterst krachtig gekleurd, het een in paars en blauw, het andere in oranje, ros en

scharlakenrood: twee aantrekkelike, het oog strelende vlekken kleur. Het rode vertoont, van achter gezien, twee aardige jonge juffertjes, zich vermeiend in de beschouwing van een gebeeldhouwd fieguurtje, dat de ene in de hand houdt.

Tot mijn spijt moet ik bekennen, dat ik de overigens niet talrijke etsen, die van Rijsselberghe voltooide, al te ontoereikend ken, om er een oordeel over te vellen. In de eerste helft van 1899 waren zij alle te Weenen tentoongesteld, tegelijk met een keuze van zijn schilderijen en tekeningen uit de laatste jaren, namelik in de Vereinigung bildender Künstler Oesterreichs.

De jonge meester stelt zich voor, zich voortaan meer uitsluitend dan tot heden op de beoefening van de schilder- en etskunst toe te leggen. ‘Je continuerai mes essais d'eau forte,’ schreef hij mij in Januarie van het vorig jaar, ‘parce que ce moyen me séduit beaucoup et qu'il est de mon domaine.’

Toch zou het te betreuren zijn, zo hij voor goed afzag van de boekdekorasie, die hij voortreffeliker begrijpt dan de meesten en waarin hij van heden af dingen van blijvende waarde voortgebracht heeft.

POL DEMONT.

De platen uit Almanach met welwillende vergunning van de firma Dietrech en Cote Brussel.

(17)

17

2. Sander Hannotiau (Maart 1863 - November 1901)

Deze veel te vroeg heengegane kunstenaar had niet het licht moeten aanschouwen in de Belgiese hoofdstad, maar in de oude hoofdplaats van West-Vlaanderen, het edele en schilderachtige Brugge.

In zijn zeer eenvoudige, goedburgeriike, ja, bijna populeere verschijning; zo geheel en al wars van alle wereldse elegansie in houding en kledij beide, dat men in hem soms iets van de ‘bohèmes’ uit de romantiese tijd meende terug te vinden, mocht hij, door zijn ietwat zenuwachtig, brusk, bijna grappig optreden, zijn geestige en guitige oogopslag en zijn joviale goedrondheid noch zo op en top een jongen van Brussel, een onverbasterd en niet onderbleven ‘ketje’ wezen; zijn inwendigIK, zijn artiestenziel, welke hij in de omgang met onverschillige lieden zorgvuldig, bijna angstvallig verborgen hield, was niet de ziel van een kind van die heterogene, karakter- en nasjonalieteitsloze bevolking van het bij uitstek moderne Brussel, maar wel die van een Vlaming uit vroeger eeuwen, die zich alleen te huis, volop zichzelf, en, in de ware betekenis van het woord, een kracht gevoelde, wanneer hij kon verkeren in het histories midden, waarin geleefd en gearbeid, genoten en

Kunst en Leven. Jaargang 1

(18)

geleden hebben de nu in 't stof vergane geslachten, waarvan hij zich door een zeldzaam anakronism van de ziel de tijdgenoot gevoelde.

Zulk een histories kader nu kan men noch wel elders in onze Vlaamse gewesten vinden, o.a. in de overheerlike Grote Markt en de wonderschone Sinter-Goelenkerk te Brussel; in de bouwvallen van de oude S. Baafsabdij en zo menig ander

schilderachtig hoekje van Gent; in het Raadhuis, de Hallen en de St-Maartenskerk te Ieperen en de stijlvolle Grote Markt te Kortrijk; - nergens zó als te Brugge vindt men een stad, die in haar geheel noch zó onmiskenbaar het karakter vertoont van vroeger glorie; waar, uit zovele kerkelike en burgerlike gebouwen, in haast elke straat, zo roerend en aangrijpend noch gehoord wordt de wel verzwakte, maar toch noch steeds duidelike nagalm van de strijd- en jubelliederen van een geheel verleden.

Het was rond 1884 of 1885, dat een gelukkig toeval Hannotiau voor het eerst met Brugge liet kennis maken. Pas sedert enkele maanden legde hij zich toe op de schilderkunst, en nu was hij op weg naar de heerlike Vlaamse zeekust, om er enige tijd onder de leiding van wijlen Artan, de onvergetelike en noch aldoor te weinig gewaardeerde zeeschilder, te gaan werken.

Zo overweldigend was de indruk, die de oude gravenstad op hem maakte, dat hij er slechts met de grootste moeite toe besloot, zijn reisje tot Heist-aan-Zee, waar Artan hem verwachtte, voort te zetten.

Het leek er naar, alsof zeer veel wat in zijn binnenste tot die dag toe gesluimerd had, nu op ééns, door de geheimzinnige betovering van zoveel herinneringen aan een tijd van glorie en macht, in hem was wakker geworden. Het kwam hem zo voor, vertelde hij mij meer dan ééns, als veropenbaarde die stad hem voor het eerst zijn eigen, intiemste wezen.

Zeker is het, dat hij reeds voor de derde tentoonstelling,

(19)

19

waaraan hij deel nam, twee werken inzond, welke hem door Brugge waren ingegeven, namelik de in 1886 of 1887 voltooide tekeningen Wandeling1en Oude Wateren,2het eerste, een oud vrouwken, lopende met een kind langs de gracht op den Dijver, het andere, een avondschemering op de Rozenhoeikenskade.

Van die tijd af was en bleef Brugge zo niet de enige, dan toch de voornaamste bron van al zijn inspirasies. In olieverf en akwarel, met pastel en krijt, op steen en op papier vertelde hij ons van zijn bewondering voor de vroegere glans-periode van de geliefkoosde stad; vertrouwde hij ons de gewaarwordingen van weemoed of stil geluk, vroomheid of zachte levensvreugde, welke hij, tijdens elk bezoek, te midden van de hedendaagse bevolking van die stad opdeed.

Zo ontstonden een vrij lange reeks werken, daaronder een tiental tekeningen, een twintigtal schilderijen in olieverf, een achttal pastels, enkele akwarellen, en - last not least - een twintigtal litografieën, welke met zekere reeks studies van Mellery en met Bruges la Morte en de beste verzen van de ook te vroeg gestorven Georges

Rodenbach, ontegenzeggelik het mooiste mogen genoemd worden, dat de stad van Jan van Eyck en Memlinc ooit een moderne heeft ingegeven.

