• No results found

Plangebied Zaanse Rietveld in Alphen aan den Rijn

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Plangebied Zaanse Rietveld in Alphen aan den Rijn"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

150 na Chr.

150 na Chr.

700 voor Chr.

700 voor Chr.

320 na Chr.

320 na Chr.

250 na Chr.

250 na Chr.

2200 voor Chr.

2200 voor Chr.

3750 voor Chr.

37 .

RAAP-NOTITIE 5580

Plangebied Zaanse Rietveld in Al- phen aan den Rijn

Gemeente Alphen aan den Rijn Archeologische begeleiding

(2)

Colofon

Opdrachtgever: Hoogheemraadschap van Rijnland

Titel: Plangebied Zaanse Rietveld in Alphen aan den Rijn, gemeente Alphen aan den Rijn;

een archeologische begeleiding Status: eindversie

Datum: 27 juni 2016 Auteur: drs. M. Jordanov Projectcode: ARZR3

Bestandsnaam: NO5580_ARZR3 Projectleider: drs. M. Jordanov Projectmedewerker: drs. T. van Rooij ARCHIS-zaaknummer: 3974090100

Bewaarplaats documentatie: RAAP West-Nederland Autorisatie: drs. I. Schute

Bevoegd gezag: gemeente Alphen aan den Rijn

ISSN: 0925-6369

RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V.

Leeuwenveldseweg 5b 1382 LV Weesp Postbus 5069 1380 GB Weesp

telefoon: 0294-491 500 telefax: 0294-491 519 E-mail: raap@raap.nl

© RAAP, 2016

RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.

(3)

Samenvatting

In opdracht van het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft RAAP in oktober en november 2015 een archeologische begeleiding (AB IVO-P) uitgevoerd in het plangebied Zaanse Rietveld in de gemeente Alphen aan den Rijn. De aanleiding voor dit onderzoek is de voorgenomen verbreding van een bestaande watergang en de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Het onderzoek is nodig in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning, aangezien naar verwachting eventueel aanwezige archeologische resten bij toekomstige graafwerkzaamheden in het gebied zullen worden verstoord. Een archeologische onderbouwing met betrekking tot de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden is derhalve verplicht conform het vigerend gemeente- lijk beleid.

Zoals op basis van het vooronderzoek reeds verwacht werd, bestaat de opbouw binnen de bege- leide ingreep uit een bouwvoor op crevasseafzettingen. Voor deze afzettingen gold een middel- hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode Laat Neolithicum t/m Romein- se tijd.

De resultaten van de begeleiding van de slootverbreding wijzen erop dat in de directe omgeving de slootverbreiding de crevasseafzettingen waarvoor een middelhoge verwachting voor vindplaatsen uit de periode Laat Neolithicum t/m Romeinse tijd geldt, intact zijn. Ter hoogte van de ingreep zelf zijn geen archeologische sporen en vondsten aangetroffen, maar gezien de beperkte omvang van de ingreep kan niet worden uitgesloten dat in de (directe) omgeving van de ingreep archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. Daarom wordt aanbevolen om voorafgaand aan eventuele grondwerk- zaamheden die dieper reiken dan 50 cm (top crevasse is aangetroffen vanaf 60 cm -Mv) in de (di- recte) omgeving van de ingreep een inventariserend veldonderzoek te laten plaatsvinden om de intactheid van de (top van de) crevasseafzettingen vast te kunnen stellen en eventuele archeolo- gische waarden in kaart te kunnen brengen.

(4)

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 3

 

Administratieve gegevens ... 5

 

1

 

Inleiding ... 6

 

1.1

 

Kader ... 6

 

1.2

 

Doel en vraagstelling ... 7

 

1.3

 

Randvoorwaarden ... 7

 

2

 

Voorgaand onderzoek ... 10

 

3

 

Veldonderzoek ... 13

 

3.1

 

Methode ... 13

 

3.2

 

Resultaten ... 13

 

4

 

Conclusies en aanbevelingen ... 15

 

4.1

 

Conclusies ... 15

 

4.2

 

Aanbevelingen ... 16

 

Literatuur ... 17

 

Overzicht van figuren en tabellen... 18

 

(5)

Administratieve gegevens

Projectcode ARZR3

ARCHIS-zaaknummer 3974090100

Type onderzoek Archeologische begeleiding Opdrachtgever Hoogheemraadschap van Rijnland Contactpersoon de heer P. Verkaik

Onderzoekskader In het plangebied is een onderzoek nodig vanwege de verbreding van een bestaande watergang en de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Realisatie van deze plannen vormt een bedreiging voor de eventueel aanwezige archeologische waarden.

