• No results found

. F EIT OF FICTIE ? E WREDE S URINAAMSE PLANTER IN DE ACHTTIENDE EEUW D

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share ". F EIT OF FICTIE ? E WREDE S URINAAMSE PLANTER IN DE ACHTTIENDE EEUW D"

Copied!
89
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

D E WREDE S URINAAMSE PLANTER IN DE ACHTTIENDE EEUW . F EIT OF FICTIE ?

MAARTEN DE BEER (0029041) MASTERTHESIS VMG

MEI/JUNI 2010

BEGELEIDER:GUIDO DE BRUIN

TWEEDE BEOORDELAAR:MAARTEN PRAK

(2)

Inhoud

Inleiding 3

Deel 1: Beeldvorming van de Surinaamse Slavernij 10

Hoofdstuk 1 11

De zeventiende en achttiende eeuw

1.1 Aphra Behn, Voltaire en John Gabriel Stedman 13

1.2 Twee gouverneurs en een dominee 16

1.3 Plantershandleidingen 18

1.4 Behn, Voltaire en Stedman; een analyse 19

Hoofdstuk 2 22

De negentiende en twintigste eeuw

2.1 Abolitionistische geschiedschrijving; Van Hoëvell en Wolbers 23

2.2 Slavernijvarianten 25

2.3 Twee Surinamers; De Kom en Van Lier 26

2.4 De hedendaagse discussie 28

2.5 Susanna du Plessis; een casestudy 29

Deel 2: De behandeling van slaven in Suriname 32

Hoofdstuk 3 33

De dagelijkse leefomstandigheden

3.1 Slavenwerk en werkdruk 35

3.2 Voeding, kleding en huisvesting 36

3.3 Ziekten en ziekenverzorging 38

3.4 Slavendemografie 39

Hoofdstuk 4 41

De algemene leefomstandigheden

4.1 Gezinsleven 42

4.2 Cultuur en religie 43

4.3 De manumissie van slaven 46

4.4 Sociale mobiliteit 48

(3)

Hoofdstuk 5 50 Bestraffing en disciplinering

5.1 Slavenwetgeving 52

5.2 Rechtsgang 54

5.3 Het Hof van Politie en Criminele Justitie; vonnissen en straffen 56

5.4 Slavenprotest 60

Deel 3: De Caraïbische context 63

Hoofdstuk 6 64

De dagelijkse leefomstandigheden in vergelijkend perspectief

6.1 Slavenwerk en werkdruk 65

6.2 Voeding, kleding, huisvesting en ziekenverzorging 66

6.3 Slavendemografie 67

6.4 Slavenwetgeving en bestraffing van slaven; theorie en praktijk 68

Hoofdstuk 7 72

De algemene leefomstandigheden in vergelijkend perspectief

7.1 Gezinsleven 72

7.2 Cultuur en religie 74

7.3 De manumissie van slaven 76

7.4 Sociale mobiliteit 78

Conclusie 81

Archieven en Literatuur 85

(4)

Inleiding

Ieder jaar vindt in Suriname aan de vooravond van Keti Koti – de viering van de afschaffing van de slavernij op 1 juli – de Miss Alida-verkiezing plaats. Dit evenement werd in 1991 in het leven geroepen met als doel ‘de beste representante van de Creoolse cultuur’ te kiezen.1 De verkiezing is niet alleen een schoonheidswedstrijd waarbij de kandidates worden beoordeeld op hun fysieke kenmerken en intellectuele capaciteiten, maar verenigt ook cultureel- historische elementen in zich. Het is bovenal een ode aan de Creoolse vrouw die ondanks de erfenis van de slavernij en de moeilijke leefomstandigheden haar trots en waardigheid niet heeft verloren.2 Daarnaast wordt de achttiende-eeuwse slavin Alida herdacht, die volgens de overlevering op brute wijze zou zijn vermoord door haar eigenares.

Het verhaal van de wrede plantagehoudster Susanna du Plessis (1739- 1795) en haar slavin Alida is in Suriname welbekend.3 Alida wekte vanwege haar schoonheid de jaloezie op van haar meesteres. Toen Susanna haar echtgenoot betrapte op het loeren naar de borsten van Alida sneed zij deze eigenhandig af.

Daarna liet zij de geamputeerde boezem bij het diner aan haar man opdienen terwijl zij zou hebben verkondigd: ‘Je wilde de borsten van Alida, nou, hier heb je ze dan.’4 De wreedheid van Susanna du Plessis wordt ook in een ander verhaal geïllustreerd. Tijdens een boottocht van Paramaribo naar haar plantage Nijd en Spijt zou zij geagiteerd zijn geraakt door een slavenkind dat – na verwoede pogingen van de moeder – maar niet op wilde houden met huilen. Een woedende Susanna zou naar de slavin hebben gesnauwd haar het kind te overhandigen. Zíj zou het wel laten ophouden met huilen. Vervolgens hield Susanna het kind net zolang onder water tot het was verdronken. De wanhopige moeder wierp zich in het water en stierf.5

De verhalen rond Susanna du Plessis staan niet op zichzelf. Er zijn talloze andere voorbeelden te noemen van de mishandeling en bestraffing van en de moord op slaven en slavinnen in de Surinaamse geschiedenis. In veel van deze

1 Y. van der Pijl, Missverkiezingen en de articulatie van etnische identiteit, Tijdschrift voor Surinamistiek (OSO) 24 (2005) 115-135, aldaar 121.

2 Van der Pijl, Missverkiezingen en de articulatie van etnische identiteit, 121.

3 Ibidem, 121.

4 H. Neus-van der Putten, Susanna du Plessis. Portret van een slavenmeesteres (2e druk; Amsterdam 2003) 15.

5 Neus-van der Putten, Susanna du Plessis, 15.

(5)

verhalen is de extreme hardvochtigheid van de blanke opzichters en plantagehouders tegenover de slaven een belangrijk element. De sadistische en jaloerse plantagemeesteres tiert welig; niet alleen in de orale overlevering van de Afro-Surinamers maar ook in de geschreven literatuur – romans, reis- beschrijvingen en toneelstukken - en in de wetenschappelijke geschiedschrijving over Suriname.

Volgens Van Lier hadden de Surinaamse planters tegen het einde van de achttiende eeuw in het buitenland de reputatie verworven zeer wrede slavenhouders te zijn.6 Zo wreed dat Pinson Bonham, Gouverneur van Suriname tijdens het Engelse tussenbestuur (1799-1816), zich in een brief liet ontvallen

‘dat het eene zware straf voor een neger was, om hem aan een planter in Suriname te verkoopen.’7 Het bleek geen sinecure van deze reputatie verlost te worden. Tot op heden wordt de Surinaamse slavernij, vergeleken met de slavernij in andere koloniën, als extreem hard bestempeld. Pas de laatste twee decennia werd door een aantal historici getracht dit beeld enigszins te nuanceren. Oostindie stelde bijvoorbeeld dat de discussie omtrent de harde variant van slavernij in Suriname niet gebaseerd was op wetenschappelijke gronden omdat een ‘empirische basis’ ontbrak.8 Ook Van Stipriaan plaatste vraagtekens bij de stelling dat de Surinaamse slavernij de hardste zou zijn geweest van de hele regio.9 Toch bleef het beeld van de extreem wrede Surinaamse slavernij overheersend. In 1998 verscheen bij uitgeverij Walburg Pers een overzichtswerk van de Surinaamse geschiedenis, dat vanwege het gebrek aan diepgang en de vele illustraties was bedoeld voor een breed publiek.

De auteurs beweerden dat de ‘visie (…) dat de slaven in Suriname slechter behandeld werden dan elders in West-Indië, gesteund als zij wordt door uitspraken van anderen, zeker waarheid zal bevatten.’10

De veronderstelde wreedheid van de Surinaamse planters in de achttiende eeuw is het uitgangspunt voor dit onderzoek. Centraal staat de vraag in hoeverre het gerechtvaardigd is de achttiende-eeuwse Surinaamse planters van “extreme

6 R. van Lier, Samenleving in een grensgebied. Een sociaal-historische studie van Suriname (3e herz. druk;

Amsterdam 1977) 96.

7 Brief van Pinson Bonham aan Earl Bathurst, 9 februari 1814; geciteerd door J. Wolbers, Geschiedenis van Suriname (2e druk; Amsterdam 1970) 567.

8 G. Oostindie, Roosenburg en Mon Bijou. Twee Surinaamse plantages, 1720-1870, Caribbean Series 11 (Dordrecht 1989) 6-7.

9 A. van Stipriaan, Surinaams contrast. Roofbouw en overleven in een Caraïbische plantagekolonie 1750-1863, Caribbean Series 13 (2e druk; Leiden 1993) 16.