Wat ik in dit alles het voortreffelikst vind, dat zijn, - benevens twee kartons voor, eilaas! niet uitgevoerde fresco's, voorstellend, het een Filips de Goede, de Vrije Jaarmarkt openend, het ander Het Kapittel van het Gulden Vlies, door Max I te Brugge gehouden in de Sint Salvatorskerk in 1478; - eerst vijf schetsen op doek, Plechtige Intocht van het St. Jorisgilde van Rijssel in 1549 te Brugge3; dan het akwarel De Woensdagmarkt,4en het pastel, Wandeling langs het Minnewater5; eindelik de

1 Eigendom van de heer Segers.

2 Eigendom van de heer DrJ. Verhoogen.

3 Eigendom van de heer Melot, gewezen mieniester en - burgemeester van Namen.

4 Eigendom van de heer T. Simon, beeldhouwer.

5 Eigendom van de heer Koch, bankier te St. Petersburg.

Kunst en Leven. Jaargang 1

(20)

olieverfschilderingen Kleine Huisjes, In 't Beggijnhof, Achterbuurtje, Soepuitdeling, Godshuis voor Oude Vrouwtjes,1en enige litografieën.

De kartons, die slechts door één fout ontsierd worden, - de gestalten van de personaazjes, vooral die van de geestelike heren op het tweede, zijn weleens wat te gedrongen, te kort, - zijn twee breed en groots opgevatte kompoziesies, evenzeer uitmuntend door het karakteristieke en adellike van de fieguren, - vooral van de kleiner voorgestelde ridders, nochmaals in het twede, - als door de vast onberispelike groepering. In Het Kapittel verdient daarenboven de meesterlike wedergave van het bouwkunstig schema van de kerk, waarin de plechtigheid plaats heeft, niets dan bewondering.

De Wandeling langs het Minnewater is een indruk van zondagblijheid en lentelicht.

Op de achtergrond het Begijnhof met zijn nederig kerkje, zijn stille huisjes, zijn wit poortje, zijn verweerde omheiningsmuur; op de voorgrond wat bomen, waaronder, op de boord van het stille, lichtgroen bekroosde water, de burgerluidjes vreedzaam koutend zich vertreden. Uitnemend getroffen zijn de personaazjes: vrouwen in brede kapmantels: lakense, stemmig zwart, katoenen, adellik paars; oude mannetjes met een mutsje op het grijze haar; vrijende paren, jong en lief als de Lente zelf, die hun jonge liefde kust met haar teerste licht.

En al die lieden hebben dat stille en ingetogene, dat aan de inwoners van oude, vervallen steden, zelfs in dagen van jolijt en vreugde, altans, voor al wie zien kunnen, zo zonderling eigen is.

Melankolie, nare, weedoende melankolie baren de Kleine Huisjes, verweerd, oud, armoedig, zonder verdieping, zonder licht, de vensters toegemetseld, met een enkel, sukkelig bedelvrouwtje, dat over de zware stenen voortstrompelt.

1 Eigendom van de heer X. Lelièvre, Raadsheer bij het Verbrekingshof te Brussel.

(21)

21

In 't Beggijnhof is vooral koloristies mooi, meer dan moreel mooi. Veel stemming is er niet in, maar het rood van de oude bakstenen muren is, naast het groen van wat overhangende looftakken, een weelde voor het oog.

De Soepuitdeling in de Winter verplaatst ons naar de poort van een kloostergebouw.

In de open gang staan de paters, die uit een dampende ketel de soep scheppen; rond hen verdringt zich de drokke schaar van de hongerige armen, die met allerlei keukengerief het dagelikse rantsoen komen halen.

Ook hier zijn de tiepen uitstekend gekarakteriezeerd; geen armen zo maar; maar Brugse, door en door Brugse armen; armen, wie men 't aanziet, dat zij afstammen van gehele geslachten van armen; dat zij vrede hebben met hun arm-zijn; dat zij er, hopeloos, in berusten; dat zij het op prijs stellen bijna, omdat die armoede hun veroorlooft, te bestaan zonder te werken, namelik van de almoezen, waarvan zij het vernederende nooit begrepen hebben.

Tot zijn goede schilderijen tel ik mede: De St Basiels-kroft, - De Begrafenis van een Beggijn,1- Oude Overblijfselen,2- De Zaal van 't Sebastiaansgild, en Une vieille Toilette, het keurige stukje, dat voor de tombola van de jongste Driejaarlikse (1901) werd aangekocht.3

In al deze werken is de kleur opvallend eigenaardig, - wel wat droog en hard soms, ik beken het, maar van een krachtige tonalieteit, herinnerend, door haar rijke verscheidenheid, aan de kleur van oude tapijten, soms wel eens aan die van Leys of H. de Braekeleer, - en altijd door en door Vlaams.

Zijn litografieën bestaan in de allereerste plaats uit twee door Lamertin te Brussel bestelde of aangekochte reeksen: de

1 Eigendom van de heer A.J. Wauters, te Brussel.

2 Eigendom van de heer Brunard.

3 De dekorasie-schilderingen, door Hannotiau uitgevoerd in de woning van wijlen de heer Jacobs-Allard in de Wetstraat te Brussel, heb ik nooit kunnen zien. Bevoegde personen spreken er van met grote lof.

Kunst en Leven. Jaargang 1

(22)

GODSHUISTUINTJE

SANDERHANNOTIAU

(23)

23

een, reeds verschenen, Villes mortes: Bruges, elf platen, groot in-folio, op een zeer gering getal eksemplaren, slechts zeventig, meen ik, getrokken en bijna uitgeput,1 de ander, de noch niet in de handel gebrachte, Pays flamand, tien platen, zelfde formaat. - Het eerste werd gedeeltelik gedrukt op Japans en op Sjienees papier; het tweede zou op Japans, Sjienees en Ingrespapier uitgevoerd worden.

De elf platen uit Bruges zijn getieteld: Vieilles Gloires (eigenlik ook als tietel dienende), Calvaire, La Chapelle de Jérusalem, Notre-Dame, La Chambre du Carillonneur, Le Marché du Vendredi, Les Loges des Sires de Gruuthuse, L'Enclos du Béguinage, Vieilles Eaux, La Cour des Halles.