Locatie Het plangebied ligt ten zuiden van de N11 tussen het Rietveldsepad en het spoor, buiten de bebouwde kom van Alphen aan den Rijn

Plaats Alphen aan den Rijn

Gemeente Alphen aan den Rijn

Provincie Zuid-Holland

Oppervlakte plangebied lengte van de te begeleiden delen:

circa 380 m, circa 40 m en circa 70 m (totaal ca. 490 meter)

breedte van de te begeleiden delen:

3 tot 7 meter

Kaartblad 31C

Centrumcoördinaat 105.100/457.670 Bevoegd gezag Gemeente Alphen aan den Rijn

Adviseur voor het bevoegd gezag

Omgevingsdienst Midden-Holland

Contactpersoon Mevrouw J. Noordervliet - van Zwienen Onderzoeksperiode oktober - november 2015

(6)

1 Inleiding

1.1 Kader

Aanleiding

In opdracht van het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft RAAP in oktober en november 2015 een archeologische begeleiding (AB IVO-P) uitgevoerd in het plangebied Zaanse Rietveld in de gemeente Alphen aan den Rijn (figuur 1). De aanleiding voor dit onderzoek is de voorgenomen verbreding van een bestaande watergang en de aanleg van natuurvriendelijke oevers.

In juli 2015 is in opdracht van het Hoogheemraadschap van Rijnland een bureau- en inventarise- rend veldonderzoek (verkennende fase) uitgevoerd in plangebied Zaanse Rietveld in Alphen aan den Rijn, gemeente Alphen aan den Rijn (Warning, 2015; zie ook figuur 1). Het onderzoek was nodig in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning, aangezien naar ver- wachting eventueel aanwezige archeologische resten bij toekomstige graafwerkzaamheden in het gebied zullen worden verstoord. Daaruit bleek dat zoals op basis van het bureauonderzoek reeds verwacht werd, het plangebied in het komgebied van de Oude Rijn ligt, met daarin een crevasse van de oude Rijn. Voor de crevasse gold een middelhoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode Laat Neolithicum t/m Romeinse tijd. Tijdens het verkennend booronderzoek is de bodemopbouw en de mate van recente verstoringen van de bodem van het plangebied in kaart gebracht. Uit het onderzoek bleek dat de crevasseafzettingen in het noorde- lijke deel van het plangebied (boringen 1 t/m 12) en in een zone in het zuidelijke deel van het plangebied (boringen 30, 42 en 43) aanwezig zijn. Voor het plangebied gold dan ook een hoge archeologische verwachting. In het overige deel van het plangebied zijn komafzettingen en Hol- landveen aangetroffen.

Op basis van de onderzoeksresultaten en de voorgenomen bodemingrepen werd geconcludeerd dat bij de uitvoering van de werkzaamheden vermoedelijk archeologische resten zullen worden verstoord.

Op basis van de resultaten van het onderzoek werd aanbevolen in het kader van de bestaande planvorming een vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) te nemen in de zones met crevasseafzettingen, inclusief de door komafzettingen afgedekte crevasseafzettingen (figuur 1; boringen 1 t/m 15, 18, 30, 42 en 43). In eerste instantie werd geadviseerd om geen graafwerkzaamheden te verrichten in deze zones. Indien dit niet mogelijk blijkt, werd geadviseerd om een archeologische begeleiding conform het protocol inventariserend veldonderzoek voor proefsleuven (IVO-P) uit te laten voeren.

De gemeente Alphen aan den Rijn, geadviseerd door de Omgevingsdienst Midden-Holland, heeft op basis van dit advies een selectiebesluit genomen. Besloten is om de graafwerkzaamheden in het hiervoor geselecteerde trajectdeel onder archeologische begeleiding (IVO-P) uit te laten voeren.

(7)

Ten behoeve hiervan is een Programma van Eisen opgesteld (Molthof, 2015) en goedgekeurd door de adviseur voor de bevoegde overheid.

1.2 Doel en vraagstelling

Doel van de archeologische begeleiding protocol proefsleuven is het vaststellen van de eventue- le aanwezigheid van archeologische vindplaatsen, het vaststellen van de datering en ruimtelijke verspreiding van eventuele vindplaatsen, en het bepalen of er sprake is van een behoudens- waardige vindplaats(en) (Molthof, 2015).

Onderzoeksvragen

1. In welke mate is de bodem in het plangebied verstoord?

2. Hoe is de bodemopbouw (laagopeenvolging en bodemhorizonten)?

3. Wat is de grondwaterstand ter plaatse?

4. Zijn er aanwijzingen voor (een) archeologische vindplaats(en)?

5. Welke materiaalcategorieën zijn aanwezig? Wat is de vondstdichtheid/ruimtelijke versprei- ding? Hoe is de conserveringstoestand? Wat is de typologische datering?

