• No results found

G VERSIE A. Gesloten boek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "G VERSIE A. Gesloten boek"

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gesloten boek

1. Chronische buikpijn presenteert zich anders in patiënten dan somatische noceceptieve pijn. Hoe?

Chronische buikpijn presenteert zich …

 duidelijk gelokaliseerd en niet gerefereerd (referred)

 duidelijk gelokaliseerd, maar gerefereerd

 slecht gelokaliseerd en niet gerefereerd

 slecht gelokaliseerd en gerefereerd

2. Wat is de oorsprong van carcinogene pijn? Carcinogene pijn …

 kan zowel een neuropathische als nociceptieve oorsprong hebben

 heeft enkel een neuropathische oorsprong

 heeft enkel een nociceptieve oorspron

3. In chronische pijnpatiënten kan de sensorische functie veranderd zijn. Hoe presenteert centrale sensitisatie zich normaliter? Dat presenteert zich normaliter als …

 extraregionale hyperalgesie en allodynie

 extraregionale hyperalgesie en hypoesthesie

 extrasegmentale allodynie en hypoesthesie

 extrasegmentale hyperesthesie en hypoalgesie

4. In de loop van de twintigste eeuw is door artsen geregeld gesteld dat moderne, Westerse mensen (over)gevoeliger zijn voor pijn dan hun voorouders. Welke verklaring geeft de medisch-historicus D.

de Moulin hiervoor?

 De introductie van narcose en pijnstillers in de 19e en 20e eeuw heeft uiteindelijk geleid tot een grotere neurofysiologische gevoeligheid voor pijn.

 Die artsen hebben het eenvoudigweg bij het verkeerde eind of hebben minder geduld met hun patiënten dan de geneesheren van vroeger, want in de loop van de geschiedenis van de oudheid tot nu is er helemaal niets wezenlijks is veranderd in hoe mensen pijn ervaren.

 Door de geleidelijke evolutie en de toegenomen plasticiteit van het zenuwstelsel is in de loop van de tijd de fysiologische gevoeligheid voor pijn toegenomen.

 Niet zozeer de pijnervaring an sich, als wel de attitude ten aanzien van pijn is aanzienlijk veranderd in de recente geschiedenis.

(2)

5. Een werknemer met chronische pijn wordt beïnvloed door 4 systemen, die gezamenlijk de sociale context van pijn vormen.

Casus: een werknemer met chronische pijn vertelt zijn huisarts dat hij niet fulltime kan werken. De huisarts vindt het moeilijk te geloven dat de pijn en de aanvraag voor gereduceerde werkuren oprecht zijn.

Welk systeem beïnvloedt in deze casus de chronische pijn van deze patiënt negatief?

 het compensatiesysteem

 de gezondheidszorg

 de wetgeving

 de werkplek

6. Discipline: Revalidatiegeneeskunde

Welk van de onderstaande beweringen over de effecten van sociale context op pijn is/zijn juist?

1. De sociale context beïnvloedt de pijnperceptie.

2. De sociale context beïnvloedt het lijden en het pijngedrag (hoe op de pijn gereageerd wordt).

 beide

 geen van beide

 1

 2

7. Wat gebeurt met de actiepotentialen langs een receptorafferent wanneer de amplitude van de receptorpotentiaal toeneemt? Dan treedt er bij de actiepotentialen een toename op van de:

 amplitude

 drempel

 duur

 frequentie

8. Waar bevindt zich het cellichaam van de derde orde neuron voor het gnostische, respectievelijk het vitale systeem?

 Optie A

 Optie B

 Optie C

 Optie D

(3)

9. De waarneming van welk voorwerp op de huid wordt het meest aangedaan door een demyeliniserende neuropathie? De waarneming van een:

 bevroren voorwerp

 heet voorwerp

 scherp voorwerp

 trillend voorwerp

10. De behandeling van acute en chronische nociceptieve pijn vindt plaats volgens een stappenplan, gebaseerd op de WHO pijnladder. Welke stap is volgens de pijnladder de meest of eerst

aangewezen vervolgstap als behandeling met een NSAID en paracetamol niet afdoende is?