Voor het tweede album leverde Brugge niet uitsluitend de stof; ook Antwerpen en Zeeland droegen er het hunne toe bij. Onder meer andere platen zouden erin voorkomen La Boutique de Plantin, Fête des Rois de Bruges, Le Vieux Logis, enz..

Enige andere platen zagen afzonderlik het licht, onder andere Rue paisible, La Cuisine, Les Apprêts, L'Égide (namelik de O.L. Vr. kerk), en een andere behandeling van Vieilles Gloires.

Van volstrekt gelijke waarde zijn deze platen, waarvan enige vervaardigd naar schilderijen van Hannotiau zelf, nu zeker niet. Zowel in het opzicht van de uitvoering als in dat van de stemming verschillen zij noch al van elkander.

In een of twee is de behandeling wat zwaar, nemen de schaduwpartijen te veel plaats in of worden ze te zeer tot een levenloze, ondoorschijnende vlek. In een paar andere ontbreekt de stemming geheel of wordt ze door een te stoffelike wedergave van de dingen verzwakt.

Toch zijn de meeste wezenlik verdienstelik, enkele zelfs voortreffelik.

In Les Apprêts en La Cuisine mogen de voorwerpen zelf, hoe aardig ook getekend, niet zo veel verraden van dat eigenaardig

1 Afdrukken berusten in de Koninklike Bieblioteek te Brussel en in het Cabinet des Estampes te Parijs.

Kunst en Leven. Jaargang 1

(24)

MEZENVANGERS

SANDERHANNOTIAU

(25)

25

intieme, dat bijna menselike, dat zij door jarenlang gebruik, door jarenlange aanraking van mensenhanden verkrijgen en dat b.v. Mellery in vele van zijn tekeningen zo onnavolgbaar weergeeft; beide stukken munten toch uit door een gelukkige

verlichting, die aan de voorgestelde huiskamers een aantrekkelike gezelligheid bijzet.

De twee platen Vieilles Gloires zijn dichterliker opgevat en uitingen van een alles behalve alledaagse inspirasie.

Die uit het album Bruges toont ons, in een ouderwetse zaal met een gearmorieerd vitrail, een oude vrouw, wenend en biddend naast een grafzerk, waarop een

gebeeldhouwd ridder. Door een open venster ziet men, stralend in licht, de toren van de Halle.

Op de andere, het losse blad, zien wij, op een van de vele Brugse grachtjes, een blanke zwaan, en hoog en trots oprijzend, heel ver, achter de oude, zwart-verweerde kaaimuur, in een spel van uit zwarte wolken neervallende, brede stralen, de Halletoren, reusachtig groot, omgeven door de torens van de voornaamste kerken van de stad.

Niet groots als deze twee, maar o! hoe iedillies lief is Rue paisible, een van de in teknisch opzicht volmaakste van alle. Bevallig gedrapeerd in haar kapmantel, treedt een meisje uit de geringere burgerstand heen vóór een blind muurtje, waarachter de achtergevel van enige oude huizen opsteekt.

Vieilles Eaux, de behandeling op steen, meen ik, van het eerste schilderij, dat Brugge Hannotiau ingaf, is een welgeslaagde avondstemming, waarmee La Chapelle de Jérusalem noch meer verwant zou zijn, indien de artiest erin geslaagd was, deze plaat wat minder materjeel te maken.

In 't Godshuis is aandoenlik. Die nederige kamer met haar povere alkoof en haar twee oudjes, - een kant-makend vrouwtje en een mannetje, die, naast het half open venster gezeten, stil naar buiten kijkt naar het lichte panorama van de stad, - is vol intiemieteit en poëzie.

Kunst en Leven. Jaargang 1

(26)

OUDEWATEREN

SANDERHANNOTIAU

(27)

27

Notre Dame en La Cour des Halles zijn het mooist. Het laatste vooral is weinig minder dan een meesterstukje. Waar 't eerstgenoemde aangrijpt door het pittoreske alleen, doet dit ons aan als een groots gedicht. Op het eerste plan een van de bogen der kolommengalerij, stevig gedaan, opzettelik materjeel weergegeven, somber van toon, zwart bijna; daardoor krijgen wij uitzicht op het binnenplein van de Halle, waarover van links een grote driehoekige schaduwvlek neervalt, terwijl het rechte deel van het gebouw en de toren als in een glorie van klaarte opvlammen.

Teknies is dit stuk het onberispelikst van alle.

Onder Hannotiau's eigenlike tekeningen kan ik volstaan met de vermelding van de sieklus Een Hoeve in Vlaanderen en van enige alleraardigste toneeltjes uit het Brugse volksleven als Mezenvangers, Op Driekoningendag, Babbelaarsters.

Eilaas! de talentvolle kunstenaar had noch, onuitgegeven in portefuije, een aanzienlik aantal tekeningen, bestemd voor eventueel geïllustreerde herdrukken van de Coster's Uylenspiegel en van Beaudelaire's Fleurs du Mal. Vergis ik mij niet, dan bezit de heer Hector de Backer een afdruk op Hollands papier van de Quantin-uitgaaf van Flaubert's wijsgerige fantazie, La Tentation de St. Antoine, welke Hannotiau versierd heeft met een hele reeks pen- en potloodtekeningen en akwarellen, terwijl ook de heer Edmond Picard een of zelfs meer afdrukken bezit van zijn eigen werk, Mon Oncle le Jurisconsulte, verrijkt met inkt- en tekenkrijt-illustrasies van dezelfde hand.

Twee plakkaten zijn mij van Hannotiau bekend, één grote - voor een tentoonstelling van de kring Pour l'Art, die hij met de Rudder, Wolfers, Coppens, Ciamberlani, Lynen, stichtte, en een kleine, maar merkelik betere, voor het grafies instietuut Keymeulen te Molenbeek-Brussel.

In de vaag van zijn leven, op het enige, heerlike ogenblik, dat hij, van een nu alzijdig gerijpte gave, des te sappiger vruchten mocht verwachten, daar, eindelik, na de niet van

Kunst en Leven. Jaargang 1

(28)

ILLUSTRASIE VOOR‘PRINSESZONNESCHIJN SANDERHANNOTIAU

ILLUSTRASIE VOOR‘PRINSESZONNESCHIJN SANDERHANNOTIAU

(29)

29

velerlei beproeving bevrijd gebleven aanvangsjaren, ook de bijval, geheel van zelf, enkel en alleen om de degelikheid in zijn werk, tot hem gekomen was, lei de voortreffelike artiest en de man met het gouden hart, na een ziekte van nauweliks enkele dagen, het hoofd voor altijd neder.