6. Zijn archeologische grondsporen aanwezig? Zo ja, wat is hun aard, datering, diepteligging, kwaliteit (gaafheid en conservering) en ruimtelijke verspreiding?

7. Kunnen de resten worden gewaardeerd en zo ja, is sprake van een behoudenswaardige vind- plaats?

8. Hoe dient met deze vindplaats te worden omgegaan bij (toekomstige en de huidige) bodem- roerende activiteiten?

9. Indien geen vindplaatsen aanwezig zijn: hoe kan dit worden verklaard?

10. Dient de archeologische verwachting voor (de omgeving van) de locatie op basis van het huidige onderzoek te worden bijgesteld? Zo ja, licht deze aanpassing toe.

1.3 Randvoorwaarden

Het onderzoek is uitgevoerd volgens de normen van de archeologische beroepsgroep (zie artikel 24 van het Besluit archeologische monumentenzorg). De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeolo- gie (KNA, versie 3.3), beheerd door de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB; www.sikb.nl), geldt in de praktijk als richtlijn. RAAP beschikt over een opgravingsvergun- ning, verleend door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

De begeleiding van de verbreding van een bestaande watergang en de aanleg van natuurvrien- delijke oevers is niet helemaal conform het Programma van Eisen (PvE; Molthof, 2015) uitge- voerd. Om te beginnen is een zestal putjes gegraven binnen het voor begeleiding aangemerkte traject (figuren 2a en 2b). Op basis van de resultaten hiervan is de strategie in overleg met de adviseur voor de bevoegde overheid aangepast. Binnen het tracédeel waar de crevasseafzettin- gen direct onder de bouwvoor liggen (figuur 1: oranje), diende een passieve archeologische be- geleiding plaats te vinden. Dat wil zeggen dat deze delen na het ontgraven nagelopen worden

(8)

door een archeoloog met als doel het signaleren van eventuele archeologische sporen, het inme- ten en documenteren daarvan en het verzamelen van vondsten. Binnen de tracédelen waar de crevasseafzettingen afgedekt zijn door komafzettingen (figuur 1: licht groen) diende een actieve archeologische begeleiding plaats te vinden. Dat houdt in dat een archeoloog tijdens het ontgra- ven aanwezig is om sporen te documenteren en vondsten te verzamelen.

De passieve archeologische begeleiding is gedeeltelijk volgens de aangepaste strategie uitge- voerd (zie figuur 2a). Afgesproken is dat de uitvoerder de archeoloog op de hoogte zal brengen van de start van de graafwerkzaamheden in de zones die actief begeleid moeten worden. Dat is niet gebeurd. Uit navraag van de archeoloog bij de uitvoerder bleek dat de rest van het tracé is ontgraven zonder dat de archeoloog van de start van de graafwerkzaamheden op de hoogte is gebracht.

(9)

Archeologische perioden

Prehistorie

Tijdperk Datering

Tabel 1. Archeologische tijdschaal.

tabel1_standaard_Archeologisch_RAAP_2014

Paleolithicum

(O ude Ste entijd)

Mesolithicum

(M idden S teentijd)

Neolithicum

(N ieuwe S teentijd)

Middeleeuwen Nieuwe tijd Recente tijd

Romeinse tijd

IJzertijd

Bronstijd

Laat Midden Vroeg

Vroeg

Laat Midden Vroeg Laat Midden Vroeg Laat Midden Vroeg Laat Midden Vroeg Laat B Laat A A B C

C: Karolingische tijd B: Merovingische tijd A: Volksverhuizingstijd D: Ottoonse tijd

- 1850 - 1945

- 1500 - 1250 - 1050 - 900 - 725 - 525 - 450 - 1650

- 270 - 70 na Chr.

- 15 voor Chr.

- 250 - 500 - 800 - 1100 - 1800 - 2000 - 2850 - 4200 - 4900/5300 - 6450 - 8640 - 9700

- 35.000 - 12.500

- 250.000 - 16.000

Midden Jong A Jong B

Oud Laat

(10)

2 Voorgaand onderzoek

Uit het in 2015 uitgevoerde bureau- en inventariserend veldonderzoek (Warning, 2015) bleek dat het plangebied landschappelijk gezien in het komgebied van de Oude Rijn ligt (Wink, 2013). In het noordoostelijke deel van het plangebied is sprake van een crevasserug. In de diepere onder- grond worden wadafzettingen van het Laagpakket van Wormer verwacht, eventueel afgedekt met Hollandveen.