Toevoegen van:

 Codeïne

 Fentanyl

 Morfine

 Tramadol

11. Een patiënt met ernstige pijn ten gevolge van een maligniteit krijgt morfine tabletten voorgeschreven.

Wat behoort aan een patiënt bij de start van de behandeling met een opioïd ook te worden voorgeschreven ?

 Een anti-emeticum ter voorkoming van misselijkheid

 Een laxans ter voorkoming van obstipatie

 Een protonpompremmer ter bescherming van de maag

12. De dosering van pijnstillers dient op geleide van de pijn te worden verhoogd tot adequate pijnstilling is bereikt. Voor veel pijnstillers geldt echter een plafondeffect: een maximale dosis waarboven geen bijkomend analgetisch effect meer kan worden verwacht. Welke van de volgende pijnstillers laat geen plafondeffect zien voor wat betreft de pijnstillende werking?

 celecoxib

 morfine

 naproxen

 paracetamol

13. Welk effect heeft een verhoogde parasympathische activiteit op de membraanpotentiaal van een pacemakercel van het hart? Een verhoogde parasympathische activiteit …

 remt de instroom van natrium in de pacemakercel

 vermindert de K+-efflux

 veroorzaakt een snellere depolarisatie

 veroorzaakt een sterkere repolarisatie

(4)

14. Welk deel van het cardiale geleidingssysteem wordt tijdens de repolarisatie van de ventrikels het eerst gerepolariseerd? De …

 AV knoop

 Bundel van His

 Purkinje vezels

 SA knoop

15. Waardoor wordt de depolarisatie van een ventriculaire hartspiercel gestart? Door het openen van …

 spanningsafhankelijke calcium kanalen

 spanningsafhankelijke natrium kanalen

 transmitterafhankelijke calcium kanalen

 transmitterafhankelijke natrium kanalen

16. Waaraan is een derdegraads AV blok in het ECG te herkennen? Afwezigheid van

 een verband tussen P-toppen en QRS-complexen

 een verband tussen T-toppen en QRS-complexen

 P-toppen

 QRS-complexen

17. Waartoe leidt een toename van de contractiliteit van ventriculaire hartspiercellen? Tot een toename in …

 einddiastolisch volume

 eindsystolisch volume

 slagvolume

18. Welk effect heeft een verlaging van de arteriële bloeddruk op de arteriële vaatweerstand? De arteriële vaatweerstand …

 neemt af

 neemt toe

 verandert niet

(5)

19. Wanneer neemt bij een gezonde volwassene de hartfrequentie toe? Bij …

 gaan staan vanuit liggende positie

 toediening van 1 liter bloed

 uitoefening van druk op de carotis

20. Bij het merendeel van de mensheid verloopt de vascularisatie van het hart door de linker en rechter coronairarterie volgens een uitgebalanceerd verspreidingspatroon, waarbij de helft van het hart door de linker en de helft door de rechter gevasculariseerd wordt. In dit geval vormt de ramus

interventricularis anterior (anterior interventricular branch) bij de apex van het hart een anastomose met de:

 arteria coronaria sinistra (left coronary artery)

 ramus circumflexus (circumflex branch)

 ramus interventricularis posterior (posterior interventricular branch)

 ramus marginalis dexter (right marginal branch)

(6)

21.