10 E. Bakker e.a., Geschiedenis van Suriname. Van stam tot staat (2e herz. druk; Zutphen 1998) 50.

(6)

wreedheid” te betichten bij de behandeling van hun slaven. In drie delen zal de houdbaarheid van deze stelling worden getest. Ten eerste zal onderzocht worden hoe het beeld van de wrede Surinaamse planter is ontstaan. Volgens Oostindie was dit het resultaat van de verspreiding van vele voorbeelden van extreme wreedheid uit de Surinaamse geschiedenis.11 De excessen werden representatief voor het instituut als geheel. Maar is dit wel gerechtvaardigd? In dit eerste deel ligt de nadruk op de verbeelding van de Surinaamse slavernij in literaire- en historische werken. Romans, reisbeschrijvingen en geschiedenisboeken die aan de basis hebben gestaan van het beeld van de wrede Surinaamse planter zullen kritisch worden bekeken. Een aantal vragen staan hierbij centraal. Waar komt het beeld van de wrede Surinaamse planter vandaan? Waar is dit beeld op gebaseerd? Wie waren de verspreiders van dit beeld en met welk doel werd het verspreid?

In het tweede deel worden de resultaten gepresenteerd van het onderzoek naar de behandeling van de slaven in Suriname in de achttiende eeuw. Bestaat er enige wetenschappelijke grond voor de reputatie van de wrede Surinaamse planter? Is het mogelijk om aan de hand van bronnenmateriaal en wetenschappelijke studies een basis te vormen waarop gedegen uitspraken kunnen worden gedaan over de behandeling van slaven? Welk beeld van de Surinaamse planter komt hieruit naar voren en valt dit te verenigen met het hardvochtige imago? Allereerst moet worden gedefinieerd wat hier onder wreedheid wordt verstaan. Van Dale’s Groot Woordenboek der Nederlandse Taal omschrijft het begrip “wreed” als ‘zich erop toeleggend anderen leed aan te doen en daarin behagen scheppend, opzettelijk en nodeloos hard.’12 De wreedheid van de planters zou dan worden geïllustreerd door een element van hardvochtigheid en sadistisch genoegen dat extremer was dan in andere koloniën. Extremer bovendien dan wat “normaal” werd geacht binnen een achttiende-eeuwse plantagesamenleving. Dit is echter niet meetbaar. Het is niet mogelijk te achterhalen of de planters zich er bewust op hebben toegelegd de slaven leed aan te doen en welke mate van behagen zij hier in schiepen.

Genovese constateerde in 1969 dat wetenschappers zelden definieerden wat zij onder de “behandeling” van slaven verstonden. Hij pleitte voor strak

11 Oostindie, Roosenburg en Mon Bijou, 413.

12 G. Geerts en T. den Boon, Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (13e herz. druk; Utrecht 1999) 4017.

(7)

afgebakende criteria in het wetenschappelijk onderzoek naar de behandeling van slaven. Er waren volgens Genovese drie ‘basic meanings of “treatment”’, te weten:

1. ‘Day-to-day living conditions’: In deze categorie vallen de essentiële dagelijkse leefomstandigheden zoals de kwantiteit en kwaliteit van voedsel, kleding, huisvesting, lengte van de werkdag en de algehele werkomstandigheden.

2. ‘Conditions of life’: Deze categorie behelst de bredere leefomstandigheden waaronder bescherming van het gezinsleven, de mogelijkheden voor een onafhankelijk sociaal en religieus leven en de culturele ontwikkeling.

3. ‘Access to freedom and citizenship’: In deze categorie vallen de mogelijkheden op het verwerven van vrijheid en burgerschap.13

Het gebrek aan heldere definities leidde tot nutteloos vergelijkend onderzoek.

Vaak werd slechts één van de bovenstaande aspecten belicht en werden de andere onderdelen genegeerd.14 Pas wanneer alle dimensies van het slavenleven in de afweging werden meegenomen kon er een evenwichtig beeld ontstaan van de behandeling van slaven en zou het volgens Genovese mogelijk zijn verschillende slavensamenlevingen met elkaar te vergelijken.

Volgens Oostindie was dit nu juist wat er ontbrak aan het debat over de veronderstelde hardheid van de Surinaamse slavernij. In navolging van Genovese stelde hij dat de discussie was verzand in een steriel en eenzijdig debat geconcentreerd op slechts één aspect van de behandeling van slaven.15 De nadruk op de excessen van de slavernij, het bestraffen en mishandelen van slaven – onderdeel van de ‘day-to-day living conditions’ – stond een bredere benadering in de weg. Het zou veel vruchtbaarder zijn alle kanten van het slavenleven te betrekken in de overweging. Bovendien was Oostindie van mening dat het bij gebrek aan empirisch bewijs überhaupt niet mogelijk was aan te tonen dat de Surinaamse slavernij de hardste en wreedste in zijn soort was.16 Had Oostindie gelijk toen hij stelde dat de hardheid/wreedheid van de

13 E.D. Genovese, The treatment of slaves in different countries: problems in the applications of the comparative method in: L. Foner en E.D. Genovese ed., Slavery in the New World. A reader in comparative history (New Jersey 1969) 202-210, aldaar 203.

14 Genovese, The treatment of slaves in different countries, 202.

15 G. Oostindie, Het paradijs overzee: de ‘Nederlandse’ Caraïben en Nederland (Amsterdam 1997) 75.

16 Oostindie, Roosenburg en Mon Bijou, 413.

(8)

Surinaamse planters niet kon worden bewezen? Is het in het geheel niet mogelijk een empirische basis te verschaffen waarop hierover uitspraken gedaan kunnen worden?

Suriname was in de achttiende eeuw geen wetteloze samenleving en zelfs de slaven konden een “eerlijk” proces krijgen. De planters mochten hun slaven alleen voor lichtere vergrijpen (bijvoorbeeld diefstal) zelf straffen. De straffen die ze mochten uitdelen waren bovendien bij wet vastgelegd. Voor het berechten van zwaardere overtredingen – waaronder het verwonden van een blanke of marronage, het weglopen van de plantage - moesten de planters zich tot het Hof van Politie en Criminele Justitie in Paramaribo wenden. Daar werd de zaak voorgelegd, de strafmaat bepaald en de straf voltrokken. In theorie zou een analyse van de processtukken en vonnissen van het Hof interessant kunnen zijn.

De straffen voor zware vergrijpen - de Spaanse Bok, het ophangen van slaven aan ijzeren haken, het afhakken van ledematen – zijn namelijk voor een groot deel verantwoordelijk voor het beeld van de wrede Surinaamse planter.

Mogelijkerwijs zou kwantitatief onderzoek naar deze vonnissen het empirisch materiaal kunnen verschaffen waar het tot op heden in de discussie over de veronderstelde hardheid/wreedheid van de Surinaamse slavernij aan ontbreekt.

In de praktijk bleek dit helaas niet het geval. Aanvankelijk was een analyse van de vonnissen één van de doelstellingen van dit onderzoek. Een rondgang door de archieven van het Hof van Politie en Criminele Justitie heeft echter uitgewezen dat dit een haast onmogelijke opgave zou zijn. De archieven zijn in zeer slechte staat en (deels) slechts te raadplegen op microfiche. Veel is onleesbaar en voor de historicus niet meer toegankelijk. Een analyse van de processtukken zou een zeer tijdrovende bezigheid zijn en een matig resultaat opleveren. Kwantitatief onderzoek zou dus een onvolledig en gebrekkig beeld verschaffen van de bestraffing van slaven in Suriname. Het zou dan ook niet mogelijk zijn om op basis van een dergelijk onderzoek zinvolle en concrete uitspraken te doen over de disciplinering en bestraffing van slaven in de achttiende eeuw. Overigens zou een analyse van de archieven van het Hof in beginsel een beperkt onderzoek zijn. Het valt namelijk te betwijfelen in hoeverre de Surinaamse planters zich aan de wetten en voorschriften gehouden zullen hebben. Op het overtreden hiervan stond immers geen strenge straf. Brachten de planters hun slaven überhaupt wel naar Paramaribo om berecht te worden of namen zij het recht in eigen hand en straften zij de slaven zelf op de plantages?

(9)

In dat geval zal de bestraffing in zijn geheel niet zijn opgetekend en niet meer terug te vinden zijn in de archieven. Het Hof van Politie en Criminele Justitie was bovendien geen onafhankelijk rechtsorgaan. De Surinaamse planters namen hierin zelf zitting en zij zullen elkaar de hand boven het hoofd hebben gehouden.

Veel van wat zich op de plantages afspeelde is niet meer te achterhalen.

Empirisch onderzoek naar de disciplinering en bestraffing van slaven in de achttiende eeuw is geen haalbaar streven. Dit neemt echter niet weg dat er helemaal geen aandacht aan de bestraffing van de slaven zal worden besteed.

Aan de hand van literatuur en archiefstukken zal getracht worden een beeld te schetsen van de bestraffing van slaven in Suriname in de achttiende eeuw.