Oude Rijn

De Oude Rijn was een meanderende rivier. Meanderende rivieren kenmerken zich onder andere door het langzaam stroomafwaarts verplaatsen van de bochten. In de binnenbocht vindt sedi- mentatie plaats, in de buitenbocht erosie. Het meanderen van de rivier heeft tot gevolg dat er een brede zone met voornamelijk zandige beddingafzettingen wordt gevormd. Tijdens overstro- mingen wordt aan weerszijden van de bedding sediment afgezet. Het zandige materiaal (de oe- verafzettingen) bezinkt dicht bij de geul, terwijl het fijnere, kleiige materiaal verder van de geul, in de kom tot bezinking komt (komafzettingen; Berendsen, 2004). Het plangebied ligt ten zuiden van de Oude Rijn in het komgebied.

Crevassen

De crevassen vormen een zeer complexe en fijn vertakte landschappelijk eenheid. Een vergelij- king van de IKAW, de gemeentelijke waardenkaart, de Limeskaart en het AHN2 leert dat in het komgebied veel crevassen voorkomen en dat deze niet allemaal zijn gekarteerd, zelfs niet op de in dit opzicht gedetailleerde Limeskaart. Een nadere analyse van het AHN2 heeft een verfijning en verbetering van de CHS opgeleverd (figuur 3). Verder geldt dat de onderscheiden crevasse- systemen die zich in het komgebied bevinden, waarschijnlijk zeer uiteenlopende dateringen en daarmee diepteligging kennen: van neolithisch tot (post-)Romeins. Voor de zichtbare en dieper gelegen crevassensystemen die samenhangen met het Oude Rijnsysteem geldt een middelhoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode Laat Neolithicum t/m Romeinse tijd.

De vindplaatsen worden verwacht op oeverwallen van kleine geulsystemen (kom-

/veenontwateringsgeultjes) en op crevassen (zie o.a. Diependaele, 2009; Diependaele & Drenth, 2007 & 2010). In het plangebied kunnen de crevasseafzettingen die direct onder het maaiveld liggen, zijn aangetast door aftichelen of egalisaties.

Bewoningsgeschiedenis

Over eventuele bewoning in de omgeving van het plangebied voorafgaand aan de Romeinse tijd is weinig bekend. Uit de wijdere omgeving is wel bekend dat in prehistorische perioden op de hoger gelegen gebiedsdelen menselijke bewoning heeft plaatsgevonden. Met name de oeverwal- len van de Oude Rijn, maar ook de oevers van de crevassen van de Oude Rijn waren daarvoor geschikt. Vanaf de 11e eeuw is het veengebied in de Rijnstreek ontgonnen volgens het systeem van copeontginningen. Binnen dit systeem was de cope een overeenkomst die gesloten werd

(11)

tussen landheer en ontginners ter ontginning van percelen met vaste afmetingen van 105 of 115 bij 1250 tot 1400 m (Kok, 1999). Het plangebied zelf ligt niet aan een ontginningsas.

Historisch landgebruik

Op de ‘Kaart van Holland’ uit 1681 van Jacob Aertsz. Colom en de Kaart van het Rijnland uit 1746 staan in het plangebied geen bebouwing afgebeeld (’t Hart e.a., 1969; Sijmons & Van Eeg- hen, 1990). De Zaanse Rietveldpolder bestaat op deze kaarten nog uit twee polders: de Zaanse polder en de Rietveldpolder.

Op de kadastrale minuut uit de periode 1811-1832 en de topografische kaarten uit circa 1850 en 1900 is de huidige verkaveling al aanwezig. Op geen van de kaarten staat bebouwing in het plangebied aangegeven. Deze situatie blijft tot op heden ongewijzigd (Robas producties, 1989;

Wolters-Noordhoff, 1990; www.watwaswaar.nl).

Volgens de molendatabase heeft ten noordoosten van het plangebied, langs de Gouwe, molen De Kleine Zanemolen gestaan. De eerste molen is in 1563 gebouwd, deze is in 1649 vervangen.

In 1906 is deze molen gesloopt, nadat de molen vervangen was door een stoomgemaal. Ten zuiden van het plangebied aan de huidige Baanwegsekade heeft molen De Rietveld gestaan.

Deze molen is in 1530 gebouwd en in 1634 vervangen door de Rietveldsemolen. Deze molen is in 1908 gesloopt (http://www.molendatabase.nl).

Cultuurhistorische elementen

Het plangebied maakt deel uit van de verkavelingsstructuur nabij het Rietveldsepad. Deze verkaveling dateert vermoedelijk uit de 10e eeuw. De aanbeveling voor de verkavelingsstructuur is om het slotenpatroon te handhaven (Landschapsbeheer Zuid-Holland, 2013).

