• No results found

1. ZELFREPRESENTATIE BIJ KLEUTERS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "1. ZELFREPRESENTATIE BIJ KLEUTERS"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

H1: ZELF-REPRESENTATIE EN GEHECHTHEID BIJ KLEUTERS

Zelfrepresentatie = handpop interview àLongitudinale studie over zelfrepresentaties en S-E functioneren op school Gehechtheid bij kleuters = Attachment Story Completion Task

ð Studie over verband tussen representatie v gehechtheid en zelfrepresentatie en sociaal-emotioneel functioneren Twee hypotheses samen: ATTàSRàSEC

1. ZELFREPRESENTATIE BIJ KLEUTERS Definitie

Zelfconcept/zelfbeeld = geheel van zelfevaluaties

ð Kan men bekijken op verschillende domeinen ih leven: schools presteren, aanvaardig leeftijdsgenoten, sociale competentie, uiterlijk, sport,..

ð Of kunnen ook kijken naar globale zelfwaarde = global self-worth / self-esteem

Hoe kan je zelfwaarde meten bij kinderen van 5 jaar?

Susan Harter:

- Kleuters hebben zelf-representaties MAAR deze zijn gekenmerkt door gebrek aan differentiatie, integratie, accuraatheid en zelfreflectie

- Zegt dat ze concrete representaties hebben over observeerbare kenmerken maar geen globale zelfwaarde (onder 8j) Katrine Verschueren

- Geloofde dat globale zelfwaarde wel meetbaar was

- Hechtingstheorie: Een algemeen gevoel van eigenwaarde ontwikkelt zich al heel vroeg in de kindertijd en is nauw verbonden met de kwaliteit vd relatie met gehechtheidsfiguren, en is voorspellend voor later gedrag en ontwikkeling.

à probleem: verschillende ‘concepten’ voor globale zelfwaarde

ð Vroegste gevoel van eigenwaarde: globaal en gerelateerd aan interacties met gehechtheidsfiguren (Bowlby) ð Latere eigenwaarde: afgeleid van integratie van domeinspecifieke zelfevaluaties (Harter)

ð Wel overeenstemming in idee dat jonge kinderen een rudimentair gevoel van waardevolheid hebben

à hoe zelfwaarde meten? à directe zelfrapportage niet goed omwille v verbaal gebrek maar andere vormen v zelfrapportage mogelijk! à indirect via puppet interview bv

Puppet interview (ontwikkeld door Jude Cassidy) ð Cassidy: 1 dimensie = overall quality of self

ð Verschueren 2 dimensies = positiveness/affectieve kleur en openheid à vier categorieën:

à resultaten samengevat: 60% pos en 55% open

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid + test-hertest OK Dimensies onafhankelijk

STUDIE 1: VERSCHUEREN, MARCOEN & SCHOEFS

Self-representations and socioemotional competence in young children: A 3-year longitudinal study.

Doelstellingen

:

Toesten verband zelfwaardering 5 jaar en zelfevaluaties 8j

Toetsen verband zelfwaardering 5j en S-E functioneren 8j beoordeeld door leerkrachten en klasgenoten

Deelnemers:

60 kinderen , gemiddelde leeftijd 8j6m, 33jongens en 27 meisjes

Metingen:

- 5j: Handpop-interview (indirecte zelfrapportering) à affectieve kleur + openheid

- 8j: competentie zelfrapportering, gedragsmaten leerkrachtbeoordeling, stress-respons schaal (schoolse aanpassing, versorend gedrag, angstig gedrag) leerkracht, sociometrische ratings klasgenoten

- Gedragsmeting en schoolse aanpassing gecorreleerd dus w samengenomen onder noemer “schoolse aanpassing”

Onderzoeksvragen:

Geven kinderen met positief zelfmodel op 5j (HI) blijk van

- Meer positieve zelfevaluaties op 8j, grotere zelfverzekerdheid in gedrag en hogere SE-competentie volgens leerkacht, een betere aanvaarding door klasgenoten op 8j

Resultaten

Zelfevaluaties op 8j: pos 5j significant sociale acceptatie, uiterlijk, globale zelfwaarde (NS = school en sport, behavioral conduct) Zelfverzekerd gedrag door leerkracht beoordeeld op 8j: pos 5j significant met hogere score op zelfverzekerd gedrag

Schoolse aanpassing: pos 5j predictief voor schoolse aanpassing (zelfs na controle voor stabiliteit schoolse aanpassing) Verstorend gedrag + angstig gedrag = NS

Aanvaarding door peers: hoofdeffect pos 5j ook pos beoordeeld + interactie-effect: enkel meisjes!

Conclusie

Predictieve validiteit HI , maar meer onderzoek nodig naar waarom het werkt en theoretiseren concept globale zelfwaarde Theoretische (steun rudimentair gevoel + het is meetbaar) + praktische implicaties (belang vroege detectie negatief zelfbeeld)

(2)

2. GEHECHTHEID BIJ KLEUTERS

Verschillende conceptualisaties v gehechtheid:

- Balans tussen nabijheid zoeken en exploreren

- Manier van communicatie binnen gehechtheidsrelatie - Representationele benadering van Mary Main

Meting bij kleuters

Gedragsobservatiemetingen: Strange Situation Procedure bv

Narratieve of representationele metingen: doll-stories, separatiefoto’s, … Doll stories Completion Task

ð 5 gehechtheidsrelevante verhalen: gestolen fiets, geschenk, spijt, ruzie, monster ð Kind en moederpopje en kind en vaderpopje

ð Gehechtheidsclassificatie:

o Veilig: positieve verwachtingen over responsiviteit, open communicatie o Vermijdend: gebrek aan openheid

o Bizar/ambivalent: vooral negatieve verwachtingen over responsiviteit

ð Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: 88% + CFA à 1 latente variabele + convergente en discriminante validiteit

STUDIE 2: VERSCHUEREN & MACROEN

Representation of self and socioemotional competence in kindergartners: Differential and combined effects of attachment to mother and to father

Deelnemers:

80 kleuters, gemiddelde leeftijd 5j

Metingen:

Hechting: doll stories completion task

Leerkrachtbeoordelingen: SE- competentie = schoolse aanpassing, sociale competentie met peers, verstorend en angstig gedrag Zelfconcept: HI, competentiebelevingsschaal, zelfbelevingsschaal, gedragsschaal (leerkracht)

Verbale competentie: voor controle verbale intelligentie

Onderzoeksvragen

Zijn veilig gehechte kinderen doorgaans sociaal-emotioneel competenter?

- Peer social competence, externaliserende en internaliserende gedragsproblemen, globale schoolse aanpassing Hebben veilig gehechte kinderen doorgaans positiever zelfmodel en meer gedragsmanifestaties van de zelfwaarde?

Moeder en vader:

- Is er concordantie tssn hechting met moeder en hechting met vader?

- Welke gehechtheidsrelatie heeft grootste predictieve waarde?

- Kan veilige gehechtheid aan één ouder als buffer dienen?

Resultaten

n Preliminaire analyses:

o 44% veilig, 30% vermijdend, 26% bizar/ambivalent

o Gehechtheid moeder effect op verbale competentie (lager voor ambivalente groep) n Concordantie tssn kind-moeder en kind-vader gehechtheid: Significante associatie maar niet groot n Schoolse aanpassingen: enkel hechting van de vader à veilg > vermijdend > bizar

n Omgang met peers: enkel hechting van de vader à veilig > vermijdend > bizar o Moeder ook maar is enkel univariaat verband

n Angstig gedrag: enkel hechting van de vader à bizar > vermijdend > veilig

n Hechting en zelfbeeld: enkel hechting moeder à veilig = positiever zelfbeeld , onveilig = negatiever zelfbeeld n Moeder vs vader

o regressie-analyse à zelfmodel enkel S voor moeder-gehechtheid angstig gedrag enkel S voor vader-gehechtheid

n Moeder + vader: Beide veilig > discordant > beide onveilig à Evidentie voor buffer-effect

VERDER ONDERZOEK

Zelf-representaties

- Veronderstelde determinanten van zelfrepresentaties:

o Ook gerelateerd aan opvoeding zoals geobserveerd of zoals gerapporteerd door ouders?

o Belang van andere ‘significante anderen’, m.n. kleuterleidster?

- Veronderstelde effecten op functioneren:

o Andere/uitgebreider metingen van sociaal-emotioneel functioneren in school

o Samenhang zelfrepresentatie (HI) - acceptatie door klasgenoten + mediërende sociale gedragingen Gehechtheid

- Effecten van ouder-kind gehechtheid op (verloop van) relatie met kleuterleidster

- Effecten van ouder-kind gehechtheid op verloop van gedragsmatige aanpassing op school en mogelijke compenserende effecten van relatie met de kleuterleidster

(3)

H2: COGNITIEVE ONTWIKKELING V KINDEREN: OMGEVINGSINVLOEDEN

LATENTE GROEICURVES

Simpele methode om verandering te meten = T1 – T2 à maar probleem dat betrouwbaarheid v verschilscore laag kan zijn à op zoek naar betere methode om verandering in kaart te brengen = Latente groeicurves

ð Latente groeicurve modellen:

o Vraag: verandert een individuele karaktertrek over de tijd heen? –> continu traject in kaart brengen o + interindividuele verschillen bekijken

o Model:

§ Stap 1: Within-Person

• Vergelijking voor elke subject:

lengte = intercept + (slope x Tijd) + error (regressie)

• Let op! Groei kan ook niet-lineair zijn!

lengte = intercept + (slope x Tijd) + (curvatuur x Tijd²) + error

• Assumptie: Traject v elk individu heeft zelfde vorm (bvb. lineair), maar waardes vd individuele groeiparameters (intercept, slope, curvatuur) kunnen wel verschillen tssn individuen!