Onderzocht zal worden hoe er werd gestraft, of (en hoe vaak) de doodstraf werd uitgesproken, of er een slavenreglement van kracht was en of er sprake was van een juridische bescherming van de slaven. Wel staat in deel twee Genoveses brede benadering centraal. Het bestraffen en disciplineren van de slaven is immers slechts één onderdeel van wat Genovese ‘day-to-day living conditions’

noemde. Geprobeerd zal worden alle aspecten van het slavenleven te behandelen. Er zal onderzocht worden hoe de achttiende-eeuwse slaaf werd gevoed, gekleed en gehuisvest, aan welke werkdruk hij werd onderworpen en hoe de algemene leefomstandigheden en de mogelijkheden tot manumissie waren.

In het derde en laatste deel van het onderzoek zal geprobeerd worden de behandeling van de Surinaamse slaven in een Caraïbische context te plaatsen.

Dat dit zelden of nooit gebeurde was volgens Oostindie een van de oorzaken dat het beeld van de harde Surinaamse slavernij zo hardnekkig bleek.17 Bekeken zal worden of er gevallen bekend zijn van begane wreedheden tegen slaven in andere koloniën. Daarnaast worden de resultaten uit deel twee vergeleken met de situatie in andere Caraïbische koloniën. Vooropgesteld dient te worden dat dit onderzoek geen ruimte biedt om uitgebreid in te gaan op alle aspecten van het slavenleven in alle Zuid-Amerikaanse en Caraïbische plantagesamenlevingen. De nadruk zal liggen op een vergelijking met het Britse West-Indische eiland Jamaica. Dit was voornamelijk een keuze uit praktische overwegingen waarbij de beschikbaarheid van wetenschappelijke studies doorslaggevend was. Jamaica was bovendien net als Suriname een suikerproducerende kolonie. Waar mogelijk,

17 Oostindie, Roosenburg en Mon Bijou , 413.

(10)

en indien relevant voor het onderzoek, zal echter wel aandacht worden besteed aan het slavenleven in andere koloniën - zoals Portugees Brazilië, Frans Cayenne en het Engelse Barbados. In dit laatste deel wordt wederom Genoveses brede kader gehanteerd.

De drie delen van het onderzoek bestaan ieder uit verschillende hoofdstukken. In het eerste deel wordt een overzicht gegeven van de beeldvorming van de Surinaamse slavernij. In hoofdstuk één komen de zeventiende- en achttiende-eeuwse bronnen aan bod waar het beeld van de hardheid van de Surinaamse slavernij op gebaseerd is. In hoofdstuk twee wordt ingegaan op de overname van dit beeld in de negentiende en twintigste eeuw.

Vervolgens komt in deel twee de behandeling van de Surinaamse slaven aan bod aan de hand van Genoveses driedeling. In hoofdstuk drie worden de dagelijks leefomstandigheden behandeld, voeding, kleding, etc. In hoofdstuk vier komen de kwaliteit van leven in bredere zin en de mogelijkheden op het verwerven van de vrijheid aan de orde. In hoofdstuk vijf volgt de bestraffing en disciplinering van de slaven. In deel drie wordt de behandeling van de slaven vergeleken met andere Caraïbische plantagesamenlevingen. In hoofdstuk zes staan de dagelijkse leefomstandigheden centraal – waaronder de bestraffing en disciplinering van slaven – en in hoofdstuk zeven de kwaliteit van leven in bredere zin en de mogelijkheden op het verwerven van de vrijheid.

(11)

Deel 1

Beeldvorming van de Surinaamse slavernij

(12)

Hoofdstuk 1

De zeventiende en achttiende eeuw

Een groot aantal zeventiende- en achttiende-eeuwse geschriften ligt ten grondslag aan de negatieve beeldvorming over de Surinaamse slavernij.

Opvallend is dat de meerderheid van de auteurs uit het buitenland kwam. Velen van hen waren zelfs nooit in Suriname geweest en hun pennenvruchten werden niet in Nederland maar in het buitenland uitgegeven. Niet alleen in romans, reisbeschrijvingen en traktaten werd de slechte en vaak wrede behandeling van de Surinaamse slaven behandeld, ook in een aantal egodocumenten – dagboeken, journalen en brieven – werd hier melding van gemaakt. Volgens Van Lier was nog voor de komst van de Nederlanders naar Suriname het ‘lot der slaven (…) uitzonderlijk hard (…) en zeer slecht.’18 Hij citeerde George Warren, een Engelsman die kort voor 1667 een aantal jaren in Suriname verbleef en over de Surinaamse slaven noteerde dat zij werden verkocht als honden en dag in dag uit hard moesten werken ‘met de grootste straffigheydt van de wereldt, scherpelijck ghetuchtighd wordende over de minste fouten die sij begaen.’19

De meeste teksten stammen echter niet uit de zeventiende maar uit de achttiende eeuw en gaan over de behandeling van de slaven ten tijde van de Nederlandse overheersing van Suriname. In 1718 verscheen Beschryvinge van de volk-plantinge Zuriname van J.D. Herlein, het eerste belangrijke Nederlandse boek over Suriname.20 Hierin beschreef Herlein de gangbare manier van het straffen van slaven in de kolonie. De slaaf werd – de handen vastgebonden en de voeten met gewichten verzwaard – met touw aan een boom opgehesen en zolang met de zweep gegeseld ‘dat hij eerder een gevilde of gestroopte Hond gelijkende is, als een Mensch.’ Vervolgens werd de rauwe en opengereten huid met limoensap en ‘pulver’ ingesmeerd, met blijvende littekens als gevolg.21 Herlein was een voorstander van de slavernij maar waarschuwde voor een al te slechte behandeling van de slaven. Hij suggereerde dat dit – in combinatie met slechte voeding - de oorzaak was van het hoge sterftecijfer onder de slaven.22 Over de Afrikaanse slaven schreef hij: ‘het een Volk is onmogelijk zonder slagen

18 Van Lier, Samenleving in een grensgebied, 97.

19 Ibidem, 97.

20 Oostindie, Het paradijs overzee, 76.

21 J.D. Herlein, Beschryvinge van de volk-plantinge Zuriname (Leeuwarden 1718) 112-113.

22 Herlein, Beschryvinge, 84.

(13)

en straffen te konnen regeren, dog zo moet men nog daar wel zeer voorzigtig in zijn, dat ze niet onschuldig gestraft worden.’23

In 1770 verscheen Beschryving van Guiana van J.J. Hartsinck waarin de neger omschreven werd als ‘van Verstand niet onbedeeld. Doch de meesten zijn tevens lui, bedrieglyk, wreed, genegen tot Diefstal, den Drank en de vrouwen.’24 Ondanks de weinig positieve karakterschets van “-de neger” benadrukte Hartsinck dat de slaaf beter zou gedijen onder een rechtvaardig bewind. Extreem harde straffen zouden verzet en marronage alleen maar in de hand werken. Ook meende Hartsinck dat de joodse slavenhouders de meest wrede waren en dat het absenteïsme van plantage-eigenaren leidde tot een slechte behandeling van de slaven, beweringen die volgens Oostindie – ongefundeerd – tot op heden worden gereproduceerd in de literatuur.25 P. V. Malouet, een Fransman die in 1777 enige tijd in Suriname doorbracht, oordeelde dat meer dan de helft van de slavenhouders hun slaven slecht behandelde: ‘Il y a cependant (…) une distinction à faire parmi les colons de Surinam. Ceux que la nature et l’éducation ont fait justes et honnêtes traitent fort bien leurs esclaves. Sur vingt-six habitations que j’ai visitées, je n’ai vu dix ou douze dont le régime m’a satisfait’, aldus Malouet.26

In de tweede helft van de achttiende eeuw werd de wreedheid van de Surinaamse planters voor het eerst in negatieve zin vergeleken met andere plantagekoloniën. G.F. Raynal schreef in 1773 over de situatie van de Surinaamse slaven: ‘La faculté qu’ils ont de déserter dans un continent immense a rendu leurs maîtres bien plus cruels qu’on ne l’est dans les isles.’27 De Surinaamse planters zouden blijkbaar wreed zijn met een reden; omdat de mogelijkheden tot ontsnapping in Suriname groter waren dan op de Caraïbische eilanden was een strak regime vereist. In 1772 had de Pruisische gezant in Nederland in een brief aan Frederik de Grote iets soortgelijks vermeld: ‘On reproche avec raison aux Hollandais, établis à Suriname, Berbice et Essequibo, et sur la rivière de Poumaron, un traitement donc la barbarie surpasse celle

23 Herlein, Beschryvinge , 113.

24 J.J. Hartsinck, Beschryving van Guiana of de Wilde Kust, in Zuid-Amerika (…) II (2e druk; Amsterdam 1974) 906-907.

25 Oostindie, Het paradijs overzee, 78.

26 P.V. Malouet, Collection de mémoires et correspondances (…) (Parijs 1803); geciteerd bij Van Lier, Samenleving in een grensgebied, 99.

27 G.F. Raynal, Histoire philosophique et politique(…) (Amsterdam 1773); geciteerd bij Van Lier, Samenleving in een grensgebied, 96.