In November droegen zijn vrienden hem ten grave...

Is het niet jammer, niet dood-jammer, dat hij, alvorens het penseel voor goed te laten vallen, niet ten allerminste de beide voor Brugge bestemde geschiedkundige kartons heeft kunnen voltooien?

Evenals velen, zeer velen, zal ook degene, die deze regelen schrijft, het aandenken van Sander Hannotiau levenslang in eer houden.

POL DEMONT.

AISCHULOS. Gek schijnen is het geheim van de wijze.

×

V. HUGO. Un génie est un promontoire dans l'infini.

×

V. HUGO. Je crois peu à la science des savants bêtes.

×

LAMARTINE. Le réel est étroit, le possible est immense.

×

RUSKIN. A room without Pictures is like a house

without windows.

×

GÖTHE. Die Natur allein ist unendlich reich und

sie allein bildet den grossen Künstler.

Man kann zum Vorteile der Regeln sagen, ungefähr was man zum Lobe der

bürgerlichen Gesellschaft sagen kann.

Ein Mensch, der sich nach ihnen bildet, wird nie etwas Abgeschmecktes und Schlechtes hervorbringen.... Dagegen wird aber auch alle Regel, man rede was man wolle, das wahre Gefühl von Natur und den wahren Ausdruck derselben zerstören.

Kunst en Leven. Jaargang 1

(30)

DEMOLEN

HIDDENIJLAND

Oorspronkelike tekening

(31)

t.o. 30

BRUSSEL

DIRKNIJLAND

Oorspronkelike tekening

Kunst en Leven. Jaargang 1

(32)

TEDORDRECHT

DIRKNIJLAND

Oorspronkelike Waterverftekening

(33)

31

KOPSTUK VOOR EENSPROOKJE

EDMOND VANOFFEL

Oorspronkelike tekening

3. Edmond van Offel

Onder deze zeer eenvoudige tietel, - niets meer dan de voor- en famielienaam, die ik zelf hierboven neerschreef, - verscheen te Parijs een album, dat ik, om een tweevoudige reden, niet gaarne zou verzuimen, aan alle vrienden van het schone aan te bevelen. Ten eerste, omdat dit album een uitnemende gelegenheid aanbiedt, kennis te maken met een van de eigenaardigste tekenaarstalenten, welke ons land in de laatste jaren heeft opgeleverd; ten tweede, en in niet mindere maat, omdat het feit zelf, dat een uitheemse firma een verzameling ‘werk’ van een Vlaamse jongen uitgeeft en te koop stelt, al vast merkwaardig genoeg is1.

Deze eer, aan de pas één-en-dertig-jarige Edmond van Offel

1 Het album verscheen bij Borel, Quai Malaquais, en kost, op Wove-papier, 5 frank.

Kunst en Leven. Jaargang 1

(34)

UIT‘RHIJNSCHELEGENDEN EDMOND VANOFFEL

(35)

33

te beurt gevallen, beschouw ik als niet geringer dan... het verkrijgen van een onderscheiding in een of andere buitenlandse ten toonstelling, dan... het losmaken van een prijs in een artistieke wedstrijd of het zelfs ongevraagd te huis krijgen van een ridderorde....

Een Frans dichter en kunstliefhebber, die al sedert jaren de Scheldestad bewoont en met levendige belangstelling de gehele esthetiese beweging van ons landeken heeft gadegeslagen; de heer Frédéric de France, die zijn eigen dichtbundel, Métopes et Triglyphes, door onze jonge stadgenoot liet verluchten, deed uit de gezamenlike tekeningen, welke van Offel tot nu toe voltooide, een keuze, en schreef er een tekst bij, die, in zijn goedronde, oprechtgemeende eenvoud, zeer geschikt is, om de meest karakteristieke eigenschappen van de kunstenaar te doen begrijpen en waarderen.

Meer dan wie ook ben ik de smaakvolle, begaafde Fransman voor zijn edel pogen dankbaar! Immers, zo al iemand, hier te Antwerpen en elders in ons koninkrijkje, van eerst af een open oog heeft getoond voor de zeldzame, dichterlike en

artistokratiese gave van Edmond van Offel, dan durf ik zeggen, dat ik die iemand ben geweest.

Toen hij, in 1896, na onder de even simpele als goedgevonden tietel, Bloei, zijn eerste, door hem zelf geïllustreerde verzen in 't licht gegeven te hebben, in de ekspoziesie van de toen noch uit heel jonge artiesten bestaande vereniging, De Skalden, een reeksje tekeningen ten toon stelde, bestemd om de balladen van Hélène Swarth te illustreren, was ik de eerste, die de noch geheel onbekende aanspoorde, om zich biezonder toe te leggen op 't moeilike vak van de boekverluchting en -versiering, en van dan af liet ik geen gelegenheid - geen tentoonstelling, bedoel ik - voorbijgaan, zonder, in een of ander binnen- of buitenlands tijdschrift, zijn van jaar tot jaar belangrijker wordende inzendingen te waarderen.

Dat ik, overigens, niet alleen stond in die waardering, blijkt

Kunst en Leven. Jaargang 1

(36)

UIT‘RHIJNSCHELEGENDEN EDMOND VANOFFEL

(37)

35

uit het feit, dat de sindsdien in Mei 1901 veel te vroeg ontslapen Ridder Mayer van den Bergh niet alleen deze eerste serie tekeningen aankocht, maar dat hij,

daarenboven, van Offel met de opdracht vereerde, voor een aantal door hem zelf bewerkte Rijn-Sagen en -Legenden, die intusschen ook al het licht hebben gezien, de illustrasies te leveren1.

En zo neem ik dan ook het verschijnen van de France's album te baat, om noch eens, op enigsins plechtige wijs, zal ik maar zeggen, van mijn grote ingenomenheid te getuigen met het talent, neen, met de vele talenten van de zo nederige als simpatieke Edmond van Offel.