In de wand van het hart en hartzakje zijn meerdere lagen te onderscheiden. Welke laag wordt met behulp van de zwarte pijl aangeduid?

 endocardium

 pericardium fibrosum (fibrous pericardium)

 pericardium serosum, lamina parietalis (parietal layer of serous pericardium)

 pericardium serosum, lamina visceralis (visceral layer of serous pericardium)

22. Een student geneeskunde oefent lichamelijk onderzoek. Om met de stethoscoop op de juiste plaats naar de geluiden van het hart te luisteren, palpeert hij op de thorax benige oriëntatiepunten. Hij begint bij de incisura jugularis (jugular notch), daarna beweegt hij naar het angulus sterni (sternal angle). Iets inferolateraal van de angulus sterni plaatst hij links (bij de patiënt) intercostaal zijn stethoscoop. Welke hartklep kan hij nu beluisteren?

 valva aorta (aortic valve)

 valva mitralis (mitral valve)

 valva pulmonalis (pulmonary valve)

 valva tricuspidalis (tricuspid valve)

(7)

23. De patiënt van het patiëntcollege had een AV Nodale Re-entry Tachycardie Wat is het elektrofysiologische mechanisme van zo’n ritmestoornis?

 Accelerated automaticity

 Circusmovement

 Triggered activity

24. Welke ritmestoornis komt, zeker op oudere leeftijd, het meeste voor in de algemene populatie in Nederland?

 Atriale tachycardie

 Atriumfibrilleren

 Atriumflutter

 AV nodale reentry tachycardie

25. Bij Hypertrofische cardiomyopathie is het slagvolume verminderd.

Wat is het belangrijkste pathofysiologische mechanisme achter het verminderde slagvolume in hypertrofische cardiomyopathie?

 Verlaagde diastolische vulling van de linker ventrikel

 Verlaagde systolische druk van de linker ventrikel

 Verlaagde druk in de V. Pulmonalis

 Verminderde perfusie van de linker ventrikel wand.

26. De atria en ventrikels zijn elektrisch van elkaar geïsoleerd.

Via welke verbinding kunnen actiepotentialen toch van de atria worden doorgegeven aan de ventrikels?

 atrioventriculaire knoop

 Purkinje vezels

 sinusknoop

27. Hoeveel mensen in Nederland hebben chronische pijnklachten?

 Twee op de vijf (~40%)

 Eén op de vijf (~20%)

 Eén op de tien (~10%)

 Eén op de honderd (~1%)

(8)

28. Chronische pijnklachten kunnen gelokaliseerd zijn in verschillende delen van het lichaam. Welke type chronische pijn komt het vaakst voor?

 Fibromyalgie (wijdverspreide pijn)

 Lage rugklachten

 Nekklachten

 Tenniselleboog

29. Het vasculaire systeem is opgebouwd uit het arteriële, veneuze en capillair systeem.

Wanneer je vanaf een capillairbed het arteriële systeem volgt (dus richting het linker hartventrikel), is er dan een verandering te verwachten in de verhouding van elastisch weefsel: gladde spiercellen, en zo ja, in welke richting?

 Ja, verhouding wordt groter door toename in de hoeveelheid elastisch weefsel en relatieve afname hoeveelheid gladde spiercellen

 Ja, verhouding wordt kleiner door afname van de hoeveelheid elastisch weefsel en relatieve toename hoeveelheid gladde spiercellen

 Nee, de verhouding blijft gelijk door gelijkmatige afname van hoeveelheid elastisch weefsel en gladde spiercellen

30.

Figuur a. Een microscopische opname van een dwarsdoorsnede van een bloedvat met elastinevezels (donkere lijnen). De witte pijl geeft de dikte van de tunica intima aan.

Welke van onderstaande alternatieven is de meest waarschijnlijke naam van het afgebeelde bloedvat?

 aorta

 a. renalis

 v. cava superior

 v. renalis

(9)

Open book

1. In het artikel ‘The history of medicine as the history of pain’ stelt Joanna Bourke dat het verlichten van de pijn en het lijden van de patiënt altijd centraal heeft gestaan in de geschiedenis van de geneeskunde. Welke van onderstaande opmerkingen (dan wel kanttekeningen) maakt zij in dit verband over de introductie van narcosemiddelen en pijnstillers?

(a) Dankzij narcosemiddelen en pijnstillers is de eeuwenoude strijd tegen pijn grotendeels gewonnen.