(14)

auquelle les esclaves sont assujettis aux Antilles.’28 De Hollanders werd een mate van wreedheid toegeschreven die de barbaarsheid van de planters op de Franse Antillen overtrof.

1.1 Aphra Behn, Voltaire en John Gabriel Stedman

Een drietal auteurs was in belangrijke mate verantwoordelijk voor het ontstaan van het beeld van de wrede Surinaamse planter. Volgens Van Kempen lag het aan Aphra Behn, Voltaire en John Gabriel Stedman dat Suriname de naam kreeg

‘de strengste van alle koloniën’ te zijn.29 Ook Oostindie was deze mening toegedaan.30 In 1688 verscheen in Engeland Oroonoko, or The Royal slave van de schrijfster Aphra Behn (1640-1689).31 Aphra Behn situeerde haar tragische verhaal over onrechtvaardigheid in Suriname. Het speelde zich af ten tijde van de Engelse overheersing, ergens vóór 1667- het jaar dat Suriname in Nederlandse handen kwam. Ondanks het feit dat Behn tussen 1663 en 1664 enige tijd in Suriname doorbracht is de historische accuraatheid van haar roman twijfelachtig. Toch was het volgens Van Kempen ‘misschien wel het meest tot de verbeelding sprekende verhaal’ dat handelde over het onrecht dat de ‘nobele wilde’ werd aangedaan.32

Oroonoko was een (fictieve) Afrikaanse prins die verliefd werd op de mooie Imoinda, een concubine van de koning. Eenmaal op de hoogte van de liefde tussen het jonge stel besloot de koning Imoinda te verkopen. Oroonoko was inmiddels gevangen genomen en beiden belandden op een Surinaamse suikerplantage. Geschokt door de toestanden op de plantages probeerde Oroonoko zijn medeslaven zover te krijgen in opstand te komen. Hij hield een toespraak ‘over de ellende en smadelijkheid der slavernij’ waarin hij de slaven voorhield dat zij leefden ‘als honden die de zweep en de bel beminden en des te meer kropen naarmate zij afgeranseld werden’ en dat ‘mensen (…) zoals zij (…) zonder onderscheid, onschuldigen even goed als schuldigen, de smerige zweep

28 Brief van de Pruisische gezant aan Frederik de Grote, 1772; geciteerd bij Van Lier, Samenleving in een grensgebied, 96.

29 M. van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur I, 1596-1957 & de orale literatuur (Breda 2003) 231.

30 Oostindie, Roosenburg en Mon Bijou, 412.

31 Er is hier gebruik gemaakt van de Nederlandse vertaling: A. Behn, Oroenoko of de Koninklijke Slaaf, vertaald en van een nawoord voorzien door A. Helman, Grote ABC nr. 451 (Amsterdam 1983).

32 Van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur I, 241.

(15)

(…) te verduren hadden, tot hun bloed van alle kanten uit hun lichaam droop.’33 De opstand mislukte en uit vrees opnieuw in slavernij te belanden doodde Oroonoko zijn geliefde. Helaas werd hij, alvorens hij de hand aan zichzelf kon slaan, opnieuw gevangen genomen en op gruwelijke wijze omgebracht:

‘Hierop kwam de beul, die hem eerst zijn geslachtsdelen afsneed en ze in het vuur wierp. Daarna sneden zij hem met een bot mes de oren en de neus af, en verbrandden deze. (…) Vervolgens hakte men een van zijn armen af, en nog altijd verdroeg hij het (…). Maar toen men ook zijn andere arm afkapte, zonk zijn hoof voorover, (…) en zonder een kreun of verwijt te hebben geslaakt, gaf hij de geest.’34

Een ander boek dat van grote invloed was op de beeldvorming omtrent de hardheid van de Surinaamse slavernij was Candide, ou l’Optimisme van Voltaire (1694-1778), verschenen in 1759.35 Candide, de protagonist van het verhaal, was een naïeve en wereldvreemde jongen die via vele omzwervingen in Suriname verzeild raakte. Daar was hij getuige van de wreedheden die jegens de slaven werden begaan en hij riep uit: ‘Dat er zoiets afschuwelijks bestond had je niet kunnen vermoeden.’36 Candide was onderweg naar Paramaribo een neger tegen gekomen wiens linkerbeen en rechterhand waren afgehakt door zijn meester, de Hollandse koopman Vanderdendur. Op Candides vraag of zijn meester hem zo had mishandeld antwoordde de slaaf:

‘Ja mijnheer (…) zo gaat dat hier. (…) Als we op de suikerfabriek werken en we komen met een vinger tussen de molen, wordt onze hand afgehakt;

als we er vandoor willen gaan, wordt ons been afgehakt (…). Het is de prijs die wij betalen voor de suiker die u in Europa eet.’37

In 1796 verscheen in Engeland een boek dat misschien wel het meest bepalend was voor de totstandkoming van het beeld van de wrede Surinaamse slavernij:

Narrative of a five years expedition against the Revolted Negroes of Surinam van

33 Behn, Oroenoko, 94.

34 Ibidem, 120.

35 Er is hier gebruik gemaakt van de Nederlandse vertaling: Voltaire, Candide, of Het optimisme, vertaald en ingeleid door Hannie Vermeer-Pardoen (Amsterdam 2003).

36 Voltaire, Candide, 59.

37 Ibidem, 58.

(16)

John Gabriel Stedman.38 Stedman (1744-1797) verbleef tussen 1773 en 1777 in Suriname en maakte onderdeel uit van de Schotse brigade die – in opdracht van de Staten-Generaal – de opstanden van de Marrons moest bestrijden. Stedman schreef over de terechtstelling van een aantal gevangen genomen Marrons: ‘this very day seven captive Negroes were selected, (…) six were hanged and one broken alive upon the rack.’39 Hoe dit in zijn werk ging vertelde Stedman later in zijn boek:

‘This man being sentenced to be broken alive upon the rack, (…) laid himself down (…) upon a strong cross, on which with arms and legs expanded he was fastened by ropes. The executioner (…), having now with a hatchet chopped off his left hand, next took up a heavy iron crow or bar, with which blow after blow he broke to shivers every bone in his body, till the splinters, blood and marrow flew about the field.’40

Niet alleen de strijd tegen de Marrons werd door Stedman behandeld, ook liet hij zich in niet onbedekte termen uit over de hardvochtige bejegening van slaven door hun eigenaren en opzichters, over ‘the unpardonable contempt with which the Negro slaves are treated in this colony.’41 Kort na aankomst in de kolonie werd Stedman uitgenodigd een bezoek te brengen aan een plantage waar hij getuige was van de mishandeling van een oude negerslaaf. Hij was geschokt toen de tienjarige planterszoon de slavin die hen aan tafel bediende in het gezicht sloeg omdat zij per ongeluk zijn gepoederde pruik aanraakte.42 Een jaar later was hij aanwezig bij de mishandeling van een jong mulattenmeisje ‘tied up with both arms to a tree, (…) and lacerated in such a shocking condition (…) that she was, from her neck to her ankles, literally dyed with blood (…), a most miserable spectacle.’43 Het slavenkind had de avances van de opzichter

38 Er is hier gebruik gemaakt van een heruitgave van het oorspronkelijke manuscript uit 1790: John Gabriel Stedman, Narrative of a five years expedition against the Revolted Negroes of Surinam In Guiana on the Wild Coast of South-America. From the year 1772 to the year 1777, Stedman’s Surinam. Life in an eighteenth- Century Slave Society R. Price en S. Price ed. (herz. ed.; Baltimore 1992).

39 Stedman, Narrative, 50.

40 Ibidem, 285.

41 Ibidem, 46.

42 Ibidem.

43 Ibidem, 145.

(17)

geweigerd en werd daarvoor met tweehonderd zweepslagen gestraft, aldus Stedman.44

1.2 Twee gouverneurs en een dominee

Het waren niet alleen buitenlanders die zich uitlieten over de hardheid van de Surinaamse slavernij. Ook Nederlandse kolonisten die zich het lot van de slaven aantrokken lieten hun sporen na in het bronnenmateriaal. Onder hen twee gouverneurs - Jan Jacob Mauricius (1692-1768) en Wigbold Crommelin (1712- 1789) – die de behandeling van de slaven probeerden te reguleren en de excessen aan banden te leggen.45 Mauricius was gouverneur van Suriname van 1742 tot 1751 en liet een groot aantal geschriften – waaronder journalen en dichtbundels – na. Hij was geenszins tegen het instituut van de slavernij – hij bezat zelf plantages en slaven – maar ageerde tegen het ‘mensonterend wrede bedrijf dat de planters ervan gemaakt hadden.’46 Net als Hartsinck was Mauricius van mening dat een onrechtvaardige en strenge behandeling van de slaven verzet en marronage tot gevolg had.47

In januari 1743 noteerde Mauricius dat een aantal ingezetenen klaagden over de ‘onbehoorlijke wijse’ – gescheiden van man, vrouw of kind – waarop slaven werden verkocht.48 Ook al kende Suriname geen verbod op de gescheiden verkoop van de leden van een slavenfamilie, in de praktijk bleek dit - tot op dat moment - zelden of nooit gebeurd te zijn.49 Mauricius was van mening dat gescheiden verkoop in strijd was met de ‘menschelijkheyt’ en hij verzocht de verkopers met klem slavenfamilies gezamenlijk te verkopen dat ‘in deese Colonie altijd gebruykelijk is geweest.’50 Alle ellende in Suriname was volgens Mauricius overigens te wijten aan het uitschot uit Europa dat in groten getale de kolonie overspoelde.51 Met het blanke rapaille dat zich schuldig maakte aan ‘debauches met de wyven der Negers’ had hij niet veel op en zijns inziens zou het de kolonie

44 Stedman, Narrative, 145.

45 Van Lier, Samenleving in een grensgebied, 98.

46 Van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur I, 250.

47 Oostindie, Het paradijs overzee, 77.

48 Journaal Mauricius, 1 januari 1743; geciteerd bij Van Lier, Samenleving in een grensgebied, 114.

49 R. Beeldsnijder, ‘Om werk van jullie te hebben’. Plantageslaven in Suriname, 1730-1750, Bronnen voor de studie van Afro-Suriname (BSA) 16 (Utrecht 1994) 239.