Dat hij, die pas zijn één-en-dertigste levensjaar bereikte2, noch geen gelegenheid vond, om een voorraad werken te voltooien, niet enkel in hoeveelheid, maar ook noch in diepte en volmaaktheid vergelijkbaar met het gezamenlike artistieke bagaazje van een Sattler, een Max Klinger, een Félicien Rops, een Anning Bell, of enig ander onbetwist meester in het tweevoudige vak van de tekening en de boekdekorasie; dit kan des te minder een reden zijn, om zijn naam niet van heden af al een plaats te verlenen in deze galerij van Zuidnederlandse artiesten, als ik mij juist overtuigd acht, dat Edmond van Offel, met en naast hoogstens noch een viertal anderen onder onze kunstenaars van nu, al het nodige bezit, om deze in onze gewesten zo lange jaren verwaarloosde vakken tot een ongekende hoogte op te voeren.

Met heel wat artiesten, die later tot de besten behoorden, heeft van Offel dit gemeen, dat hij, op de banken van de Akademie, tot de gewone, ja, tot de vlakaf slechte leerlingen gerekend werd. Al te ongeregeld bezocht hij de lessen, en - als hij ze al eens bijwoonde, kon hij, zonder zich daarom ook maar enigsins aan pose of aanstellerij te bezondigen, alleen

1 Rhijnsche Legenden, Antwerpen, Bellemans. (Niet in de handel).

2 Hij werd geboren de 14. April 1871.

Kunst en Leven. Jaargang 1

(38)

UIT‘RHIJNSCHELEGENDEN EDMOND VANOFFEL

(39)

37

uit natuurlike, aangeboren afkeer voor al wat op voorschrift berust of naar navolging zweemt, er geen genoegzaam gewicht aan hechten.

ILLUSTRASIE VOORDEFRANCE’, EDMOND VANOFFEL

MÉTOPES ETTRIGLYPHESOorspronkelike tekening

In zekere zin is hij dan ook een self made man, vermits hij niet alleen van geen enkele van zijn leraars enige blijvende indruk meedroeg, - en ik erken het des te liever, daar ook ik eens zijn leraar was, - maar tevens, omdat hij, zonder iemands wenken of raadgevingen, alleen en uitsluitend gedreven door zijn persoonlik instinkt en een zeer biezondere zijde van zijn temperament, zijn eigen weg, en mét die weg, zijn eigen manier ontdekte.

Kunst en Leven. Jaargang 1

(40)

VELDSLAG

EDMOND VANOFFEL

Oorspronkelike tekening

(41)

39

Dat er in die onbeduidende of slechte leerling intussen wel iets broedde of gistte, - om dát te ontdekken, was juist geen zo buitengewone mensenkennis nodig! Vier jaren lang, elke Maandag namiddag van 5 tot 6 in het zomer- en van 5 1/2 tot 6 1/2 in het winterseizoen heb ik hem vóór mij zien zitten, op de allereerste bank in 't groot auditorium van de Kunst-Akademie, luisterend, met onafgebroken aandacht, naar hetgeen ik over deze of gene letterkundige periode te vertellen had.

Klein, bijna meisjesachtig tenger, met zorgvuldig opgestreken, gitzwarte snor en half gekroesde, noch al lange lokken van dezelfde kleur; altijd even netjes en korrekt zelfs in de meest gewone plunje, zat hij daar, onbewogen, als een beeld van steen, ondanks zijn grote nervozieteit, uitlichtend soms, in een plotselige vlamblik, al zijn geestdrift bij deze of gene geniale plaats uit de voorgelezen tekst van Shakespeare, Goethe of Vondel.

Ik doelde zoëven op een biezondere zijde van zijn aanleg.

Dat biezondere bestaat namelik in zijn zeer fijne litereere gave, juister - in zijn dichterschap, dat hij - met een enkele slag, zijn hoger genoemde verzenbundel, met name, - zegevierend veropenbaarde en daarna staafde met een gehele reeks noch niet verzamelde gedichten, waarvan de beste in gelijke maat uitmunten door een zelzame kies- en teerheid van gevoel en door een verrassende oorspronkelikheid van beelden.

Dat dichterschap, dat dichter-zijn, hij bewees het, overigens, evenzeer door zijn tekeningen als door zijn litereere bijdragen. Geheel zijn grafiese arbeid toch laat zich verdelen in twee groepen: illustrasies voor gedichten, en wat ik zou willen noemen teken-dichtingen, getekende gedichten, zo men wil. Ook zijn zuivere dekoratieve tekeningen, b.v. zijn boekdekorasies en ex librissen, vertonen noch steeds dat zelfde poëtiese karakter.

Hoe van Offel het illustreren van een litereere tekst verstaat,

Kunst en Leven. Jaargang 1

(42)

LENTE

EDMOND VANOFFEL

Oorspronkelike tekening

(43)

41

toonde hij reeds dadelik met dat eerste reeksje uit 1896. Eigenlike versiering had hij hiermee niet bedoeld; om vertolkingen was het hier te doen geweest, vertolkingen, intens gevoeld en uitgevoerd in mooie, edele, ietwat eteriese gestalten, vertolkingen - eigenaardig genoeg - veel meer van het gevoel zelf dan van de plastieke kant van de dichteres.

In de France's boek ontbreekt, jammer genoeg, een of ander proefje uit deze serie.

Uit de Rijn-sagen en -Legenden zijn er een tweetal voorhanden. Wie het album in hand neemt, herinnere zich dan tijdig, dat deze dingen dagtekenen uit 1896, dus van het allereerste optreden van de artiest.

Rond dezelfde tijd begon van Offel aan een dubbele reeks tekeningen, de allereerste van de gehele reeks, waarvoor ik hoger het woord teken-dichting voorstelde.

Ik kan onmogelik vrede hebben met de gewone benaming, illustrasie of tekening, om de zeer eenvoudige en - dunkt mij - gegronde reden, dat zij inderdaad ontstaan zijn op dezelfde wijs, waarop een gedicht ontstaat, met dit ene verschil, dat - wat in een gewoon gedicht in versriethmus wordt uitgesproken, hier nu met riethmen van lijnenspel verwezenlikt wordt.

Niet biezonder welgeslaagd kan ik de beide eerste, wellicht noch in 1895 en zeker in 1896 opgevat en vervaardigd, noemen. De Dichter en De Gedachte, hoe gelukkig ook van vinding, lieten noch te zeer te wensen in het opzicht van de samenstelling, de verhoudingen, de tekening - de uitvoering in 't algemeen.