§ Stap 2: Between-Person

• Gemiddelde (fixed) & varianties (random) v intercepts, slopes, & curvaturen v alle subjecten!

• Predictoren!

STUDIE 1: PAN ET AL. : TAALONTWIKKELING

Maternal correlates of growth in toddler vocabulary production in low-income families

Eerder onderzoek: als ouders met kinderen spreken = grotere woordenschat + hogere SES = sneller woorden leren MAAR: ook aanzienlijke verschillen tussen moeders ih spreken + meer verschillen binnen klasse dan tussen klasses Dus: we moeten zoeken naar andere verklaringen à mediatiemodel

Onderzoeksvragen

1) Wat zijn de v van woord-leren tussen 1-3 jaar, bij relatief grote steekproef v kinderen uit gezinnen met laag inkomen?

2) Zijn ≠ id mate van toename in woordgebruik tssn 1-3j gerelateerd aan input van moeder tijdens communicatie met kind, opleidingsniveau moeder, taalvaardigheid moeder, depressie moeder,..

(na controle voor geslacht, rangorde kind, inkomen gezin, deelname aan interventie)

Design en metingen

108 gezinnen met lage SES, 3 meetmomenten (14m, 28m, 42m), dropout à 23% missing at random à gebruik van FIML

Metingen op 3 meetmomenten: woordenschatgebruik in 10 min interactie tssn moeder-kind à tokens en types

+ input moeder: tokens, types + aanwijzingen

à enkel op 1e meetmoment: opleiding taalvaardigheid en depressie moeder + controlevariabelen

Resultaten

Multilevel change: between child = intercept + slope(lft – 14)t + curve(lft-14)²t + errort

= 1.08* + 2.37***(lft-14)t + 0.03*(lft-14)²t + errort

Predictoren:

n Woordgebruik moeder:

o Tokens NS, Types S, aanwijzingen S

o Maar indien samen getest enkel nog Types S n Taalkennis moder

o Sterk effect op lineaire trend van woordleren, ook na controle voor opleiding, Word types en depressie n Depressie moeder

o Negatief effect op curvature van woordleren, ook na controle voor opleiding, word types en taalkennnis o Vooral na de leeftijd van 24m

n Combinatie van alle predictoren: zie grafiek

Conclusies

Moeders die veel praten (tokens) hebben daarmee GEEN invloed op woordleren van hun kinderen Variatie in aanbod (types) bepaalt de snelheid in woordleren

Aanwijzen helpt het kind bij woordleren Taalkennis moeder heeft sterkste effect

Depressie moeder heeft negatief effect (maar let op met interpretatie: ging om interactie met de moeder) Geen van de predictoren impact op intercept

Is at random als subjecten met ontbrekende gegevens wel verschillen v subjecten met volledige gegevens, maar het patroon van ontbrekende gegevens is voorspelbaar of traceerbaar obv andere variabelen id dataset en is niet afhankelijk vd specifieke variable waarvoor er ontbrekende gegevens zijn

(4)

STUDIE 2: AUNOLA & NURMI: PSYCHOLOGISCHE CONTROLE EN SCHOOLPRESTATIE

Maternal affection moderates the impact of psychological control on a child’s mathematical performance.

Psychologische controle = controle op gevoelens, gedachten en zelfbeeld van het kind, adhv subtiele, manipulatieve technieken ð Duidelijk verband met internaliserende problemen, maar ook met cognitieve ontwikkeling?

ð Hypothese: PC: minder begrippen begrijpen, minder goed kunnen redeneren, minder concentratie (rekenvaardigheid) ð Moderatie

ð Verband met gedragsmatige controle: pos effect GC op probleemgedrag mindert door PC

Design

Metingen:

Kind: getalkennis, kennis w begrippen, getallen identificeren, mondeling en schriftelijk rekenen

Moeder: affectie, GC en PC

Resultaten

Rekenen: variantie in level en trend: interindividuele verschillen

Opvoeding: geen variantie in trends (wel in levels): geen interindividuele verschillen Hoofdeffecten:

- PC gerelateerd aan rekenvaardigheden:

o Lager initieel niveau (intercept) en ook minder toename (slope) tssn kleuterklas en 2e leerjaar Twee interactie-effecten:

- Affection (T2) en PC (T2)

o Lage affectie: PC heeft geen impact ; hoge affectie PC heeft duidelijk negatieve impact o Verklaringen:

§ Veel PC en affectie leidt tot enmeshment en is autonomie-ondermijnend voor het kind

§ Veel PC en affectie brengt kind emotioneel in de war à faalangst

§ Veel PC samen met veel affectie komt vaak voor bij moeders die zelf emotioneel instabiel zijn en komen daardoor ook niet toe aan ondersteunend gedrag

- Affection (T2) en GC (T2)

Richting vh effect: aangezien geen variatie opvoeding gevonden werd, kan opvoeding niet het gevolg zijn van wiskunde-prestaties à effect is dus omgekeerd

Limitaties

- Korte periode (3j)

- Parenting style = vragenlijst

- Vooral schuldinductie gemeten bij PC - Geen vaders gebruikt

- IQ en schoolgerelateerde attitudes niet gemeten - Cultuur: Finland

Implicaties

Ouders hebben sterke invloed op cognitieve ontwikkeling van kinderen!

- via algemene kenmerken (taalvaardigheid, depressie)

- via concreet doelgericht opvoedingsgedrag (woordgebruik, aanwijzen, talige interactie, samen lezen) - maar ook door hun algemene opvoedingsstijl! (geen psychologische

Dit heeft zeker implicaties voor de behandeling van kinderen met leerachterstand of leerstoornissen, zeker als we zouden weten ...

... hoe deze predictoren zich verhouden tot elkaar?

- Werken algemene kenmerken specifiek opvoedingsgedrag in de hand?

- Interageren opvoedingsstijlen met opvoedingsgedrag in de predictie van cognitieve ontwikkeling?

(5)

H4: HOTEL MAMA REVISITED

INLEIDING Jongvolwassenheid

Jeffrey Arnett: emerging adulthood (20-25j) à nieuwe fase ih leven gekenmerkt door uitstellen v belangrijke beslissingen, zoeken en exploratie, instabiliteit, op zichzelf gerichtheid, feeling in between, onbeperkte mogelijkheden

ð Hij noemde het een “tweede adolescentie”

ð Onderzoek dat toont dat huwelijken op steeds latere leeftijd w gedaan. (mannen iets ouder dan vrouwen) ð Onderzoek toont ook dat steeds meer jongvolwassenen thuis wonen op 20-24j leeftijd (ook 25-29j)

Thuis verlaten

Historisch bekeken:

- Voor 1950: verlaten ouderlijke woning op tamelijk late leeftijd

- Vanaf 1950: sterke daling in leeftijd bij huis uit gaan (piek in jaren 70) à redenen = huwelijk - Vanaf jaren 80: stijgende leeftijd bij huis uit gaan + terugkeren (returners)

Recente gegevens Europa: 80% mannen en 70% vd vrouwen woont nog thuis op 20-24j, op 25-29 50% en 30%

ð Wel verschillen tssn landen: Italië nog meer!

ð W gezien als uitstel v transitie naar volwassenheid

Waarom zo laat?

Sociologische redenen:

- Financiële status (ouders bieden financiële afhankelijkheid)

- Gezinsstructuur (éénouder-gezin: 5x meer kans om vroeg thuis te verlaten)

- Gezinsgrootte (sneller thuisverlaten uit grotere gezinnen => vroeger groter à ouders minder last v lege nest) à weinig consensus in onderzoek over deze redenen

Psychologische redenen: (zie studie 1)

- Weinig onderzoek! Mogelijks ouder-kind relatie, opvoeding,…

Gevolgen

Maatschappelijk: vertraging economie, later kinderen krijgen (moeilijker, vroeggeboortes) Psychologisch (zie studie 2)

- Weinig onderzoek! Mogelijks welzijn jongeren, welzijn ouders,…

- H1: Separatie-individuatie theorie à falende separatie individuatie leidt tot lager subjectief welzijn - H2: Belang positieve ouder-relatie à goede ouder kind-relatie leidt tot positief subjectief welzijn

STUDIE 1: SEIFFGE-KRENKE

Leaving home or still in the nest? Parent-child relationships and psychological health as predictors of different leaving home patterns.

Vragen en hypotheses

n Kwaliteit vd ouder-kind relatie tijdens de adolescentie als predictor van thuisverlaten

o Meer gelijkwaardige/horizontale relatie met ouders in adolescentie, balans verbondenheid en individuatie, te sterke verbondenheid als rem op thuisverlaten?

o H0: gemiddeld niveau v conflict en structuur, samen met sterke steun voor onafhankelijkheid, voorspellen

‘normale timing’ v thuisverlaten

n Veilige hechtingspresentatie als predictor van thuisverlaten o Bowlby: veilige hechting als basis voor exploratie

o H0: veilige hechtingsrepresentatie = normatief patroon v thuisverlaten n Psychopathologie bij de adolescent als predictor van thuisverlaten

o Toenemende pathologie in adolescentie als teken v falende separatie-individuatie?

o H0: psychopathologie gaat samen met niet-normatief patroon van thuisverlaten n Sociologische factoren als predictor van thuisverlaten: SES, geslacht, gezinsstructuur

o Geen enkele hing samen met patroon van thuisverlaten

Steekproef en design

• 52 meisjes, 41 jongens

• > 80% intacte gezinnen

• brede socioeconomische sample (53% middenklasse)

• representatief voor Duitse gezinnen (SBA, 1991)

! N = 93, na listwise deletion!