In het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorische waarden aangegeven. Direct ten noordoosten van het plangebied ligt een tankval. De tankval bestaat uit de in de Tweede Wereldoorlog ver- breedde Alphense Wetering. De aanbeveling voor de tankval is handhaven inclusief slotenpa- troon. Het slotenpatroon in de polder Zaanse Rietveld wordt niet aangepast.

Veldonderzoek

Zoals op basis van het bureauonderzoek verwacht werd, ligt het plangebied in het komgebied met crevasseafzettingen van de Oude Rijn. Binnen de geboorde diepte (max. 3,0 m -Mv) zijn geen oudere afzettingen onder het Hollandveen aangetroffen. Over het oudere waddenlandschap kunnen dus op basis van het veldonderzoek geen uitspraken gedaan worden. Eventueel hierin aanwezige archeologische niveaus zullen door de geplande ingrepen evenwel niet aangetast worden.

In het plangebied zijn de verwachte crevasseafzettingen aangetroffen. Deze zijn in het noordelij- ke deel van het plangebied (figuur 1; boringen 1 t/m 12) en in een smalle zone in het zuidelijke deel (boringen 30 en 42) direct vanaf maaiveld aanwezig. Voor de crevasseafzettingen geldt een middelhoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode Laat Neolithicum t/m Romeinse tijd. Deze verwachting kan op basis van het veldonderzoek gehandhaafd blijven. Er zijn geen aanwijzingen voor het aftichelen of het grootschalig egaliseren van deze afzettingen aangetroffen.

(12)

In de boringen 13, 14, 15, 18 en 43 (figuur 1) zijn de crevasseafzettingen afgedekt door komaf- zettingen of Hollandveen. Op deze locaties is mogelijk alleen een oudere fase van de crevasse aanwezig. Voor deze zones met crevasseafzettingen geldt dan ook een middelhoge archeolo- gische verwachting voor vindplaatsen uit het met name het Laat Neolithicum en mogelijk uit de Bronstijd en/of IJzertijd.

In het overige deel van het plangebied is een afwisseling van komafzettingen en Hollandveen aangetroffen. Voor het komgebied geldt een lage archeologische verwachting.

(13)

3 Veldonderzoek

3.1 Methode

Tijdens de archeologische begeleiding is om te beginnen de ontgraving van 6 putjes begeleid.

De putjes zijn gegraven in de zones waarbinnen de crevasseafzettingen direct onder de bouw- voor verwacht werden (figuren 2a en 2b). De putjes hadden elk een omvang van circa 2 x 1 m en een diepte van circa 1,0 m -Mv. De bodem is laagsgewijs ontgraven en het vlak en profiel zijn geïnspecteerd op de aanwezigheid van sporen, vondstlagen, humeuze niveaus (laklagen) en archeologische indicatoren zoals aardewerkscherven, houtskoolresten, stukjes bot, verbrand leem e.d. (figuur 4).

De vlakken zijn ingemeten met een GPS (x/y/z) en de profielen zijn gedocumenteerd. Er zijn geen sporen en/of vondsten aangetroffen.

Vervolgens is een deel van het tracé (zie figuur 2) passief begeleid (conform aangepaste strate- gie; § 1.3). Dat houdt in dat in dit deel van tracé het vlak dat ontstaan is na het ontgraven, geïn- specteerd is door de archeoloog op de aanwezigheid van archeologische sporen en vondsten en dat de profielen geïnspecteerd zijn op de aanwezigheid van archeologisch interessante lagen, zoals vondstlagen en/of laklagen (figuur 5). De rest van het tracé is zonder begeleiding ontgra- ven omdat de uitvoerder verzuimd heeft de archeoloog op te hoogte te stellen van de start van de graafwerkzaamheden in de overige trecédelen.

3.2 Resultaten

Tijdens de archeologische begeleiding van de 6 putjes (figuren 2a en 2b) zijn geen archeolo- gische sporen of vondsten aangetroffen.

Behalve in put 1, is in alle putten onder de bouwvoor een ophogingslaag uit de Nieuwe tijd aan- getroffen (figuur 6). Deze bestond uit een bruingrijze, matig zandige klei waarin fragmenten bak- steenpuin en een enkele scherf keramiek (industrieel wit) aanwezig zijn. Vanuit het noorden richting het zuiden varieert de dikte van deze ophogingslaag van 0 cm in put 1 tot circa 80 cm in overige putten. Daaronder is de top van de crevasseafzettingen in alle putten aangetroffen. Het betreft een bruingrijze, uiterst siltige klei met zandlagen, enkele hout- en plantenresten en grote ijzervlekken. Het pakket is matig stevig. Binnen een meter onder het maaiveld is er een overgang naar steeds hoger humusgehalte te zien (figuur 6).