Daarentegen aarzel ik niet, het vijftal, tussen 1896 en 1898 ontstane bladen, voortreffelik te noemen. Het zijn de vijf eerste nummers van een sieklus, waarin van Offel de wording, ontwikkeling en bekroning - ook het onvermijdelik(?) doodgaan?

- van de liefde in twee mensen heeft willen belichamen. Het eerste blad, De Jongeling vóór het Leven, destijds, op mijn voorstel, doch ongelukkig veel te klein, in Pan gereproduseerd1, toont ons

1 Berlin, Fontane.

Kunst en Leven. Jaargang 1

(44)

KONINGLEAR

EDMOND VANOFFEL

Oorspronkelike tekening

(45)

43

een naakt knapenfieguur, staande met de voeten in een ondiepe watervloed, vóór een soort van brandend braambos, afwachtend, dat de stem van een god hem het leven veropenbare. In het volgend stuk verschijnt de Maagd, alleen, een bekoorlike, engelachtige verschijning, één onschuld noch in de allerliefste ogen, de lippen noch ongerept, te midden van een weelde van bloemen. In het vijfde blad, Mei, wandelen knaap en meisje, de armen om elkanders lichaam heengeslagen, door het in duizend knoppen, twijgen, bloesems herbloeide bos; en twee geheimzinnige vrouwen van een veel grotere gestalte leggen, tussen de bomen verschijnend, de vinger op de lippen, als om stilte te bevelen voor het heilige van de eerste, reine zoen, die hier gaat gewisseld worden.

Deze tekeningen zijn geen improviezasies, geen snel op het papier neergeworpen schetsen, maar doorwrochte, tot in de biezonderheden verzorgde kunstwerken.

Ze zijn met het gewone potlood uitgevoerd op grijs papier; hier en daar met wat akwarel opgehoogd.

Enige afzonderlike teken-gedichten voltooide van Offel mede in 1897. Daaronder vermeld ik als de mooiste: Zomerregen, een voortreffelike beeldvertolking van het mooiste gedicht van Jacques Perk, Iris, en Verleden, beide destijds door mij

opgenomen in de onder mijn leiding verschenen nieuwe reeks van De Vlaamse School en nu ook weer in het album van de France.

Verleden is geheel simbolisties opgevat. Een vrouwelik fieguur werpt, op de voorgrond van de tekening, in gebogen houding, een blik terug op de weg, die daar lichtend kronkelt tussen haar en een ouderwetse, zonderlinge stad op de achtergrond.

En zie - de sleep van haar kleed is de weg geworden, waarover zij tot daar toe is getreden.... Duizenden bloemen, links en rechts, bloeien tussen het gras van de weiden.

Het stadje op de achtergrond doet met zijn vreemde torens, muren, huisjes, als een heel oud prentje aan.

Kunst en Leven. Jaargang 1

(46)

LENTE

EDMOND VANOFFEL

Oorspronkelike tekening

(47)

45

Een kleine olieverfschildering, waarin hetzelfde onderwerp behandeld is, dateert uit 1898. Een van de uiterst weinige proeven van die-n-aard van E. van Offel, van wie mij verder geen ander noemenswaardig schilderwerk bekend is dan een paar dekoratieve paneelen, die niet zonder verdienste zijn, en een enkel goedgeslaagd kinderportret in pastel.

Ik vergis mij zeker niet, als ik het jaar 1898 aangeef als datgene, waarin de naam van Edmond van Offel voor het eerst tot het buitenland, in de eerste plaats tot Noord-Nederland doordrong.

Na in De Vlaamse School met hoger vermelde tekeningen te hebben gedebuteerd, werd, in de aanvang van 1898 van Offel uitgenodigd tot medewerking aan twee van de voornaamste geïllustreerde Noordnederlandse tijdschiften, Woord en Beeld en Elsevier's Maandschrift. Voor het eerste versierde hij een middeleeuwse vertelling1 en leverde hij tekst en illustrasies beide voor een opstel van zijn eigen hand over De laatste Valkenier in de Nederlanden; voor het tweede verluchtte hij een legende2.

De tien pentekeningen, voor de middeneeuwse vertelling bestemd, verwierven in Noord en Zuid een niet twijfelachtige bijval. Het misterjeuze, zowel als het bij uitstek middeneeuws-gotiese van de litereere tekst, had bezwaarlik een beter en fijner meevoelend vertolker kunnen vinden. De grootste van de tien tekeningen, ook bij de France voorhanden, - ‘Jezus is met de engelen en enige van zijn apostelen uit de hemel neergedaald in een romaans-goties kerkgebouw, om er een onwaardig kerkvoogd te oordelen -,’ is heerlik mooi. De tiepen van de apostelen zijn goed getroffen; maar vooral het Jezus-fieguur, een profiel van een zeer grote teerheid, is te prijzen. De kerk blijft in het duister; doch van

1 Het Viezioen van Vrederick.

2 Van drie vrome Brabantse Maagdekens.

Kunst en Leven. Jaargang 1

(48)

Jezus straalt uit en door het verwulfsel valt op Jezus licht, verhelderend de fieguren rond hem.

Opmerking verdient ook de bekoorlike Madonna, zetelend, met de kroon op het hoofd en twee duiven op de schoot, te midden van een vloed van licht op haar troon.

De onthoofding van de kerkvoogd door Gods engel, verder het hoofd van de gestrafte, verdienen, niet minder dan de neerdaling van Michaël op een van de twee grote platen, te worden geprezen.

Een werkelik prachtig slotstuk, - een engel, staande tussen twee zware, bijna opgebrande kaarsen en de vingers op de mond houdend, - mag niet onvermeld blijven.

Een mooi stuk, geheel in dezelfde aard, is ook Golgotha, bij een gedicht van hem zelf, verschenen in het Jaarboek van ‘De Skalden’.

Doch, het zou niet mogelik zijn, hier, in het kader van deze vluchtige schets, al de tekingen, door van Offel voltooid, afzonderlik te bespreken. Slechts van enkele noch, - welke ik tot zijn beste reken, - wil ik noch met een woord gewagen.