(b) De beschikbaarheid van narcosemiddelen en pijnstillers hebben artsen en chirurgen er toe

gebracht om meer ingrijpende behandelingen toe te passen, waarmee ze vaak juist meer pijn hebben teweeggebracht bij hun patiënten.

(c) Omdat artsen, geneesheren, medicijnmannen zich altijd al hebben beziggehouden met

pijnbestrijding heeft de introductie van narcosemiddelen en pijnstillers weinig tot niets veranderd aan de ervaring van pijn.

(d) Waar patiënten vroeger meer aan acute pijn leden, lijden zij nu meer aan chronische pijn – en daartegen helpen veel pijnstillers niet (meer).

2. Casus: komende twee vragen

Na verbranding is een deel van de huid rood geworden en gevoeliger voor pijnlijke stimuli. Het onbeschadigde weefsel eromheen is ook gevoeliger geworden voor pijnlijke stimuli.

Wat voor pijn treedt het meest waarschijnlijk op in de beschadigde huid?

(a) Fantoompijn (b) Neuropathische pijn (c) Nociceptieve pijn

3. Wat veroorzaakt het meest waarschijnlijk de toegenomen gevoeligheid voor pijnprikkels van de onbeschadigde huid? Toegenomen exciteerbaarheid van:

(a) neuronen in de medulla oblongata (b) nociceptoren

(c) sensorische afferenten (d) spinale neuronen

4. Een 21-jarige student bezoekt zijn huisarts omdat hij zich tijdens een partijtje voetbal heeft verstapt en nu een pijnlijke dikke enkel heeft. De huisarts onderzoekt de enkel en stelt vast dat er sprake is van licht tot matig ernstige pijn met een forse zwelling op basis van een distorsie van de laterale enkelband. Ter bestrijding van de pijn en de zwelling besluit de huisarts een medicamenteuze behandeling in te stellen.

De beste keuze in dit geval is:

(a) Celecoxib tablet 200 mg, 2 x daags 1 tablet (b) Ibuprofen tablet 400 mg, 3 x daags 1 tablet (c) Paracetamol tablet 500 mg, 3 x daags 2 tabletten (d) Piroxicam tablet 20 mg, 2 x daags 1 tablet

(10)

5.

Figuur 1

Bij een toename van de hartfrequentie wordt welk segment/interval in Figuur 1 het meest verkort?

(a) interval c-d (b) interval f-a (c) segment b (d) segment e

6. Bij een verder gezond persoon wordt een lekkende aortaklep geconstateerd.

Dit leidt tot een verhoging van ventriculaire druk tijdens welk segment/interval in Figuur 1?

(a) interval c-d (b) interval f-a (c) segment b

7. Door welke grootheid wordt de voorbelasting (preload) van het hart het meest bepaald?

(a) einddiastolisch volume (b) eindsystolisch volume (c) slagvolume

(11)

8.

In bovenstaande figuur geeft de doorgetrokken lijn (pijlen) het druk-volume diagram weer van de linker ventrikel van een gezonde volwassene in rust. De onderbroken lijn geeft het diagram van dezelfde persoon weer na een verhoging van de …

(a) contractiliteit

(b) nabelasting (afterload ) (c) voorbelasting (preload )

9. Bij lichamelijk inspanning wordt de cardiac output van een 18-jarige jongen verhoogd van 5 naar 20 l/min. Als de druk in de a. pulmonalis van de jongen in rust 15 mmHg bedroeg, hoe groot is die druk dan tijdens de inspanning? Die druk ligt het dichtst bij …

(a) 15 mmHg (b) 30 mmHg (c) 45 mmHg (d) 60 mmHg

10. Wat is het effect van arteriële vasodilatatie op de hydrostatische druk in de capillairen. De hydrostatische druk in de capillairen …

(a) neemt af (b) neemt toe (c) verandert niet

11. Welke structuur in het mediastinum posterius ligt direct dorsaal van het linker atrium?

(a) aorta

(b) ductus thoracicus (thoracic duct) (c) oesophagus

(d) trachea

(12)

12. Een patiënte van 68 jaar heeft drie maanden nadat zij een myocardinfarct heeft doorgemaakt een bandvormige souffle tijdens de systole. Zij heeft klachten die passen bij decompensatio cordis. Voor het infarct had zij geen klachten.