In het zuiden (put 6) is sprake van een relatief dikke bouwvoor en daaronder een rommelige laag die mogelijk een laag verrommelde crevasseafzettingen betreft. Onderin lijken iets minder hu- meuze lagen te zijn, maar wel nog veel hout en plantenresten.

Tijdens de begeleiding van het graven van de putjes zijn geen archeologische sporen en/of vondsten aangetroffen anders dan brokjes puin en een enkele subrecente scherf keramiek in de ophogingslaag uit de Nieuwe tijd.

(14)

Vervolgens heeft in een zone van circa 0,5 ha passieve archeologische begeleiding plaatsge- vonden. Dat wil zeggen dat het na de ontgraving ontstane vlak (figuur 2a en figuur 5) geïnspec- teerd is op de aanwezigheid van archeologische sporen en vondsten. Deze zijn niet aangetrof- fen.

(15)

4 Conclusies en aanbevelingen

4.1 Conclusies

In deze paragraaf worden de conclusies gegeven in de vorm van de antwoorden op de specifieke onderzoeksvragen (§ 1.2) uit het PvE (Molthof, 2015).

Onderzoeksvragen

1. In welke mate is de bodem in het plangebied verstoord?

De recente bouwvoor heeft een dikte van circa 10 tot 30 cm. Daaronder bevindt zich een op- hogingslaag uit de (late) Nieuwe tijd. Er zijn geen recente verstoringen aangetroffen. In het uiterste zuiden (put 6) is de top van de crevasseafzettingen verrommeld. Dat hangt mogelijk samen met recente activiteiten (slootonderhoud) of ploegen.

2. Hoe is de bodemopbouw (laagopeenvolging en bodemhorizonten)?

De bodem bestaat uit een bouwvoor op een ophogingslaag uit de Nieuwe tijd (C). Daaronder bevindt zich de top van de crevasseafzettingen (tussen de 60 en 80 cm -Mv). Binnen een me- ter onder het maaiveld bevindt zich langs het hele tracé de overgang naar een matig tot sterk humeuze, zwak siltige klei met veel plantenresten.

3. Wat is de grondwaterstand ter plaatse?

Het grondwaterniveau is bereikt tussen 1,0 en 1,1 m -Mv (ca. 2,3 m -NAP).

4. Zijn er aanwijzingen voor (een) archeologische vindplaats(en)?

Nee.

5. Welke materiaalcategorieën zijn aanwezig? Wat is de vondstdichtheid/ruimtelijke versprei- ding? Hoe is de conserveringstoestand? Wat is de typologische datering?

N.v.t.

6. Zijn archeologische grondsporen aanwezig? Zo ja, wat is hun aard, datering, diepteligging, kwaliteit (gaafheid en conservering) en ruimtelijke verspreiding?

N.v.t.

7. Kunnen de resten worden gewaardeerd en zo ja, is sprake van een behoudenswaardige vind- plaats?

N.v.t.

8. Hoe dient met deze vindplaats te worden omgegaan bij (toekomstige en de huidige) bodem- roerende activiteiten?

N.v.t.

(16)

9. Indien geen vindplaatsen aanwezig zijn: hoe kan dit worden verklaard?

De intacte top van de crevasseafzettingen is aangetroffen op circa 60 tot 80 cm -Mv in alle delen van de begeleide ontgraving behalve in het uiterste zuiden (put 6). Voor de crevasseaf- zettingen gold een middelhoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode Laat Neolithicum t/m Romeinse tijd. In het zuiden was de top van de crevasseafzettingen ver- rommeld. In de intacte top van de crevasse zijn geen sporen van menselijke aanwezigheid of archeologische indicatoren aanwezig. Het gaat om een vrij beperkte lineaire bodemontsluiting op basis waarvan niet kan worden uitgesloten dat in de directe omgeving wel sporen van menselijke activiteit uit de periode Laat Neolithicum t/m Romeinse tijd aanwezig zijn. In het zuidelijke deel was de top van de crevasse verrommeld en zijn eventuele archeologische spo- ren mogelijk verstoord geraakt. Het geheel ontbreken van archeologische indicatoren zoals houtskool, aardewerk, bot en verbrande leem in het verrommelde traject, echter, maakt de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen hier niet aannemelijk.

10. Dient de archeologische verwachting voor (de omgeving van) de locatie op basis van het huidige onderzoek te worden bijgesteld? Zo ja, licht deze aanpassing toe.

Nee. In het grootste deel van de begeleide bodemontsluiting zijn de crevasseafzettingen aanwe- zig en intact. Omdat het om een beperkte ingreep ging, kan op basis van dit onderzoek niet wor- den uitgesloten dat archeologische vindplaatsen in de directe omgeving aanwezig zijn. De ar- cheologische verwachting blijft gehandhaafd.