Tot de teken-dichtingen behoren er twee, die daarom merkwaardig zijn, omdat zij het zelfde onderwerp behandelen: De Lente. In de ene heeft de dichter willen bezingen de Lente zelf, gedacht als terugbrengster van zonnewarmte en bloemenrijkdom (zie bl. 44), in de andere de Lente als begunstigster, als opwekster van het liefdegeluk van de mensen (zie bl. 42). Leerrijk is het, de beide bladen te vergelijken. Terecht stelt van Offel de Lente zélf voor als een naakt fieguur in een breed uitwaaiende mantel, waaruit bloemen neerregenen; de Lente in haar... eties-erotiese uitwerksels echter in de gedaante van een meisje, dat, schuchter, haar kleedje ophoudt over haar ontblote boezem, terwijl een jong man speelsgewijs haar wat sleutelbloemen schijnt in 't gelaat te willen gooien.

Tot dezelfde helft van zijn werk horen noch De Tekens van de Dierenriem, een bestelling van een kunstlievend Antwerpenaar,

(49)

47

de heer Beuckeleers, twaalf potloodtekeningen, welke eens te meer bewijzen, welk een uitstekend vinder van simbolen van Offel is. Elk blad vormt een soort van trofee, bestaande uit het maandteken als middelpunt met daaromtrent allerlei planten en bloemen als attriebuten.

Als illustrator waagde zich van Offel aan een gewrocht, dat reeds zovele

voortreffelike kunstenaars inspireerde, namelik Dante's Divina Commedia. Slechts enkele bladen zijn mij bekend; vijf daarvan werden opgenomen in de France's album, daaronder twee platen voor de vijfde, één voor de dertiende en één voor de achttiende zang. Deze drie laatste vooral zijn voortreffelik. Weinigen, hier te lande, zullen het half middeleeuwse half antieke, het half kristelike, half heidense karakter van de viezioenen van de grote, sombere Florentijn zo volkomen weten uit te spreken als hier is gedaan. Niet alleen door de vinding, ook door de gehele uitvoering bevelen deze bladen zich aan. De tekening is krachtig en gevoelig tegelijk; de verdeling van de zwart- en witgedeelten ongezocht effektvol. Ik geloof, dat - op steen overgebracht, van Offel's Dante-vertolkingen enig mooi zouden wezen.

Jammer, dat de masjienale weergave van deze meesterlike stukken in het album lang niet zo goed is als het wel kon.

Van Offels gehele manier, zijn tekenen met heel fijne haaltjes, bijna als de lijntjes van een graveur; zijn talent, om met een eenvoudig omtrekje een ekspressief profiel of aangezicht te schetsen; zijn eigenaardige, bijna op clair-obscur gelijkende verlichting, - dit alles past uitnemend bij zijn bij uitstek iedealistiese opvatting.

Dat van Offel onder de Nederlandse exlibris-tekenaars een zeer voorname, zo niet de eerste plaats inneemt, is al te zeer bekend, om het noch te durven zeggen. Hij leverde er tot heden een twaalftal, waaronder verscheidene, die terecht door alle verzamelaars beschouwd worden als heuse modellen: zijn eigen boekmerk, het iris-merk voor me zelf, dat voor

Kunst en Leven. Jaargang 1

(50)

F. de France, dat voor Drde Mets en dat voor de heer Rudelsheim.

Eindelik leverde hij ook enige mooie tekeningen voor prentpostkaarten1, tonelen en tiepen uit de Germaanse voortijd voorstellende.

Zijn tekeningen met gekleurd krijt, Janneken en Mieken en Sprokkelmaand - door anderen geprezen - bleven mij onbekend. Ik waag het dan ook niet, ze te beoordelen.

Hoe jammer, dat, in een zo klein land als het onze, voor een zo subtiel talent als dat van Edmond van Offel, de gelegenheid zich zo bitter zeldzaam voordoet, om....

voor een of ander vermogend uitgever, hetzij een reeks oriezjienele tekendichtingen, hetzij een aantal vertolkingen van een muziekaal of litereer gewrocht te mogen uitvoeren.

Wat ligt hier, anders, in de beide jongste geslachten vooral, een schat van heerlike, veelzijdige kracht, noch onbeproefd ten dele, voorhanden!

Ensor, Khnopff, van Rijsselberghe, Donnay, Doudelet, van Neste, Lemmen, en deze allerjongste, van Offel, wat zouden zij, in Duitsland, Engeland, Frankrijk, kortom, in een land, waar werkelikeUITGEVERSbestaan en waar het publiek werkelik boeken koopt, niet al wonderen kunnen verrichten!

Komaan! Laten wij van Offel van harte geluk wensen met de hem te beurt gevallen onderscheiding en drukken wij de hoop uit, dat dit een begin en niet een einde zal wezen!

POL DEMONT.

1 Verschenen in de verzameling Tuisko-kaarten bij de Vos en v.d. Groen, Antwerpen.

(51)

t.o. 49

OORSPRONKELIKE LIETOGRAFIE

A. RASSENFOSSE

(naar de natuur op steen gebracht) Opzettelik voor K. & L. uitgevoerd

Kunst en Leven. Jaargang 1

(52)

4. Twee Waalse artiesten 1. Armand Rassenfosse

Het vrij opgewekt kunstleven, dat sedert een tiental jaren valt waar te nemen te Luik, - de tot nu toe enige stad van Waals België, waar een dergelik verschijnsel zich voordoet, - dient veel minder toegeschreven te worden aan de gunstige invloed van een of andere offiesjele kunstinrichting of aan de verlichte maatregelen van enige overheid dan wel aan het persoonlik ieniesjatief van enige alleenstaande kunstenaars.

Nagenoeg van gelijke leeftijd, opgegroeid, niet onder dezelfde stands-, maar wel zeker onder dezelfde tijdsinvloeden, wisten deze jonge mannen zich niet alleen in het kleine België, maar ook in het buitenland te doen gelden, en mogen zij met het volste recht beschouwd worden, ik zal niet zeggen als de baanbrekers van een in eties en etnografies opzicht bepaald Waalse kunst, maar des te zekerder als de schitterendste vertegenwoordigers van de kunst in de zogezegd Latijnse, maar in werkelikheid half Latijnse half Germaanse helft van België.

Opmerking verdient het al dadelik, dat dit viertal artiesten - in tegenstelling tot hun meeste vakgenoten van onver-

(53)

50

mengd Vlaamse, dus Nederduitse oorsprong, - zich veel meer en ook wel met groter bijval toeleggen op de onderscheiden vakken van de grafiek dan op de eigenlike schilderkunst.