- dropout hing niet samen met leeftijd, geslacht, SES, ...

- maar wel met woonsituatie!!! (vraag of dit wel random is??)

(6)

Metingen

Patroon van thuisverlaten (WS):

- 51% in time leavers, 14% still in nest, 20% late leavers, 11% returners Gezinsrelaties tijdens adolescentie (FES)

- Rapportage vader, moeder en adolescent, maar toch 1 gezinsscore

- Cohesie (wederzijdse steun), conflict, onafhankelijkheid, controle (bestaan v regels) Psychpathologie bij adolescent (YSR, CBCL, SCL)

- Weinig verband ouder en kind rapportage

- adolescentie: vader+moeder+adolescent à ouder + kindvisie! ; jongvolwassenheid: enkel visie van JV zelf - globale metingen van pathologie, in JV vooral internalizerend

Hechtingsrepresentatie (AAI)

- gestructureerd interview met volwassenen over hun kijk op de relatie met hun ouders - veilig (samenhangende verhalen), gepreoccupeerde (incoherent) of vermijdende hechting

Resultaten

n Kwaliteit van ouder-kind relatie tijdens de adolescentie (repeated measures MANOVA)

o Conflict: in-time leavers meest à maar allemaal vrij lage scores + bij in-time leavers daalt conflict wel over tijd o Onafhankelijkheid: hoofdeffect v tijd (meer over tijd) + interactie (duidelijk lagere onafhankelijkheid op 14-15j

bij jongeren still-in-the-nest, maar toename na 15j) n Hechtingsrepresentatie als predictor

o In-time-leavers: duidelijk vaker veilig gehecht!

o Late leavers/returners: vermijdend (55%), niet gepreoccupeerd (=0%) o Still in the nest: normale verdeling v hechting

n Psychopathologie als predictor o Adolescentie

§ Interactie Respondent X WS: bij still-in-the nest geen verschillen tussen O en A (weinig problemen); in-time- leavers rapporteren zelf meer problemen dan ouders; late- leavers/returners rapporteren duidelijk minder problemen dan hun ouders!

o Jongvolwassenheid

§ Iets meer symptomen van pathologie (p < .05) bij de in-time- leavers (55 vs 29 bij still-in-the-nest). Klinische scores? Neen (range = 0-360)

n Partnerschap als predictor in JV: partner = meer bij in-time leavers

Betekenis/discussie

Geen invloed v sociodemografische factoren (behalve partnerrelatie) à verwerping verklaringen sociologie Impact ouder-kind relatie tijdens adolescentie:

- In-time leavers: meer conflict begin adolescentie, maar geleidelijke afname daarna. Wel toenemende onafhankelijkheid en ondersteuning daarvan.

- Still in the nest: weinig conflict én weinig onafhankelijkheid à hinderen ontw zelfstandigheid (mss over-bescherming?) - Zekere mate v conflict kan adaptief zijn!

Impact van hechtingsrepresentatie op 21j!

Impact van psychopathologie

- Ouders rapporteren meer PP bij late-leavers/returners à willen ze onder hun vleugels houden - Iets meer bij in-time leavers JV: mss zijn die erg open over stress die ze ervaren?

STUDIE 2: KINS ET AL.

Patterns of home leaving and subjective well-being in emerging adulthood: The role of motivational processes and parental autonomy support

Vragen en hypotheses

Beschrijven diversiteit v woonsituatie; zelfstandigen vs thuiswonenden of ook semi-autonome?

Gevolgen van uitgesteld thuisverlaten à neg gevolgen!

Belang v motivatie voor WS: ZDT (gecontroleerd vs autonoom) à autonoom hoger welzijn ð Vraag of motieven belangrijker zijn dan WS zelf? Welke dimensie is belangrijkst?

De rol van autonomie-ondersteuning door ouders

ð Leidt autonomie-ondersteuning tot meer autonome (en minder gecontroleerde) motieven voor de woonsituatie, en draagt het zo bij tot het welzijn van JV

SAMENGEVAT VOORSPELLINGEN:

= partiële mediatie à niet enkel via WS, maar ook rechtstreeks

(7)

Steekproef en design

Jongvolwassenen (244, gem leeftijd 22j10m), ouders (411, gem leeftijd 52j vaders, 49j moeders) Alles samen 5.6% missing data à volledig at random

Metingen

- Welzijn v adolescent (AV): Satisfaction with life Scale, Subjective Vitality Scale, CES-D12 (=algemeen) + tevredenheid WS - Ouderlijke autonomie-ondersteuning vs controle: Autonomy Support Scale, Psychological Control Scale, gemeten bij

vader,moeder en JV à compositietscore = AO+PC(omgekeerd)

- Motivatie WS: Aanpassing vd SRQ à gecontroleerde motivatie (bv omdat ik me schuldig zou voelen) en autonome motivatie (bv omdat ik graag tijd doorbreng met mijn ouders)

- WS: 4 variabelen! Waar? Hoe ver van ouders? Hoe vaak logeren bij ouders? Voldoen aan criterium volwassenheid?

à Latente Klasse Analyse (LCA) à indeling in groepen:

- 36% bij ouders, 24% semi-onafhankelijk, 40% onafhankelijk

Resultaten

n WS:

o Onafhankelijk v leeftijd, geslacht en gezinsstructuur

o Hangt samen met opleidingsniveau: semi-on (en onafh hoog), bij ouders vooral laag o Hangt samen met relationele status: onafh meest kans om in relatie te zitten o Hangt samen met SES: semi-onafh hogere SES

n Mancova: controle voor enkele variabelen: geen verband WS en

autonomieondersteuning, onafh hoger op autonome motivatie, zowel semi onafh als onafh meer tevredenheid met WS dan ‘bij-ouders’

n Correlaties:

o Autonome motivatie: gecorreleerd aan alle pos outcomes o Controled motvatie: gecorreleerd aan depressie

o Autonomie support pos gerelateerd aan alle pos outcomes, neg aan depressie (behalve vader rapportering: niet met tevredenheid WS) o Autonome motivatie en gecontroleerdev JV hing ook samen met

ondersteuning v ouder (behalve moeder rapportering voor autonome motivatie)

n SEM-MODELS

o 1e model: associatie WS à tevredenheid WS à welzijn

§ Separatie-individuatie bevestigd!

o 2de model: toevoeging motivatie

§ Beide motivaties hangen (neg) samen met WS (vooral autonoom: neg met ‘bij ouders’)

§ Autonome motivatie hangt samen met tevredenheid WS, control niet

§ Ook hier predictie algemeen welzijn door tevredenheid

§ Relatie tssn WS en tevredenheid werd NS door toevoeging motivatie o 3de model: toevoeging ouderlijke autonomie

§ Hangt niet samen met WS

§ Effect op beide motivaties (+autonoom, - gecontroleerd)

§ Rechtstreeks + onrechtstreeks verband op algemeen welzijn (=partiële mediatie)

Betekenis/discussie

n Bij ouders wonen als 22-23j = niet noodzakelijk slecht voor welbevinden à belangrijker: motivaties!

n Belangrijke rol van ouders: autonomieondersteuning!

Wat is autonomie?

Autonomie als onafhankelijkheid (SIT) vs autonomie als welwillend functioneren (SDT)

à sterk onafhankelijk zijn is niet perse welwillend functioneren!

à in JV pos gecorreleerd (niet onafhankelijk)

(8)

H5: GEHECHTHEID IN KINDERTIJD, ADOLESCENTIE EN VOLWASSENHEID:

DE PROTOTYPE HYPOTHESE ……

INLEIDING

Sigmund Freud: ad basis v onze liefdesrelaties liggen nt trial & error. WEL vroege ervaringen, id hechte band met de moeder à band v kind met moeder is eerste& meest langdurige relatie, en op die manier het prototype voor alle latere liefdesrelaties!

John Bowlby: observaties v kinderen in interactie met moeder: In de meeste moeder-kind relaties, zijn kinderen NIET hulpeloos, afhankelijk, vastklittend aan de moeder! WEL actief, explorerend, experimenterend, met moeder als veilige basis (secure base)

à Deze kinderen lijken vertrouwen te hebben in de beschikbaarheid moeder, en hebben dus meer vertrouwen om te exploreren. àDit zijn VEILIG gehechte kinderen! àDit zijn kinderen met responsieve, sensitieve ouders (moeders)!

à Andere kinderen missen dit vertrouwen, zijn ONVEILIG gehecht.

Mary Ainsworth: Strange Situation Procedure à 3 classificaties: veilig, vermijdend, ambivalent

Mary Main: Ervaringen in kindertijd zijn geen basis voor later gedrag, maar wel voor overtuigingen/verwachtingen over relaties van een persoon: het interne werkmodel / state of mind regarding attachment

ð Hechting meten in volwassenheid: moeilijk observeerbaar à Adult Attachment Interview (veilig, vermijdend vs gepreoccupeerd)

Crowel & Waters: hechting met partner à Current Relationship Interview (CRI) à gelijke verdeling zoals ouder-kind

De prototype hypothese

= Vroege gehechtheidservaringen zijn de basis voor het verloop en de kwaliteit van toekomstige liefdesrelaties!