4.2 Aanbevelingen

De resultaten van de begeleiding van de slootverbreiding wijzen erop dat in de directe omgeving van de slootverbreiding de crevasseafzettingen, waarvoor een middelhoge verwachting voor vindplaatsen uit de periode Laat Neolithicum t/m Romeinse tijd geldt, intact zijn. Ter hoogte van de ingreep zelf zijn geen archeologische sporen en vondsten aangetroffen, maar gezien de be- perkte omvang van de ingreep kan niet worden uitgesloten dat in de (directe) omgeving van de ingreep archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. Daarom wordt aanbevolen om voorafgaand aan eventuele grondwerkzaamheden die dieper reiken dan 50 cm (top crevasse is aangetroffen vanaf 60 cm -Mv) in de (directe) omgeving van de ingreep een inventariserend veldonderzoek te laten plaatsvinden om de intactheid van de (top van de) crevasseafzettingen vast te kunnen stel- len en eventuele archeologische waarden in kaart te kunnen brengen.

(17)

Literatuur

Berendsen, H.J.A., 2004. De vorming van het land: inleiding in de geologie en de geomorfolo- gie. Fysische geografie van Nederland. Assen.

Diependaele, S., 2009. Voorlopige onderzoeksresultaten van het archeologisch onderzoek aan het Oostvaartpark, te Hazerswoude-Rijndijk (gemeente Rijnwoude). ArcheoMediapro- jectnummer A09-013-L. ArcheoMedia, Capelle aan den IJssel.

Diependaele, S. & E. Drenth, 2007. Evaluatieverslag van het archeologische onderzoek langs de rijksweg N11 (Spookverlaat) ten behoeve van het windturbinepark Rijnwoude te Hazerswoude-Rijndijk (gemeente Rijnwoude, prov. Zuid-Holland). ArcheoMediapro- jectnummer A06-358-O. ArcheoMedia, Capelle aan den IJssel.

Diependaele, S. & E. Drenth, 2010. Archeologisch onderzoek te Hazerswoude-Rijndijk (gemeente Rijnwoude, provincie Zuid-Holland). Een nederzetting van de Vlaardin- gencultuur nabij de Oude Rijn. Westerheem Special 2010: Vlaardingen-cultuur. Ar- cheologische Werkgroep Nederland (AWN).

Hart, G. 't, Jan Jansz. Dou, Steven P. van Broeckhuysen, 1969. Kaartboek van Rijnland 1746 (facsimile). Canaletto, Alphen aan den Rijn.

Kok, R.S., 1999. Archeologische inventarisatie Stadshart Alphen aan den Rijn. Alphen a.d. Rijn.

Landschapsbeheer Zuid-Holland, 2013. Cultuurhistorische inventarisatie Alphen aan den Rijn.

Het Rietveldsepad, Polder Steekt en de Ridderbuurt. Landschapsbeheer Zuid- Holland, Waddinxveen.

Molthof, H.M., 2015. Programma van Eisen Archeologische begeleiding conform protocol proef- sleuven plangebied Zaanse Rietveld, gemeente Alphen aan den Rijn. RAAP-

Programma van Eisen 1533. RAAP. Weesp.

ROBAS Producties, 1989. Historische atlas Zuid-Holland. Chromotopografische kaart des Rijks, schaal 1:25.000. ROBAS Producties, Den Ilp.

Sijmons, A.H. & I.H. van Eeghen, 1990. Jacob Aertsz. Colom's kaart van Holland 1681. Cana- letto, Alphen aan den Rijn.

Warning, S., 2015. Plangebied Zaanse Rietveld in Alphen aan den Rijn, gemeente Alphen aan den Rijn; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonder- zoek (verkennende fase). RAAP-notitie 5153. RAAP. Weesp.

Wink, K., 2013. Rondom Oude Rijn, Aar en Gouwe. Archeologische verwachtingswaarden- en beleidsadvieskaart bestemmingsplangebieden polders Vierambacht, Oudshoorn, Steekt en Zaanse Rietveld, gemeente Alphen aan den Rijn. RAAP-rapport 2667.

RAAP. Weesp.

(18)

Overzicht van figuren en tabellen

Figuur 1. Het voor archeologische begeleiding geselecteerde trajectdeel (rood) en de resulta- ten van het vooronderzoek (Warning, 2015).

Figuur 2a. Begeleide ingrepen noordelijk deel op advieskaart (Warning, 2015).

Figuur 2b. Begeleide ingrepen zuidelijk deel op advieskaart (Warning, 2015).