Welke van de onderstaande pathofysiologisch mechanismen is de meest waarschijnlijke verklaring zijn voor de decompensatio cordis?

(a) Aortaklepstenose door verkalkingen

(b) Aortaklepinsufficientie ten gevolge van dilatatie van de ventrikel wand (c) Mitralisklepinsufficientie door dilatatie van de ventrikelwand

(d) Mitralisklepinsufficientie door ruptuur van een papillairspier

(13)

13.

Welke transversale doorsnede van de thorax correspondeert met bovenstaand CT beeld?

(a) 1 (b) 2 (c) 3 (d) 4

(14)

14.

Figuur x.

Zie figuur x. Deze figuur toont u een ingewikkeld ECG van een patiënt. Het begin toont een smal complex tachycardie die strikt regulair is. De blauwe pijlen wijzen naar de P-toppen die vlak achter het QRS complex verscholen zitten. De P-toppen zijn met name in de afleidingen II en aVR te zien en tonen respectievelijk een negatief en een positief complex.

Vanuit waar worden de atria in deze patiënt gedepolariseerd?

(a) AV-knoop (b) Bundel van His (c) Sinusknoop

15. Vervolg figuur 1. Vervolgens gaat de regulaire tachycardie over in een volstrekt irregulaire tachycardie. De QRS complexen wisselen wel sterk in vorm, maar tussendoor is er geen P-top te zien en die is er ook niet.

Welke ritmestoornis heeft deze patiënt op het middelste gedeelte van het ECG?

(a) Atriale tachycardie (b) Atriumfibrilleren (c) Atriumflutter

(15)

16. Tenslotte ziet u op het ECG dat er sinusritme ontstaat. De groene pijlen wijzen de P-toppen aan.

Opvallend is dat er een korte PR-tijd is met een begin van het QRS wat sleept (“slurred”, ook wel delta wave genoemd; rode pijl).

Hoe wordt dit fenomeen van “slurring” aan het begin van het QRS complex (met een korte PR-tijd) genoemd?

(a) Extrasystolie (b) Pre-excitatie (c) Re-entry

(d) Triggered activity

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze folder is bedoeld voor patiënten die onder behandeling zijn (geweest) en bekend zijn met chronische pijn.. Pijn is een

Je huisarts of medisch specialist heeft je voor onderzoek en behandeling van chronische pijn en vermoeidheid verwezen naar de afdeling revalidatie van Noordwest Ziekenhuisgroep?. In

Als laatste wordt er gekeken naar het verband tussen verloop van de psychologische flexibiliteit met het benoemen van de non-specifieke factoren en zijn positieve of

Voor de non-respons weigering deelname (non-participatie aan PROTACT-studie) en vroege- en late respondenten geldt dat de variabelen geslacht, leeftijd, opleidingsniveau,

Voor Tessa is het belangrijkste wat zij uit de behandeling geleerd heeft open te zijn naar andere en aan kunnen geven dat ze pijn heeft, zodat ze haar rust kan pakken op het moment

Over het algemeen werd in deze studie aangetoond dat er predictoren bestaan die de behandelingsuitkomst in een multidisciplinaire behandeling voor chronische pijn voorspellen,

Wij zijn gestart met een onderzoek om zorg te verbeteren. Voor dit onderzoek praten we met huisartsen en met patiënten. We willen graag weten hoe de huisarts zijn patiënten het

De onderzoeksresultaten laten zien dat chronische pijn patiënten de voorkeur hebben om bij thuisbehandeling oefeninstructies per website te ontvangen,