- Dit is echter geen rechtstreeks verband!

- NIET: vroege gehechtheidservaringen voorspellen gehechtheidsGEDRAG in volwassen liefdesrelaties

- WEL: vroege gehechtheidservaringen vormen INTERN WERKMODEL v gehechtheid, overtuigingen&verwachtingen over beschikbaarheid/responsiviteit gehechtheidsfiguren, vormt op z’n beurt basis voor gehechtheidsgedrag in volwassen liefdesrelaties

Versus:

- Visie dat hechting in partnerrelaties enkel en alleen product is van concrete ervaringen in die relatie.

- Visie dat hechting in partnerrelaties zowel beïnvloed w door vroege ervaringen van gehechtheid in ouder-kind relatie als door concrete ervaringen in de huidige relatie.

EERSTE TOETSING: Weters & Crowell

- Secure (SS) Secure (AAI) = 40% ; Secure Insecure = 10%; Insecure Secure = 18%; Insecure Insecure = 32%

- Secure (AAI) Secure (CRI) = 30%; Secure Insecure = 15%; Insecure Secure = 15%; Insecure Insecure

ð gehechtheidservaringen ouder-kind interactie (SS) voorspellen representatie v die gehechtheid in volwassenheid (AAI) ð representatie van gehechtheid aan ouders (AAI) hangt samen met representatie van gehechtheid aan partner (CRI) ð Vragen die blijven?

- Voorspellen gehechtheidservaringen kindertijd (SS) ook representatie van gehechtheid aan de partner (CRI)?

- Voorspelt de representatie van gehechtheid aan de ouders (AAI) de gehechtheidsrepresentatie in de partnerrelatie (CRI), bovenop concrete gehechtheidservaringen in die partnerrelatie?

- Wat bepaalt de kwaliteit & het verloop v partnerrelaties id volwassenheid: algemene gehechtheidrepresentaties of interne werkmodellen (AAI), of specifieke gehechtheidsrepresentaties vd partnerrelatie (CRI), of combinatie?

STUDIE 1: ROISMAN ET AL. (2005)

Predictors of young adults’ representations of and behavior in their current romantic relationship: Prospective tests of the prototype hypothesis

Hypotheses

H1: hechting kindertijd (SS) & gehechtheidsrepresentatie in adolescentie (AAI) zijn antecedenten v veilige gehechtheid in volwassen liefdesrelaties (CRI)

H2: gehechtheidservaringen kindertijd (SS) én subjectieve perceptie v ervaringen id volwassenheid (romantisch) spelen elk een unieke rol ih vormen v veilige gehechtheid in volwassen liefdesrelaties (CRI)

H3: Mediatie: hechting kindertijd (SS) à perceptie liefdesrelatie à hechting in partnerrelatie (CRI)

Bijkomend: spelen gehechtheidservaringen in kindertijd ook rol id objectievekwaliteit van de parterrelatie in de volwassenheid?

Methode

Steekproef: personen uit vooral arme gezinnen in VS, 73 koppels&14 individuen, allemaal romantische relatie v min 4m op 20-21j Metingen:

- 12-18m: SS

- 19 jaar: Adult Attachment Interview (veilig/onveilig) - 21 jaar: Current Relationship Inventory (veilig/onveilig)

+ interactietaak met partner (objectieve meting relatiekwaliteit) + vragenlijsten over subjectieve kwaliteit van romantische relatie

(closeness & positieve percepties)

Kijken naar ≠ schalen; Proximity seeking, contact

maintaining, avoidance of proximity and contact resistance to contact

3 groepen (+1): Veilig, vermijdend, gepreoccupeerd, disorganized

(9)

Resultaten

n Preliminair: Predictie v geobserveerde relatiekwaliteit door (1) gepercipieerde relatiekwaliteit, en (2) veilige/onveilige gehechtheid in partnerrelatie (CRI)

n Hypothese 1: Antecedenten o SS hing samen met CRI

§ SS hing ook samen met geobserveerde kwaliteit & subjectieve perceptie o AAI hing niet samen (NS) met CRI

§ AAI hing wel samen met geobserveerde kwaliteit , maar niet met subjectieve perceptie n Hypothese 2: validering CRI

o CRI samenhang met geobserveerde en gepercipieerde (pos percepties + closeness) relatiekwaliteit n Hypothese 3: mediatie

o Als we percepties v liefdesrelatie opnamen in model dan verdween significantie v SS naar CRI à dus mediatie via perceptie v liefdesrelaties

Betekenis/discussie

- Veilige gehechtheid id partnerrelatie (CRI) hangt uniek samen met de geobserveerde objectieve kwaliteit v die relatie.

- Veilige gehechtheid id partnerrelatie (CRI) & de objectieve kwaliteit v die relatie, w voorafgegaan door veilige gehechtheid ad moeder id kindertijd (SS).

- Gehechtheid uit de kindertijd (SS) keert terug in veilige gehechtheid ad partner (CRI), doordat ook de perceptie op de partnerrelatie daardoor positiever wordt.

à evidentie voor prototype hypothese!

STUDIE 2: TREBOUX ET AL. (2004)

When ‘new’ meets ‘old’: Configurations of adult attachment representations and their implications for functioning

Bestaande modellen over link tussen veilige gehechtheid en kwaliteit&verloop v liefdesrelaties

- Gehechtheid als een (ph)trek: veilig intern werkmodel voorspelt betere aanpassing op alle vlakken los v andere invloeden - Veel onderzoek naar geweest, maar AAI samenhang met verloop huwelijk niet steeds duidelijk

- Overeenkomst binnen dyades

- Assortive mating: veilige werkmodellen bij beide partners ie relatie, leiden tot betere liefdesrelatie - Veilig werkmodel bij één partner kan bufferen voor onveilig werkmodel van andere partner.

- MAAR, weinig evidentie, behalve voor feit dat koppels met 2 onveilig gehechte personen, een risicogroep zijn.

- Samengaan van algemene (AAI) en specifieke (CRI) gehechtheidsrepresentaties à belang v individuele coherentie - (Hoe) bevestigt de nieuwe relatie en de daaraan verbonden specifieke gehechtheidsrepresentatie, de oudere

reeds bestaande algemene gehechtheidsrepresentatie, of vormt ze daar eerder een uitdaging voor?

- VeiligAAI/VeiligCRI : coherente en meestal positieve kijk op hechtingsrelaties - OnveiligAAI/OnveiligCRI : incoherente kijk op beide hechtingsrelaties

- VeiligAAI/OnveiligCRI : algemeen veilig werkmodel wordt uitgedaagd door specifiek werkmodel

- OnveiligAAI/VeiligCRI : ondanks gebrek aan kennis of inzicht in veilige hechting in het algemeen, brengt de partnerrelatie iets nieuws bij ah individu, het idee dat een intieme relatie een veilig gehechte relatie kan zijn

Hypotheses

H1: Concordante werkmodellen (VV of OO) zullen samenhangen met relatief weinig relationele stress! Zeker bij VV is die veilige hechting een buffer in stress-situaties.

H2: VO (uitdaging van algemene werkmodel) zal samenhangen met meer relationele stress en problemen. En OV?

Methode

n Steekproeven

o Studie 1: onderzocht 3 relaties

§ Relatie tssn configuraties vlak voor het huwelijk en gelijktijdige associaties met relatievariabelen

§ Relatie tssn configuraties vlak voor het huwelijk en huwelijkstuitkomst (bv echtscheiding)

§ Relatie tssn configuraties vlak voor het hulwelijk en verloop vh huwelijk

à 157verloofde koppels op T1,156 koppels op T2(6j later)à 78%getrouwd, 19%gescheiden, 3% nooit getrouwd o Studie 2: gehechtheidsconfiguraties en life-events

à 215 personen (minstens 3j getrouwd): 99 koppels, 17 individuen n Metingen

o AAI (vooral coherentie ih verhaal dat adolescent vertelt) o CRI (belang coherentie, vertelstijl en geloofwaardigheid) o Secure Base Scoring system: observatieprogramma

§ Secure base use: duidelijk aangeven v probleem, eigen ervaring v stress en noden; goed ingaan op stress & noden v partner; vermindering v stress na reponsiviteit v partner

§ Secure base support: interesse in de partner, sensitiviteit, responsiviteit o Specifiek voor studie 1: Relationship Conflict Behavior + relationship feelings

o Specifiek voor studie 2: Life Events Survey + relatiemetingen (ECR&DAS) + zelfwaardegevoel & depressie

(10)

Resultaten

n Studie 1:

o Voorhuwelijk AAI/CRI configuraties en relationeel functioneren

§ VV veel positieve gevoelens, weinig conflict, veel secure base gedrag

§ OO weinig positieve gevoelens, meer conflict, weinig secure base gedrag

§ VO weinig positieve gevoelens, de rest gemiddeld

§ OV veel positieve gevoelens, weinig conflict, gemiddeld secure base gedrag o Voorhuwelijk AAI/CRI configuraties en verloop vd relatie

§ Van alle gescheiden koppels, heeft 34% minstens één partner met als gehechtheidsconfiguratie VO

• Vooral bij CRIpreoccupied (56%), minder bij CRIdismissing (24%)