50 Journaal Mauricius, 1 januari 1743; geciteerd bij Van Lier, Samenleving in een grensgebied, 114.

51 Van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur I, 250.

(18)

stukken beter vergaan wanneer ‘alles hier met dien yver geexpedieert wierd, als de executien van Slaven.’52

Wigbold Crommelin – gouverneur van 1757 tot 1768 – trachtte eveneens de excessen te bestrijden. In 1762 ijverde hij voor een wet die het doodslaan van slaven op straffe van zware tuchtmaatregelen moest ontmoedigen.53 Hij stuitte echter op zoveel verzet van de planterselite dat hij zijn plan moest laten varen. Zijn tegenstanders waren van mening dat ‘ofschoon een eigenaar zich nimmer het regt van leeven en dood over slaaven moet arrogeeren, het evenwel van de uyterste importantie is dat de slaaven niet uyt dat denkbeeld gebragt worden’ omdat de slaven ‘niet te beteugelen zouden zijn, indien haar bewust was dat haar meester over het doodslaan van een slaaff, aan lijff of leven gestraft zou kunnen worden.’54 Bovendien viel het volgens de planters wel mee met de excessen en was er slechts een handjevol ‘gedenatureerde lieden’

verantwoordelijk voor. Het merendeel van de plantage-eigenaren maakte zich slechts schuldig aan mishandeling.55

Een ander die zich verzette tegen de misstanden in Suriname was dominee Johann Wilhelm Kals (1700-1780). Evenals Mauricius was hij geen principieel tegenstander van de slavernij maar wel uitzonderlijk fel gekant tegen de manier waarop de slaven werden behandeld. Hij beschuldigde de kolonisten ervan een lage moraal te hebben en hun slavinnen te misbruiken.56 Kals vetrok in 1731 naar Suriname en was volgens Van Kempen ‘oprecht verontwaardigd’ over de onzedelijkheid die er heerste. Hij ageerde tegen de hoererij waartoe de slavinnen door de blanken werden gedwongen en ‘de walgagtige wijzen ende manieren’

waarop vrouwelijke slaven bij openbare veilingen werden uitgekozen.57 Kals’

bemoeienis werd hem door de kolonisten niet in dank afgenomen. Na slechts twee jaar in Suriname te hebben doorgebracht keerde hij – gehaat en verguisd – terug naar de Republiek.

52 Recueil van egte stukken en bewyzen (…), 1752; geciteerd bij Oostindie, Het paradijs overzee, 77.

53 Van Lier, Samenleving in een grensgebied, 98.

54 Notulen van het Hof van Politie (…), 29 september 1762; geciteerd bij Van Lier, Samenleving in een grensgebied, 98-99.

55 Ibidem, 98-99.

56 Oostindie, Het paradijs overzee, 77.

57 J.W. Kals, Neerlands hooft- en wortelsonde (…) (Leeuwarden 1756); geciteerd bij Van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur I, 247-248.

(19)

1.3 Plantershandleidingen

Door een aantal auteurs werd de veronderstelde wreedheid van de Surinaamse planters weersproken. In 1763 verscheen de plantershandleiding van Thomas Pistorius (†1771?). Tot ‘behoudenisse van de Plantagie’ en voor ‘eene vlytige arbeid’ was het volgens Pistorius van essentieel belang te zorgen voor voldoende voeding voor de slaven.58 De planter was bovendien verplicht zieke slaven ‘met een liefderyk harte te ondersteunen, opte passen, en van het nodige zoo tot verkwikkinge, als herstellinge van de gezondheid te bezorgen.’59 Over het straffen van slaven was Pistorius duidelijk; overdreven hard straffen werkte alleen maar averechts. Hij adviseerde aspirant planters ‘de straf niet boven de schuld [te] verzwaaren, nog de tuchtiging in den eersten toorn [te] verrigten’

omdat men met een rechtvaardige behandeling en het verlenen van ‘pardon’

meer zou bereiken dan met de ‘oeffeninge van straffe.’60 Voor ‘luie en vuile’

slaven die ‘na geen woorden willen luisteren’ moesten evenwel strengere maatregelen worden getroffen.61

Het beeld dat Pistorius van een strenge maar rechtvaardige slavenmeester schetste valt niet gemakkelijk te verenigen met de wrede en sadistische Surinaamse planter die door Behn en Stedman werd vereeuwigd. Nu was Pistorius natuurlijk zelf planter en valt het te betwijfelen of zijn beeld van de rechtvaardige slavenhouder gebaseerd was op de werkelijkheid. Bovendien is het nog maar de vraag of zijn boek überhaupt werd gelezen en of zijn collega- planters zijn adviezen ter harte namen. Naast Pistorius reageerden ook een aantal andere auteurs op de beschuldigingen aan het adres van de Surinaamse planters. De toon werd hierbij steeds defensiever.62 Anthony Blom, Surinaams planter en auteur van het meest gezaghebbende plantershandboek uit de achttiende eeuw (1786), vond het betreurenswaardig dat ‘sedert eenige jaaren sommige, anders zeer geleerde Schryvers, (…) die nooit in de West-Indiën geweest zynde, daarover spreeken, volgends berichten van lieden die uit onkunde de wreedheid als een grondbeginsel hebben aangezien.’63

58 T. Pistorius, Korte en zakelyke beschryvinge van de Colonie van Zuriname (…) (Amsterdam 1763) 89.

59 Pistorius, Korte en zakelyke beschryvinge, 91.

60 Ibidem, 90.

61 Ibidem, 92-93.

62 Oostindie, Het paradijs overzee, 78.

63 A. Blom, Verhandeling van den landbouw in de Colonie Suriname (Amsterdam 1787); geciteerd bij Oostindie, Het paradijs overzee, 79.

(20)

Philippe Fermin (1730-1813), een arts die enige jaren in Suriname doorbracht, schreef ‘dat het van 't uiterste belang is, de slaaven met zagtheid te behandelen, en niet te straffen op eene barbaarsche wyze, gelyk in byna alle de Koloniën geschiedt.’64 Volgens Fermin werden de slaven dus in alle koloniën op barbaarse wijze behandeld en niet alleen in Suriname. Hij waagde zelfs te suggereren dat juist de slavernij in de Britse West-Indische koloniën wreed was.65 Ook trok hij van leer tegen die personen die in ‘een onbezonnenen yver’ de Surinaamse slavernij veroordeelden en probeerde hij dit soort insinuaties te ‘verydelen.’66 In een aantal opzichten echter bevestigde Fermin het stereotype van de wrede Surinaamse planter. Net als Kals waarschuwde hij tegen de kwalijke gevolgen van ‘veelwyverye’.67 En net als Hartsinck stelde hij dat slavenverzet en marronage vaak te wijten waren aan ‘de harde en wreede behandeling der Bestierders’.68

1.4 Behn, Voltaire en Stedman; een analyse

Het is niet met zekerheid te zeggen of Aphra Behn – die enkele jaren in Suriname verbleef – een realistisch beeld schiep van de Surinaamse slavernij. In zekere zin doet dit er ook niet toe aangezien het verhaal zich afspeelde voor 1667 – het jaar dat Suriname in Nederlandse handen kwam - en in essentie dus niet ‘zegt’ over de Nederlandse slavernij.69 Voltaire daarentegen zette nooit voet op Surinaamse bodem. Waarschijnlijk fantaseerde hij er in zijn schets van Suriname maar wat ‘op los’.70 Oostindie toonde overtuigend aan dat Voltaire in een aantal opzichten een allerminst waarheidsgetrouw en realistisch beeld schetste van de situatie in Suriname. Het ging Voltaire helemaal niet om Suriname of het lot van de Surinaamse slaaf. Hij had een rekening te vereffenen met zijn Nederlandse uitgever Van Duren en vond in de Surinaamse slavernij een podium om dit te doen (Vanderdendur is een verbastering van Van Duren).71