Figuur 3. Ligging van de plangebieden (zwart) op een uitsnede van het Actueel Hoogtebestand Nederland (bron: AHN2).

Figuur 4. Aanleg putjes en inspectie profiel.

Figuur 5. Passief begeleide ingreep.

Figuur 6. Het profiel in put 5.

Tabel 1. Archeologische tijdschaal.

(19)

1

2 3 4 5

10 6 7 8 9

15 11 12 13 14

16

20

17 18 19

21 22 38

39 4140

3635 37

23 24

25 26

27

32

28

29 30

31

33 34

42 43

457000

105400

104600 104800 105000 105200 105600

457600457000 457200

457200 457400

457400 457600

458000 458000458200

458200 © Dienst voor het kadaster en de openbare registers, Apeldoorn, 2015457800 457800

2015 250

200 150

1:5.000 0

m 100 50

Figuur 1. Het voor archeologische begeleiding geselecteerde trajectdeel (rood) en de resultaten van het vooronderzoek (Warning, 2015).

komafzettingen crevasseafzettingen

begeleiden niet begeleiden

kom- op crevasseafzettingen

advies

(20)

458000

457950458050 458100

458100 458150

458150 458050

458000

105300

105250 105350 105400 105450

457950

Put 5 Put 5 Put 5 Put 5 Put 5 Put 5 Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5Put 5

Put 4 Put 4 Put 4 Put 4 Put 4 Put 4 Put 4 Put 4 Put 4 Put 4 Put 4 Put 4 Put 4 Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4Put 4

Put 3 Put 3 Put 3 Put 3 Put 3 Put 3 Put 3 Put 3 Put 3 Put 3 Put 3 Put 3 Put 3 Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3Put 3

Put 2 Put 2 Put 2 Put 2 Put 2 Put 2 Put 2 Put 2 Put 2 Put 2 Put 2 Put 2 Put 2 Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2Put 2

kom- op crevasseafzettingen

begeleiden komafzettingen

niet begeleiden advies 2015

2015

Figuur 2a. Begeleide ingrepen noordelijk deel op advieskaart (Warning, 2015).

(21)

457350

457350 457400

457400 457450

457450457300

104900

104850 104950

457250

457250 457300

104800

Put 6 Put 6 Put 6 Put 6 Put 6 Put 6 Put 6 Put 6 Put 6 Put 6 Put 6 Put 6 Put 6 Put 6 Put 6 Put 6 Put 6 Put 6 Put 6 Put 6 Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6Put 6

kom- op crevasseafzettingen crevasseafzettingen

begeleiden komafzettingen

niet begeleiden advies 2015

2015

Figuur 2b. Begeleide ingrepen zuidelijk deel op advieskaart (Warning, 2015).

(22)

106

457458

458 © Dienst voor het kadaster en de openbare registers, Apeldoorn, 2015457

105 104

2015 1000

1:20.000 0

m 500

Figuur 3. Ligging van de plangebieden (zwart) op een uitsnede van het Actueel Hoogtebestand Nederland (bron: AHN2).

JAS1/arzr_ahn

(23)
(24)
(25)

crevasseafzettingen

stijgende humusgehalte en plant-/houtresten

Figuur 6. Het profiel in put 5.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met de nieuwe sensoren en satellietbeelden zou het mogelijk moeten zijn om ziekten en plagen vroegtijdig in het gewas op te sporen (detectie van besmettingshaarden) en

Op 21 meter werd elke meter de vlakligging van de sporen bepaald en de werd afstand gemeten van het spoor van de markeurschijf tot de basislijn.. Op drie velden werd elk

De volume-hoeveelheden van de middelen PL, Fo47, Temik 10 G en Nemacur 10 G waren zo gering dat deze in een emmer eerst door de besmette grond zijn gemengd en daarna over

Bij de ontwikkeling van speelplaatsen wordt ervan uitgegaan dat risico’s door kinderen moeten kunnen worden ingeschat, ook als er geen ouders in de buurt zijn. Desgevraagd antwoordt

De analyse suggereert dat de knelpunten voor het thema schoon milieu nut iënten van de geïntegreerde bollenteelt goed aangepakt kunnen worden door het opnemen van de teelt

Laat in verband met de vermeerdering van andere aaltjes in geen geval uw groenbemester de winter over staan; Laat zaaien zorgt voor sterfte van de aaltjes in het voorjaar;

De economische en teelttechnische resul- taten van gras-klaver in dit onderzoek zijn echter zo gunstig, dat de teelt door velen zeker in overweging kan worden genomen. Na enkele

Ook is het mogelijk dat de verspreiding van mosselen en kokkels meer nog dan nonnetjes, beïnvloed wordt door processen die niet of alleen indirect aan habitat zijn gerelateerd,