§ ANOVA repeated measures CONFIGURATIES x TIJD op secure base behavior, conflictgedrag en relationship feelings: GEEN interacties tijd x groep! Ook geen hoofdeffect v tijd

n Studie 2:

o Preliminair: relaties tussen variabelen

§ AAI coherentie:

• meer AAI coherentie bij partner

• meer secure base behavior in relatie

• minder vermijden van afhankelijkheid (ECR)

• minder depressieve gevoelens

• hogere zelfwaarde (vooral ‘lovability’)

§ CRI coherentie:

• meer AAI coherentie bij partner

• meer secure base behavior in relatie

• minder vermijden van afhankelijkheid (ECR)

• minder depressieve gevoelens

• hogere zelfwaarde (vooral ‘lovability’)

• positievere gevoelens over relatie

• minder conflicten in relatie

§ AAI/CRI configuraties: duidelijke samenhang, geen geslachtsverschillen, concordante komen vaker voor

§ Life events & AAI en CRI coherence hingen nt samen, neg life events hingen samen met ECR angst o AAI/CRI configuraties + life events: planned comparison multiple regressions

§ VV vs OO

• Effect configuraties: meer secure base behavior, minder negatieve gevoelens over zichzelf, minder vermijding van afhankelijkheid (ECR)

• Effect life events: meer relationeel conflict, meer negatieve gevoelens over zichzelf

• Geen interactie

§ VV vs VO

• Effect configuraties: géén

• Effects life events: meer relationeel conflict, meer negatieve gevoelens over zichzelf

• Geen interactie

§ VV vs OV

• Effect configuraties: géén

• Effect life events: meer relationeel conflict, meer negatieve gevoelens over de relatie, meer negatieve gevoelens over zichzelf

• Interactie: bij VV geen invloed v stress op gevoelens over relatie, bij OV zal veel stress zorgen voor meer neg gevoelens over relatie

§ OO vs VO

• Effect configuraties: -minder secure base behavior in OO groep!

• Effect life events: meer relationeel conflict, meer negatieve gevoelens over zichzelf, meer angst voor verwerping (ECR)

• Interactie: als je over algemeen weinig stress hebt, is er weinig conflict. Maar bij veel stress, vooral veel conflict bij OO groep

§ OO vs OV

• Effect configuraties: géén

• Effect life events: meer relationeel conflict, meer negatieve gevoelens over zichzelf, meer angst voor verwerping (ECR)

• Geen interactie

§ VO vs OV

• Effect configuraties: géén

• Effect life events: meer relationeel conflict, meer negatieve gevoelens over relatie

• Geen interactie

(11)

o Impact van AAI/CRI configuraties in low/high stress condities

§ VV: alles gemiddeld

§ OO: onder invloed van high stress/veel neg life events iets meer conflicten, iets minder pos gevoelens

§ VO en OV : neg events zorgen voor vooral veel conflict en minder pos gevoelens

Betekenis/discussie

- Veilige hechting:

- Algemene en specifieke veilige gehechtheidsrepresentaties zijn positief op relationeel vlak.

- Zo’n werkmodellen vormen ook een buffer tegen stress.

- Wat gemeenschappelijk is aan het algemene en specifieke werkmodel – weten en beseffen dat je in een veilige hechtingsrelatie verkeert – dat heeft het positieve effect, in het bijzonder in tijden van stress.

- Onveilige hechting:

- OO: kwetsbaar voor relationele problemen, in het bijzonder gedrag (conflict), maar niet meer gestresseerd of sterk minder positieve gevoelens (overeenkomst OO, voelt goed aan).

- OV: functioneren goed in stressvrije omstandigheden, maar in tijden van stress gaan deze personen onderuit!

- VO: vertonen het meeste stress in de partnerrelatie, veel conflicten, en scheiden ook meer.

- - Meting van gehechtheid:

- ! Zelfrapportage in vragenlijst correleert niet sterk met andere gehechtheidsmetingen (AAI & CRI), en meet dus waarschijnlijk ook niet de cognitieve representatie van de gehechtheid.

Conclusies

Meer dan 75 jaar geleden dacht Freud dat vroege ervaring van invloed zou zijn op drijfveren en motivatie op volwassen leeftijd.

Nu lijkt het erop dat deze onwaarschijnlijke hypothese een kern van waarheid bevat. Vroege relaties zijn inderdaad op zijn minst gerelateerd aan de structuur van de opvattingen en het gedrag van volwassenen over relaties.

Alles bij elkaar laten deze onderzoeken zien dat hechting van baby's invloed heeft op de overtuigingen en attitudes van relaties op volwassen leeftijd, en deze reiken tot buiten het gezin om het gedrag tussen romantische partners te beïnvloeden.

Dit betekent niet dat je opgroeit met het zoeken naar een huwelijk met iemand zoals je moeder of vader. Alleen dat ons begrip van wat het betekent om een veilige basis te hebben, heel vroeg begint en een langdurige impact heeft.

(12)

Quality of home evironment

H6: GELUKKIG ZIJN IN DE VOLWASSENHEID

INLEIDING

U-shape: midlife dip à Blanchflower & Oswald

à studie in zeer grote steekproef in VK: life satisfaction à dip tssn 50-55j (effect blijft na controle voor ≠ variabelen) à studie in VS en Europa: ook dip tssn 50-55j!

à boek Jonathan Rauch: idee v midlife crisis en andere dingen die een rol spelen in midlife

∩-shape: midlipe peak à Orth et al.

à onderzoek naar zelfwaarde à Latent Growth Curve Model à rond 50-55j piek Wie heeft gelijk? –>mss nt zo belangrijk?

à in meta-analyse bekeken: replicatie v deze resultaten: piek rond 50j

STUDIE 1: DETERMINANTEN VAN GELUK: ORTH

The family environment in early childhood has a long-term effect on self-esteem: A longitudinal study from birth to age 27 years.

Wat is al geweten in de onderzoeksliteratuur?

Zelfwaarde bekijken vanuit competentiemodel van Susan Harter:

- de affectieve lading van je zelfconcept (Ik ben …), tevreden zijn met jezelf (globaal), je eigen competenties hoog inschatten (domein-specifiek), maar ook: waardering krijgen van anderen (reflected appraisals)

Voor een stuk genetisch bepaald (30-40%), ook evidentie voor omgeving (60-70%)

à rol v vroege omgevingsfactoren? Enduring effects models (ja) vs revisionist model (nee) WELKE VROEGE OMGEVINGSFACTOREN?

Kwaliteit vd thuisomgeving:

- opvoeding: hechtingstheorie, symbolisch interactionisme (Cooley), sociometer theory (Leary) - cognitieve stimulatie die ouders bieden aan kinderen

- fysische thuisomgeving: SES, buurt, ..

Kwaliteit vd relatie tussen ouders: spillover hypothesis: kwaliteit relatie à invloed op opvoeding à invloed op zelfwaarde Àanwezigheid vd vader (gezinsstructuur): afwezigheid vader à stress op moeder à minder inkomen à slechtere opvoeding Depressie bij de moeder: ook via opvoeding of hechting

Armoede: à stress à opvoeding à zelfwaarde

Mediatiehypothese: al deze factoren werken vaak in op de zelfwaarde VIA opvoeding van de ouders

Analyses

Kijken of correlaties asymptotisch evoleren tot nul (=revisionist model) of niet (enduring effects model)

Steekproef en metingen

n Steekproef:

o NLSY79, start dataverzameling kinderen in 1986, Kinderen geboren tussen 1970 en 2001 à missing data!, 8711 gezinnen, 49% van de kinderen meisje, etnisch divers

n Metingen:

o Tot kind 15 jaar: self-report moeder + gedragsobservatie v ia tssn moeder en kind + observatie v thuisomgeving + metingen bij kind o Vanaf 15 jaar: enkel nog self-report door kind

o Gezinsomgeving: 0-6 jaar, geaggregeerd

§ Opvoeding: warmte en responsiviteit, authoritatieve controle

§ Cognitieve stimulatie (samen leren, educatief speelgoed, etc)

§ Fysieke thuisomgeving (veilig en gestructureerd)

§ Relatie tussen ouders: hapiness van moeder met relatie

§ Aanwezigheid vader (0 vs 1): 30% afwezige vaders

§ Depressie moeder: CES-D

§ Armoede (0 vs 1, met 1 = onder de armoedegrens): 27% arm o Zelfwaarde: 8-27 jaar, self-report kind

§ 8-14 jaar: globale zelfwaarde uit CBSK; 15-27 jaar: Rosenberg Self-Esteem Scale

Resultaten

n Partiële correlaties: n Correlaties ifv leeftijd:

(13)

n Mediatie:

à vooral kwaliteit relatie ouders, aanwezigheid vader en armoede!

Conclusies

De gezinsomgeving id vroege kindertijd voorspelt significant zelfwaarde vd kinderen op latere leeftijd. Hoewel de verbanden minder sterk w met toenemend leeftijd vh kind, waren de effecten id meeste gevallen ook significant id jonge volwassenheid!

à sterke evidentie voor de enduring effects hypothese!

De meerderheid v die effecten op de latere zelfwaarde van de kinderen werden gemediëerd/verklaard door de Kwaliteit vd Thuisomgeving (opvoeding, stimulatie, fysische thuisomgeving) àBelangrijk voor vroege interventies ivm zelfwaarde!

Mediatie kwaliteit thuisomgeving = Evidentie voor hechtingstheorie, symbolisch interactionisme en sociometer theory!