64 P. Fermin, Nieuwe algemeene beschryving van de Colonie van Suriname (…) (Harlingen 1770) 147.

65 Oostindie, Het paradijs overzee, 79.

66 Fermin, Nieuwe algemeene beschryving, 103.

67 Ibidem, 144.

68 Ibidem, 147.

69 Oostindie, Het paradijs overzee, 72.

70 Van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur I, 242.

71 Oostindie, Het paradijs overzee, 69-72.

(21)

Volgens Oostindie was de basis waarop Voltaire uitlatingen over de zogenaamde hardheid van de Surinaamse slavernij deed wankel. Om zijn stelling te schragen voerde hij aan dat Voltaire zijn bestraffing van de Surinaamse slaaf niet baseerde op ‘welke tekst dan ook over de Surinaamse slavernij’ maar eerder op de Code noire – het Franse slavenwetboek.72 Hij stelde echter ook dat het boek van Herlein uit 1718 ‘in vele opzichten’ van grote invloed was op wat er later over Suriname werd geschreven.73 Pas wanneer de voetnoot bij deze opmerking wordt gelezen wordt duidelijk wat Oostindie bedoelde. Hierin suggereerde hij namelijk dat Voltaire juist wel inspiratie vond in een tekst over de Surinaamse slavernij. Herlein schreef namelijk over het straffen van marrons: ‘zo snijd men voor de eerste maal de hak-senuw uit; en by een twede fout, (…) zo rezolveerd men haar het regter been af te zetten, om het weg lopen te beletten.’74 Hoe dan ook, gefundeerd of niet, het oordeel dat Voltaire velde droeg in belangrijke mate bij aan de negatieve beeldvorming.

Stedmans Narrative had de meeste invloed op het beeld van de Surinaamse slavernij. Na de publicatie in 1796 volgden al spoedig uitgaven in het Duits, Frans, Deens en Nederlands (1799-1800). Rond 1800 was het het meest gelezen boek over Suriname.75 Het verslag van het dagelijks leven in de kolonie, de barbaarse behandeling van de slaven – vooral de joden en de blanke slavenhoudsters kregen ervan langs –, de volstrekte willekeur, de taferelen van seksueel misbruik en de gruwelijke militaire acties tegen de marrons leest als een aaneenschakeling van ‘weerzinwekkende wreedheden.’76 Stedman verbleef geruime tijd in de kolonie en was bovendien geen buitenlander zoals Behn en Voltaire. Zijn moeder was een Nederlandse en Stedman bracht een groot deel van zijn jeugd in de Republiek door. Hij was geen principieel tegenstander van de slavernij – hij vocht immers tegen de marrons – maar pleitbezorger van een betere behandeling van de slaven. Aangezien hij zijn boek baseerde op zijn eigen ervaringen en waarnemingen kan het beschouwd worden als een (redelijk) waarheidsgetrouw ooggetuigenverslag.

72 Oostindie, Het paradijs overzee, 71.

73 Ibidem, 76.

74 Ibidem, 332-333 en Herlein, Beschryvinge, 113.

75 Oostindie, Het paradijs overzee, 82-83.

76 Ibidem, 80-82.

(22)

Niet alleen in woord maar zeker ook in beeld was Stedmans Narrative van grote invloed.77 Het boek was namelijk verlucht met een groot aantal afbeeldingen van mishandelde en terechtgestelde slaven. Deze afbeeldingen werden sindsdien talloze malen gereproduceerd in romans, tijdschriften en geschiedenisboeken. In een enkel geval dienden deze gravures zelfs romanciers ter inspiratie.78 Tegenwoordig hoeft men maar een boek over Suriname open te slaan of er zal een gravure uit Stedmans Narrative in worden aangetroffen. Dat de afbeeldingen uit Stedman niet altijd op de juiste manier werden gebruikt bleek recent nog uit een artikel dat in het tijdschrift Quest verscheen over de militaire expedities tegen de Marrons, getiteld Bonje bij Boekoe. Hierbij werd een afbeelding afgedrukt van de bestraffing van een slavin.79 Het was een reproductie van de gravure die in Stedmans Narrative oorspronkelijk geplaatst werd bij de episode over het mishandelde mulattenmeisje (zie pagina 13-14).80 In het artikel in Quest werd echter de suggestie gewekt dat de slavin werd gestraft omdat zij van de plantage was weggelopen - binnen het kader van de afbeelding werd afgedrukt dat ‘de straffen voor weggelopen slaven zwaar waren.’81

77 E. Kolfin, Van de slavenzweep en de muze. Twee eeuwen verbeelding van slavernij in Suriname, Caribbean Series 17 (Leiden 1997) 43-48.

78 Van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur I, 244-245.

79 M. Boersma, Bonje bij Boekoe, Quest 7, nr. 01 (2010) 48-49, aldaar 48.

80 Stedman, Narrative, 146.

81 Boersma, Bonje bij Boekoe, 48.

(23)

Hoofdstuk 2

De negentiende en twintigste eeuw

Volgens Van Kempen was de ‘mythe van de Surinaamse slavernij’ na de publicatie van Candide en Stedmans Narrative compleet.82 Hij voegde hieraan toe dat veel auteurs over Suriname schreven zonder er geweest te zijn. Zij namen simpelweg over wat Behn, Voltaire en Stedman over de Surinaamse slavernij hadden geschreven.83 Zo wees Christian Salzmann (1744-1811) in het in 1811 verschenen Geschichte Simon Blaukohls op de slechte behandeling van de slaven en de wreedheid van de planters in Suriname. De beschrijvingen van de schrijnende positie van de slaven brachten de vertaler, Willem Ockerse, ertoe in een voetnoot bij de Nederlandse uitgave op te merken dat niet alle Surinaamse planters zo waren.84

Hoe het proces van overname en beïnvloeding in zijn werk ging is niet altijd meer precies te reconstrueren. In negentiende-eeuws proza en poëzie was het beeld van Aphra Behns ‘edele slaaf’ in ieder geval regelmatig terug te vinden, bijvoorbeeld in de werken van Elisabeth Maria Post (1755-1812) en Petronella Moens (1762-1843).85 Stedmans Narrative vormde de inspiratie voor talloze romans en toneelbewerkingen. Op deze manier werd het beeld van de wrede Surinaamse planter keer op keer gereproduceerd en bevestigd. Bovendien beïnvloedde de ‘traditie Behn-Voltaire-Stedman’ de historische werken van Van Hoëvell en Wolbers.86 De abolitionisten putten in hun strijd voor de afschaffing van de slavernij inspiratie uit de vele gruwelijkheden door Stedman beschreven.

Veelzeggend is in dit opzicht dat de bijlage van de Nederlandse editie van Stedmans Narrative bestond uit het tweede abolitievoorstel dat in Nederland werd opgesteld.87

82 Van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur I, 244.

83 Ibidem, 316.

84 Ibidem, 300.

85 Ibidem, 244-246.

86 Ibidem, 244.

87 J. Nederveen Pieterse, Wit over zwart. Beelden van Afrika en zwarten in de westerse populaire cultuur (Amsterdam 1990) 57.

(24)

2.1 Abolitionistische geschiedschrijving; Van Hoëvell en Wolbers

In de eerste helft van de negentiende eeuw spitste de discussie zich toe op twee punten. Ten eerste vond bij een aantal auteurs de opvatting ingang dat er op dat moment geen sprake meer was van een slechte behandeling van de Surinaamse slaven. Het beeld van wreedheid was in hun ogen dan ook niet langer houdbaar.

Daarnaast stond de aard van de achttiende-eeuwse slavernij zelf ter discussie.

Het beeld dat dankzij schrijvers uit genoemde periode van de Surinaamse slavernij was ontstaan was eendimensionaal. Er werd betwijfeld of Stedmans verslag wel als representatief en geloofwaardig beschouwd kon worden. Binnen de geschiedschrijving over de Surinaamse slavernij ontstond geleidelijk een tweedeling. Enerzijds werd het beeld van hardheid door de geschriften van abolitionisten als Teenstra (1795-1864), Van Hoëvell (1812-1879) en Wolbers (1819-1889) bevestigd. Anderzijds ontstond een stroming die zich richtte op de bestudering en verbeelding van het dagelijks leven van de plantageslaven in Suriname.88

Dit laatste uitte zich in een haast idyllische weergave van het leven van de Surinaamse slaven. In Voyage à Surinam (1839) schreef Pierre Jacques dat hij - in tegenstelling tot menig ander reiziger voor hem – Suriname had bezocht zonder vooroordelen en dat zijn boek daarom - want het resultaat van eigen ervaring - zeer nauwkeurig was.89 Hij hekelde Stedman, die met zijn afschuwelijke verhalen de situatie in Suriname sterk had overdreven. Volgens Benoit werden de slaven in Suriname door de Nederlanders, die ‘hun koloniale autoriteit op zulk een sociale en menselijke wijze laten gelden’, met ‘zachtheid behandeld.’ Helaas waren er ‘niet weinig schrijvers die de overdrijvingen van Stedman herhalen’ maar de waarheid zou niet langer worden ontkend want ‘men gelooft niet meer in deze wreedheden, die voorkwamen bij barbaarse volkeren.’90 Bij Benoit geen afbeeldingen van martelpartijen en bloederige terechtstellingen maar van musicerende, dansende, roddelende en biljart spelen

de slaven.