Een enkele van hen, de oudste, meen ik, maakt op die regel uitzondering. August Donnay, die bij voorkeur het penseel schijnt te hanteren, wendde de meest verscheiden procédés aan: olieverfschildering, wasschildering, temperschildering, akwarel, pastel en wat dies meer. Toch is ook hij geen schilder in de gewone, tradiesjonele zin van het woord, maar wel een dekorateur van meer dan gewone begaafdheid, die het zeldzaam talent bezit, te iedealiezeeren zonder daarom de natuur te verkrachten, het leven te herscheppen in verhoogde schoonheid door de macht van de sinteze.

Zijn grafiese werken, ofschoon vrij talrijk, zijn nagenoeg alleen plakkaten en verder illustrasies, verschenen in L'Almanach des Poètes, door Le Mercure de France uitgegeven en sedert lang in enigsins breder kring bekend en gezocht. Zijn etsen rusten, zorgvuldig bewaard, in de portfolio's van enige verzamelaars.

Van de anderen veroorlooft zich noch slechts een enkele, Berckmans, nu en dan een uitstapje op het terrein van pastel of akwarel, terwijl Maréchal al vrij lang met de schildering heeft afgebroken en Rassenfosse er zich eigenlik nooit ernstig heeft op toegelegd.

Geboren in 1862, en door zijn ouders, bemiddelde handelaars, voor het zelfde vak bestemd en opgeleid, was deze laatste zich zo vroegtijdig van zijn artistieke roeping bewust, dat hij, noch geen dertien jaar oud, met August Donnay enige allereerste, noodzakelik erg gebrekkige etsen maakte. Het was rond 1890, dat hij voor goed aan het vak van zijn vader vaarwel zei, om al zijn kracht en tijd voortaan te besteden aan de beoefening van die éne kunst, welke hem boven alle andere lief is: de grafiek.

Uit de bewonderende studie van zijn geliefkoosd model, weldra zijn hooggeëerde meester, Rops, was hij al spoedig tot het besef gekomen, dat het onmogelik is, tot enig duurzaam

Kunst en Leven. Jaargang 1

(54)

VLAAMSE BOERIN

A. RASSENFOSSE

Kleurtekening

(55)

52

rezultaat te geraken, wanneer men zich niet langdurig en hartstochtelik geoefend heeft in de studie van de levende natuur zelf en, in de eerste plaats, van het wonderheerlike, vormenrijke menselik lichaam.

Zo ontstonden dan, van 1890 tot nu toe, een aanzienlike hoeveelheid tekeningen van allen-aard: kool- en krijttekeningen, tekeningen in omtrek en geschaduwde tekeningen, welke nu zowat overal in België en Frankrijk verspreid zijn en die de kunstenaar zelf als ‘het beste deel’, ‘le plus clair’, van zijn voortbrengselen gelieft te beschouwen.

Vooral in één soort van tekeningen, waarvan hij hier te lande zeker wel de eerste beoefenaar is geweest, leverde hij uitmuntende proeven. Het zijn tekeningen, eerst zwart op wit, met heel brede, zwierige halen uitgevoerd, daarna met het pastel bijgewerkt en voltooid. Met biezonder fijne smaak zijn de kleuren gekozen, die daarna op zeer sobere wijs, meestal in lichte, naast elkander staande, hier en daar ook wel, waar 't zo te pas kwam, tot een effen toets verwerkte trekken, op het fieguur aangebracht zijn.

Van deze tekeningen herinner ik er mij vooral een drietal, welke velen in 1896 in de tentoonstelling van de Libre Esthétique opmerkten: één, een eenvoudige studie naar de natuur, La Hiercheuse, en vooral twee fijn gesintetiezeerde fieguren van dansende vrouwen, La Danse en Salomé. In deze beide laatste is de omtrek van de jonge, slankgevormde vrouwenlichamen, mollig noch zonder dik, stevig noch zonder log te wezen, aangegeven met lijnen van een grote teerheid. In Salomé is de knie wel wat breed en de lijn van dij en heup niet zo bevallig als zij dat kon en moest. In beide echter zijn de hoofden, in Salomé ook de handen zeer teder bewerkt. Het fieguur uit La Danse is als dat van een bacchantin, dat van Salomé vertoont een waardiger, bijna hiëraties karakter.

Van uiterst nieuwsgierige en ondernemende aard, heeft Rassenfosse haast geen enkel grafies procédé onbeproefd

Kunst en Leven. Jaargang 1

(56)

MIJNWERKSTER(Hiercheuse) A. RASSENFOSSE

Potloodtekening

Eigendom van den Heer Bols

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ofschoon wij deze opvatting niet deelen en de ontwikkeling van een artiest voor ons nagenoeg geheel berust in het vervolmaken, in het zich verdiepen in zijn kunst, in zijn vak,

Heel zeker er waren werkstukken die met veel geduld, met ijzer volharden tot stand gekomen moeten zijn, maar het zal bij velen geweest zijn als bij mij, meer dan een droef gevoel

Hij hadde dan te speuren naar het levende handschrift van eigen tijd; hij hadde wat vormzwak misschien, maar niettemin onmiskenbaar als levensteeken daarin verborgen lag, aan het

Wij vinden er het bewijs van in de groote schilderijen, welke het salon versieren in zijne oude woning te Schaarbeek, waar thans zijn zoon woont, en vooral in de twee supraporten en

Die spontaneïteit, dat altijd open zijn voor indrukken, zonder te teren op de ervaring, op het vroeger verkregene; dat kunnen loslaten van zijn werk voordat zijn indruk

bruggebogen, of kasteelen ommuurd en omwaterd, met ophaalbruggen aan beide zijden, zooals in het landschap der Wallace-collectie. Op het landschap bij Von Ketteler voert een lange

Het is een combinatie, die we vooral bij Rembrandt vinden, een der redenen waarom ik dan ook vermoed, dat ze door Van Beyeren in zijn Amsterdamschen tijd, of daarna nog,

Het opmerkelijke van deze tentoonstelling is gelegen in het belangrijke aandeel, dat Van Konijnenburg er indirect in heeft. Immers behalve een drietal groote werken door hem