STUDIE 2: GEVOLGEN VAN GELUK: KOKKO & FELDT

Longitudinal profiles of mental well-being as correlates of successful aging in middle age

Hypotheses

- Gelukkig zijn id volwassenheid als voorspeller v succesful aging

- Gelukkig zijn = hedonistisch of eudaimonisch of sociaal welbevinden?

- Twee mechanismen: link met PH of life events positiever interpreteren?

- Zijn alle volwassenen even gelukkig? à persoonsgeoriënteerde benadering à onderscheiden v subgroepen

Doelen onderzoek:

- Identificeren latente groepen v mental well being - Hypothese: groep hoog, groep matig, groep laag - Hypothese: groep hoog zal de grootste groep zijn - Vergelijken van de groepen met SA indicators

- Hypothese: groep hoog zal hoge scores hebben op SA indicators

Analyses

Latent Profile Analysis

ð Interindividuele verschillen: subgroepen (klasses)! Assumptie = verschillend subpopulaties in data Afhankelijke variabele is categorische variabele à Modellen met verschillend aantal klassen vergelijken

Steekproef en metingen

n Steekproef: 12 random geselecteerde schoolklassen uit 2de middelbaar, eerste meting in 1968, data uit 1995 (36 jaar), 2001 (42 jaar) en 2009 (50 jaar), N = 335 (46.2% vrouwen), 313 deelnemers op 36 jaar, 285 op 42 jaar, 271 op 50 jaar, MCAR à FIML

n Metingen: heel divers!

o Gelukkig zijn op verschillende domeinen: persoonlijk, eudaimonisch, sociaal o Succesful aging: afwezigheid ziekte, cognitieve en fysieke paraatheid, engagement o Controlevariabelen: opleidingsniveau en gender

Resultaten

n 4 klassen geïdentificeerd: Hoog, relatief hoog, matig, laag à grootste groep = relatief hoog n In verband gebracht met SA:

o Disease and disability:

§ Subjectieve gezondheid en ziektes (door dokters gerapporteerd) hoogst bij groep laag o Cognitive and physical functioning

§ Sporten en bewegen klein effect: meer bij relatief hoog dan bij matig o Engagement with life

§ Effect van inkomen, stabiliteit loopbaan, beroep, en lage eenzaamheid à + bij hoog

Conclusies

- Duidelijk te onderscheiden groepen volwassen in termen van welbevinden/gelukkig zijn!

• Grootste groep = Relatively High: stabiel relatief hoog welbevinden

• Kleinste groep = Low: laag welbevinden me extra dipje op 42 jaar

- Welbevinden of gelukkig zijn in de volwassenheid voorspelt duidelijk het succes in ouder worden!

ALGEMENE CONCLUSIES

Wie heeft er gelijk: dipje of piek in WB in volwassenheid? Veeleer stabiliteit, Tenminste voor meeste mensen Predictoren van WB, in de vroege kindertijd à Evidentie voor enduring effects hypothese

- Belangrijkste predictor = Kwaliteit van Thuisomgeving in de kindertijd: Opvoeding, Stimulatie, Fysische Gezinsomgeving WB als predictor v succesvol ouder worden

- Veelbelovende resultaten die tonen dat gelukkige volwassenen ook meer succesvol ouder worden!

- Vooral in termen van sociaal functioneren, beroep, inkomen, en gezondheid!

(14)

H7: COGNITIEVE VEROUDERING: DE ROL V ERFELIJKHEID & OMGEVING

GEDRAGSGENETICA Inleiding

Witte stof id hersenen = verbindingen tssn hersencellen (axonen)

ð Myelinesatie vd axonen maakt dat de communicatie tssn neuronen sneller verloopt

ð Nemen toe tot ongeveer 25j, daarna breekt myeline af (langzaam). Vanaf 60-65j ga je dat beginnen merken ð Vraag: waarom gaat het bij sommige mensen sneller achteruit dan bij anderen? Spelen erfelijke factoren of

omgevingsfactoren hierbij een rol? We stellen ons de vraag over de rate/snelheid (niet de levels)

Tweelingstudies

Bv. Verwerkingssnelheid

ð Fenotype = score op test, genotype = alle genen die bijdragen tot iemands snelheid, omgeving = alle omgevingsaspecten die snelheid bepalen, erfelijkheid = correlatie fenotype & genotype (A), omgevingsinvloed = correlatie fenotype & omgeving (E)

Hoe het relatieve aandeel v erfelijkheid en omgeving bepalen?

- Tweelingstudies: vergelijken correlaties MZ en DZ

- Assumptie 1: MZ zijn 100% genetisch gelijk, DZ slechts 50%

- Assumptie 2: omgevingsfactoren maken MZ niet meer gelijk dan DZ(gelijkaardige omgeving voor beide groepen)

Klassieke benadering van gedragsgenetca1 = A+E = totale variantie in fenotype - Assumptie 3: de unieke omgeving € draagt niet bij tot de gelijkenis van MZ of DZ

Standaardbenadering: 1 = A+C+E (omgeving opsplitsen in unieke en gedeelde omgeving) - Assumptie 4: Voor tweelingen (MZ of DZ) die samen (S/T) opgevoed worden dragen zowel C

(correlated: cultuur/mp) als S (opvoeding) bij tot gelijkenis. Voor tweelingen die apart (A) worden opgevoed, énkel C.

Nieuwe visie op gedragsgenetica: 1 = A+C+S+E

STUDIE 1: MCGUE ET AL (2002)

The heritability of level and rate-of-change in cognitive functioning in Danish twins aged 70 years and older

Onderzoeksvragen

Cognitieve veroudering is een normatief proces

ð Vloeiende intelligentie (Fluid ~ KT) en gekristalliseerde intelligentie (crystallized ~ LT) stijgen tot 25j. Vloeiende

intelligentie gaat daarbij langzaam achteruit en rond de leeftijd v 60-65j daalt ze sterk. De gekristalliseerde intelligentie blijft vrij stabiel. De rol van erfelijkheid hierin stijgt met de leeftijd (rond 5j: 30%; rond 27j al 85%)

ð Onderzoeksvraag: draagt erfelijkheid ook bij aan cognitieve veroudering? Aan de SLOPE? De snelheid?

Methode

Steekproef: Longtiudinal Study of Aging Danish Twins (LSADT)

ð Cohort-sequentieel: men had een cohort, waarbij drop-outs waren, maar men voegde telkens nieuwe cohorten toe wanneer men drop-outs had. Zo deden sommige participanten mee op alle 4 de tijden, sommige op 3, sommige op 2 en sommige maar op 1. Op die manier was het planned missingness die volledig at random was (MAR). Daarvor paste men de FIML (Full information Maximum Likelihood) toe.

ð 1046 twin pairs, met hetzelfde geslacht, met tenminste een intake-meting, waarvan 63 pairs alle metingen deden Metingen:

- Cognitief functioneren: woordvlotheid (dieren opnoemen) + cijferreeksen (WAIS) + geheugen (woorden onthouden) - à allemaal fluid intelligence

- MZ/DZ: zelfrapportage

- Model: time based LGC (linear growth curve)

Initieel model: bevat 23 groei en genetische parameters:

- 6 algemene A,C en E effecten/varianties + 3 correlaties - 12 tijdspecifieke A,C,E effecten/varianties

- 2 gemiddeldes v level en slope

Time-based: bekijken van verschillen tussen 4 tijdstippen, dus niet perse tussen leeftijden

(15)

Resultaten

Stap voor stap verwijderen van paramters die niet signifant waren (=modelselectie) - Niet signififcant:

- 3 correlaties tssn A,C en E (dus genetische factoren voor slope zijn niet hetzelfde als voor level) - 2 algemene C effecten op level en slope (geen gedeelde omgevingsinvloeden)

- 8 tijdspecifieke A en C effecten (geen erfelijke of gedeelde omgevingsinvloeden op ≠ in cognitief presteren die buiten de algemene groeicurve vallen)

- Algemene A effect op de slope (geen erfelike invloeden op cognitieve veroudering) Finaal model: genetische invloeden op level, en een belangrijke rol van E bij zowel level als slope.

Parameters:

- Gemiddelde slope

- Variantie slope = .031 à individuele verschillen in cognitieve veroudering - Genetische discompositie:

- Level: A = 76%, C=0%, E=24% Change: A=6%, C=0%, E=94%

Betekenis/discussie

- Algemeen niveau v cognitief functioneren is sterk erfelijk bepaald - Verandering in cognitief functioneren is helemaal NIET erfelijk bepaald

- Oorzaken: te kort tijdsinterva om change te detecteren? Geen goede maten om verandering te detecteren?

Selectieve drop-out? Mss pas erfelijke invloeden op verandering op hogere leeftijden?

à daarom mss beter analyses doen op leeftijdsbasis dan op tijdsbasis - Verandering in cognitief functioneren is ook niet bepaald door gedeelde omgevingsfactoren

- De sterke interindividuele verschillen in cognitieve veroudering w vooral verklaard door niet-gedeelde/unieke omgeving

STUDIE 2: FINKEL & PEDERSEN (2004)

Processing Speed and Longitudinal Trajectories of Change for Cognitive Abilities: The Swedish Adoption/Twin Study of Aging

Onderzoeksvragen

Dragen genetische factoren bij tot cognitieve veroudering? Geldt dit ook voor specifieke cognitieve vaardigheden?

Wat is de rol van cognitieve snelheid? W verschillen id mate v verandering ih cognitief functioneren ook sterk bepaald door snelheid?

Welke rol speelt erfelijkheid in dit verhaal?