88 Oostindie, Het paradijs overzee, 84-85.

89 Er is hier gebruik gemaakt van de Nederlandse vertaling: P.J. Benoit, Reis door Suriname. Beschrijving van de Nederlandse bezittingen in Guyana, bewerkt door C. Schriks en voorzien van een samenvatting in de Engelse taal door S.W. de Groot (Zutphen 1980).

90 Benoit, Reis door Suriname, 73.

(25)

Toch bleef de reputatie van de Surinaamse slavernij als de hardste in de regio stevig verankerd in de literatuur en de geschiedschrijving. Volgens Oostindie was geen van de auteurs die het beeld probeerden bij te stellen in staat ‘uit de schaduw van Stedman’ te treden.91 Rond het midden van de negentiende eeuw klonk uit abolitionistische kring steeds vaker de roep om afschaffing van de slavernij. In hun strijd bedienden deze auteurs zich van het reeds bestaande beeld en citeerden naar hartenlust uit Stedman en Hartsinck.

Twee schrijvers die van grote invloed waren zijn Wolter Robert Van Hoëvell en Julien Wolbers. Met de publicatie van Van Hoëvell’s Slaven en vrijen onder de Nederlandsche wet (1854) kreeg de abolitionistische beweging een nieuwe

ndelingen hun roeger bijna dagelijks aangedaan, thans tot de uitzonderingen behooren, ook nu og geschieden er dingen, die het hart met weemoed vervullen.’96

impuls. In dit pleidooi voor emancipatie gaf hij een treurig beeld van de toestand waarin de Surinaamse slaven verkeerden.92

Wolbers beoogde naar eigen zeggen met zijn Geschiedenis van Suriname (1861) te voorzien in een hernieuwde belangstelling voor Suriname en het lot van de ‘lijdende slavenbevolking.’ Hij stelde droevig vast dat hij ‘om der waarheid getrouw te zijn, genoodzaakt zou zijn, van tijd tot tijd te moeten spreken van wreedheden en onregtvaardige behandeling der meesters jegens hunne slaven.’93 De blanke bevolking van Suriname in de achttiende eeuw – ‘lui en vadsig van aard’ – was volgens Wolbers ‘ruw, slecht onderwezen, door hartstogtelijke neigingen vervoerd, zich meermalen aan twist, spel en onzedelijkheid overgevende, terwijl wreedheid, laatdunkendheid en domme trots in ruime mate onder die bevolking gevonden werden, ja hunne hoofdgebreken uitmaakten.’94 Hij somde een aanzienlijk aantal gevallen van wreedheden op die door de kolonisten – de blanke slavenhoudster, ‘dol en wreed’, was hierbij oververtegenwoordigd – waren begaan.95 Hoewel hij van mening was dat er van deze situatie in de eerste helft van de negentiende eeuw geen sprake meer was, concludeerde hij: ‘al nemen wij aan, dat de kwellingen en misha

v n

91 Oostindie, Het paradijs overzee, 84.

92 Van Kempen, Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur I, 318.

93 Wolbers, Geschiedenis van Suriname, 2-5.

94 Ibidem, 185 en 201.

95 Ibidem, 129-135 en 287-290.

96 Ibidem, 766.

(26)

2.2 Slavernijvarianten

ss massacre in their dealin

‘heilzame werking’ van kerk en staat leidde tot een strenge en harde

Lange tijd was de opvatting dat er verschillende varianten van slavernij bestonden toonaangevend. De Surinaamse slavernij werd geacht de meest harde vorm te vertegenwoordigen. Op de tweede plaats stond de slavernij in de Britse West-Indische koloniën. De mildste vorm van slavernij werd toegeschreven aan de Spanjaarden en Portugezen. De Franse Caraïbische slavernij werd ergens tussen die van de Engelsen en Spanjaarden geplaatst. Drie auteurs – Harry Johnston, Frank Tannenbaum en Stanley Elkins – waren in dit opzicht van groot belang. Harry Johnston (1858-1927) schreef in The negro in the new World (1910) dat ‘slavery under the flag of Portugal (or Brazil) or of Spain was not a condition without hope, a life in hell, as it was for the most part in the British West Indies and, above all, Dutch Guiana.’ Volgens Johnston was ‘the Dutch treatment of the Negro before the commencement of the nineteenth century (…) mainly atrocious.’97 Zijn mening baseerde hij overduidelijk op wat Stedman over Suriname had geschreven.98 ‘During the eighteenth century the Dutch’, aldus Johnston, ‘inflicted shocking cruelties on their negro slaves’ en ‘they certainly hold (…) a sad pre-eminence over their contemporaries of all nationalities in the eighteenth century for extravagant torture and even reckle

gs with negroes free and enslaved.’99

In Slave and citizen (1946) van Frank Tannenbaum (1893-1969) werd de Surinaamse slavernij wederom gekenschetst als de hardste variant. De Latijns- Amerikaanse slavernij was de mildste want daar was de juridische en sociale positie van de slaven dusdanig dat zij niet buiten de maatschappij geplaatst konden worden.100 Slaven werden opgenomen in de katholieke kerk en waren niet onderworpen aan strenge slavencodes. Ook waren de kansen op manumissie groter dan in de koloniën van de protestantse landen. Dit resulteerde in een

‘milde, paternalistische’ slavernijvariant. Aan de andere kant van het spectrum stond de protestants-christelijke slavernij van de Engelsen en Nederlanders. De relatieve onervarenheid met het instituut van slavernij en een gebrek aan

97 H.H. Johnston, The negro in the New World (Londen 1910) vi.

98 Johnston, The negro in the New World, 113-120.

99 Ibidem, 113.

100 F. Tannenbaum, Slave and citizen (New York, 1946) 91.

(27)

behandeling.101 Stanley Elkins – die voortborduurde op het werk van Tannenbaum – kwam tot soortgelijke conclusies.102

Opvallend is dat Tannenbaum nergens in zijn boek de Surinaamse slavernij diepgaand analyseerde. De talloze voorbeelden die hij noemde om zijn theorie te schragen handelden voornamelijk over de slavernij in de Verenigde Staten van Amerika, op de Britse West-Indische eilanden en in de Spaanse en Portugese koloniën. Oostindie meende dat Tannenbaum zijn rangschikking had overgenomen van een ‘slecht geïnformeerde’ auteur als Johnston.103 Met betrekking tot de verschillende slavernijvarianten oordeelde Tannenbaum:

‘There were, briefly speaking, three slave systems in the Western Hemisphere. The British, American, Dutch and Danish were at one extreme, and the Spanish and Portuguese at the other. In between these two fell the French. (…) If one were forced to arrange these systems of slavery in order of severity, the Dutch would seem to stand as the hardest, the Portuguese as the mildest, and the French, in between, as having elements of both.’104

2.3 Twee Surinamers; De Kom en Van Lier

In 1934 verscheen Wij slaven van Suriname van de nationalist en antikoloniaal Anton de Kom (1898-1945). Het was een van de eerste boeken over Suriname geschreven door een Surinamer, zoon van een ex-slaaf bovendien. De Kom streefde naar een onafhankelijk Suriname en wilde zijn landgenoten bewust maken van hun eigen geschiedenis en identiteit. Uiteraard heeft dit niet geresulteerd in een objectieve en evenwichtige geschiedenis van Suriname. In Wij slaven van Suriname werd het stereotype beeld van de wrede Surinaamse planter en de sadistische slavenmeesteres - de jaloerse en verwaarloosde vrouw die haar frustraties ‘met vaak onmenselijke wreedheid’ botvierde ‘jegens haar schone negerinnen-mededingsters’ - overgenomen en bevestigd.105 De Kom baseerde zich op het werk van Stedman, Teenstra en Wolbers. De wrede

101 Oostindie, Roosenburg en Mon Bijou, 412.

102 S.M. Elkins, Slavery. A problem in American Institutional and Intellectual Life (3e herz. druk; Chicago 1976) 225-227.