Hypothese 1: Als cognitief presteren gecorrigeerd w voor snelheid, dan zal de verandering (verval) in cognitief functioneren minder sterk zijn en zal het belang van genetische factoren voor cognitief presteren ook verminderen.

Hypothese 2: zal snelheid ook de genetische invloed op veranderingen in cognitief functioneren bepalen?

Methode

n Steekproef: Swedish Adoption / Twin Study of Aging (SATSA) o 50% samen opgevoed, 50% apart opgevoed o 798 twins, single en pair responders

o Moesten minimum deelgenomen hebben aan 1 IPT (in person testing) à missingness o Voor de groeimodellen eerst bij twin A en tweede keer (replicatie) bij twin B

o Voor de genetische analyses: enkel de pairs n Metingen:

o Cognitief functioneren; zowel crystallized (bv verbale informatie) als fluid (bv block design) als geheugen (bv picture memory)

o Een algemene score + een specifieke score voor informatie, block design en picture memory + controle voor verwerkingssnelheid met symbol digit

n Model: age based LGC (linair growth curve)

o Slope 1: 0 als leeftijd +65 ; slope 2: 0 als leeftijd -65 à laat toe om niet-lineair te schatten

o Intercept: niveau cognitief functioneren op 65j o Opnieuw gebruik v FIML om missingness te verwerken

Resultaten

n LGC

o Niet-gecorrigeerd: daling over leeftijd in alle specifieke taken (info en geheugen hoogst)

o Gecorrigeerd voor verwerkingssnelgheid: minder achteruitgang (minder neg schattingen vd slopes)

§ Voor blokpatronen, geheugen & algemeen: gn verandering tot 65j, minder uitgesproken verval daarna

§ Voor informatie zelfs toename in functioneren tot 75j, daarna minder snel achteruitgang

§ De varianties vd slope w ook groter: verschillen tssn mensen neemt toe

(16)

n Genetische analyse

o Bevestiging vorig onderzoek: intercept sterk bepaald door erfelijkheid, slopes vooral door E

§ Behalve bij geheugen: Slope 1 (en 2) vooral bepaald door erfelijkheid

§ Behalve bij blokpatronen: slope 2 vooral bepaald door erfelijkheid

§ Dus bevestiging McGue maar enkele verschillen voor specifieke taken o Bij correctie voor snelheid:

§ Lagere schattingen van erfelijkheid voor de intercepts, in ruil hogere unieke omgeving (E)

§ Voor slopes gemengde resultaten

• Slope 1: toename A en afname E voor alle metingen (behalve geheugen)

• Slope 2: lichte toename A en afname E voor info en algemeen, maar lichte afname in A voor blokpatronen en geheugen

o Verandering van erfelijkheid over de leeftijd? (voor general g-factor)

§ Erfelijk aandeel is groot (groter dan E), maar daalt rond 60j terwijl E wat stijgt

§ Bij correctie voor snelheid: belang genetische factoren neemt af en belang E neemt toe. Snelheid zelf is wss sterk genetisch bepaald

Betekenis/discussie

- Weghalen van snelheid uit scores van cognitief presteren leidt tot minder scherpe daling in cognitief presteren voor alle

aspecten v cognitief functioneren, ook informatie (gekristalliseerde Intelligentie).

- Daling in snelheid is quasi volledig verantwoordelijk voor cognitief verval tot 65 jaar, maar geen volledige verklaring voor cognitieve achteruitgang na 65 jaar, er blijft verval

- Genetische factoren spelen een sterke rol in de niveau’s v cognitief presteren, maar omgevingsfactoren (vooral unieke) zijn belangrijk voor de mate van cognitieve verandering (verval).

o Voorbeeld: ziektes die de ene helft van een tweelingpaar treffen maar niet de andere o Voorbeeld: gezonde levensstijl voor de een en niet voor de andere

- Correctie voor snelheid toont aan dat met toenemende leeftijd (vanaf 65 jaar) een groter deel vd genetische variantie in cognitief presteren verklaard wordt door verschillen in snelheid.

o Genetische invloeden op cognitief presteren opereren vooral via een indirect effect langs snelheid, zeker op hogere leeftijd

Belang van mediatiemodellen: Wanneer we snelheid verwijderen dan verwijderen we (gedeeltelijk) de link tussen genen en cognitief presteren.

ALGEMENE CONCLUSIE

Omgeving is belangrijk in verklaring voor verschillen in snelheid & mate V cognitieve verandering bij bejaarden, veel meer dan erfelijkheid

- Vooral unieke omgevingsinvloeden, invloeden die dus specifiek zijn voor de ene helft van een tweelingpaar en niet voor de andere.

- Negatieve unieke invloeden, bv. ziekte (dementie), maar ook positieve unieke invloeden, bv. ‘kruiswoordraadsels’…

vooral nieuwe cognitieve uitdagingen.

Gedragsgenetica wil verschillen in gedrag (fenotype) opsplitsen in genetische en omgevingsinvloeden, bijvoorbeeld via de tweelingmethode. Dit is één stap. Een volgende stap is het volledig ontrafelen van het menselijk genoom, en het leggen van de link tussen gedrag en DNA, het vinden van ‘gedragsgenen’.

Maar, niet één gen is (wss) verantwoordelijk voor bv snelheid, en genen oefenen hun effect op gedrag waarschijnlijk ook uit in interactie met de omgeving.

à interactie: effect v fysieke activiteit op cognitieve taak afh v specifiek genotype (apolipoprotein) à 60-69j: alleen bij mensen die 1/geen allel hebben op dat gen heeft fysieke activiteit effect à bij mensen boven 70j: fysieke activiteit sterkst effect bij bezitten v beide allelen (risicogroep)

(17)

H8: Onderzoek naar ouderlijke psychologische controle

INLEIDING: DEFINITIE EN GEVOLGEN VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE

Opvoedingsstijlen:

- Warmte/responsiviteit voor verbondenheid, structuur/regulatie voor competentie, autonomieondersteuning voor autonomie à werken in op basisnoden/behoeften

Controle: onderscheid tssn controle als structuur (competentie-ondersteunend) - Verwachtingen communiceren, positieve feedback, hulp bieden of controle als controle (druk zettend, inhibeert autonomie)

- Extern en intern (=psychologische controle)

Psychologische controle eerst gedefinieerd door Schaefer (1965)

= Later terug op de onderzoeksagenda (Barber, 1996; Steinberg, 1990) Psychologisch controlerende processen houden socialisatiedruk in die niet responsief is voor de emotionele en psychologische behoeften van het kind, en die onafhankelijke expressie en autonomie onderdrukt"

Psychologische controle

Manifestaties: Schuldinductie, voorwaardelijke aandacht/love withdrawal, angst-inductie, manipulatie (vd hechtingsband) Gevolg: gevoelens v interne spanning en conflict, druk v binnenuit.

ð Vbn: “doe mama een plezier, eet je bord op”, “weet je wel hoe hard mama gewerkt heeft om dit te maken?”

Meten met Psychological Control Scale – Youth Self-Report (PCS-YSR)

- Bv: mijn moeder/vader geeft me de schuld vd problemen v andere gezinsleden, vermijdt me aan te kijken wnr ik hen teleurgesteld heb, rakelt mijn vroegere fouten op wnr hij/zij me bekritiseert,…

Link met vormen van psychopathologie:

- Vooral link met internaliserende problemen (depressie), na controle voor depressie jaar voordien en controle voor gedragscontrole

- Consistente predictor v internaliserende problemen (depressie, angst, lage zelfwaarde).

- Ook in andere levensdomeinen negatieve gevolgen: zwakke schoolprestaties, lage motivatie, eenzaamheid, lage sociale competentie, relationele agressie

- Geassocieerd met emotionele disregulatie: enige evidentie voor associatie met Borderline Phstoornis.

- Geassocieerd met lagere identiteitsbinding en identitficatie met bindingen.

- Op KT: PC zorgt dat kinderen zich gedragen zoals ouders verwachten (via introjectie), maar LT juist opstandig gedrag - Evidentie voor wederkerige effecten: PC voorspelt niet alleen toename over tijd v depressieve gevoelens, maar

depressieve gevoelens kunnen over tijd ook toename v PC ontlokken bij ouders

o Consistente evidentie voor transactionele, bidirectionele verbanden voor effecten van PC

o ouders en kinderen komen terecht in een negatieve spiraal van controlerend opvoeden en verminderd welzijn o globaal gezien doen deze wederkerige effecten zich voor ongeacht de leeftijd, geslacht ouders, geslacht kind - MAAR: dagboekstudies:

o Op dagelijkse basis lokken de depressieve klachten op dag 1, op de 5e dag minder PC uit. (<->LT lokt het meer PC uit)

o In welke mate is psychologische controle een stabiel kenmerk vd ouders? Binnen functioneren v ouders op KT zijn er veel fluctuaties à meer dan 50% vd variantie is op daily level

Psychologische controle: experimenteel onderzoek

Onderzoek bij obese lln in lagere school: campagne om kinderen gezonder te doen eten (ofwel controlerende taal/autonomieondersteunende taal)

ð Nadien toets over die tekst: leerkrachten moesten beoordelen op oppervlakkige kennis/diepgaande kennis o Resultaat: op oppervlakkige kennis geen effect, maar controlerende tekst werd minder diepgaand geleerd o Ook resultaat op eetgedrag: kinderen gingen in beide condities meer gezond eten maar in de controlerende

groep was dit maar van korte duur (1week) Neurofysiologische evidentie voor nefaste gevolgen v PC

ð ERP’s meten die rol spelen in herkennen v en omgaan met gelaatsuitdrukking

ð Boos gezichtje bij fout op taak, blij gezichtje bij juist antwoord. Kinderen die veel PC ervaren hebben verhoogde ERP

Interventies voor autonomieondersteuning

à interventies lijken effectief te zijn: meer AS (attitude + doen) en ook meer welzijn + ervaren v AS door kind à maar effecten niet super groot: kijken naar onderliggende mechanismen

Onbeantwoorde vragen

Wat zijn de mechanismen achter psychologische controle? Mediërende processen en antecedenten?