103 Oostindie, Het Paradijs overzee, 83 en 88.

104 Tannenbaum, Slave and citizen, 65, n. 153.

105 A. de Kom, Wij slaven van Suriname (12e druk; Amsterdam 2009) 38.

(28)

slavenhoudsters en mishandelde slaven die zijn pagina’s vulden leken haast integraal te zijn overgenomen uit Wolbers’ Geschiedenis van Suriname.106

De Kom volgde in zijn boek in grote lijnen de chronologie van de Surinaamse geschiedenis - een aaneenschakeling van ellende en verdriet. De Kom nam zijn lezer mee van de ruimen van de slavenschepen, ‘van het gejammer der slaven, de kreten van een vrouw in barensnood en de zweep, die neersuist op de ruggen der zwarten’, naar de openbare verkoop van de slaven op de ‘beestenmarkt’ en het leven op de suikerplantages waar ‘alle arbeid (…) geschiedde onder aandrijving met slagen’ en ‘de slaven door de veldarbeid uitgeput en vermoord werden.’107 Het slavenbloed zou in Suriname rijkelijk hebben gevloeid onder het bewind van de Nederlanders, die zich aan de

‘schandelijkste wreedheid’ overgaven. De hardvochtigheid was echter zo alledaags en inherent aan de Surinaamse slavernij dat ‘zij wel zeer bijzondere vormen aan moest nemen, eer ze in de koloniale kronieken werd opgetekend.’108

De historicus en socioloog Rudolf van Lier (1914-1987) trachtte een genuanceerder beeld te schetsen van de Surinaamse slavernij. Hij constateerde dat de Surinaamse planters tegen het einde van de achttiende eeuw in het buitenland een slechte naam hadden gekregen (zie pagina 2 en 9-10). Toch was hij van mening dat ‘vertegenwoordigers van naijverige naties (…) zelden goede getuigen [zijn].’109 Volgens Van Lier was de slechte reputatie van de Surinaamse planters bovendien ontstaan door de propaganda van de abolitionisten en was het lastig om zich op basis van ‘publikaties uit vroeger tijd’ een evenwichtig beeld te vormen. Zonder iets af te doen aan de gruwelijkheden die er ongetwijfeld waren begaan stelde hij dat dit toch voornamelijk excessen moesten zijn geweest. De meerderheid van de planters maakte zich hier niet schuldig aan en Van Lier achtte deze excessen zodoende niet representatief voor de slavernij als geheel. Bovendien verbeterde de positie van de slaven in de loop van de tijd.110 Toch, concludeerde Van Lier, was het aantal excessen, doodvonnissen en verminkingen in Suriname aanzienlijk en was ‘het lot der slaven zelfs in vergelijking met hetgeen op andere plaatsen gebruikelijk was, uitzonderlijk

106 De Kom, Wij slaven van Suriname, 35-39 en 45-49.

107 Ibidem, 29-34.

108 Ibidem, 36.

109 Van Lier, Samenleving in een grensgebied, 96.

110 Ibidem, 92-97.

(29)

hard.’111 Hij meende dan ook dat er ‘een hechte grond van waarheid aanwezig’

was voor de slechte naam die de Surinaamse planters in het buitenland genoten.112

2.4 De hedendaagse discussie

De ooit invloedrijke Tannenbaum-these is inmiddels verouderd. Aanvankelijk werden er nog enige variaties en nuances in aangebracht maar daarna werd de theorie in zijn geheel verworpen. Niet de culturele en religieuze achtergrond van planter of moederland was van invloed op het wrede karakter van de slavernij maar het instituut van de plantageslavernij zelf. Overal waar de slavernij op grote schaal werd ingevoerd was sprake van een harde en strenge aanpak van de slaven, zelfs in de door Tannenbaum als mild aangewezen koloniën van de Spanjaarden en Portugezen. De inhumane behandeling van de slaven was dan ook in de eerste plaats tijdsgebonden. De Portugezen en Spanjaarden voerden in de zestiende en zeventiende eeuw als eersten de plantageslavernij in. Toen de Fransen, Engelsen en Nederlanders dit in de zeventiende en achttiende eeuw deden was de plantageslavernij in de Spaanse en Portugese koloniën reeds geconsolideerd. Dit was de reden dat Tannenbaum deze vorm van slavernij de meest milde achtte.113

In het huidige wetenschappelijke debat zijn er twee bewegingen te signaleren.114 Enerzijds zijn er historici die van mening zijn dat een onderscheid tussen harde en milde slavernijvarianten niet langer zinvol is. Zij bestempelen het herhaaldelijk aandringen hierop als nutteloos en onzinnig. Schwartz merkte bijvoorbeeld op dat de beschikbare gegevens op basis waarvan vergelijkingen tussen verschillende slavensamenlevingen tot stand kwamen vaak misleidend, karig of onjuist waren.115 Emmer beweerde in zijn controversiële boek over de Nederlandse slavenhandel dat de redenering achter de veronderstelde wreedheid van de Surinaamse slavernij ‘op drijfzand gebouwd’ was. Economisch en statistisch gezien was er geen enkele reden om aan te nemen dat de Surinaamse slavernij een uitzonderingspositie innam ten opzichte van andere plantage-

111 Van Lier, Samenleving in een grensgebied, 101.

112 Ibidem, 96.

113 Oostindie, Roosenburg en Mon Bijou, 412.

114 Ibidem, 73.

115 S. Schwartz, Sugar plantations in the formation of Brazilian society; Bahia, 1550-1835 (Cambridge 1985) xv.

(30)

koloniën.116 Anderzijds zijn er nog steeds historici die benadrukken dat de Surinaamse slavernij de meest wrede van zijn tijd was. Volgens Oostindie is de reputatie van de Surinaamse slavernij als de hardste/wreedste variant nog steeds van grote invloed, zelfs toonaangevend.117

De bezorgers van Stedmans originele manuscript, het echtpaar Price, stelden al op de eerste pagina van de inleiding bij het Narrative dat Voltaire de juiste keuze had gemaakt Suriname op te voeren als setting voor zijn Candide.

Zij waren van mening dat Suriname, vergeleken met Jamaica en Saint- Domingue, berucht was ‘for it’s heights of planter opulence and depths of slave misery.’118 Een auteur als Hira beoordeelde de Surinaamse slavernij als een systeem van ‘genadeloze uitbuiting (…) en (…) schrille sociale tegenstellingen’

dat niet eeuwenlang in stand gehouden kon zijn zonder ‘een grote mate van fysieke onderdrukking’ waartoe en uitgebreid ‘stelsel van gruwelijke straffen’ was opgezet.119 Uit de volgende drie hoofdstukken zal echter blijken dat deze zeer negatieve voorstelling van zaken ver bezijden de waarheid is en genuanceerd dient te worden.

2.5 Susanna du Plessis; een casestudy

De historiografie van het verhaal van Susanna du Plessis en haar slavin Alida is kenmerkend voor de processen die ten grondslag liggen aan beeldvorming. De oudste bron voor dit verhaal was Stedmans Narrative. Hij schreef over een zekere Mr. S. voor wiens huis aan de Waterkant hij in april 1775 een groepje mensen zag staan rond ‘a beautiful young Mulatto female floating on her back, with her hands tied behind, her throat cut most shockingly, and stabbed in the breast with a knife in more than eight or ten different places.’120 Dit was volgens Stedman het werk van Mrs. S., die de slavin uit jaloezie, en uit angst dat haar man verliefd zou worden op het meisje, zo had toegetakeld. Deze episode uit Stedman vormde de historische achtergrond voor het verhaal van Susanna en Alida zoals het ruim tweehonderd jaar later in Suriname verteld zou worden. In

116 P.C. Emmer, De Nederlandse slavenhandel, 1500-1850 (2e druk; Amsterdam 2003) 180.

117 Oostindie, Het paradijs overzee, 88.

118 Stedman, Narrative, xi.

119 S. Hira, Van Priary tot en met De Kom. De geschiedenis van het verzet in Suriname 1630-1940 (2e druk;

Rotterdam 1982) 95.

120 Stedman, Narrative, 176.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• De Europeanen hadden in West-Afrika, het gebied waar de slaven vandaan werden gehaald, niet veel macht.. Aan de kust was er een aantal

tabak en katoen en die konden prima verbouwd worden in de 'Nieuwe Wereld'. De Europeanen verdreven de inheemse bevolking en kregen de beschikking over grote stukken grond

Ongeveer twintig jaar na de komst van de eerste Hindostaanse contractarbeiders werden Javaanse contractarbeiders naar Suriname gehaald. De reden hiervoor was de grote invloed die

Deze kinderen werden vaak vrijgelaten of vrijgekocht, zodat zij zich als vrije gekleurden konden gaan vestigen in Paramaribo.. Omdat deze kleurlingen onderwijs hadden gevolgd

bevolkingsgroepen kwamen nauwelijks met elkaar in contact, omdat de bevolkingsgroepen gescheiden van elkaar in verschillende delen van Suriname leefden.. Ook qua werk waren de

Toen bleek dat Suriname daadwerkelijk onafhankelijk zou worden, hebben vooral Hindostanen en Javanen besloten Suriname te verlaten en in Nederland te gaan wonen.. Veel

En ook al lag daar in eerste instantie een veel politiek-opportunischer reden aan ten grondslag: samen met de even arme Hindoestanen van Lachmon beschikte Pengel over een

• Een derde reden voor Nederland om zo spoedig mogelijk van Suriname af te komen waren de grote aantallen Surinamers die naar Nederland trokken.. Surinamers waren