Hoe gaan jongeren om met psychologische controle? Coping

Is iedereen even vatbaar voor effecten van psychologische controle? Individuele verschillen

Structuur en autonomie kan men als twee dimensies met elkaar vergelijken zodat we 4 kwadranten uitkomen

(18)

MECHANISMEN: ANTECEDENTEN EN MEDIATOREN VAN PSYCHOLOGISCHE CONTROLE De theorie van Blatt

Twee ontwikkelingslijnen die elkaar in het ideale geval versterken:

Interpersoonlijke ontwikkelingslijn: evolueren door zoveel mogelijk bevredigende, wederkerige en diepgaande relaties te ontwikkelen

Zelfdefinitielijn: ontw ve positieve identiteit

Risico op psychopathologie bij breuk op één van die lijnen Afhankelijkheid kan zorgen voor een anaclitische psychopathologie

Zelfkritiek kan zorgen voor een introjectieve psychopathologie

Zelfkritisch perfectionisme als proces

Evidentie voor mediatiemodel: PC is geassocieerd met zelfkritisch perfectionisme en dat gaat ook gepaard met depressie en andere vormen van pathologie. ZKP speelt een mediërende rol tssn depressie en PC. De associatie tssn beide valt weg wanneer je ZKP als mediator ertussen plaatst. à longitudinale evidentie

ð Bestudeerd bij een steekproef v eetstoornispatiënten à ZKP hoog

Ook bij hen werd een mediatie gevonden v ZKP binnen de relatie van PC en de drang naar slankheid

Zelkritisch perfectionisme als antecedent

Ouders die hoog scoren op ZKP:

- Sterke focus op persoonlijke doelen en normen, negatieve zelfkritische evaluaties, projectie v niet-gerealiseerde doelen op eigen kinderen - Steekproef vrouwelijke studenten:

o Multi-informant benadering v PC

o Wnr ouders hoog scoren op ZKP, meer geneigd om PC te hanteren. Dit is op zijn beurt voorspellend voor ZKP bij de dochters.

Separatie-angst als antecedent

ð Ouders die angst hebben om kind los te laten = anxiety about distancing ð ZKP en SA bij ouders zijn 2 onafhankelijke unieke bronnen v invloed op PC.

Dus 2 types PC:

o Prestatiegericht: voorwaardelijk aanvaardend indien normen gehaald w, typisch voor perfectionistische gezinnen, resulteert in een perfectionistische zelfkritische houding bij adolescenten

o Afhankelijkheidsgericht: voorwaardelijk aanvaardend indien in dichte nabijheid bij

ouders, typisch voor “kluwen”-gezinnen/enmeshed families, resulteert in aan afhankelijke, separatie-angstige houding bij adolescenten

Studie 1: Soenens et al.

Toward a domain-specific approach to the study of parental psychological control: distinguishing between dependency-oriented and achievement-oriented psychological control

Theoretisch model:

Studie bestond uit 3 afzonderlijke studies:

STUDIE 1: ONDERZOEKEN VAN DE DISTINCTIE TUSSSEN DPC (afhankelijkheidsgerichte PC) EN APC (prestatiegerichte PC) n Hypotheses:

o Beide PC’s pos gerelateerd met general PC en neg gerelateerd met autonomieondersteuning, maar differentieel effect voor support: DPC lagere correlaties verwacht dan APC

o DPC gerelateerd aan enmeshment, APC gerelateerd aan perfectionist family climate n Methode

o Steekproef = universiteitstudenten

o Metingen: DPC vs APC; andere parenting dimensies (support, autonomieondersteuning, general PC) en famuly enmeshment & perfectionist family climate

(19)

n Resultaten:

o Interne structuur en betrouwbaarheid: duidelijke distinctie tssn DPC en APC o Geslachtsverschillen:

§ Parental gender: moeders hoger op DPC, vaders hoger op APC

§ Adolescent gender: zonen rapporteren hoger APC te ervaren dan dochters o Convergente en discriminante validiteit:

§ DPC en APC pos gecorreleerd met general PC, neg met autonomieondersteuning, DPC en APC neg gecoreleerd met support maar bij controle voor gedeelde variantie enkel APC

§ DPC uniek gerelateerd aan enmeshment en APC uniek gerelateerd aan perfectionist family climate STUDIE 2: KIJKEN OF DISTINCTIE OOK GEGENERALISEERD KAN W NAAR OUDERS HUN PERCEPTIE V OPVOEDING + KIJKEN OF VERSCHILLENDE PH-KENMERKEN VD OUDERS VERSCHILLEND GELINKT KUNNEN W AAN DPC EN APC

n Methode

o Steekproef: ouders v adolescent tssn 12-18j

o Metingen: DPC&APC, separatieangst, ZKP, depressieve symptomen n Resultaten

o Geslachtsverschillen:

§ Vaders hoger op APC, moeders hoger op separatie-angst, hogere APC naar zonen dan naar dochters o Leeftijd: geen verschillen

o Maternal education level: negatief met depressieve symptomen en separatie-angst, pos met APC o Paternal education level: negatief met DPC, depressieve symptomen en separatie-angst

o Correlaties en regressienalayses:

§ Separatieangst uniek gerelateerd aan DPC en ZKP uniek gerelateerd aan APC

§ Ouderlijke depressie was significant gerelateerd aan DPC en APC maar niet meer wnr gecontroleerd voor separatie-angst en ZKP

STUDIE 3: ONDERZOEKEN VD ASSOCIATIES TSSN DE TWEE PC’S EN ADOLESCENTEN HUN GEVOELENS V AFHANKELIJKHEID, ZELFKRITIEK EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN

n Hypotheses

o DPC uniek gerelateerd aan afhankelijkheid, APC uniek gerelateerd aan zelfkritiek

o Afhankelijkheid en zelfkritiek verklaren de variantie in depressieve symptomen (mediatie vd effecten v PC op depressie)

n Methode

o Steekproef: middle-adolescenten from secundary school

o Metingen: DPC&APC, afhankelijkheid en zelfkritiek adolescent, depressieve symptomen adolescent n Resultaten

o Geslachtsverschillen:

§ Moeders hoger op DPC, vaders hoger op APC

§ Mannelijke adolescenten rapporteren meer DPC & APC en hoger op zelfkritiek

§ Vrouwelijke adolescenten hoger op afhankelijkheid en depressieve symptomen o Analyses:

§ Evidentie voor mediatie-effecten: DPC gelinkt aan afhankelijkheid en APC gelinkt aan zelfkritiek.

Afhankelijkheid en zelfkritiek zijn gelinkt aan depressie. Initieel effect van DPC & APC op depressie verdwijnt (NS) bij toevoeging van afhankelijkheid en zelfkritiek in het model

§ Effect v DPC op afhankelijkheid is dubbel zo groot bij moeders dan bij vaders

Conclusies mechanismen

- PC hangt samen met persoonlijkheidsfunctioneren v adolescenten - Behandeling dient mss gericht te zijn op specifieke kwetsbaarheid vh kind

o Afhankelijkheid: kortdurend, op zorg en ondersteuning gerichte therapie o Zelfkritiek: langere, op inzicht en cognitieve herstructurering gerichte therapie

- PC is een enigszins stabiel aspect vd ouder-kind relatie dat sterk gerelateerd is aan kenmerken van de ouders zelf: ook deze kenmerken kunnen een target v behandeling vormen

HOE OMGAAN/COPEN MET PSYCHOLOGISCHE CONTROLE?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- Hoe gaan we om bij kinderen die geen achternaam krijgen (op basis van hun nationale recht hebben ze een naamsketen of de kinderen met een Nederlandse nationaliteit die

Ontwikkelingsgerichte zorg voor uw baby is het verminderen van prikkels en stress, het stimuleren van de ontwikkeling en het bevorderen van de band tussen kind en ouders.. Bij

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

In onze Studie worden twee soorten ondersteunmg gegeven, beide als het kmd tussen de 7 en 11 maanden oud is. Een deel van de moeders knjgt video-mterventie, een vorm van

• Steriliseren na ieder gebruik is niet meer nodig, dit moet enkel nog wanneer uw baby geboren werd voor 37 weken zwangerschap of op indicatie van de kinderarts. U dient dit dan

Kleine signalen geven aan wan- neer uw baby zin heeft om te eten: het tongetje naar buiten steken, smakgeluidjes maken, de handjes naar zijn mondje bren- gen, … U hoeft niet

studies m een derde categone -&#34;ovenge&#34;- ondergebracht omdat het onderzoeksverslag niet duidehjk maakte of het een ouder- danwel kmd- probleem betraf (Van Uzendoorn et

Hoewel in het begin van de jaren vijftig nog onvoldoende empirische gegevens voorhanden waren, concludeerde Bowlby al snel dat gehechtheid een sleutelrol vervult in de opvoeding